Lees meer - Grant Thornton

Newsletter
Editie september 2014
Audit & Assurance
Belasting & BTW
Juridische diensten
02Nieuwe bevoegdheden
commissaris in non-profit sector
03Vlaams regeerakkoord
12Wijziging voorwaarden
eendagsvereffening
02Recente adviezen CBN
04Forfaitaire
onkostenvergoedingen
05Marktrente
06Vermindering OV wegens
improductiviteit
07Uitwisseling bankgegevens:
retroactiviteit
07Internationale
gegevensuitwisseling
13Verzekeringsplicht van
vennootschapsmandatarissen:
weerlegbare vermoedens
14Belangrijke hervorming van
de zekerheden op roerende
goederen
08Herinnering aangiftetermijnen
Agenda
09Opgelet voor (strengere) btwboetes
16Seminaries/Opleidingen i.s.m.
Grant Thornton
10Navordering btw: prijs inclusief
of exclusief btw?
11Opslagdiensten en btwplaatsbepaling: criterium
‘exclusief gebruiksrecht’
Audit & Assurance
Nieuwe bevoegdheden commissaris
in non-profit sector
Het Belgisch Staatsblad
van 14 mei 2014
publiceerde de Wet van
25 april 2014 houdende
diverse bepalingen
betreffende Justitie. Deze
wet trad in werking op
24 mei 2014.
De wet voorziet in wijzigingen van de
Wet van 27 juni 1921 betreffende de
verenigingen zonder winstoogmerk,
de internationale verenigingen zonder
winstoogmerk en de stichtingen.
Concreet moet de commissaris bij een
vzw, ivzw of stichting voortaan, indien
nodig, de door artikel 138 van het
Wetboek van vennootschappen vereiste
alarmbelprocedure instellen.
Het IBR (Instituut van de
Bedrijfsrevisoren) vestigt de aandacht
op het feit dat de alarmbelprocedure
zoals voorzien in artikel 138 van
het Wetboek van vennootschappen
van toepassing is op de commissaris,
ongeacht of hij aangesteld werd
omwille van de wettelijke verplichting
(zeer grote vzw’s, ivzw’s en stichtingen)
dan wel op vrijwillige basis.
De meeste indicatoren voor de
“gewichtige en overeenstemmende
feiten die de continuïteit in
het gedrang kunnen brengen”
opgenomen in de verduidelijkte
ISA 570 en de aanbeveling van
het IBR van 3 december 1999
betreffende de controle van een
vennootschap in moeilijkheden,
kunnen zonder noemenswaardige
problemen worden gebruikt of
toegepast op de verenigingssector.
Ten slotte zal de commissaris, in
voorkomend geval, zijn vaststellingen
meedelen aan de Rechtbank van
Eerste Aanleg en niet aan de
Rechtbank van Koophandel.
Verder merkt het IBR ook op dat
de commissarissen voortaan de
algemene vergaderingen (vzw’s)/
vergaderingen van raden van bestuur
(stichtingen)/vergaderingen van
het algemeen leidinggevend orgaan
(ivzw’s) dienen bij te wonen wanneer
deze te beraadslagen hebben op
grond van een door hen opgemaakt
verslag. Zoals al het geval is voor de
vennootschappen, zal de commissaris
van een vzw, stichting of ivzw dus
vanaf 24 mei 2014 aanwezig moeten
zijn op deze vergaderingen waar er
op basis van de door hem opgestelde
financiële verslagen van de betrokken
vzw, stichting of ivzw wordt beslist.
De commissaris heeft ook de
bevoegdheid om algemene
vergaderingen (vzw’s)/raden van
bestuur (stichtingen)/vergaderingen
van het algemeen leidinggevend
orgaan (ivzw’s) bijeen te roepen
en moet dit doen wanneer één
vijfde van de leden het vraagt.
Recente adviezen CBN
Hiernaast vindt u het overzicht van de recente adviezen
van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen.
Voor de integrale tekst van de CBN-adviezen verwijzen
we naar http://www.cnc-cbn.be/nl/advices/index.
CBN-advies 2014/7
De boekhoudkundige verwerking van subsidies waarvan de
toekenning niet gegarandeerd is (eventuele rechten)
CBN-advies 2014/8
De boekhoudkundige verwerking van de Fairness Tax
2 Editie september 2014
Belasting & BTW
Vlaams regeerakkoord
De nieuwe Vlaamse
regering heeft in haar
regeerakkoord van
23 juli enkele fiscale
maatregelen opgenomen.
De voornaamste betreffen
de wijziging van de
woonbonus en het
verdeelrecht. De overige
fiscale maatregelen zijn
momenteel nog weinig
concreet waardoor we
verkiezen daarop nog niet
in te gaan in deze editie.
Sinds de inwerkingtreding van de
zesde staatshervorming zijn de
gewesten bevoegd voor de fiscaliteit
van de eigen woning. Bijgevolg was het
uitkijken naar hoe de nieuwe regering
zou omgaan met de woonbonus.
Voor de bestaande leningen (afgesloten
in 2014 of eerder) verandert er weinig.
De bedragen zullen behouden blijven
op het niveau van aanslagjaar 2015 en
zullen niet verder geïndexeerd worden.
Voor nieuwe leningen (afgesloten vanaf
1 januari 2015) zijn er wel wijzigingen.
De woonbonus wordt beperkt zonder
technisch aan de regeling te sleutelen.
De maximumbedragen worden
verlaagd. De basisvermindering
bedraagt vanaf aanslagjaar 2016
(inkomstenjaar 2015) nog slechts
EUR 1.520 voor nieuwe leningen,
tegenover EUR 2.280 voor bestaande
leningen. De verhoging van EUR
760 in de eerste tien jaar blijft wel
behouden. Daarnaast wordt de
belastingvermindering voortaan
berekend aan nog slechts 40%
in plaats van aan het marginale
tarief (tot aanslagjaar 2015) of
45% (vanaf aanslagjaar 2016).
Los van een aanpassing van de
bedragen wordt de woonbonus
dus momenteel niet ten gronde
gewijzigd. In het regeerakkoord is
wel opgenomen dat er zal worden
onderzocht om belastingplichtigen
de keuze te bieden tussen de
woonbonus en een verlaging
van de registratierechten bij
de aankoop van een huis.
De vorige Vlaamse regering had het
verdeelrecht verhoogd tot 2,5%.
Het betreft de registratierechten die
verschuldigd zijn naar aanleiding
van de verdeling van onroerende
goederen. Concreet toepassingsgeval
is de situatie waarbij één van de
ex-partners naar aanleiding van een
scheiding de gezinswoning overneemt.
Omwille van die reden werd het
verdeelrecht al eens ‘scheidingstaks’
of ‘miserietaks’ genoemd. De
nieuwe regering zal deze verhoging
tenietdoen om het verdeelrecht
opnieuw op 1% te brengen.
Editie september 2014 3
Belasting & BTW
Forfaitaire onkostenvergoedingen
Forfaitaire
onkostenvergoedingen
zijn nog steeds een
populair onderdeel van
het vergoedingspakket
van werknemers en
bedrijfsleiders. Enige
voorzichtigheid dient
evenwel aan de dag
te worden gelegd.
Forfaitaire onkostenvergoedingen
zijn een vorm van terugbetaling van
kosten eigen aan de werkgever. Voor
dergelijke terugbetalingen dient door
de werkgever het volgende dubbele
bewijs te worden geleverd: (i) dat de
vergoeding bestemd is tot het dekken
van kosten eigen aan de werkgever
en (ii) dat die vergoeding ook
daadwerkelijk aan dergelijke kosten
is besteed. Kunnen deze bewijzen
niet worden geleverd, dan worden de
betaalde vergoedingen beschouwd
als belastbare bezoldigingen.
Werkgevers die opteren voor
de betaling van forfaitaire
onkostenvergoedingen, dienen zich
dan ook bewust te zijn van deze
vereiste dubbele bewijsvoering.
Bovendien dient men zich te behoeden
voor dubbel gebruik waarbij kosten
enerzijds worden gedekt door een
forfaitaire vergoeding en anderzijds
eveneens worden terugbetaald
op basis van onkostennota’s.
Teneinde discussies tijdens
belastingcontroles daaromtrent
te vermijden, kan ervoor worden
geopteerd een akkoord te sluiten
met de belastingadministratie.
De rulingcommissie heeft in deze
reeds veel voorafgaande akkoorden
afgeleverd. Daar waar een akkoord
van de rulingcommissie niet meer
mogelijk is (de rulingcommissie kan
zich niet uitspreken over bestaande
systemen van forfaitaire vergoedingen
4 Editie september 2014
aangezien er dan geen sprake is
van een ‘voorafgaand’ akkoord),
kan men zich nog steeds wenden
tot het lokale controlekantoor.
In een dergelijk akkoord worden
de werknemers onderverdeeld in
objectieve categorieën en worden de
aanvaardbare forfaitaire vergoedingen
per categorie vastgelegd. Bovendien
wordt opgenomen welke kosten
gedekt zijn door de forfaitaire
vergoedingen en welk deel eventueel
nog dient te worden opgenomen
in de verworpen uitgaven (bv.
autokosten, restaurantkosten,
representatiekosten, liberaliteiten).
Een akkoord vanwege de
belastingadministratie wordt
doorgaans gebaseerd op een
objectieve steekproef waarbij een
aantal werknemers in verschillende
categorieën gevraagd worden
gedurende een tweetal maanden
alle opgelopen kosten eigen aan de
werkgever te detailleren en bewijzen
voor deze kosten te verzamelen.
Indien men ervoor kiest om forfaitaire
vergoedingen te betalen zonder
akkoord van de belastingadministratie,
kan alsnog aangeraden worden om
dergelijke steekproef te organiseren en
de documentatie daarvan te bewaren
voor het geval er een discussie zou
ontstaan tijdens een belastingcontrole.
Belasting & BTW
Marktrente
Het Hof van Beroep te
Antwerpen heeft zich
recent gebogen over
de aftrekbaarheid van
interest betaald door
een vennootschap over
een lening die haar was
toegekend door haar
bedrijfsleider. Dergelijke
interest is slechts
aftrekbaar in hoofde van
de vennootschap indien en
in de mate dat de betaalde
interest overeenstemt met
de marktrente.
De in casu toegepaste interestvoet was
gebaseerd op de bij KB vastgestelde
referentierentevoet die tevens
gebruikt wordt voor het berekenen
van het voordeel van alle aard voor
de via rekening-courant toegekende
voorschotten aan bedrijfsleiders.
De belastingadministratie ging hiermee
niet akkoord en verwees voor het
bepalen van de marktrente naar de
statistieken van de Nationale Bank van
België (NBB).
Het Hof bevestigde dat de bij KB
vastgestelde tarieven gebaseerd zijn op
de op de markt geldende rentevoeten
en in die zin beschouwd kunnen
worden als richtinggevend. Rekening
houdende met de feitelijke kenmerken
van de lening heeft het Hof evenwel
geoordeeld dat in casu deze tarieven
niet kunnen gelden als marktrente.
De door de belastingadministratie
voorgestelde tarieven van de NBB
werden wel aanvaard.
Merk op dat deze problematiek zich
niet alleen voordoet bij het verstrekken
van leningen door de bedrijfsleider
aan een vennootschap, maar tevens bij
het verstrekken van leningen tussen
groepsvennootschappen onderling.
Steeds dient een marktconforme
rentevoet te worden bepaald. Deze
dient rekening te houden met het
bedrag, de looptijd, voorwaarden, enz.
van de lening. Referentierentevoeten
en statistieken kunnen hierbij raad
brengen. Men kan zich evenwel net
zo goed baseren op, bijvoorbeeld, een
offerte van een bankinstelling voor
eenzelfde (of vergelijkbare) lening.
Editie september 2014 5
Belasting & BTW
Vermindering OV wegens
improductiviteit
Onder bepaalde voorwaarden kan een
gehele of gedeeltelijke vermindering
van de onroerende voorheffing (OV)
worden bekomen voor onproductieve
gebouwde onroerende goederen (incl.
bedrijfspanden). Er dient aangetoond
te worden dat de improductiviteit
‘onvrijwillig’ is. Merk op dat deze
voorwaarde niet in de wet staat,
maar voortvloeit uit rechtspraak van
het Hof van Cassatie en algemeen
wordt aangenomen in rechtspraak
en rechtsleer. Concreet betekent
dit dat een gebouw dat ongebruikt
blijft na een herstructurering, niet
zonder meer kan genieten van een
vermindering van de OV. De eigenaar
(natuurlijk persoon of rechtspersoon)
dient aan te tonen dat er voldoende
inspanningen worden geleverd om
de improductiviteit te stoppen.
6 Editie september 2014
Volgens de belastingadministratie
kan dit enkel worden aangetoond
indien het betrokken pand
tegelijk te koop en te huur wordt
aangeboden. Rechtspraak lijkt deze
stelling evenwel te doorkruisen.
Het gaat dan om gevallen waarbij de
specifieke structuur en/of staat van
de betrokken onroerende goederen
verhindert dat ze te huur kunnen
worden aangeboden. In andere
gevallen werd geoordeeld dat het
te huur stellen van gebouwen de
verkoop ervan kan bemoeilijken.
Recent heeft het Hof van Beroep
te Gent aanvaard dat de lange
periode tussen verkoopcompromis
en akte veroorzaakt werd door het
feit dat de koper zijn financiering
niet rond kreeg. Bijgevolg was de
daaruit volgende improductiviteit
buiten de wil van de eigenaars.
In 2013 heeft het Hof van Cassatie
dan weer geoordeeld dat indien er
voldoende inspanningen worden
geleverd om een pand te verhuren,
er sprake is van onvrijwillige
improductiviteit, zelfs indien het pand
niet tevens te koop wordt aangeboden.
Ten slotte heeft de Rechtbank in
Gent in 2014 zelfs geoordeeld dat de
tijdelijke sluiting van een zwembad
gedurende de wintermaanden
wegens negatieve rentabiliteit (hoge
stookkosten, weinig zwemmers,
enz.) volstond om de onvrijwillige
improductiviteit aan te tonen.
Uit het voorgaande blijkt dat er steeds
naar de concrete omstandigheden
dient te worden gekeken om
te beoordelen of een gehele of
gedeeltelijke vermindering van de
onroerende voorheffing mogelijk is.
Belasting & BTW
Uitwisseling bankgegevens:
retroactiviteit
België heeft met verscheidene
landen een protocol gesloten om de
bestaande dubbelbelastingverdragen te
wijzigen op het vlak van informatieuitwisseling. Concreet moeten deze
wijzigingen de uitwisseling van
bankgegevens mogelijk maken.
In een aantal gevallen, o.a. Nederland,
gelden de wijzigingen met
terugwerkende kracht. Voor wat betreft
de uitwisseling van bankgegevens
kan de belastingadministratie
tot 2008 teruggaan.
Internationale gegevensuitwisseling
In datzelfde verband willen we
melding maken van een aantal
andere initiatieven op verschillende
fronten die op termijn moeten leiden
tot een veralgemeende automatische
internationale gegevensuitwisseling.
De Fatca is een Amerikaanse
wet die ervoor moet zorgen dat
buitenlandse financiële instellingen
jaarlijks bepaalde gegevens over
Amerikaanse belastingplichtigen
moeten doorgeven aan de Amerikaanse
belastingadministratie. Om dat te
bewerkstelligen, worden momenteel
intergouvernementele akkoorden
gesloten tussen de VS en andere landen.
België, maar ook o.a. Luxemburg,
Zwitserland, Liechtenstein en
Singapore, hebben momenteel reeds
een dergelijk akkoord gesloten.
De stapsgewijze implementatie
moet voltooid zijn tegen 2017.
Aangezien ook de G20, de OESO en
de EU streven naar een systeem van
automatische gegevensuitwisseling
op basis van een algemene
rapporteringsstandaard, kan verwacht
worden dat deze initiatieven zich
zullen laten inspireren door de Fatca.
Doelstelling voor de realisatie is 2017.
De Europese Bijstandsrichtlijn (2011)
schrijft voor dat alle EU-lidstaten
vanaf 2015 overgaan tot automatische
gegevensuitwisseling (voor zover
beschikbaar) met betrekking tot
inkomsten uit dienstbetrekkingen,
bezoldiging van bedrijfsleiders,
levensverzekeringsproducten die
niet onder andere richtlijnen vallen,
pensioenen en eigendom van en
inkomsten uit onroerende goederen.
De Europese Commissie heeft vorig
jaar een voorstel uitgewerkt om
aan dit lijstje nog een aantal andere
types inkomsten toe te voegen
(dividenden, vermogenswinsten, enz.).
Ten slotte heeft de Europese Raad
een wijziging van de Spaarrichtlijn
goedgekeurd inzake verhoogde
gegevensuitwisseling en transparantie,
van toepassing vanaf 2017.
Editie september 2014 7
Belasting & BTW
Herinnering aangiftetermijnen
Rechtspersonen
Natuurlijke personen
De uiterste wettelijke datum van
indiening voor de aangiften in de
Vennootschapsbelasting, Belasting der
Niet-Inwoners (vennootschappen)
en Rechtspersonenbelasting is de
laatste dag van de maand na die van
de algemene vergadering, zonder dat
deze later dan zes maanden vanaf het
afsluiten van het boekjaar mag vallen.
Belgische rijksinwoners (natuurlijke
personen) die hun aangifte in de
Personenbelasting voor aanslagjaar
2014 nog niet persoonlijk hebben
ingediend (de uiterste indieningsdata
zijn inmiddels verstreken), kunnen
dit nog laten doen door een
mandataris tot 31 oktober 2014.
Voor de aangiften met een uiterste
wettelijke datum van indiening
vallend in de periode tot en met
30 september 2014, beschikken de
vennootschappen en rechtspersonen
automatisch over een bijkomende
periode tot en met 30 september 2014
voor het indienen van de aangifte.
De aangiften met een uiterste
wettelijke datum van indiening na
30 september 2014 moeten ten laatste
op de uiterste wettelijke datum van
indiening ingediend worden.
8 Editie september 2014
Niet-inwoners (natuurlijke personen)
kunnen hun aangifte in de Belasting der
Niet-Inwoners (natuurlijke personen)
nog persoonlijk indienen tot 1 oktober
2014 (papier) of 15 oktober 2014 (Taxon-web). Indien zij opteren voor een
indiening via mandataris, verloopt de
indieningstermijn op 31 oktober 2014.
Belasting & BTW
Opgelet voor (strengere)
btw-boetes
Sinds 1 juli 2012 gelden verhoogde
fiscale geldboetes inzake btw,
zowel voor de proportionele
(Koninklijk Besluit nr. 41) als
voor de niet-proportionele boetes
(Koninklijk Besluit nr. 44). De
niet-proportionele boetes worden
in de regel opgelegd voor de
niet-naleving van formalistische
verplichtingen (facturatie,
rapportering, enz.), terwijl de nietbetaling van verschuldigde btw of de
onterechte btw-aftrek wordt bestraft
met proportionele geldboetes.
We stellen recent in de praktijk
vast dat sneller boetes worden
opgelegd, onder meer ingevolge
een verregaande automatisering.
De laatste tijd stellen we in de praktijk
vast dat de niet (tijdige) naleving van
btw-rapporteringsverplichtingen
steeds strenger wordt aangepakt.
Talrijke praktijkgevallen tonen aan
dat lokale btw-controlekantoren
systematisch iedere ‘onregelmatigheid’
beboeten ongeacht de grootte van
de overtreding en de goede trouw
van de belastingplichtige, zelfs in de
gevallen waarin de Belgische schatkist
geen enkel nadeel ondervindt. Een
verdere automatisering sluit een
menselijke beoordeling van de
concrete omstandigheden uit, alsook
de toetsing aan de evenredigheid.
Komt daarbij dat de boetes hoog
kunnen oplopen, zoals hierna blijkt.
De niet-proportionele boetes worden
doorgaans opgelegd voor de nietnaleving van formaliteiten (vb.
laattijdige indiening btw-aangifte,
intracommunautaire opgaves en
klantenlistings, niet conforme
journalen, ontbreken van een tabel van
bedrijfsmiddelen, enz.). Deze boetes
werden in 2012 verdubbeld (sinds
juli 2012 gaande van EUR 50 tot
5.000). Bovendien werden tegelijk
bepaalde toleranties tot vermindering
of kwijtschelding van boetes afgeschaft.
Voorgaande heeft onder meer tot
gevolg dat bij laattijdige indiening
van de jaarlijkse klantenlisting de
boete kan oplopen tot EUR 1.500
(vooralsnog indiening binnen 3
maanden na deadline) en tot EUR
3.000 (vooralsnog indiening na 3
maanden vanaf de deadline). Zelfs
bij laattijdige indiening van een nihil
jaarlijkse klantenlisting kan een boete
reeds oplopen tot EUR 150 (vertraging
tussen 3 en 9 maanden) en tot EUR
3.000 (vertraging meer dan 9 maanden).
Daarnaast kunnen er omwille van
diverse redenen proportionele boetes
worden opgelegd die een bepaald
percentage van de btw uitmaken
(gaande van 10 tot 200%). Zo wordt
er bij ‘niet of laattijdige betaling’
van btw of van de voorschotten
(kwartaalaangevers) of bij het opmaken
van een ‘bijzondere rekening’ een
proportionele geldboete van 15% van
het verschuldigde btw-saldo opgelegd.
Bovendien kunnen daarbovenop
ook nog eens nalatigheidsinteresten
van 9,6% per jaar komen. De boven
aangehaalde bijzondere rekening
wordt trouwens reeds automatisch
geopend bij laattijdige betaling van
twee opeenvolgende belastbare
tijdperken. In dat kader gebeurt het
ook wel eens dat de ‘late’ betaling en
de ‘nog latere’ aankondiging van de
bijzondere rekening (op een eerder
tijdstip) elkaar kruisen. Dit kan leiden
tot kafkaiaanse toestanden: betaling op
een verkeerd rekeningnummer, risico
op (tijdelijk) dubbele betaling, enz.
U komt uw btw-verplichtingen
dus best stipt na.
Editie september 2014 9
Belasting & BTW
Navordering btw: prijs inclusief of
exclusief btw?
Wanneer u als leverancier onterecht
een btw-vrijstelling hebt toegepast
en er btw moet worden afgedragen
aan de schatkist, kunt u dan de
btw nog verhalen op uw klant?
Omgekeerd, kunt u als klant
achteraf nog aangesproken worden
voor btw die onterecht niet was
aangerekend? Deze problematiek
komt soms aan de orde in het kader
van een btw-controle waarbij de
fiscus overgaat tot navordering
van btw. De vraag stelt zich dan of
deze btw dient te worden berekend
op de gefactureerde prijs dan wel
geacht wordt te zijn begrepen in
de prijs. In dat opzicht oordeelde
het Europese Hof van Justitie dat
de prijs steeds als ‘btw inclusief’
dient te worden beschouwd, tenzij
de mogelijkheid bestaat om de btw
terug te vorderen van de koper (HvJ
7 november 2013, gevoegde zaken
C-249/12 en C-250/12, Tulica).
Indien een btw-plichtige ondernemer
geen afspraken maakt met zijn klant
inzake de btw, moet men er dan vanuit
gaan dat de btw in de afgesproken
prijs begrepen is, dan wel dat deze er
nog aan toegevoegd moet worden?
Neem bijvoorbeeld het geval van een
leverancier die ten onrechte dacht
dat zijn gefactureerde prestatie ten
bedrage van EUR 100 was vrijgesteld
en daarom geen btw in rekening heeft
gebracht. Wanneer echter bij een btwcontrole zou blijken dat alsnog btw
verschuldigd is, stelt zich de vraag of
de btw dient berekend te worden op
de prijs en de fiscus aldus EUR 21 kan
navorderen (‘btw exclusief’) of dat de
btw wordt geacht begrepen te zijn in
de prijs (‘btw inclusief’), waardoor
de fiscus maar recht heeft op EUR
17? Zeker wanneer de nagevorderde
btw niet meer kan verhaald worden
op de klant, zou in dit laatste geval de
pijn nog enigszins verzacht worden.
Het Europese Hof van Justitie oordeelt
dat wanneer de prijs van een goed
werd vastgesteld tussen de partijen
zonder vermelding van btw en de
leverancier de btw dient te betalen, de
overeengekomen prijs moet worden
beschouwd als een prijs waarin de
btw reeds is inbegrepen (‘inclusief
btw’), behalve als de leverancier de
mogelijkheid heeft om de btw die door
de administratie wordt gevorderd,
terug te vorderen van de koper.
10 Editie september 2014
Het Europese Hof van Justitie geeft
aldus groen licht om de prijs in
bepaalde gevallen als ‘btw inclusief’
te beschouwen. Dit is zeker het geval
voor transacties met een (particulier)
consument waarvoor artikel 6 van
de Wet betreffende marktpraktijken
en consumentenbescherming
bepaalt dat de aangeduide prijs
de door de consument totaal
te betalen prijs moet zijn.
Voor een B2B-relatie is de beoordeling
moeilijker te maken. Enkel wanneer er
contractuele afspraken zijn gemaakt,
is er een eenduidige beoordeling
mogelijk. Als het contract expliciet
vermeldt dat de prijs ‘btw exclusief’ is,
zou er nog een mogelijkheid bestaan
om de btw op de koper te verhalen
en dient de btw aldus te worden
berekend op de gefactureerde prijs.
Wanneer er echter niets is voorzien
(of het contract de prijs ‘btw inclusief’
vermeldt), dan zal de btw in de regel
niet kunnen verhaald worden op
de klant (behoudens bij wettelijke
hoofdelijke aansprakelijkheid). In dat
geval zou de prijs bijgevolg geacht
moeten worden inclusief btw te zijn.
Uiteraard zal een en ander achteraf
toch nog kunnen worden afgesproken
tussen leverancier en klant, zeker
wanneer deze laatste de nagevorderde
btw vooralsnog in aftrek kan brengen.
Belasting & BTW
Opslagdiensten en btwplaatsbepaling: criterium ‘exclusief
gebruiksrecht’
In een nieuwe beslissing preciseert de
administratie de nieuwe criteria voor
de plaatsbepaling van opslagdiensten
(Administratieve beslissing nr. ET
124.412 van 2 juni 2014). Deze
beslissing vormt de implementatie en
verdere uitwerking van de Europese
uitvoeringsverordening
nr. 1042/2013 van de raad van
7 oktober 2013, die nochtans pas
in 2017 van kracht gaat. Zoals
reeds besproken in een vorige editie
vindt de ‘opslag van goederen’
voor belastingplichtigen volgens
de hoofdregel plaats waar de
afnemer is gevestigd (voor nietbelastingplichtige afnemers is dit
waar de dienstverrichter is gevestigd)
en in bepaalde omstandigheden
volgens de afwijkende regel waar
het onroerend goed gelegen is
(zie bespreking in onze Newsletter
editie december 2013). Voorgaand
onderscheid is van belang om te
bepalen of er met betrekking tot een
Belgische opslagplaats Belgische
btw moet worden aangerekend
of niet. De nieuwe regels gelden
reeds vanaf 1 juni 2014.
Op basis van de nieuwe beslissing
wordt het determinerend criterium
voor de plaatsbepaling van
opslagdiensten voortaan gebaseerd
op het ‘exclusief gebruiksrecht’ met
betrekking tot (een gedeelte van)
een gebouw. Overeenkomstig dit
criterium worden er in de beslissing
drie concrete situaties onderscheiden:
(1) de terbeschikkingstelling van
opslagruimte met toekenning
van een exclusief gebruiksrecht,
(2) de terbeschikkingstelling van
opslagruimte waarbij de klant
de concrete opslag niet zelf mag
organiseren maar moet overlaten aan
de eigenaar van het onroerend goed
en (3) de opslag van goederen die
gepaard gaat met andere economische
activiteiten die verband houden
met de opslag en verricht worden
door de eigenaar van het gebouw.
Slechts in de eerstgenoemde situatie
betreft het een dienst met betrekking
tot een onroerend goed (passieve
opslagdienst) waarvan de plaats
wordt bepaald door de afwijkende
plaatsbepalingsregel en die plaatsvindt
waar dat onroerend goed gelegen is.
Wordt er een exclusief gebruiksrecht
verleend met betrekking tot een
Belgische opslagplaats, dan zal er
bijgevolg Belgische btw verschuldigd
zijn (toepassing afwijkende regel).
waar de afnemer (B2B) of de
dienstverrichter (B2C) is gevestigd.
De beslissing verduidelijkt tot slot
dat in de eerste situatie vervolgens
nog dient te worden nagegaan of het
een vrijgestelde onroerende verhuur
(zonder recht op aftrek) betreft dan wel
een btw-belaste opslagdienst (artikel
44, §3 Wbtw). Voor zover de dienst op
basis van bovenstaande regels geacht
wordt in België plaats te vinden, dan
dient in alle drie de situaties te worden
nagegaan of er eventueel nog een
andere vrijstelling van toepassing kan
zijn. Dit zou bijvoorbeeld het geval
kunnen zijn in het kader van (opslag)
diensten die verband houden met de
uitvoer van deze goederen (artikel 44,
§1 Wbtw). De beslissing preciseert dat
bij conflict tussen de vrijstelling wegens
onroerende verhuur (zonder recht op
aftrek) en een andere vrijstelling zoals
bijvoorbeeld die wegens uitvoer van
goederen (met recht op aftrek), de
eerstgenoemde vrijstelling primeert.
In de twee andere situaties betreft
het steeds een (actieve) opslagdienst
die volgens de hoofdregel plaatsvindt
Editie september 2014 11
Juridische diensten
Wijziging voorwaarden
eendagsvereffening
Sinds 2012 is de ontbinding en
vereffening van een vennootschap in
één akte (onder bepaalde voorwaarden)
opnieuw mogelijk. Hierbij besluit de
algemene vergadering meteen in de
notariële ontbindingsakte om alle activa
te verdelen onder de vennoten en de
vereffening meteen te sluiten (hierna
‘eendagsvereffening’ genoemd).
Bij de herinvoering van de
eendagsvereffening in 2012 werden
hiervoor volgende – cumulatief na te
leven – voorwaarden voorgeschreven:
1) Er zijn geen ‘passiva’ meer volgens
de staat van activa en passiva die
bij het verplichte verslag van het
bestuursorgaan is gevoegd.
2) Er is geen vereffenaar aangeduid
in de ontbindingsakte.
3) Alle vennoten zijn op de algemene
vergadering aanwezig of geldig
vertegenwoordigd en besluiten met
eenparigheid van stemmen.
4) De terugname van het resterend
actief gebeurt door de vennoten zelf.
De notie ‘passiva’ heeft in de praktijk
geleid tot dermate veel onduidelijkheid
(en bijhorende discussies) dat de
wetgever zich genoodzaakt heeft
gezien in te grijpen en deze voorwaarde
te herschrijven. Met ingang van
24 mei 20141 stelt de wet als
voorwaarde dat ‘alle schulden ten
aanzien van derden zijn terugbetaald
of de nodige gelden om die te
voldoen werden geconsigneerd ’ .
Bovendien werd een bijkomende
vereiste ingevoerd voor het verslag
van de bedrijfsrevisor, dat voortaan
melding moet maken van de
terugbetaling of consignatie van
voormelde schulden ten aanzien
van derden in zijn conclusies.
12 Editie september 2014
Wat betekent deze wetswijziging
nu in de praktijk?
Vooreerst kan uit de parlementaire
voorbereiding worden afgeleid dat men
een vennoot niet als ‘derde’ beschouwt,
zodat schulden aan een vennoot (bv.
een rekening-courant) nu uitdrukkelijk
geen bezwaar meer vormen voor de
eendagsvereffening.
Alle andere schulden dienen
daarentegen te worden terugbetaald
of geconsigneerd vooraleer
men gebruik kan maken van
de vereffeningsprocedure. Dit
betekent dat bv. belastingschulden,
vereffeningskosten (notaris,
bedrijfsrevisor, accountant) etc. allen
betaald of geconsigneerd dienen te zijn.
De vraag stelt zich natuurlijk wanneer
deze terugbetaling of consignatie
uiterlijk moet worden verricht.
Aangezien de bedrijfsrevisor in de
conclusie van zijn verslag melding
moet maken van de terugbetaling en
consignatie, dienen deze handelingen
te worden gesteld en aan de
bedrijfsrevisor te worden aangetoond
met stavingsstukken, vóór deze zijn
verslag kan finaliseren.
1 Wet van 25 april
2014 houdende diverse
bepalingen betreffende
Justitie (art. 108), B.S.
14 mei 2014, in werking
getreden op 24 mei 2014.
Juridische diensten
Verzekeringsplicht van
vennootschapsmandatarissen:
weerlegbare vermoedens
De wetgeving met
betrekking tot de
verzekeringsplicht in
het sociaal statuut
van zelfstandigen
voor vennootschapsmandatarissen is eindelijk
aangepast als gevolg van
bestaande rechtspraak.
Voortaan is er sprake van twee
weerlegbare vermoedens voor
vennootschapsmandatarissen. De
weerlegbaarheid van deze vermoedens
wordt nu wettelijk vastgelegd.
Het eerste vermoeden van de
uitoefening van een zelfstandige
activiteit met een verzekeringsplicht
tot gevolg, kan worden weerlegd door
de kosteloosheid in feite en in rechte
van dit mandaat aan te tonen. Het
bewijs en de uitwerking in de tijd van
het bewijs van kosteloosheid zijn op
bepaalde punten aangepast. Belangrijk
is onder meer dat het bewijs van
kosteloosheid niet kan worden geleverd
indien de betrokken vennootschap
de premies voor de opbouw van een
aanvullend pensioen van de mandataris
betaalt (premies groepsverzekering en
de individuele pensioentoezegging).
Het tweede vermoeden betreft
de lokalisatie van de activiteiten
als vennootschapsmandataris. De
zelfstandige beroepsbezigheid als
mandataris in een aan de Belgische
vennootschapsbelasting of belasting der
niet-inwoners onderworpen vereniging
of vennootschap wordt geacht plaats te
vinden in België.
Editie september 2014 13
Juridische diensten
Belangrijke hervorming van de
zekerheden op roerende goederen
Een wet van 11 juli 2013 (hierna
de “nieuwe pandwet”) heeft het
burgerlijk wetboek ingrijpend
gewijzigd met betrekking tot de
zakelijke zekerheden op roerende
goederen. De nieuwe regeling zal
ten laatste op 1 december 2014
in werking treden (bij koninklijk
besluit). Wij bespreken hierna kort
de belangrijkste nieuwigheden.
Eenvormig bezitloos pand
Een van de pijnpunten van het
bestaande pandrecht was de
buitenbezitstellingsvereiste. Een pand
op roerende goederen kon slechts
geldig worden gevestigd door de
overhandiging van de in pand gegeven
zaak aan de pandhouder. Aangezien de
schuldenaar-pandgever de betrokken
waardevolle activa doorgaans nodig
heeft in het kader van zijn activiteiten,
vormde het klassieke pandrecht
in vele gevallen een onbruikbaar
zekerheidsmechanisme. In het kader
van de nieuwe regeling zal voor
de geldige totstandkoming van de
pandovereenkomst niet langer vereist
zijn dat de in pand gegeven zaak wordt
overhandigd aan de pandhouder.
Tussen partijen komt het pandrecht tot
stand door de loutere overeenkomst
tussen partijen.
Teneinde het pand tegenstelbaar te
maken aan derden hebben de partijen
twee mogelijkheden. Ofwel wordt
er geopteerd voor de overhandiging
van de in pand gegeven zaak aan de
pandhouder (conform de bestaande
14 Editie september 2014
regeling), ofwel wordt er geopteerd
voor de registratie van het pand in een
nationaal pandregister.
Nationaal pandregister
Er wordt dus een volledig elektronisch
nationaal pandregister gecreëerd.
Iedereen zal de mogelijkheid hebben
om een pand hierin te registreren en
om het register te consulteren. De
wijze waarop dit zal geschieden en de
kosten die hieraan verbonden zullen
zijn, zullen bij Koninklijk Besluit
worden bepaald.
Door de creatie van een registerpand
voor alle roerende goederen zal ook het
pand op de handelszaak verdwijnen.
Partijen zullen voortaan op een veel
eenvoudigere en een veel preciezere
wijze kunnen aanduiden welke
roerende goederen deel uitmaken
van het pandrecht, waarbij het pand
betrekking kan hebben op zowel
roerende lichamelijke goederen
als onlichamelijke goederen (zoals
schuldvorderingen), zowel bestaande
als bepaalbare toekomstige goederen
en zowel individuele goederen als zgn.
universaliteiten (bv. de handelszaak).
De inschrijving in het nationaal
pandregister zal geldig zijn voor een
hernieuwbare termijn van 10 jaar.
Vereenvoudigde
uitwinningsmogelijkheden
in B2B-relatie
De nieuwe regelgeving voorziet verder
ook in een sterk vereenvoudigde
uitwinningsprocedure in het kader
van een B2B-relatie, waarbij een
voorafgaande rechterlijke tussenkomst
niet langer vereist is. De pandhouder
zal, bij tekortkomingen vanwege de
schuldenaar, de mogelijkheid hebben
om tot uitwinning over te gaan nadat
hij de pandgever daarvan ten minste
10 dagen op voorhand (3 dagen voor
bederfbare goederen) per aangetekend
schrijven heeft verwittigd. Hij heeft
daarbij de vrije keuze over de wijze van
uitwinning, met name met of zonder
tussenkomst van een deurwaarder, via
onderhandse of openbare verkoop.
Nieuw is ook dat de pandhouder kan
opteren voor de verhuur van de in
pand gegeven zaak in plaats van de
verkoop. Verder staat het de partijen
vrij om de uitwinningsmogelijkheden
contractueel te regelen en kan, onder
bepaalde voorwaarden inzake de
bepaling van de prijs, tevens voorzien
worden in de mogelijkheid in hoofde
van de pandhouder om zich de in pand
gegeven goederen toe te eigenen.
Uiteraard blijft een juridische
betwisting (via gerechtelijke
tussenkomst) mogelijk, zowel over
de uitwinning zelf, als over de wijze
waarop deze geschiedt, zowel op
voorhand (n.a.v. de kennisgeving) als
achteraf (na de uitwinning). Ook op
dit punt voorziet de nieuwe wet in een
belangrijke vereenvoudiging.
Bevoegdheid van de beslagrechter
Alle geschillen betreffende de
uitwinning van het pand zullen
voortaan voor de beslagrechter worden
Juridische diensten
gevoerd, die bij voorrang boven alle
andere zaken en in enige aanleg (dus
zonder mogelijkheid tot hoger beroep)
uitspraak doet. Zowel de pandgever, de
pandhouder, als elke belanghebbende
derde kan op elk moment naar de
beslagrechter stappen in het kader
van een betwisting in verband met
de uitwinning. Indien de betwisting
voorafgaand of tijdens de uitwinning
gevoerd wordt, zal de uitwinning
worden geschorst. Eventuele
betwistingen a posteriori dienen
binnen het jaar na de afsluiting van de
uitwinning te worden ingeleid.
Eigendomsvoorbehoud
De nieuwe pandwet voorziet verder in
een versteviging van de positie van de
verkoper onder eigendomsvoorbehoud.
De wettelijke bepalingen in verband
met het eigendomsvoorbehoud worden
uit de faillissementswet gehaald en in
het Burgerlijk Wetboek geïntegreerd.
De tegenstelbaarheid van het
eigendomsvoorbehoud wordt hierdoor
voortaan in elke vorm van samenloop
(zoals bijvoorbeeld ook een vrijwillige
vereffening van een vennootschap
of de vereffening-verdeling van een
nalatenschap) erkend, op voorwaarde
dat het eigendomsvoorbehoud
uiterlijk op het ogenblik van de
levering van de goederen schriftelijk
werd overeengekomen (en voor
consumenten de instemming van de
consument uit het geschrift blijkt).
Verder wordt de verkoper onder
eigendomsvoorbehoud onder de
nieuwe regeling ook beschermd
tegen allerhande wijzigingen van
zijn onderpand, ingevolge onder
meer de vermenging, verwerking,
doorverkoop of onroerendmaking
van de met eigendomsvoorbehoud
verkochte goederen. Indien de
goederen zijn doorverkocht, zal de
verkoper onder eigendomsvoorbehoud
voorrang hebben op de verkoopprijs
van de verkochte goederen. Werden
de goederen vermengd met andere
goederen, dan zal de verkoper onder
eigendomsvoorbehoud zijn rechten
kunnen uitoefenen op de aanwezige
goederen. Zijn er derden die tevens
rechten kunnen laten gelden op de
vermengde goederen, dan kunnen
alle betrokkenen hun rechten
uitoefenen naar evenredigheid.
Werden de goederen verwerkt en
werden bij de verwerking goederen
van derden aangewend waarvan
de afscheiding onmogelijk of
economisch niet verantwoord is,
dan zal het eigendomsvoorbehoud
betrekking hebben op het nieuw tot
stand gekomen goed indien de onder
eigendomsvoorbehoud verkochte
goederen er het voornaamste
bestanddeel van uitmaken of indien
de verkochte goederen de grootste
waarde vertegenwoordigen. De
benadeelde derde verkrijgt dan wel
een vordering wegens verrijking
zonder oorzaak op de verkoper onder
eigendomsvoorbehoud. Werden
de onder eigendomsvoorbehoud
verkochte goederen ten slotte
onroerend gemaakt, dan zal het
eigendomsvoorbehoud tegenstelbaar
blijven op voorwaarde dat het
eigendomsvoorbehoud werd
geregistreerd in het nationaal
pandregister.
Retentierecht
Met de nieuwe pandwet wordt een
wettelijke grondslag gecreëerd voor het
(voorheen in de rechtspraak erkende)
recht van de schuldeiser om de
teruggave van een goed dat hem door
zijn schuldenaar werd overhandigd, op
te schorten, zolang de schuldvordering
die verband houdt met dat goed
niet is voldaan. Het retentierecht zal
bovendien ook tegenwerpelijk zijn
aan andere schuldeisers en aan derden
die nadien een recht op het goed
hebben gekregen en zelfs aan derden
met een ouder recht, op voorwaarde
dat de schuldeiser bij de ontvangst
van het goed mocht aannemen dat de
schuldenaar bevoegd was om het goed
aan een retentierecht te onderwerpen.
Editie september 2014 15
Agenda
Seminaries / opleidingen
i.s.m. Grant Thornton
Spreker
Datum
Organisatie
Seminarie / Opleiding
Marc Van den Bossche
Peter Vermeiren
23 oktober 2014
Opleidingen Infotopics
Overname en (ver)koop van een KMO
Hilde Gaublomme
Academiejaar 2014-2015
Artesis Plantijn Hogeschool
Antwerpen
Postgraduaat Fiscaliteit –
Module ‘Diverse belastingen:
rechtspersonenbelasting’
Bart Verstuyft
Academiejaar 2014-2015
Artesis Plantijn Hogeschool
Antwerpen
Postgraduaat Fiscaliteit –
Module ‘Omvormingsproblematiek’
Voor het meest recente
overzicht van onze
seminaries en opleidingen
kan u steeds terecht op
onze website:
www.grantthornton.be
Disclaimer
Grant Thornton garandeert de grootste
zorg te hebben besteed aan de
betrouwbaarheid van de informatie
weergegeven in deze nieuwsbrief. Zij kan
hiervoor evenwel geen aansprakelijkheid
aanvaarden. Wenst u de Grant Thornton
Newsletter voortaan elektronisch te
ontvangen, dan kan u dit melden via
[email protected].
Onze nieuwsbrief is eveneens online
beschikbaar op www.grantthornton.be.
Grant Thornton is een handelsnaam
van Grant Thornton Accountants
en Belastingconsulenten CVBA,
Grant Thornton Bedrijfsrevisoren CVBA,
Grant Thornton Efficiëntia CVBA
en Grant Thornton Belgium CVBA.
Genoemde vennootschappen zijn lid van
Grant Thornton International Ltd (GTIL).
GTIL en haar leden zijn geen wereldwijd
partnerschap. Alle diensten worden
geleverd door de leden van GTIL. GTIL en
haar leden zijn geen vertegenwoordigers
van elkaar, hebben geen onderlinge
verplichtingen en zijn niet verantwoordelijk
voor elkaars handelingen of nalatigheden.
Zie www.grantthornton.be voor meer details.
Contactinfo
V.U. Geert Lefebvre
[email protected]
Antwerpen
Potvlietlaan 6
2600 Berchem (Antwerpen)
T +32 (0)3 235 66 66
Doornik
Rue du Progrès 4B
7503 Doornik (Froyennes)
T +32 (0)69 84 78 44
Brussel
Metrologielaan 10 bus 15
1130 Brussel
T +32 (0)2 242 11 40
Hasselt
Maastrichtersteenweg 8 bus 7-8
3500 Hasselt
T +32 (0)11 22 72 45
www.grantthornton.be
© 2014 Grant Thornton
Alle rechten voorbehouden.
Turnhout
Parklaan 49 bus 7
2300 Turnhout
T +32 (0)14 47 30 70