Museumbeurzen | call for proposals

Geesteswetenschappen
Call for proposals
Museumbeurzen
2014-2016 eerste ronde
Den Haag, september 2014
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
Inhoud
1
2
3
4
5
6
Inleiding
1
1.1
Achtergrond
1
1.2
Beschikbaar budget
1
1.3
Geldigheidsduur call for proposals
3.1
Wie kan aanvragen
3
3.2
Wat kan aangevraagd worden
3
3.3
Wanneer kan aangevraagd worden
4
3.4
Het opstellen van de aanvraag
4
3.5
Specifieke subsidievoorwaarden
5
3.6
Het indienen van een aanvraag
Beoordelingsprocedure
6
4.1
Procedure
6
4.2
Criteria
Contact en overige informatie
8
5.1
Contact
8
5.2
Overige informatie
Doel
Richtlijnen voor aanvragers
Bijlage(n):
Nederlandse Kennisagenda Museale Veld
1
2
3
5
7
8
9
1
Hoofdstuk 1: Inleiding / Museumbeurzen
1 Inleiding
1.1
Achtergrond
In de museumbrief ‘Samen werken, samen sterker’ kondigde het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap aan museumbeurzen beschikbaar te willen stellen in het kader van
talentontwikkeling en wetenschappelijk onderzoek. De aanleiding hiervoor was het advies
van de Raad voor Cultuur, de Koninklijke Nederlandse Academie van wetenschappen en de
Museumvereniging om de wetenschapsfunctie van musea te versterken.
“Wetenschappelijk onderzoek vormt de bron voor nieuwe verhalen die met de collectie kunnen
worden verteld. Ook is wetenschappelijk onderzoek van belang om kennis te ontwikkelen over
behoud en beheer van de collectie, over educatiemethodieken en over de mogelijkheden voor
musea van moderne technologieën als digitalisering.” (Museumbrief ‘Samen werken, samen
sterker’, 10-06-2013)
Om richting te geven aan het museumonderzoek is een Nederlandse Kennisagenda voor het
Museale veld ontwikkeld. Binnen deze kennisagenda zijn drie onderzoekslijnen benoemd:
1. onderzoek dat erop gericht is de betekenis van het museum als kennis- en leeromgeving
en als plek van verhalen te vergroten
2. onderzoek dat erop gericht is de belevingswaarde voor de bezoeker te vergroten en
daarmee de impact van het museum te versterken
3. onderzoek dat erop gericht is dat musea hun toegevoegde waarde voor de samenleving
verder uitbouwen en zichtbaar maken.
NWO zet haar instrumentarium in om de museumbeurzen beschikbaar te stellen. Eerder al
initieerde NWO ‘Promoveren in de kunsten’ en ‘Science for Arts’; programma’s waarbinnen
eveneens een relatie tussen wetenschappelijk onderzoek en het onderzoek in het culturele
werkveld gelegd wordt.
1.2
Beschikbaar budget
Voor het financieringsinstrument Museumbeurzen is tot en met 2016 een bedrag van
maximaal 800.000 euro beschikbaar. De aanvragen kunnen in twee rondes worden
ingediend. De eerste ronde opent op 9 oktober 2014 en sluit op 1 maart 2015. De tweede
ronde opent op 15 september 2015 en sluit op 15 november 2015. In de eerste ronde is een
budget van maximaal 400.000 euro beschikbaar. In de tweede ronde zal een gelijk budget
beschikbaar zijn. Tenzij er in de eerste ronde sprake is van onderuitputting. Dan wordt het
budget voor de tweede ronde met het bedrag van de onderuitputting opgehoogd.
Binnen elke ronde is sprake van twee typen beurzen. Primair is de financiering bedoeld voor
onderzoeksvoorstellen waarvan het resultaat een wetenschappelijke publicatie is. Daarnaast
kunnen per ronde maximaal twee aanvragen voor (het voltooien van) promotieonderzoek
worden gehonoreerd.
1.3
Geldigheidsduur call for proposals
Deze call for proposals is geldig tot en met de sluitingsdatum 2 maart 2015.
2
Hoofdstuk 2: Doel / Museumbeurzen
2 Doel
Het programma Museumbeurzen is erop gericht de talentontwikkeling en het
wetenschappelijk onderzoek in het museale veld te bevorderen. Het is de bedoeling dat de
onderzoeksresultaten direct ten goede komen aan de museale praktijk. Daarom kunnen
alleen museummedewerkers onderzoeksvoorstellen indienen. Het aan te vragen onderzoek
dient aan te sluiten bij de Nederlands Kennisagenda voor het Museale veld. Een verkorte
weergave van de Kennisagenda is als bijlage toegevoegd aan deze call for proposals.
Naast het wetenschappelijk doel kunnen de onderzoeksprojecten die binnen het programma
worden uitgevoerd, aanleiding zijn om richtlijnen en criteria voor het waarderen van
wetenschappelijk museaal onderzoek verder te ontwikkelen en aan te scherpen.
3
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Museumbeurzen
3 Richtlijnen voor aanvragers
3.1
Wie kan aanvragen
Aanvragen kunnen worden ingediend door individuele museummedewerkers. De directeur
van de instelling van waaruit de aanvraag wordt ingediend treedt altijd als mede-aanvrager
op. Bij elke aanvraag is een hoogleraar betrokken. Als het gaat om promotieonderzoek dan
betreft het hier de beoogd promotor.
Het aan te vragen onderzoek sluit nadrukkelijk aan bij de collectie(s) en/ of de signatuur
van het museum of de musea van waaruit de aanvraag wordt ingediend.
Het museum van waaruit de aanvraag wordt ingediend is geregistreerd of voorlopig
geregistreerd bij het Museumregister.
De museummedewerkers die als hoofdaanvragers optreden voldoen aan de volgende
voorwaarden:
-
Zij beschikken over een masterdiploma – of zijn op gelijkwaardige wijze gekwalificeerd;
Op het moment van indienen zijn zij minimaal een jaar in dienst bij de instelling van
waaruit zij de aanvraag indienen; Zij hebben in ieder geval een aanstelling bij de
instelling van waaruit zij aanvragen gedurende de looptijd van het onderzoek.
Medewerkers met een aanstelling bij verschillende instellingen kunnen ook aanvragen
indienen. Als mede-aanvrager geldt dan een van de directeuren van de instellingen van
waaruit de aanvraag wordt ingediend. De voorwaarden die hierbij aan de
museummedewerker worden gesteld als hoofdaanvrager blijven gelijk.
Museummedewerkers die al gestart zijn met een (promotie)onderzoek kunnen ook
aanvragen. Deze financiering kan alleen worden aangevraagd als uit de planning blijkt dat
promotie binnen een jaar mogelijk is. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden als uit
de planning en de werkgeversverklaring blijkt dat de instelling de onderzoeker in de periode
na het aangevraagde onderzoek in staat stelt om het promotieonderzoek binnen vier jaar te
voltooien.
Daarnaast kunnen onderzoekers, waaraan dezelfde eisen gesteld worden als aan de
museummedewerkers zoals hierboven beschreven, van de volgende kennisinstelling
aanvragen indienen:
-
3.2
Het RKD – Nederlands Instituut voor kunstgeschiedenis
Wat kan aangevraagd worden
Het budget is bedoeld voor onderzoeksbeurzen die het uitvoeren van wetenschappelijk
onderzoek mogelijk maken; het onderzoek dient te resulteren in één of meerdere
publicaties. Daarnaast kunnen per ronde maximaal twee promotiebeurzen worden
uitgegeven, ten behoeve van het (voltooien van) promotieonderzoek.
Let op: Het gaat hier om een vervangingssubsidie. Dat betekent dat de middelen gebruikt
moeten worden om een vervanger in te huren voor (een deel van de) werkzaamheden van
de aanvrager.
Onderzoeksbeurzen
Voor de onderzoeksbeurzen kan maximaal €50.000 worden aangevraagd. De subsidie wordt
gebruikt voor:
4
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Museumbeurzen
-
Vervangingskosten tot een maximum van €40.000. De aanvrager wordt gevraagd aan te
geven op welke wijze in vervanging wordt voorzien. NB: het gaat hier om de kosten van
de vervanger(s).
-
Materiële kosten tot een maximum van €5.000, die direct gerelateerd zijn aan het
project, zoals bijvoorbeeld kosten voor kennisoverdracht, kennisbenutting, kosten voor
internationalisering of materiaaltechnisch onderzoek.
-
€5.000 voor eigen onderzoek van de begeleidend hoogleraar.
Promotiebeurzen
Voor de promotiebeurzen kan maximaal €62.500 worden aangevraagd op basis van vier jaar
fulltime onderzoek. De looptijd van het project mag ook twee jaar zijn. De omvang van de
onderzoekstijd wordt dan automatisch gehalveerd. De minimale onderzoekstijd bedraagt 6
maanden fulltime onderzoek. De vergoeding wordt steeds naar rato van de onderzoekstijd
berekend.
De subsidie kan gebruikt worden voor:
-
Vervangingskosten tot een maximum van €50.000. De aanvrager wordt gevraagd aan te
geven op welke wijze in vervanging wordt voorzien. NB: het gaat hier om de kosten van
de vervanger(s).
-
Materiële kosten tot een maximum bedrag van €12.500 die direct gerelateerd zijn aan
het project, zoals bijvoorbeeld kosten voor kennisoverdracht, kennisbenutting, kosten
voor internationalisering of materiaal-technisch onderzoek.
De kosten van overhead zoals kosten voor computers/laptops, reguliere software en andere
kosten die behoren bij de standaard faciliteiten van de kennistellingen komen niet voor
subsidie in aanmerking. Ook algemene kosten voor coördinatie zijn uitgesloten. Nietgespecificeerde kosten zoals een stelpost ‘onvoorzien’ komen niet voor subsidie in
aanmerking.
3.3
Wanneer kan aangevraagd worden
De uiterste termijn voor het indienen van de aanvragen is voor de eerste ronde 2 maart
2015 om 12.00u GMT. Voor de tweede ronde sluit de indieningstermijn op 15 november om
12.00u GMT. Aanvragen kunnen na de deadline niet meer worden verbeterd of aangevuld.
Er kan één aanvraag per instelling worden ingediend.
3.4
Het opstellen van de aanvraag
De subsidieaanvraag bestaat uit twee delen: een factsheet en het aanvraagformulier.
− De factsheet kan direct in het elektronisch aanvraagsysteem Iris van NWO
ingevuld worden.
−
Het aanvraagformulier staat op de subsidiepagina van dit programma op de
NWO-website. Dit formulier moet, zodra het ingevuld is, als PDF bestand
toegevoegd worden aan de Iris factsheet. NB: de pdf mag op geen enkele
manier beveiligd zijn, in verband met de elektronische leesbaarheid van de
gegevens.
De aanbevelingsbrief van de begeleidend hoogleraar wordt als onbeveiligde pdf in het
aanvraagsysteem toegevoegd. Datzelfde geldt voor de werkgeversverklaring. Als er sprake
is van meerdere werkgevers, dan is het verplicht per werkgever een werkgeversverklaring
toe te voegen.
Aanvraagformulier
Het aanvraagformulier bevat:
−
Een curriculum vitae (CV) van de aanvrager;
−
Een duidelijke beschrijving van het voorgestelde onderzoek in maximaal 2000 woorden,
5
Hoofdstuk 3: Richtlijnen voor aanvragers / Museumbeurzen
inclusief voetnoten, literatuurreferenties en tekst in illustraties; en een beschrijving van
de aansluiting op de kennisagenda Musea
−
Een aanbeveling van de begeleidend hoogleraar.
De begeleidend hoogleraar (promotor) en de directeur van de aanvragende instelling dienen
beiden de laatste pagina van het aanvraagformulier te ondertekenen. Deze ondertekende
pagina moet als pdf bij de aanvraag worden ingediend.
Aanbeveling hoogleraar
De begeleidend hoogleraar moet verbonden zijn aan een van de Nederlandse universiteiten.
De aanbeveling gaat in op de kwaliteit en motivatie van de aanvrager, op de kwaliteit en
relevantie van het voorgestelde onderzoek, en op de manier waarop begeleiding van de
aanvrager vormgegeven zal worden.
Met de brief geeft de promotor aan dat hij/zij het onderzoeksvoorstel onderschrijft en van
mening is dat het van gedegen wetenschappelijke kwaliteit is. De promotor stelt vast dat het
realistisch is om het onderzoek uit te voeren binnen de door de aanvrager aangegeven
beschikbare tijd. Tevens geeft hij/zij aan bereid te zijn om de aanvrager te begeleiden. NWO
weegt deze verklaring mee in de beoordeling van de aanvraag.
Verklaring werkgever
Een verplichte bijlage bij de aanvraag is een verklaring van de werkgever, waarin de
werkgever aangeeft dat de betreffende werknemer al minstens één jaar bij de organisatie te
werk is gesteld en dat de onderzoeker in ieder geval gedurende de looptijd van het
onderzoek bij de instelling aangesteld zal zijn. De werkgever verklaart tevens bekend te zijn
met de subsidievoorwaarden van NWO.
3.5
Specifieke subsidievoorwaarden
Op deze call for proposals zijn de Algemene Subsidiebepalingen van NWO van toepassing.
De gehonoreerde aanvragen dienen uiterlijk 6 maanden na toekenning van de subsidie van
start te gaan. Van projecten die niet zijn gestart, houdt het Gebiedsbestuur
Geesteswetenschappen zich het recht voor de subsidie in te trekken.
3.6
Het indienen van een aanvraag
Het indienen van een aanvraag bij NWO kan alleen via Iris, het elektronisch
aanvraagsysteem. Aanvragen die niet via Iris zijn ingediend, worden niet in behandeling
genomen. Een hoofdaanvrager is verplicht zijn/haar aanvraag via zijn/haar eigen Irisaccount
in te dienen.
Indien de hoofdaanvrager nog geen Irisaccount heeft, dient deze dat minimaal een dag voor
het indienen aan te maken. Dit is om eventuele aanmeldproblemen nog op tijd te kunnen
verhelpen. Indien de hoofdaanvrager al een Iris account heeft, hoeft deze geen nieuw
account aan te maken om een nieuwe aanvraag in te dienen.
Voor vragen van technische aard verzoeken wij u contact op te nemen met de Iris helpdesk.
Let op! Aanvragers vullen als instelling de naam van de instelling in waar de
begeleidend hoogleraar aan verbonden is.
6
Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Museumbeurzen
4 Beoordelingsprocedure
4.1
Procedure
De eerste stap in de beoordelingsprocedure is een toets of de aanvraag in behandeling
genomen kan worden. Hiervoor worden de voorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 3
van deze call for proposals toegepast.
Voor alle bij de beoordeling en/of besluitneming betrokken personen en betrokken NWOmedewerkers is de NWO-code belangenverstrengeling van toepassing.
4.1.1 Beoordeling aanvraag
Omdat het om kleine projecten gaat met relatief bescheiden budgetten, is hierop
hoofdstuk 2, art. 2.2.5 van de NWO-regeling subsidies van toepassing, dat regelt
dat in bepaalde gevallen afgezien kan worden van het inschakelen van externe
referenten. Daarom worden geen referentencommentaren ingewonnen.
Een breed samengestelde commissie is verantwoordelijk voor de beoordeling van de
onderzoeksvoorstellen. In de commissie hebben zitting: vertegenwoordigers van de
universiteiten en vertegenwoordigers vanuit het museale veld met aantoonbare
wetenschappelijke onderzoekservaring. De beoordelingscommissie kan – indien
nodig – externe experts inschakelen, zowel uit de wetenschappelijke als uit de
museale praktijk.
De beoordeling vindt plaats volgens de in 4.2 opgestelde criteria. Na de beoordeling
prioriteert de commissie de aanvragen en stelt een advies op voor het
gebiedsbestuur Geesteswetenschappen.
4.1.2 Beslissing
Het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen toetst de voorstellen marginaal en
neemt het definitieve besluit. Hierna ontvangen de kandidaten zo snel mogelijk
bericht van de uitslag.
NWO voorziet alle uitgewerkte aanvragen van een kwalificatie. Deze kwalificatie
wordt aan de aanvrager bekend gemaakt bij het besluit over al dan niet toekennen
van financiering. Voor meer informatie over de kwalificaties zie:
http://www.nwo.nl/kwalificaties.
Alleen aanvragen met de kwalificatie Goed en hoger komen in aanmerking voor
financiering.
4.1.3 Tijdpad (PM)
- 2 maart 2015: uiterste indieningsdatum eerste ronde
- Eind april: Besluit versturen
- Begin mei: indieners informeren
De toekenning van de beurzen uit de tweede ronde vindt in 2016 plaats.
7
Hoofdstuk 4: Beoordelingsprocedure / Museumbeurzen
4.2
Criteria
Bij de beoordeling zijn de volgende criteria van belang:
Wetenschappelijke Kwaliteit
1.
Mate waarin het aangevraagde onderzoek aansluit op het doel van de regeling.
2.
Mate waarin aangesloten wordt op de Nederlandse Kennisagenda voor het Museale Veld.
3.
Belang van het voorstel voor het museale onderzoeksveld in het algemeen en de
aanvragende instelling in het bijzonder. Dit blijkt onder meer uit de wijze waarop het
onderzoek verbonden is met de museale praktijk.
4.
Helderheid van het onderzoeksvoorstel.
5.
Kwaliteit van het voorgestelde onderzoek, blijkend uit het voorstel en de aanbeveling van de
begeleidend hoogleraar.
6.
Benadering/methodologie. Geschiktheid van de gekozen benadering in relatie tot het uit te
voeren onderzoek.
7.
Mate van innovativiteit van het onderzoek (nieuwe informatietechnologie voor het
publieksbereik, benutting van erfgoedbronnen voor de creatieve industrie, ontwikkeling van
effectieve educatiemethodieken).
8.
Haalbaarheid blijkend uit werkplan in relatie tot de beschikbare onderzoekstijd.
Maatschappelijke relevantie
1.
Actualiteit van het onderwerp.
2.
Maatschappelijke relevantie (in aansluiting op maatschappelijke waarde musea zoals
beschreven in de publicatie ‘Meer dan Waard: De maatschappelijke betekenis van musea’
http://www.museumvereniging.nl/Portals/0/Meer%20dan%20waard.pdf).
3.
Aandacht voor de manier waarop kennisoverdracht zal plaatsvinden.
Kwaliteit van de aanvrager
1.
Voorgaande resultaten van de onderzoeker op het onderzoeksgebied (tentoonstellingen,
(bestands)catalogi, publicaties, onderzoeksprojecten) blijkend uit het cv.
2.
Motivatie voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek blijkend uit de toelichting
op het aanvraagformulier.
Genoemde prioriteringscriteria verhouden zich tot elkaar als 3:2:1
Prioritering
Als aanvragen na beoordeling gelijk eindigen, wordt, in volgorde van belangrijkheid, naar de
volgende criteria gekeken:
1.
wetenschappelijke kwaliteit
2.
de mate waarin de aanvragen over de verschillende wetenschapsgebieden verdeeld zijn.
3.
de mate waarin de aanvragen passen binnen de Nederlandse Kennisagenda voor het
Museale veld.
8
Hoofdstuk 5: Contact en overige informatie / Museumbeurzen
5 Contact en overige informatie
5.1
Contact
5.1.1
Inhoudelijke vragen
Voor meer informatie neemt u contact op met:
J.J. van Kersen
070 – 344 08 21
[email protected]
5.1.2
Technische vragen over het elektronisch aanvraagsysteem Iris
Bij technische vragen betreffende het gebruik van Iris neemt u contact op met de Iris
helpdesk. Leest u alstublieft eerst de handleiding voordat u de helpdesk om raad vraagt.
Bereikbaarheid Iris helpdesk: van maandag t/m vrijdag van 11.00 tot 17.00 uur,
telefoonnummer 0900-696 47 47. Helaas ondersteunen niet alle buitenlandse providers het
bellen naar 0900-nummers. U kunt ook uw vraag per e-mail sturen aan [email protected].
5.2
Overige informatie
Op de financieringspagina van het programma is de meest recente informatie te vinden.
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
Postbus 93425
2509 AC Den Haag
9
Hoofdstuk 6 Bijlage(n) / Museumbeurzen
6 Bijlage(n)
Bijlage : Kennisagenda Musea
Onderzoekslijnen
Maatschappelijke Waarde
Musea
1.
Musea genereren kennis en context
2.
Musea bieden emotie en inspiratie
3.
Musea verrijken de samenleving
Collectiewaarde
Educatieve waarde
Belevingswaarde
Verbindende waarde
Economische waarde
1. Musea genereren kennis en context
Musea hebben met hun unieke collecties een kapitaal waarvan de waarde niet overschat kan
worden, niet alleen cultureel, maar ook als bron van kennis in de huidige kennissamenleving
Met de collectie als de constante bron in een veranderende maatschappelijke context zoeken musea
steeds opnieuw naar de betekenis van voorwerpen in relatie tot de maatschappelijke actualiteit. Bij
die continue zoektocht naar (potentiële) betekenissen worden verbindingen gelegd tussen collecties
en kennis ‘binnen’ en ‘buiten’ het museum.
Hoe kunnen musea de betekenis van het museum als kennis- en leeromgeving en als plek van
verhalen te vergroten.
Daarvoor is nodig:
•
Hoe kan meer inzicht worden gekregen in de verouderingsprocessen van materiele
en born-digital objecten en collecties, over conservering en restauratie,
geschiedenis van collectievorming?
•
Hoe kan kwaliteit van het museum voor het onderwijs worden versterkt, door het
vergroten van kennis binnen musea over leren en leereffecten? Ook de kennis over
de toepassingsmogelijkheden van verschillende typen museumcollecties binnen het
schoolcurriculum is nog beperkt.
•
Wat is de rol van het museum als kennisbron gezien de informalisering van de
kennis over erfgoed? Daarvoor is onder meer kennis nodig van de receptie van de
bezoeker en het rendement van museumbezoek. In samenhang daarmee is ook
meer kennis vereist over de aard, kwaliteit, betrouwbaarheid en opbrengsten van
de kennis die ‘amateurexperts’ inbrengen en de wijze waarop daarin begeleiding
mogelijk of wenselijk is.
•
Op welke wijze kan het museum een rol spelen in het toegankelijk maken van
wetenschappelijk onderzoek?
•
Onder welke randvoorwaarden kan het onderzoek worden versterkt door publiekprivate samenwerking en commerciële toepassingen van de resultaten van het
onderzoek?
2. Musea bieden emotie en inspiratie
Het publiek van vandaag is ‘cultureel omnivoor’ geworden en laat zich niet makkelijk binden. Daarbij
komt een verlangen naar ‘onderdompeling, intense ervaringen, sfeer en reuring’. Musea zijn ook
plaatsen van herinnering en zetten aan tot het beleven van identiteit, individueel en collectief.
Belevingswaarde gaat in de eerste plaats over het vermogen van musea mensen te raken en te
inspireren.
10
Hoofdstuk 6: Bijlage(n) / Museumbeurzen
Hoe kunnen musea belevingswaarde voor de bezoeker te vergroten en daarmee de impact van het
museum te versterken.
Daarvoor is nodig:
•
Hoe kunnen musea beleving bewust inzetten als instrument bij het genereren van
betekenis, inspiratie en het teweegbrengen van krachtige (leer)ervaringen?
•
Wanneer vinden dergelijke ‘transformerende’ ervaringen plaats en hoe worden ze
veroorzaakt? Dit vraagt om meer kennis en inzicht in verschillende typen – op
beleving gerichte – interventies en methodieken in het museum (zoals narrativiteit,
role playing, living history, gebruik van nieuwe media e.d.) voor verschillende
categorieën bezoekers. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van het vele
onderzoek dat meer algemeen naar ‘experiences’ en beleving is gedaan.
•
Wat is de betekenis en impact van authenticiteit als unieke waarde voor museale
beleving in een samenleving die meer en meer wordt gedomineerd door virtual
reality en hoe kan dit worden ingezet om de maatschappelijke inbedding van het
museum te versterken?
•
Waardoor wordt de ervaring van de individuele bezoeker gevormd en gestuurd en
hoe kan het museum de museumbeleving personaliseren?
3. Musea verrijken de samenleving
Musea leveren een belangrijke maatschappelijke bijdrage aan de samenleving, zowel in materiële als
in immateriële zin. Musea verbinden: generaties, plaatsen, netwerken, verhalen, personen en
organisaties. Musea dragen daarnaast aanzienlijk bij aan de lokale en nationale economie.
Hoe kunnen musea hun toegevoegde waarde voor de samenleving verder uitbouwen en zichtbaar
maken.
Daarvoor is nodig:
•
Op welke wijze kan de sociale rol van musea en de toegevoegde economische
waarde en de daarbij behorende prestaties zichtbaar gemaakt worden en
beoordeeld?
•
Welke betekenis hebben digitalisering, nieuwe partnerschappen en veranderingen in
de bekostigingsstructuur van musea (minder subsidie, meer private middelen) voor
museale bedrijfs- en verdienmodellen?
•
Op welke wijze kan de sociaal-economische bijdrage aan de stad en regio in beeld
worden gebracht en gemonitord?
•
Hoe kunnen nieuwe publieksgroepen worden bereikt en een duurzame relatie met
het museum en de collectie opbouwen?
•
Op welke manier kan het museum een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de
geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg en de maatschappelijke betekenis van
de collectie en museale organisatie verbreden en versterken?
Uitgave:
Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek
Bezoekadres:
Laan van Nieuw Oost-Indië 300
2593 CE Den Haag
september 2014