Pensioenhervorming: misleidende en foutieve cijfers ter verdediging van een fout beleid Studiedienst PVDA – Kim De Witte Inhoud I. “De kaap van 40 miljard overschreden”.............................................................................. 1 II. “We stoppen gemiddeld op 59 met werken, het vroegste cijfer van heel Europa” ............. 2 III. “Slechts 5 à 10 procent van de mensen zal moeten werken tot 67 jaar”............................ 3 IV. Besluit: de foute cijfers voor het foute beleid...................................................................... 3 V. Tabel met overzicht van misleidende en foutieve cijfers van minister Bacquelaine ........... 4 Samenvatting “Voor het eerst overschrijden de pensioenuitgaven de kaap van 40 miljard euro; tien jaar geleden was het nog 25 miljard”, “de pensioenen kosten meer dan 50% van onze sociale zekerheid”, “we stoppen gemiddeld op 59 met werken, het vroegste cijfer van heel Europa”. Met deze cijfers probeert Daniël Bacquelaine (MR), de minister van Pensioenen, de pensioenhervorming erdoor te krijgen. “Maar dit zijn misleidende en foutieve cijfers, ter verdediging van een fout beleid”, aldus Kim De Witte, docent in de leergang pensioenrecht aan de KU Leuven en medewerker op de studiedienst van de PVDA. I. “De kaap van 40 miljard overschreden” “Voor het eerst overschrijden de pensioenuitgaven de kaap van 40 miljard euro; tien jaar geleden was het nog 25 miljard”, zo beweert Bacquelaine (zie hier). “Bijna een verdubbeling op tien jaar tijd”, zo moet menig lezer denken. Maar niets is minder waar. Deze cijfers zijn misleidend. Vergelijkingen doorheen de tijd gebeuren niet in absolute cijfers. Absolute cijfers geven een vertekend beeld, omdat twee belangrijke factoren worden weggelaten: de inflatie en de groei van de welvaart. Zijn de pensioenuitgaven op tien jaar tijd geëxplodeerd? Helemaal niet. De Studiecommissie voor de vergrijzing berekent sinds 2001 de kost van de vergrijzing. Het laatste rapport dateert van juli 2014. Het geeft exact weer hoeveel we besteedden aan de pensioenen in 2013. In 2013 ging 10,6 procent van onze welvaart (BBP) naar de pensioenen (dit is voor alle pensioenen tesamen: ambtenaren, werknemers, zelfstandigen en inkomensgarantie voor ouderen, zie hier, p. 6). Tien 1 jaar eerder, in 2003, was dat 9,2 procent (zie hier, p. 21). Op tien jaar tijd is het aandeel van onze welvaart dat we aan de pensioenen besteden dus met 1,4 procentpunt gestegen. Verhoudingsgewijs is dat een stijging met 15 procent. Helemaal geen verdubbeling, zoals de cijfers van Daniël Bacquelaine doen uitschijnen. “De pensioenen nemen voortaan meer dan 50 procent van onze sociale zekerheid voor hun rekening”, aldus Bacquelaine (zie hier). Dat is onjuist. De pensioenen nemen 40 procent van de socialezekerheidsuitgaven voor hun rekening. Volgens de Studiecommissie voor de vergrijzing zullen zij nooit de 50 procent overschrijden. De gezondheidszorg neemt 30 procent voor haar rekening. De resterende 30 procent gaat naar werkloosheid (inclusief activeringsbeleid), arbeidsongeschiktheid, kinderbijslag en ‘overige sociale uitgaven’ (zie hier, p. 6). In totaal stijgen de uitgaven voor de sociale zekerheid tussen 2013 en 2019, maar die stijging is beperkt: van 26,4 naar 26,9 procent van onze welvaart. Dat is een half procentpunt erbij of ongeveer 2 miljard euro, één derde van het bedrag dat onze regering wil uitgeven aan nieuwe gevechtsvliegtuigen. De totale uitgaven voor de sociale zekerheid stijgen verder tot 2040. Na 2040, wanneer de babyboomgeneratie uit de bevolkingspiramide verdwijnt, dalen ze terug. Tegen 2060, over 45 jaar, zullen de totale uitgaven voor de sociale zekerheid 4,2 procentpunten meer bedragen dan vandaag, aldus de Studiecommissie voor de vergrijzing (zie hier, p. 6). Een stijging met 4,2 procentpunten over 45 jaar is perfect draagbaar. Het is elk jaar ongeveer 0,1 procent erbij (of 380 miljoen euro in 2015). Met andere woorden: wanneer onze economie groeit met 1 procent per jaar, dan volstaat één tiende van die groei om de kosten van de vergrijzing te dragen. In 2060 zou het deel van onze welvaart dat naar de pensioenen gaat 14,7 procent bedragen (zie hier, p. 6). Is dat zo onhaalbaar? Natuurlijk niet. Landen als Frankrijk en Oostenrijk spenderen vandaag al dat deel van hun welvaart aan de pensioenen. II. “We stoppen gemiddeld op 59 met werken, het vroegste cijfer van heel Europa” “We stoppen gemiddeld op 59 met werken, het vroegste cijfer van heel Europa”, zo beweert Daniël Bacquelaine (zie hier). Dit cijfer is in strijd met de cijfers die België doorgaf aan de Europese Commissie. In het Witboek over de pensioenen van de Europese Commissie staat dat de mannen in België gemiddeld tot 61,2 jaar actief blijven en de vrouwen gemiddeld tot 61,9 jaar (zie hier, p. 24 e.v.). Dat zijn niet de laagste leeftijden van Europa. In Oostenrijk stoppen vrouwen gemiddeld twee en een half jaar vroeger dan in België (op 59,4 jaar). In Frankrijk stoppen mannen gemiddeld één jaar vroeger (op 60,3 jaar) en vrouwen gemiddeld twee jaar vroeger dan in België (op 59,8 jaar). In Luxemburg stoppen mannen gemiddeld drie jaar vroeger (op 58,1 jaar) en vrouwen gemiddeld bijna vijf jaar vroeger dan in België (op 57 jaar). “Van onze bevolking tussen 60 en 64 jaar is minder dan 18 procent aan het werk”, alsnog onze minister van Pensioenen (zie hier). Ook dat cijfer is onjuist. Het cijfer van minder dan 18 procent dateert van 2007. In het tweede kwartaal van 2014 was maar liefst 26,5 procent van de Belgische bevolking tussen de leeftijd van 60 en 64 jaar aan het werk (zie Eurostat, activity rate by age). Dat is niet het laagste percentage van Europa. Zeven landen scoren lager of gelijk aan België 2 (waaronder Luxemburg en Oostenrijk). Frankrijk zit min of meer op gelijke hoogte (26,6 procent). De cijfers schommelen van kwartaal tot kwartaal. In het derde kwartaal van 2013 scoorde België hoger dan Frankrijk. In het tweede kwartaal van 2014 scoorde België lager dan Frankrijk. III. “Slechts 5 à 10 procent van de mensen zal moeten werken tot 67 jaar” “Niemand mag nu nog ontkennen dat ingrepen nodig zijn”, zo besluit Daniël Bacquelaine uit bovenstaande cijfers. ‘Eén op vier mensen zal moeten werken na 65 jaar’, aldus de minister (zie hier). De minister verandert van communicatiestrategie. Waar hij vóór het verlof, toen de sociale beweging nog volop bezig was, de impact van de pensioenhervorming steevast verlaagde – ‘slechts 5 à 10 procent van de mensen zal moeten werken tot 67 jaar’, zo klonk het (zie hier) – is de boodschap nu veel offensiever: ‘Eén op vier zal moeten werken na 65 jaar’. Van waar die omslag? Twee redenen, als je het mij vraagt. Ten eerste: de minister heeft eindelijk begrepen dat het regeerakkoord niet alleen de wettelijke pensioenleeftijd optrekt, maar ook de voorwaarden verstrengt om vervroegd met pensioen te mogen gaan. In het antwoord op een recente parlementaire vraag moest de minister erkennen dat veel meer dan ‘5 à 10 procent van de mensen’ getroffen zullen worden door de wijziging van de pensioenleeftijd: vier op tien vrouwelijke werknemers zullen moeten wachten tot 66 jaar om met pensioen te mogen gaan; hetzelfde geldt voor acht op tien zelfstandige vrouwen, zes op tien vrouwen met een gemengde loopbaan (werknemer en zelfstandige), één op tien mannelijke werknemers, één op vier zelfstandige mannen en één op zeven mannen met een gemengde loopbaan (werknemer en zelfstandige). Het cijfer van ‘5 à 10 procent’ zat er dus mijlenver naast (zie het antwoord van de minister op een parlementaire vraag, tabellen op p. 146-151 en zie de verschillende tussenkomsten van de PVDA in die richting). Ten tweede: de minister denkt dat het sociaal verzet gedaan is. Bijgevolg is er meer ruimte om een extra tipje op te lichten van de sluier vóór het rechtse beleid. Het recht op pensioen is niet toegekend omwille van liefdadigheid. Het is afgedwongen door sociale strijd. Dat is nu eenmaal de historische realiteit. IV. Besluit: de foute cijfers voor het foute beleid Het pensioendebat gaat in wezen over de verdeling van de welvaart: spenderen we de stijgende productiviteit van onze arbeid aan extra winsten of aan vrije tijd? De regering Michel – De Wever maakt zeer liberale keuzes. Zij probeert die te verkopen onder de noemer ‘de pensioenen redden voor onze kinderen’. ‘De pensioenen redden’, wie kan daar nu tegen zijn? Maar wat is de 'redding' die deze regering voorstelt? Iedereen langer doen werken voor minder pensioen. De regering kiest niet alleen voor langer werken, maar ook voor de wettelijke pensioenen in te perken: afschaffing van gelijkgestelde periodes, afbouw van het recht op overlevingspensioen, afbouw van het recht op pensioen voor ambtenaren, afschaffing van de pensioenbonus. De afschaffing van de pensioenbonus is al gestemd in het parlement: iedereen die actief blijft tot 65 3 jaar, zal 83,2 euro minder pensioen per maand opbouwen. Iedereen die actief blijft tot 67 jaar, zal 187,2 euro minder pensioen per maand opbouwen. Is dat nu onze pensioenen 'redden'? Moeten onze kinderen ons daar dankbaar voor zijn? Als de regering ook onze jobs op die manier wil ‘redden’, dan zal de crisis nog lang duren. Onze pensioenen verlagen is de economie vertragen. Eén op vijf ouderen leeft in armoede. We zitten nog steeds met 600.000 werklozen. Als onze kinderen ergens nood aan hebben, dan zijn het betere pensioenen en fatsoenlijke jobs. Die zijn perfect betaalbaar, als we de welvaart eerlijker verdelen. V. Tabel met overzicht van misleidende en foutieve cijfers van minister Bacquelaine Beweringen van Bacquelaine De juiste cijfers Bron ‘Voor het eerst overschrijden de pensioenuitgaven de kaap van 40 miljard euro; tien jaar geleden was het nog 25 miljard’ (zie hier) Deze cijfers zijn misleidend. Vergelijkingen doorheen de tijd gebeuren niet in absolute cijfers. In 2013 ging 10,6 procent van onze welvaart (BBP) naar de pensioenen. Tien jaar eerder, in 2003, was dat 9,2 procent. Op tien jaar tijd is het aandeel van onze welvaart dat we aan de pensioenen besteden met 1,4 procentpunt gestegen. Verhoudingsgewijs is dat een stijging met 15 procent. Helemaal geen verdubbeling, zoals de cijfers van Daniël Bacquelaine doen uitschijnen. De Studiecommissie voor de vergrijzing, Jaarverslagen van 2004 (zie hier, p. 21) en van 2014 (zie hier, p. 6). ‘De pensioenen nemen voortaan meer dan 50 procent van de uitgaven van onze sociale zekerheid voor hun rekening’ (zie hier) Dat is onjuist. De pensioenen nemen 40 procent van de socialezekerheidsuitgaven voor hun rekening. Volgens de Studiecommissie voor de vergrijzing zullen zij zelfs nooit de 50 procent overschrijden. Studiecommissie voor de vergrijzing, Jaarverslag van 2014 (zie hier, p. 6). ‘In België stoppen we gemiddeld op 59 jaar met werken, de vroegste leeftijd in heel Europa’ (zie hier) Volgens de laatste cijfers die België doorgaf aan de Europese Commissie werken mannen in België gemiddeld tot 61,2 jaar en vrouwen gemiddeld tot 61,9 jaar. Dat zijn niet de laagste leeftijden van Europa. In Oostenrijk stoppen vrouwen gemiddeld twee en een half jaar vroeger dan in België (op 59,4 jaar). In Frankrijk stoppen mannen gemiddeld één jaar vroeger (op 60,3 jaar) en vrouwen gemiddeld twee jaar vroeger dan in België (op 59,8 jaar). In Luxemburg stoppen mannen gemiddeld drie jaar vroeger (op 58,1 jaar) en vrouwen gemiddeld bijna vijf jaar vroeger dan in België (op 57 jaar). Witboek pensioenen van de Europese Commissie, 2012 (zie hier, p. 24 e.v.). ‘Van onze bevolking tussen 60 en 64 jaar is minder dan 18 procent aan het werk’ (zie hier) Het cijfer van minder dan 18 procent dateert van 2007. In het tweede kwartaal van 2014 was maar liefst 26,5 procent van de Belgische bevolking tussen de leeftijd van 60 en 64 jaar aan het werk. Dat is niet het laagste percentage van Europa. Zeven landen scoren lager of gelijk aan België (waaronder Luxemburg en Oostenrijk). Frankrijk zit min of meer op gelijke hoogte (26,6 procent). De cijfers Eurostat, population and social conditions, labour market, activity rate by age. 4 schommelen van kwartaal tot kwartaal. In het derde kwartaal van 2013 scoorde België hoger dan Frankrijk. In het tweede kwartaal van 2014 scoorde België lager dan Frankrijk. ‘Slechts 5 à 10 procent van de mensen zal moeten werken tot 67 jaar’ (zie hier) Veel meer dan 5 à 10 procent van de mensen zullen getroffen worden door de wijziging van de pensioenleeftijd: vier op tien vrouwelijke werknemers zullen moeten wachten tot 66 jaar om met pensioen te mogen gaan; hetzelfde geldt voor acht op tien zelfstandige vrouwen, zes op tien vrouwen met een gemengde loopbaan (werknemer en zelfstandige), één op tien mannelijke werknemers, één op vier zelfstandige mannen en één op zeven mannen met een gemengde loopbaan (werknemer en zelfstandige). Het antwoord van de minister op een recente parlementaire vraag (zie de tabellen op p. 146-151). Zie ook de studie van de PVDA in die richting. ‘Slechts 6,11 procent van de werknemers neemt hun pensioen op 65 jaar’ (zie hier, hier en hier). Dit cijfer is misleidend. Een veel grotere groep gaat op pensioen met 65 jaar. De minister sluit een belangrijk deel van de actieve bevolking uit, namelijk alle werknemers die actief op zoek zijn naar een baan en alle werknemers die een baan hebben, maar niet in staat zijn om te werken wegens ziekte (zie hier de toelichting van de minister, p. 143 laatste paragraaf). De minister hanteert dus een foutieve definitie van het begrip ‘actieve bevolking’. Indien we van deze restrictieve definitie vertrekken, dan is het gemiddelde actieven tot 65 jaar in de Europese Unie gelijk aan 5,2 procent (zie Eurostat, population and social conditions, labour market, activity rate). De krantenkop ‘Slechts 6,11 procent van de Belgische bevolking actief tot 65 jaar’ is plots een stuk minder spectaculair. Eurostat, population and social conditions, labour market, activity rate en het antwoord van de minister op een recente parlementaire vraag (p. 143 laatste paragraaf). ‘In alle landen waar men een beetje later met pensioen gaat, heeft de jeugdwerkloosheid de tendens om te dalen; dat is bijvoorbeeld het geval in de Scandinavische landen’ (zie hier ! audios ! seconde 583). In Zweden, het land bij uitstek waar de ‘Zweedse coalitie’ naar verwijst, is de jeugdwerkloosheid met de verhoging van de pensioenleeftijd (vanaf juni 2000) zeer sterk gestegen (meer dan verdubbeld). Eurostat, Werkloosheid in Europa, 20002014, zie de link in de voetnoot hieronder (deze link copy pasten in 1 uw browser) . ‘Iemand die geboren wordt in 2030 zal een levensverwachting hebben van 85 jaar. Eén op twee mensen zal honderd jaar worden.’ (zie hier). De evolutie van de levensverwachting op lange termijn is helemaal niet zo duidelijk. In 2014 verspreidde de FOD Economie nog een persbericht met de mededeling dat de levensverwachting in België is gedaald. Persbericht FOD Economie van 20 maart 2014 (zie hier). De idee dat we almaar langer leven is niet juist. We leven eigenlijk niet zo veel langer dan vroeger. Een 65-jarige man had in 1841 – de vroegste cijfers waar we voor België over Onderzoek van Prof. dr. I. DEVOS, De 1 Bron: EUROSTAT, Werkloosheid in Europa, 2000-2014, zie volgende link (copy pasten in uw browser) http://www.google.be/publicdata/explore?ds=z8o7pt6rd5uqa6_&ctype=l&strail=false&bcs=d&nselm=h&met_y=unemploym ent_rate&fdim_y=age_group:y_lt25&fdim_y=seasonality:sa&scale_y=lin&ind_y=false&rdim=country_group&idim=country _group:noneu&idim=country:dk:se&ifdim=country_group&tstart=990568800000&tend=1408744800000&hl=fr&dl=fr&ind=false#!ctype =l&strail=false&bcs=d&nselm=h&met_y=unemployment_rate&fdim_y=age_group:y_lt25&fdim_y=seasonality:sa&scale_y= lin&ind_y=false&rdim=country_group&idim=country_group:noneu&idim=country:se&ifdim=country_group&tstart=948841200000&tend=1409004000000&hl=fr&dl=fr&ind=false. 5 beschikken – een levensverwachting van gemiddeld elf jaar. Een 65-jarige man in België heeft vandaag een levensverwachting van gemiddeld achttien jaar. Dat is slechts zeven jaar meer, over een periode van 175 jaar. Een 85-jarige man had in 1841 een levensverwachting van gemiddeld 3,9 jaar. Vandaag is dat 5,3 jaar. Dat is slechts 1,4 jaar meer, over een periode van 175 jaar. evolutie van de levensverwachting in België, 18e-20e eeuw, Chaire Quetelet 2005, 58 (zie hier). De idee dat we almaar langer leven is dus niet juist. Wel juist is dat meer mensen de kans krijgen om oud te worden. Met andere woorden: het ouder worden is gedemocratiseerd. We worden gemiddeld ouder, omdat er minder mensen vroeg sterven. Vroeger maakte enkel de heersende klasse kans om oud te worden. De Egyptische farao Ramses II werd 91 jaar. De gewone man werd 40 jaar. Kindersterfte, ziekte en overbelasting van het lichaam maakten een einde aan menig bestaan. Momenteel kunnen meer mensen oud worden. In de eerste plaats omdat we gezonder leven. In de tweede plaats omdat we minder lang werken. De gemiddelde levensduur van de bevolking is gestegen. Maar dat gemiddelde zal nooit 100 jaar worden. Volgens Patrick Deboosere, demograaf aan de VUB, zijn we geprogrammeerd om in optimale omstandigheden ongeveer 30.000 dagen te functioneren. Dat is 82 jaar. P. Deboosere in J. Corthouts en E. Vanbrussel, Angst om vergrijzing is onterecht, DM 1 juni 2013. De gemiddelde levensverwachting verbergt ook immense ongelijkheden. Wie een universitair diploma aan de muur heeft hangen, leeft 6 tot 7,5 jaar langer dan iemand zonder diploma. Waar deze verschillen vroeger daalden, nemen ze sinds kort terug toe. Dat heeft te maken met het feit dat de levensverwachting voor bepaalde groepen niet stijgt of zelfs achteruit gaat. De levens H. Van Oyen, P. Deboosere, V. Lorant en R. Charafeddine (eds.), Sociale ongelijkheden in gezondheid in België, Gent, Academia Press, 2011, 21-22. De levensverwachting zegt tot slot nog niets over de kwaliteit van de geleefde jaren. Als de stijgende levensduur in de eerste plaats neerkomt op het in leven houden van zieke mensen, dan is dat natuurlijk een heel ander verhaal dan stijgende levensduur in goede gezondheid. De gezonde levensverwachting in België is gemiddeld 65 jaar. Maar ook dat gemiddelde verbergt grote ongelijkheden. Drie op vier mensen tussen 55 en 65 jaar hebben één of meerdere aandoeningen die een invloed hebben op hun dagelijkse leven. Eén op drie zestigers heeft ernstige gezondheidsproblemen. Langer werken is voor hen geen optie. Uit recent onderzoek blijkt ook de immense ongelijkheid van het leven in goede gezondheid. Wie een diploma hoger onderwijs aan de muur heeft hangen, leeft 18 tot 25 jaar langer in goede gezondheid dan iemand zonder diploma. Het aantal jaren dat laaggeschoolden gezond kunnen doorbrengen, kalft bovendien af. Waar een 25-jarige vrouw zonder diploma in 1997 gemiddeld tot haar 58e gezond bleef, is dat nu slechts tot haar 49e. Het recht op brugpensioen en het recht op vervroegd pensioen zorgt ervoor dat ook mensen die minder lang leven en minder lang in goede gezondheid verkeren, recht hebben op wat rust na een leven van intense arbeid. Met andere woorden: het brugpensioen en het vervroegd 6 Onderzoek van Dokters van de Wereld, in samenwerking met het RIZIV en de mutualiteiten (zie S. Vandekerckhove, Met hoger diploma blijf je 25 jaar langer gezond, DM 28 maart 2014). pensioen afbouwen is het recht op pensioen afbreken voor een grote groep mensen. 7
© Copyright 2024 ExpyDoc