De ouders zijn de grootste bron van frustratie bij de leerkracht: een

Prof. em. dr. Walter Hellinckx
Pratenmetouders
“D
e ouders zijn de grootste bron van frustratie bij de leerkracht: een kwart meent dat de
gesprekken jaar na jaar moeizamer verlopen”, stond vorig jaar in De Standaard. Rik Prenen en
Maurits Wysmans, twee doorgewinterde hulpverleners die hun sporen verdiend hebben met
begeleiding in het centrum voor leerlingenbegeleiding en het geven van opleiding en navorming,
bieden met hun boek aan leerkrachten een reflectie- en handelingskader voor ‘oudergesprekken’.
In tegenstelling tot wat je op het eerste zicht misschien zou verwachten,
is het boek geen klassieke handleiding met tips en trucs, die pretendeert alle communicatieproblemen
tussen ouders en leerkrachten op te
lossen. De auteurs benadrukken de
complexiteit van het communicatieproces. De basis van een geslaagd
oudergesprek is een goede relatie
tussen de leerkracht en de ouders,
gebaseerd op wederzijds respect.
Praten met ouders is geen eenrichtingsverkeer. Het is veel meer dan
aan de ouders vertellen hoe goed of
hoe slecht het op school gaat met
hun kind. Leerkrachten kunnen de
ouders pas bereiken als ze openstaan voor hun perspectief en ze de
ouders ook erkennen als ervaringsdeskundigen in de opvoeding van hun
kind. Op de eerste plaats moet er ‘ge-
18
BASIS 18 OKTOBER 2014 SCHOOLWIJZER
luisterd’ worden naar de ouders,
naar hun ‘verhaal’, en pas dan kan
samen gezocht worden naar een
nieuw perspectief. De klemtoon van
het gesprek moet oplossingsgericht
zijn: ‘Hoe gaan we verder?’, niet ‘Wat
is er allemaal mis?’. De auteurs
spreken beeldend van ‘klachtgericht’
naar ‘krachtgericht werken’.
Gevoelens spelen mee
Prenen en Wysmans benadrukken
hoe de persoon en de persoonlijkheid
van de leerkrachten, hun levensgeschiedenis en nog vele andere factoren bepalend zijn voor hoe ze omgaan
met ouders. Leerkrachten moeten er
zich bewust van zijn dat niet alleen
het gedrag of de prestaties van het
kind of de uitspraken van de ouders
richting geven aan het verloop van het
gesprek, maar dat ook zijzelf betrok-
ken partij zijn. De gedachten en de
gevoelens van de leerkrachten spelen
een grote rol in de manier waarop ze
zich naar ouders richten, voor wat ze
zeggen, of hoe ze zullen reageren.
Zien de leerkrachten de ouders als de
‘vijand’ die alweer kritiek op hen zal
geven? Of zien ze de ouders als partners in het opvoedingsproces? Vinden
de leerkrachten de informatie van de
ouders al bij voorbaat ‘gekleurd’? Of
kunnen ze aanvaarden dat de ouders
hun kind misschien toch nog beter
kennen dan zij en dat het best mogelijk is dat het kind zich thuis effectief
anders gedraagt dan op school?
Kunnen leerkrachten zich inleven in
een boze ouder en niet direct in het
defensief gaan, maar daar professioneel op reageren?
Niet snel etiketteren
De auteurs besteden ook ruim aandacht aan hoe de communicatie van
de leerkrachten over kinderen met
probleemgedrag zou kunnen verlopen. Zij benadrukken dat leerkrachten
voorzichtig moeten zijn om kinderen
niet te snel als ‘probleemkinderen’ te
benoemen. Ze reiken bruikbare handvaten aan om, samen met de ouders,
in te schatten of het al dan niet over
probleemgedrag gaat. Het valt toe te
juichen dat de auteurs de leerkrachten waarschuwen voor het te snel etiketteren van leerlingen als ‘gestoord’.
Leerkrachten zijn volgens mij in belangrijke mate mee verantwoordelijk
voor de overdiagnose van allerlei kinderpsychiatrische stoornissen en, onrechtstreeks, voor het hoge medicatiegebruik (psychofarmaca) van kinderen. Leerkrachten die ouders verwijzen naar (kinder)psychiaters, andere
hulpverleners, of zelfs - met de beste
bedoelingen - naar kwakzalvers, gaan
hun deontologisch boekje ver te buiten. De richtlijnen die de auteurs geven om de ernst en de complexiteit
van probleemgedrag in te schatten
(ontleend aan psychiater M. Rutter),
zijn op de eerste plaats bedoeld voor
gespecialiseerde hulpverleners. Als
leerkrachten deze gaan gebruiken, is
volgens mij, deskundige psychopedagogische begeleiding nodig. De auteurs hadden nog iets sterker mogen
benadrukken dat leerkrachten zich
best beperken tot het signaleren van
concreet ‘observeerbaar gedrag’ en in
geen geval moeten spreken in kinderpsychiatrische termen. Als leerkrachten hun zorgen over een kind op tijd
delen met de ouders en het schoolteam, inclusief het centrum voor leerlingenbegeleiding, nemen ze ten volle
hun verantwoordelijkheid op.
Misschien is dit boek iets te sterk
geschreven vanuit het perspectief
van de hulpverlening en stelt het
daardoor te hoge eisen aan leerkrachten. Gesprekken van leerkrachten met ouders moeten geen hulpverleningsgesprekken worden.
Leerkrachten hebben al taken genoeg.
leggen de lat voor de leerkrachten
hier erg hoog. Het is goed dat er vanuit de school naar gestreefd wordt
om te communiceren met beide ouders. Het is belangrijk dat bij de gesprekken met ouders rekening wordt
gehouden met de vaak beperkte informatie die je hebt over het gezin,
bijvoorbeeld dat er een gehandicapt
kind is, dat het een nieuw samengesteld gezin is, dat er armoede is,
enz ... Maar dat is het dan ook ongeveer. Systemisch denken en interveniëren, blijft zelfs moeilijk voor hulpverleners. Het is wel verdienstelijk
dat de auteurs op een bevattelijke
wijze leerkrachten proberen inzicht
te geven in het gezin als een systeem
en dat het geven van een advies aan
de ouders nog niet betekent dat dit
zomaar in het gezin zal of kan toegepast worden. Een leerkracht die de
complexiteit van het gezinssysteem
inziet, zal ook minder snel geïrriteerd geraken omdat zijn advies niet
zonder meer werd opgevolgd. Beide
ouders én de andere kinderen en
nog veel andere gezinsfactoren bepalen direct of indirect in welke mate
de pedagogische aanpak van een
kind veranderd kan worden. Spijtig is
wel dat de auteurs bij een gezinsgerichte benadering weinig ingaan op
de communicatie tussen de school
en nieuw samengestelde gezinnen,
in deze tijd toch geen onbelangrijke
groep.
Slecht nieuws
Wat leerkrachten vaak vrezen, zijn
‘slecht nieuws-gesprekken’. Hoe aan
ouders zeggen dat hun kind moet
overzitten, dat hun kind niet in het
gewoon onderwijs kan blijven of dat
het de andere kinderen pest, … ? De
leerkrachten vinden hierover in het
boek een helder en sterk hoofdstuk,
vol handelingsgerichte informatie.
Prenen en Wysmans bespreken de
communicatie tussen ouders en
leerkrachten in haar volledige complexiteit en elke leerkracht zal er
gegarandeerd nieuwe inzichten in
vinden. Het is vlot geschreven, helder gestructureerd en doorspekt
met sprekende voorbeelden die de
toegankelijkheid voor de lezer nog
verhogen. Het leent zich uitstekend
als basis voor opleidingen en navormingen van leerkrachten. Meer aandacht voor deze thematiek op dit
vlak blijft noodzakelijk als je - eindelijk! - de communicatie tussen ouders en leerkrachten wil optimaliseren. Dit is in het belang van beide
partijen, niet in het minst van de
leerkrachten zelf die zich dan veel
beter en veiliger zullen voelen in hun
contacten met de ouders. Goede
communicatie tussen school en ouders gaat trouwens niet alleen over
de houding en de vaardigheden van
de individuele leerkrachten, maar
moet geïntegreerd zijn in het schoolklimaat en de schoolcultuur. n
Gesprekken van
leerkrachten met ouders
moeten geen
hulpverleningsgesprekken
worden. Leerkrachten
hebben al taken genoeg.
Het gezin als systeem
De auteurs stellen dat ‘gezinsgerichte reflectie bij oudergesprekken tot
betere adviezen aan ouders leidt’ en
dat adviezen ‘beter en langer blijven
hangen in de mate dat ze aansluiten
bij het gezin als systemisch geheel’.
De auteurs hebben gelijk, maar ze
Rik PRENEN en Maurits WYSMANS,
Praten met ouders. Basisgids voor
elke leerkracht, zorgcoördinator, opvoeder en leerlingenbegeleider,
Uitgeverij Lannoo Campus, 2014,
191 p., 24,99 euro.
BASIS 18 OKTOBER 2014 SCHOOLWIJZER
19