De Chinezenvervolging in Nederlands-Indië Java D e Chinezen vormen al eeuwen een kleine bevolkingsgroep in Nederlands-Indië. Doordat de Chinezen een belangrijke handelspartner waren voor zowel de Nederlanders als de inlandse bevolking, vormden ze, in economisch opzicht, een niet onbelangrijke bevolkingsgroep. Tegelijkertijd waren de Chinezen slachtoffer van vervolging in Nederlands-Indië en kregen ze allerlei beperkingen opgelegd. Deze situatie waarin de Chinese bevolking zich bevond, spreekt mij erg aan en is voor mij de aanleiding geweest voor het schrijven van dit essay. In dit essay wil ik onderzoeken hoe, waarom en door wie de Chinezen werden vervolgd. Mijn veronderstelling is dat de Nederlanders die handelsbelangen hadden in NederlandsIndië degenen waren die de Chinezen vervolgden, omdat de Chinezen voor hen, als directe concurrenten, een bedreiging vormden. Met behulp van de door mij uitgekozen literatuur wil ik gaan onderzoeken of mijn veronderstelling juist is. Mijn onderzoeksvraag is dan ook: waarom werden de Chinezen in Nederlands-Indië vervolgd en door wie werden ze vervolgd? Ik concentreer me daarbij op de 18 e en de 20e eeuw, omdat in deze eeuwen de belangrijkste vervolging van de Chinezen plaatsvond. Verder beperk ik me tot het eiland Java, omdat daar veruit de meeste Chinezen woonden. Eerst zal ik de ontwikkeling van de sociaal-economische positie van de Chinezen schetsen. Daarna zal ik ingaan op de momenten van de Chinezenvervolging en de redenen daarvan. De sociaal-economische positie van Chinezen in Nederlands-Indië De Chinezen zijn de grootste niet-inheemse bevolkingsgroep van Nederlands-Indië en maken twee procent van de totale bevolking uit, aldus Dr. Ong Eng Die, de auteur van Chineezen in Nederlandsch-Indië. Zijn cijfers gaan weliswaar niet verder dan de jaren ‘30 van de 20e eeuw, maar geven toch een indruk van het aantal Chinezen die in de Indonesische Archipel woonden.1 De contacten die de Chinezen hebben met de inwoners van de Indonesische Archipel gaan eeuwen terug. Al in de 10 e eeuw was er sprake van handel tussen Chinezen en inwoners van het eiland Java. In de 15 e eeuw ontstonden er Chinese handelscentra op Java zoals Soerabaja, Grissee en Toeban. Tot de komst van de Nederlanders naar Indonesië, eind 16e eeuw, waren de Chinezen een schakel in het goederenverkeer tussen China en 1 Dr. Ong Eng Die, Chineezen in Nederlandsch-Indië (1943) 13. 1 © 2009 Eva Schoobaar Indonesië. Als schakel zorgden de Chinezen voor de invoer van goederen uit China en de export van goederen uit Indonesië. Ze waren dus groothandelaren aldus Eng Die en hielden zich daarom niet bezig met de buitenlandse handel.2 Met de komst van de Nederlanders, veranderde de positie van de Chinezen in NederlandsIndië. De Chinezen werden tussenhandelaren die de goederen van de Verenigde OostIndische Compagnie (VOC) distribueerden en inheemse producten verkochten aan de VOC.3 Daardoor ontwikkelden zij zich tot een schakel in de binnenlandse handel.4 Bij de stichting van Batavia in 1619 wilde gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen daarom dat er zoveel mogelijk Chinezen en Nederlandse “vrijburgers” kwamen wonen in deze nieuwe vestiging van de VOC. De Nederlandse migratie kwam niet op gang, maar de Chinese wel. De Chinezen waren vanwege hun bijdrage aan de binnenlandse handel bijzonder welkom. 5 Chinese immigranten waren dan ook erg succesvol en stonden bekend als ijverige werkers. Wat bijdroeg aan het feit dat Chinese immigranten zo geslaagd waren in hun nieuwe omgeving, was dat zij elkaar gemeenschappelijke steun gaven. Dat gebeurde door middel van een netwerk van familie en hulporganisaties.6 De Chinezen waren vooral werkzaam in de handel; bijna 55 procent was werkzaam in de handel op Java en Madoera.7 Handel was dus voor veel Chinezen hun voornaamste bron van inkomsten. “In business they […] are the leader throughout the Indies: they monopolize the retail trade, and act as the middleman between the Dutch importers en exporters, and the native producers and consumers.” Behalve dat de Chinezen werkzaam waren als tussenhandelaar, vonden zij ook werk in de suikerindustrie, die een bloeiperiode doormaakte tussen 1683 en 1771. Rijke Chinezen bezaten de suikermolens en de arme Chinezen deden het werk op de molens. Zowel Eng Die als historicus en China-expert Leonard Blussé concluderen daaruit dat de suikerhandel voornamelijk in handen was van de Chinezen.8 Verder kochten Chinezen landerijen, waar ze functioneerden als een soort leenheer. Ook waren Chinezen werkzaam als ambachtsman en voerden zij beroepen uit zoals kleermaker, timmerman, meubelmaker of smid. In de hoedanigheid als ambachtsman waren de Chinezen georganiseerd in gilden en kochten ze alleen grondstoffen van Chinese handelaars. Ook zetten Chinezen eigen bedrijven op, al waren die over het algemeen klein of middelgroot. Ze bezaten vooral eigen bedrijven in de batikindustrie en de strootjesindustrie. Strootjes waren rookwaren van Indonesische makelij. Volgens Eng Die zorgde de familieband ervoor dat bedrijven alleen opgezet konden worden met eigen vermogen of dat van de familie, waardoor bedrijven klein bleven. Bovendien waren veel van de Chinese ondernemers ongeschoold en waren familiebanden belangrijker dan capaciteit.9 Op economisch gebied ging het de Chinezen in Nederlands-Indië dus redelijk voor de wind. Zij hadden zeventien van de eenentwintig tollen handen en zorgden via de belastingen voor de helft van het inkomen van Batavia.10 Bovendien hadden zij in de 17e en 18e eeuw verschillende monopolierechten gekregen van de VOC, zoals het heffen van marktgeld, het alleenrecht tot opkopen van alle inheemse producten in een bepaald district en het heffen van tol op bepaalde wegen.11 Ook de sociale positie van de Chinezen was redelijk goed te noemen. In 1619 kregen de Chinezen in Batavia een “kapitein der Chinezen” die werd “aangesteld tot overste der Chinese burgerij” en was belast met alle burgerlijke zaken. 2 Ibidem, 54-57. Ibidem, 57-58. 4 Ibidem, 58. 5 Leonard Blussé, Tribuut aan China. Vier eeuwen Nederlands-Chinese betrekkingen (1989) 115. 6 Blussé, 113. 7 Eng Die, 104. 8 Ibidem, 59, Blussé, 119. 9 Eng Die, 62-63, 17, 152-153, 155-156, 145. 10 Blussé, 115. 11 Eng Die, 60. 3 2 © 2009 Eva Schoobaar De vervolging van de Chinezen in Nederlands-Indië De sociaal-economische positie van de Chinezen zou men al vanaf het moment dat zij voet zetten op Indonesische bodem kunnen typeren als redelijk goed. Daarnaast had de Chinese bevolking de reputatie verworven harde werkers te zijn. Ondanks deze reputatie werden de Chinezen op grote schaal vervolgd. Beide momenten van Chinezenvervolging die verderop in dit essay worden besproken, zijn een resultaat van een aantal ontwikkelingen voorafgaand aan de uitbarsting van het geweld. De Chinezenmoord in 1740 Batavia was aan het einde van de 17 e eeuw tot ver in de 18e eeuw een bloeiende stad vanwege de enorme ontwikkeling van de suikerhandel die voornamelijk in handen was van de Chinezen. Hoewel de molens het eigendom waren van maar een paar rijke Chinezen, werd het werk op de molens vooral gedaan door arme(re) Chinezen. Er was dus volop werk voor de Chinese immigrant die naar Nederlands-Indië kwam, met name naar het eiland Java, waardoor er een grote immigratiestroom ontstond. De VOC probeerde deze immigratie in de 18e eeuw aan banden te leggen, maar slaagde daar niet in, omdat ze werd tegengewerkt door corrupte havenmeesters en schippers van jonken die onderlinge deals sloten over de toelating van immigranten. Door deze praktijken werd de positie van de Chinese kapitein, die functioneerde als het hoofd van de Chinese gemeenschap in Batavia, nog meer ondergraven. Het hoogtepunt van de macht en de invloed van de kapitein was namelijk al bereikt in 1685.12 Doordat de suikerproductie vanaf 1722 drastisch daalde, sloot de VOC suikermolens waardoor er een grote werkloosheid ontstond onder de Chinese bevolking. De meeste werknemers en eigenaren van de suikermolens waren immers Chinees. De Chinese werkloosheid zorgde voor ontevredenheid onder arbeiders in de omgeving van Batavia. In de zomer van 1740 kwamen ze daarom in opstand. Maatregelen van de Nederlandse overheid om de opstand de kop in te drukken hadden een averechts effect: Chinese landarbeiders vielen begin oktober Batavia aan, omdat ze de discrimineerde maatregelen van de overheid zat waren. Daardoor ontstond er paniek in de stad onder de niet-Chinese bevolking die al snel omsloeg in woede. Als wraakactie werden de Chinese burgers, wonend in Batavia, vermoord.13 De Chinese burgers van Batavia hadden weinig te maken met de Chinezen afkomstig uit de omgeving van de stad. Bovendien waren de Chinezen uit Batavia van groot economisch belang voor de stad.14 Hoe kon de moord op de Chinese bevolking van Batavia dan gebeuren? Blussé wijst in zijn werk op de ontevredenheid van de Chinezen die in de omgeving van Batavia woonden. Volgens hem ontstond deze ontevredenheid door werkloosheid. De auteur J. Th.Vermeulen gaat in De Chineezen te Batavia en de troebelen van 1740 dieper in op de zaak en bespreekt een aantal maatregelen die vanaf 1727 stapsgewijs werden ingevoerd en het leven van de Chinezen op het platteland moeilijker maakten. Vanaf dat jaar moesten Chinezen die niet beschikten over een permissiebiljet, en dus geen toestemming hadden om te blijven, terugkeren naar China. In 1729 moesten Chinezen betalen voor een licentiebriefje, dat aangaf dat men in Nederlands-Indië mocht blijven. Maar daar bleef het niet bij. In 1730 werden “ongepermitteerde herbergen, kitten en warongs binnen en buiten de stad verboden,” aldus Vermeulen. Vooral Chinezen waren eigenaar van deze bedrijven, waardoor zij slachtoffer werden van deze maatregel. Vanaf 1736 moesten Chinese officieren iedereen die geen licentiebriefje bezat op een lijst plaatsen en deze aan de Nederlandse regering overhandigen, zodat de desbetreffende personen alsnog twee rijksdaalders moesten betalen om een licentiebriefje te ontvangen. Door deze maatregelen 12 Blussé, 118, 120. Ibidem, 120-121. 14 Ibidem, 26. 13 3 © 2009 Eva Schoobaar was er sprake van “groote verwarring, ontevredenheid en onzekerheid onder de Chineezen rondom Bravia.”15 De ongeregeldheden die zich afspeelden buiten Batavia, werden dus veroorzaakt door Chinezen die buiten de stad woonden. In juli 1740 werd er daarom besloten om alle verdachte Chinezen die onvoldoende middelen van bestaan hadden op te pakken en terug te sturen naar China, of ze nu in het bezit waren van een licentiebriefje of niet. Volgens Vermeulen werd de maatregel willekeurig uitgevoerd omdat “geweldigers, kaffers en andere justitiebedienden onmogelijk bij ontmoeting met Chinezen konden zien of zij een eerlijk middel van bestaan hadden of niet.”16 Al deze maatregelen schoten in het verkeerde keelgat van de Chinezen die rondom Batavia woonden en daardoor kwamen zij in opstand. De Chinese kapitein was zeer slecht op de hoogte van de situatie van de Chinezen op het platteland en wist niet wat er bij hen speelde.17 In de eerste week van oktober 1740 vielen Chinese rebellen de stad Batavia aan. Na de aanval van de Chinese rebellen werden de regels voor de Chinezen binnen de stad aangescherpt waardoor de Chinese bevolking volgens Vermeulen verdacht werd gemaakt en in “een zeer ongunstige positie” werd gesteld. Doordat er ook maatregelen kwamen voor de Chinezen binnen de stad, leek het alsof zij iets te maken hadden met de rebellen buiten de stad. Zo mochten de Chinezen de stad niet verlaten of betreden en werd er voor hen een avondklok ingesteld.18 De moord op de Chinezen van Batavia vond plaats in de nacht van 9 op 10 oktober 1740. De gespannen bevolking van de stad reageerde haar woede af op Chinese stadsgenoten die niets met de bevolking van de ommelanden en de aanval op de stad te maken hadden. Het aantal Chinezen dat omkwam bij deze massale slachtpartij is niet met zekerheid vast te stellen, maar volgens Vermeulen waren er zeker 10.000 Chinese doden. Ze werden vermoord door de burgers van Batavia uit wraak voor de onlusten veroorzaakt door hun landgenoten op het platteland. De niet-Chinese burgers van Batavia waren namelijk ervan overtuigd dat de Chinezen binnen de stadsmuren schuldig waren aan de opstand van de Chinese rebellen en de aanval op de stad. Zij waren daarmee zeker niet de enige. Ook de Nederlandse regering beschouwde de Chinezen in Batavia als medeplichtigen.19 Chinezenvervolging in de jaren ’10 van de 20 e eeuw Het brute geweld dat gebruikt werd bij de Chinezenmoord in 1740 zou in de daarop volgende eeuw niet meer voorkomen. Maar in de jaren ’10 van de 20 e eeuw laaide het geweld tegen de Chinezen weer op. In die periode was er sprake van spanningen en toenemend geweld tussen Javaanse leden van het nationalistische Sarekat Islam en de Chinezen op Java. Met de groei van de Sarekat Islam braken er rellen uit tussen leden van de Sarekat Islam en Chinezen in de grote steden zoals Surakarta, Surabaya en Semarang. Er was sprake van straatgevechten waarbij Chinezen in elkaar werden geslagen en soms zelfs vermoord. 20 Waardoor ontstonden deze rellen? Takashi Shiraishi beantwoordt deze vraag in zijn artikel Anti-Sinicism in Java’s New Order. Shiraishi noemt als eerste de verklaringen die de Nederlandse functionarissen hadden voor het toenemende geweld tussen de inheemse bevolking en de Chinezen. Volgens hen werden de Chinezen arrogant na de Chinese Revolutie van 1911, behandelden ze de inheemse bevolking slecht en hadden ze anti-Chinese gevoelens uitgelokt. Bovendien waren anti-Chinese gevoelens normaal, omdat de Sarekat Islam een instrument was van de 15 Ibidem, 36-37, 40. Ibidem, 42. 17 Ibidem, 36-37, 40. 18 Ibidem, 63-64. 19 Ibidem, 69, 72. 20 Shiraishi, Takashi, “Anti-Sinicism in Java’s New Order”, Essential Outsiders, Chinese and Jews in the Modern Transformation of Southeast Asia and Central Europe, Daniel Chirot en Anthony Reid (ed.) (1997) 187-188, 192. 16 4 © 2009 Eva Schoobaar inheemse middenstand om te concurreren met de handelingspositie van de Chinezen.21 Volgens Shiraishi zijn beide argumenten niet overtuigend. Ten eerste was er al sprake van geweld tegen de Chinezen vóór de revolutie in 1911. Bovendien was het geweld tegen Chinezen niet beperkt tot de handelssteden.22 Waar had het geweld dan wel mee te maken? Volgens Shiraishi had het geweld tegen de Chinezen te maken met structurele veranderingen op Java. De Chinezen maakten deel uit van de oude koloniale orde op Java en hadden een positie met veel privileges. De overheid probeerde vanaf het einde van de 19e tot het begin van de 20e eeuw een einde te maken aan de bevoorrechte positie van de Chinezen door hun economische positie aan te tasten. Daardoor konden Chinezen alleen beroepen in de middenklasse uitvoeren, zoals winkelier of handelaar en ze stonden daarmee in de weg van de opkomst van de inheemse middenklasse.23 Daar kwam bij dat de overheid tot het besef kwam dat het geen moderne staat kon worden zonder “native wakening” zoals Shiraishi het noemt. Hij bedoelt daarmee de bewustwording van de inheemse bevolking. De overheid moest ook een einde maken aan de bevoorrechte positie van de Chinezen om een inheemse bureaucratische elite te creëren en daarmee te kunnen transformeren tot een moderne staat. De Chinezen waren volgens Shiraishi niet meer nodig als financiers van de staat en waren daarmee kwetsbaar voor geweld.24 Naar mijn mening was het geweld tegen de Chinezen in de jaren’10 van de 20 e eeuw een botsing tussen twee bevolkingsgroepen die beide meer nationalistische gevoelens gingen ontwikkelen. De Chinezen richtten eigen scholen met een nationalistisch karakter op. In 1901 werd de Tiong Hwa Hwee Koan-school in Batavia opgericht. Al snel volgden er meer van deze scholen op Java. In de loop van de 20 e eeuw kwam er ook Chinees middelbaar onderwijs. Dit Chinese onderwijs was gestoeld op nationalistische gevoelens en moest van Chinese kinderen echte Chinezen maken. Vóór de oprichting van het Chinese onderwijs waren deze kinderen aangewezen op Europese of Maleis-Inlandse scholen, die uiteraard geen aandacht hadden voor de Chinese achtergrond van de kinderen. 25 Maar het Chinese onderwijs was niet het enige dat de nationalistische gevoelens van de Chinezen in Nederlands-Indië aanwakkerde. De Chinezen hadden een sterk samenhorigheidsgevoel en een bloeiend verenigingsleven. Er waren handelsverenigingen, sociale en culturele verenigingen en politieke verenigingen.26 Er kwam volgens Eng Dei een “Chineesche Beweging”op gang die “zich ten doel stelde de emancipatie der Chineezen tot gelijkgerechtigde en volwaardige burgers van Indonesië te maken.”27 Deze bewustwording en het nationalisme, gevoed door de Revolutie in China van 1911, zorgden ervoor dat de tot dan toe politiek ongeïnteresseerde Chinezen belangstelling kregen voor de politiek. Tegelijkertijd met de opkomst van het Chinese nationalisme onder de Chinezen in Nederlands-Indië, ontstond ook het nationalisme onder de inheemse bevolking. De Sarekat Islam ontstond in 1911 uit de Rekso Roemekso, een organisatie van fabriekseigenaren en handelaren. Langzaamaan werd de Sarekat een nationalistische organisatie die zich tegen Chinese ondernemingen keerden. Er ontstonden spanningen tussen leden van Sarekat Islam en Chinezen die uiteindelijk ontaardde in het geweld van de jaren ’10 van de 20 e eeuw waarbij zelfs doden vielen.28 21 Ibidem, 188-189. IShiraishi, 188-189. 23 Ibidem 190. 24 Ibidem. 25 Eng Die, 200-202. 26 Ibidem, 220, 222. 27 Ibidem 239. 28 Taskashi, 190, 192. 22 5 © 2009 Eva Schoobaar Conclusie Ten eerste wil ik terugkomen op mijn veronderstelling dat Nederlanders met handelsbelangen degenen waren die de Chinezen vervolgden, omdat de Chinezen voor hen directe concurrenten waren. Deze veronderstelling blijkt, na het bestuderen van de literatuur, niet juist te zijn, omdat de overheid de vervolging mogelijk maakte. Bovendien was het directe geweld tegen de Chinezen in de jaren ’10 van de 20 e eeuw afkomstig van inheemse nationalisten en niet van Nederlanders. Daar komt bij dat de Chinezen die in 1740 werden vermoord, niet de dood vonden omdat ze concurrenten van de Nederlandse inwoners van Batavia waren. Bij de Chinezenmoord van 1740 was de directe aanleiding van het geweld de wraak van de Nederlandse bevolking van Batavia op de Chinese inwoners van de stad, nadat Batavia was aangevallen door Chinezen van het platteland rondom de stad. Hoewel de inwoners van Batavia de uitvoerders waren van het geweld tegen de Chinezen, waren de maatregelen die de overheid nam tegen de Chinese bevolking van het platteland de aanleiding voor de Chinese aanval op Batavia. De overheid nam de maatregelen tegen de Chinezen uit de omgeving van Batavia, omdat men last had van ontevreden, werkloze Chinezen. Het directe geweld tegen de Chinezen kwam van onderop, namelijk van de Nederlandse inwoners van Batavia, maar de vervolging van de Chinezen in de zin van discriminerende maatregelen kwam van bovenaf, namelijk van de overheid. Het geweld tegen de Chinezen in de jaren ’10 van de 20 e eeuw was een combinatie van een verzwakte positie van de Chinese bevolking en de botsing tussen het Chinese en het inheemse nationalisme. Daarbij werden Chinezen mishandeld en zelfs vermoord door inheemse nationalisten. Het directe geweld tegen de Chinezen kwam ook in dit geval van onderop, namelijk de inheemse bevolking, omdat zij moeite hadden met het opkomende nationalisme onder de Chinese bevolking. Maar ook hier ging de overheid niet vrijuit, omdat de overheid er voor zorgde dat de Chinezen in een kwetsbare positie werden geplaatst waardoor ze makkelijker slachtoffer konden worden van inheemse nationalisten. Bron afbeelding: VOC-kenniscentrum, http://voc-kenniscentrum.nl/images/krt-java.gif (10 jun. 2009) 6 © 2009 Eva Schoobaar 7 © 2009 Eva Schoobaar
© Copyright 2024 ExpyDoc