Impactevaluatie decreet Evenredige Arbeidsdeelname (EAD) d.m.v.

Berkenlaan 8C
B-1831 Diegem
Tel: +32 2 800 20 00
Fax: +32 2 800 24 01
http://www.deloitte.be
Impactevaluatie decreet Evenredige
Arbeidsdeelname (EAD) d.m.v. het
analyseren en bijsturen van streefcijfers
en definities
16 april 2014
Managementsamenvatting
Het decreet evenredige arbeidsparticipatie streeft naar een Vlaamse arbeidsmarkt die
een weerspiegeling is van haar (beroeps)bevolking. Het doel van het decreet is om
kansengroepen op een duurzame wijze te integreren binnen de Vlaamse arbeidsmarkt
via een positief stimulatiebeleid.
Vanuit haar voorbeeldfunctie koos ook de Vlaamse overheid om in haar
personeelsbestand een reële weergave van de maatschappij te bewerkstelligen.
Daarom werd op 24 december 2004 een besluit van de Vlaamse Regering goedgekeurd
dat als doel heeft een meer evenredige participatie van de kansengroepen te realiseren.
Naast specifieke definities werden voor de kansengroepen in kwestie ook streefcijfers
geformuleerd met als doel deze te behalen tegen eind 2015.
Streefcijfer Streefcijfer
2010 2016 2015
2020
Streefcijfer stagiair
/ jobstudent 2016 2020
Kansengroep
Doelrealisatie
2013
Personen met een
migratieachtergrond
3,1%
4%
5,5%
18%
Personen met een
arbeidshandicap of
chronische ziekte
1,4%
3%
3,5%
4,5%
Vrouwen in
middenmanagement
31%
33%
38%
n.v.t
Vrouwen in
topmanagement
21%
33%
33%
n.v.t
Personen met een migratieachtergrond doen het steeds beter. De kloof met het huidig
streefcijfer is bijna gedicht. De introductie van het systeem van automatische telling in
zal waarschijnlijk ertoe leiden dat het huidig streefcijfer eind 2015 zal worden gehaald
(4%). Het aandeel personen met een migratieachtergrond is toegenomen op de
arbeidsmarkt, dus is het opportuun om het streefcijfer te actualiseren en te verhogen
naar 5,5%. Een inhaalbeweging is noodzakelijk wat zich vertaald in een actieve werving
van nieuwe medewerkers met een migratieachtergrond waarbij een jaarlijkse netto groei
van 130 medewerkers met een migratieachtergrond noodzakelijk is om het streefcijfer
anno 2020 te realiseren. Ook op laagdrempelige tijdelijke jobs (stagiairs en
jobstudenten) moet verder worden ingezet. Gezien het huidige grote succes wordt
voorgesteld om het huidig streefcijfer voor deze functies (8%) te verhogen naar 18%.
Bij de kansengroep “personen met een arbeidshandicap of chronische ziekte” is
volhouden de boodschap. Ondanks de grote inhaalbeweging die noodzakelijk is om het
huidig streefcijfer te realiseren wordt toch voorgesteld om het streefcijfer te verhogen
naar 3,5% voor de periode 2016 – 2020. Het aandeel van deze doelgroep is in de
arbeidsmarkt stabiel gebleven. In kader van het activeringsbeleid is het ook van belang
om de groep inactieven op de arbeidsmarkt te (re)activeren, wat zich vertaald in een
lichte verhoging van het streefcijfer. Daarnaast dient ook rekening gehouden te worden
met de huidige en te verwachten evoluties binnen de Vlaamse overheid waarmee
bedoelt wordt enerzijds de te verwachten bijkomende besparingsrondes en uitvoering
van de zesde staatshervorming en de impact daarvan op deze doelgroep en anderzijds
met betrekking tot het toenemend gebruik van re-integratie van medewerkers met een
arbeidshandicap of chronische ziekte. Niettemin zijn blijvende inspanningen voor deze
kansengroep cruciaal indien men dit streefcijfer in 2020 wil bereiken. Naar schatting is
een jaarlijkse netto-groei van 176 medewerkers (waarvan 1/3 via re-integratie) nodig om
een aandeel van 3,5% te realiseren. Ook voor deze doelgroep is het van belang dat
verder wordt ingezet op laagdrempelige jobs zoals stagiairs en jobstudenten, daarom
wordt voorgesteld om het streefcijfer te actualiseren naar 4,5%.
Vrouwen staan steeds sterker. In het middenmanagement is 31% een vrouw. Het
éénderdeprincipe is bijna bereikt, echter gezien de recente trends op de arbeidsmarkt
met daarbij het groeiend aantal hoogopgeleide vrouwen, het toenemend aandeel
vrouwen in het lager kader en vrouwelijke leden op kabinetten is een ambitieuzer
streefcijfer van 38% haalbaar tegen 2020. Dit zou beteken dat er een jaarlijkse nettogroei van 3 vrouwen nodig is om dit nieuw streefcijfer te behalen. Voor vrouwen in het
topmanagement is de maximaal haalbare groei te groot gezien het huidig behaald
resultaat (21%) en wordt daarom het streefcijfer van 33% behouden. Naar schatting is
een netto-groei (in de periode 2014 – 2020) van 11 vrouwen bij het topmanagement
noodzakelijk om een aandeel van 33% te bereiken anno 2020.
In dit rapport worden voorstellen geformuleerd betreffende nieuwe definities en
streefcijfers voor personen met een migratieachtergrond, personen met een
arbeidshandicap of chronische ziekte en vrouwen in het top- en middenmanagement.
Het dient te worden opgemerkt dat de bepaling van nieuwe streefcijfers is gebaseerd op
de meest recente beschikbare data (2012). Echter is te verwachten dat de verhoudingen
op de Vlaamse arbeidsmarkt anno 2020 nog zullen toenemen ten voordele van de
verschillende kansengroepen gegeven de huidige trends (Van Laer, 2013, p. 2).
Dit rapport is het resultaat van een nauwe samenwerking met medewerkers van de
dienst Emancipatiezaken waaronder Veerle Depauw (Hoofd Dienst Emancipatiezaken),
Silke Smekens (Projectleider), Johan Vermeiren (expert kansengroep “personen met
een arbeidshandicap”), en Joke De Vet (expert kansengroep “personen met een
migratieachtergrond) en is gebaseerd op de documentatie die door de dienst
Emancipatiezaken
werd
aangeleverd
in
kader
van
deze
opdracht.
Inhoudsopgave
1.
Situatieschets ...................................................................................................................................... 6
2.
Evaluatie definitie en streefcijfer voor personen met een migratieachtergrond ...................... 10
2.1.
Huidige definitie ...................................................................................................................... 10
2.2.
Huidig streefcijfer en behaalde resultaten ....................................................................... 11
2.3.
Arbeidsmarktpositie Vlaamse overheid ........................................................................... 14
2.4.
Voorstel tot aanpassing definitie en streefcijfer ............................................................ 14
3. Evaluatie definitie en streefcijfer voor personen met een arbeidshandicap of chronische
ziekte .......................................................................................................................................................... 22
4.
3.1.
Huidige definitie ...................................................................................................................... 22
3.2.
Huidig streefcijfer en behaalde resultaten ....................................................................... 23
3.3.
Arbeidsmarktpositie Vlaamse overheid ........................................................................... 26
3.4.
Voorstel tot aanpassing definitie en streefcijfer ............................................................ 26
Evaluatie definitie en streefcijfer m.b.t. vrouwen in top- en middenmanagement .................. 32
4.1.
Huidige definitie ...................................................................................................................... 32
4.2.
Huidig streefcijfer en behaalde resultaten ....................................................................... 32
4.3.
Voorstel tot aanpassing streefcijfer .................................................................................. 34
Bijlagen ....................................................................................................................................................... 40
Bijlage 1 - Entiteiten van de Vlaamse overheid op wie het Uitvoeringsbesluit van 24/12/04 van
toepassing is.............................................................................................................................................. 40
Bijlage 2 – Verdeling van bevolking binnen statuut inactieven .......................................................... 45
Bijlage 3 – Lijst van bronnen ................................................................................................................... 46
4
Lijst van gebruikte afkortingen
EAD
EAK
KSZ
PMAH
VDAB
VESOC
(Decreet) Evenredige Arbeidsdeelname
Enquête naar de arbeidskrachten
Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid
Personen met een arbeidshandicap (of chronische ziekte)
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité
Lijst van figuren
Figuur 1 - Evolutie medewerkers met een migratieachtergrond (2005 - 2013) .............................. 12
Figuur 2 - Medewerkers met een arbeidshandicap of chronische ziekte (2005-2013) .................. 24
Figuur 3 - Evolutie vrouwelijke medewerkers bij de Vlaamse overheid ........................................... 34
Lijst van tabellen
Tabel 1 - Instroom personeelsleden bij diensten Vlaamse Overheid (2012) .................................... 7
Tabel 2 - Verdeling over te dragen Federale ambtenaren ................................................................... 9
Tabel 3 - Medewerkers met een migratieachtergrond (2013) ........................................................... 11
Tabel 4 - Verhouding personen met een vreemde origine beroepsbevolking en inactieven
(Socio-economische Monitoring 2013) .................................................................................................. 17
Tabel 5 - Verhouding personen met een migratieachtergrond in bevolking op beroepsactieve
leeftijd (Socio-economische Monitoring 2013) ..................................................................................... 19
Tabel 6 - Medewerkers met een arbeidshandicap of chronische ziekte (2013) ............................. 24
Tabel 7 - Verhouding PMAH (EAK - 2012) ........................................................................................... 29
Tabel 8 - Vrouwen in middenmanagement (2013) .............................................................................. 33
Tabel 9 - Vrouwen in topmanagement (2013)...................................................................................... 33
Tabel 10 - Bepaling streefcijfer voor vrouwen in middenmanagement ............................................ 36
Tabel 11 - Overzicht van het aantal (geslaagde) kandidaten per selectieonderdeel voor een
topkaderfunctie (2003 – 2013)................................................................................................................ 38
Tabel 12 - Verhouding leidend ambtenaren (2009 - juni 2013) ......................................................... 39
5
1. Situatieschets
Keuze voor kansengroepen
Op 24 december 2004 werd een besluit van de Vlaamse Regering goedgekeurd dat als
doel heeft een meer evenredige participatie van de kansengroepen te realiseren binnen
de Vlaamse overheid. Op die manier tracht de Vlaamse overheid, in haar voorbeeldrol,
een weerspiegeling van de maatschappij in haar eigen personeelsbestand te
bewerkstelligen. De kansengroepen waarvan sprake zijn de personen met een
migratieachtergrond, personen met een arbeidshandicap en vrouwen. Volgens het
besluit van 24 december 2004 moet in de Vlaamse administratie worden gewerkt met
streefcijfers. De huidige streefcijfers die worden gehanteerd voor de Vlaamse overheid
te behalen eind 2015 zijn:



4% medewerkers met een migratieachtergrond
3% medewerkers met een handicap of chronische ziekte
33% vrouwen in het top- en middenmanagement
In de afgelopen 10 jaar is de arbeidsmarkt in Vlaanderen grondig veranderd. Daarnaast
kunnen we een aantal evoluties verwachten in de komende jaren zoals een toenemende
vergrijzing, een toename van het aantal mensen met een arbeidshandicap op
beroepsactieve leeftijd, een verdere stijging van het aantal mensen van allochtone
afkomst op de arbeidsmarkt en een verder stijgende trend in het aantal beroepsactieve
(die gemiddelde hoger geschoold zijn dan mannen) vrouwen 1. Gezien deze verwachte
ontwikkelingen op onze arbeidsmarkt is het opportuun om de huidige streefcijfers voor
specifieke kansengroepen te evalueren en eventueel bij te sturen. Eveneens moet de
vraag worden gesteld of de huidige definities die worden gehanteerd ook een correcte
afbakening zijn van het type doelgroep dat men voor ogen heeft gegeven de situatie op
de arbeidsmarkt.
Veranderende personeelssamenstelling Vlaamse overheid
De tot op heden behaalde cijfers zijn het resultaat van een dynamische
personeelsmobiliteit door de jaren heen. De personeelsmobiliteit verwijst naar de in-, uiten doorstroom van medewerkers. Indien men de huidige streefcijfers wil bijsturen dient
men rekening te houden met de te verwachten personeelsmobiliteit in de komende
jaren.
1
Van Laer K., Nota: De huidige en toekomstige arbeidsmarkt in Vlaanderen vanuit het perspectief van
diversiteit en de manieren waarop organisaties hiermee kunnen omgaan. (SEIN, Universiteit Hasselt &
Research Centre for Organisation Studies, KULeuven). (2013).
6
Instroom
In 2012 gingen 1.331 personen een nieuwe tijdelijke of permanente
tewerkstellingsrelatie aan met een entiteit van de diensten Vlaamse overheid (DVO)2.
Daarnaast waren er ook 821 jobstudenten actief in 2012. Meer details inzake de
tewerkstellingsrelatie kan worden gevonden in de onderstaande tabel3.
Tabel 1 - Instroom personeelsleden bij diensten Vlaamse Overheid (2012)
Permanent
Tijdelijk
Eindtotaal
Tewerkstellingsrelatie
Mandaat met terugvalpositie
Statutair
Contract van onbepaalde duur
Totaal
Tijdelijke functie (vanuit bestaande tewerkstelling)
Tijdelijk contract
Totaal
8
217
447
672
21
638
659
1.331
Van de 1.331 personeelsleden, zijn 166 personeelsleden uit een andere entiteit van de
diensten Vlaamse overheid ingestroomd en 1.165 van buiten de Vlaamse overheid.
Doorstroom
Binnen de Vlaamse overheid wordt doorstroom gedefinieerd als een geval waar een
personeelslid binnen een entiteit van de Vlaamse overheid een andere functie opneemt
of een ander type arbeidsrelatie aangaat. Doorstroom is op twee manieren mogelijk:
1. Enkel de tewerkstellingsrelatie wordt aangepast, zonder dat het personeelslid een
andere functie gaat uitoefenen. Bijvoorbeeld: een personeelslid verkrijgt in de
huidige functie een vaste benoeming, waar deze voorheen contractueel
tewerkgesteld was.
2. Het personeelslid gaat een andere functie uitoefenen met wijziging van niveau
(bevordering of demotie) of zonder wijziging van niveau.
In 2012 werd bij 1.819 medewerkers de tewerkstellingsrelatie gewijzigd. 1.272
medewerkers (of 70% van alle wijzigingen in tewerkstellingsrelaties) maakten in 2012 de
overgang van een contract van onbepaalde duur naar een statutair contract. Daarnaast
was er ook nog een significante groep die van een tijdelijk contract evolueerde naar een
2
Onder het toepassingsgebied DVO worden alle entiteiten begrepen die ressorteren onder het Vlaams
personeelsstatuut. In totaal gaat het om ongeveer 27.000 personeelsleden. Bekende entiteiten die niet
onder het toepassingsgebied ‘DVO’ vallen, zijn, naast De Lijn en de SERV, onder andere VRT, UZ Gent
en De Watergroep. Zie http://www.bestuurszaken.be/toepassingsgebied-%E2%80%98diensten-van-devlaamse-overheid%E2%80%99-dvo
3
Bron: http://www.bestuurszaken.be/personeelsmobiliteit
7
contract van onbepaalde duur (328 personeelsleden) of naar een statutaire
tewerkstelling (145 personeelsleden).
In 2012 waren er in de diensten Vlaamse overheid 601 functiewijzigingen, waarvan het
in 567 gevallen om een bevordering ging (93%). Van deze 567 bevorderingen
situeerden er zich 500 in een statutaire tewerkstellingsrelatie (88%).
Uitstroom
In 2012 verlieten in totaal 1.946 personeelsleden de diensten Vlaamse overheid (op
ongeveer 27.000 personeelsleden) 4 . Daarnaast verlieten ook 816 jobstudenten de
organisatie na hun vakantiebaan. De meeste personeelsleden die hun
tewerkstellingsrelatie in 2012 beëindigden, deden dat tijdens hun loopbaan; het gaat om
1.199 personeelsleden of 62% van de totale uitstroom (vrijwillige, ambtshalve en
gedwongen uitstroom). De resterende 747 personeelsleden verlieten de Vlaamse
overheid via pensionering.
Impact van besparingen en de zesde staatshervorming
De Vlaamse Regering heeft de Vlaamse administratie opgedragen besparingen te
realiseren. Daarbij moeten de volgende besparingsdoelstellingen doorgevoerd worden
en dit zonder naakte ontslagen bij het personeel:


de vermindering van het personeelsbestand van de Vlaamse overheid met 6,5%
(oorspronkelijk 6%).
de besparing van 60 miljoen euro op vlak van de personeel gerelateerde
kredieten in de begrotingsjaren 2012-2014.
Enkele organisaties werden uitgesloten van bovenstaande besparingsdoelstellingen:






alle organisaties van privaatrechtelijke aard (bv. Eigen Vermogen Instituut voor
Landbouw en Visserijonderzoek, Vlaamse Opera, Vlaams Instituut voor
Biotechnologie).
VRT, deze is onderworpen aan een apart besparingsplan.
Agentschap Jongerenwelzijn
Specifieke personeelsgroepen:
o Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn: chauffeurs
o Kind en Gezin: hulpverlening
o
VITO: het aandeel van het personeel dat gefinancierd wordt met
middelen van buiten de Vlaamse overheid
Secretariaatspersoneel van de universitaire coördinatie- en overlegorganen
Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA)
personeelsleden bij BLOSO met een topsportstatuut.
4
Bron: http://www.bestuurszaken.be/personeelsmobiliteit#uitstroom en
http://www.bestuurszaken.be/toepassingsgebied-%E2%80%98diensten-van-de-vlaamseoverheid%E2%80%99-dvo
8

Voor de extra besparing van 6 naar 6,5% worden de continudiensten van het
beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken uitgesloten.
Met betrekking tot de vermindering van het personeelsbestand werd eind 2013 reeds
7,1% personeelsbesparing gerealiseerd 5 . De besparing van 60 miljoen euro wordt
gerealiseerd door in de drie opeenvolgende budgettaire jaren (2012-2014) telkens 20
miljoen euro te besparen. De tot op heden vooropgestelde vermindering van het
personeelsbestand (met 6,5%) is in 2013 reeds bereikt, men verwacht echter dat de
huidige tendens van besparingen binnen de Vlaamse administratie zal worden
verdergezet in de komende jaren. Wat de impact zal zijn op het diversiteitsprofiel van
het Vlaamse ambtenarenkorps is tot op heden onduidelijk. Een besparingsoperatie geeft
alleszins minder kansen tot instroom voor mensen met een migratieachtergrond en
handicap of chronische ziekte. En vermits er op ‘koppen’ wordt bespaard, is dit een
risico voor een deel van de collega’s met een handicap of chronische ziekte met een
verminderd rendement.
In kader van de zesde staatshervorming zal er een grootschalige verandering
plaatsvinden binnen het administratief apparaat van de Vlaamse overheid. Inzake
personeel werd beslist dat 2248.5 VTE de overstap zullen maken naar de Vlaamse
overheid. Meer specifiek:
Tabel 2 - Verdeling over te dragen Federale ambtenaren
Domein
Arbeidsmarktbeleid
Gezinsbeleid
Gezondheidsbeleid
Justitiehuizen
Jeugdsanctierecht
Aankoopcomités
Belgisch Interventie- en
Restitutiebureau (BIRB)
Mobiliteit, economie, dierenwelzijn,
rampenfonds, ...
TOTAAL
6
Aantal VTE
451.7 VTE
669.3 VTE
105.8 VTE
573.8 VTE
137.3 VTE
109 VTE
87.5 VTE
114.1 VTE
2248.5 VTE
Tot op heden is er geen verdere informatie beschikbaar naar het type profiel van deze
personeelsleden (bijvoorbeeld: geslacht, leeftijd, persoon met arbeidshandicap, persoon
met migratieachtergrond, kwalificatieniveau, etc.). Niettemin zal de toetreding van
2248.5 VTE een impact hebben op de reeds behaalde cijfers.
5
6
Bron: http://www.bestuurszaken.be/besparingsronde
Bron: http://www.bestuurszaken.be/zesdestaatshervorming
9
2. Evaluatie definitie en streefcijfer voor personen met een migratieachtergrond
2.1. Huidige definitie
De huidige definitie die men hanteert voor een persoon met een migratieachtergrond is
als volgende:
Medewerkers met een nationaliteit van een land buiten de EU-15 (de vijftien landen die
de oorspronkelijke Europese Unie vormden op 15 januari 1995) of medewerkers van
wie minstens één ouder of twee grootouders de nationaliteit van een land buiten de EU15 hebben (definitie van het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité).
De bovenstaande definitie wordt getoetst aan een reeks evaluatiecriteria om op die
manier de voornaamste sterktes en zwaktes te identificeren:
 Duidelijkheid van de definitie: geeft de definitie een duidelijke omschrijving van de
kansengroep.
 Ruimte voor operationalisering: somt de definitie duidelijke criteria of kenmerken
op die toelaten om de kansengroep gemakkelijk te herkennen en te monitoren.
 Mogelijkheid tot benchmarking: is de definitie ruim aanvaard en toegepast door
verschillende instanties waardoor vergelijkend onderzoek mogelijk is.
 Actualiteit: is de definitie nog in lijn met (te verwachten) trends in de maatschappij
en in het bijzonder de arbeidsmarkt.
De volgende kenmerken werden geïdentificeerd voor de definitie voor personen met een
migratieachtergrond.
De sterktes van deze definitie:




Definitie die ook gehanteerd wordt bij andere instanties en organisaties wat
benchmarking en analyse inzake de arbeidsmarkt en marktpositie van de
Vlaamse overheid mogelijk maakt (Vesoc-definitie opgesteld in overleg met
sociale partners).
Opgesteld met focus op arbeidsmarktdeelname los van sociaaleconomische
status (in tegenstelling tot bijvoorbeeld de definitie van “allochtoon” uit het
integratiedecreet dat focust op personen met een achterstandspositie vanwege
hun etnische afkomst of zwakke sociaaleconomische situatie).
Focus op specifieke kansengroepen binnen de groep personen met een
migratieachtergrond, namelijk personen met een achtergrond buiten de EU-15.
Neemt ook origine van de persoon in beschouwing en niet alleen nationaliteit.
De zwaktes van deze definitie:

Moeilijk te operationaliseren.
10

Hanteert EU-15 norm als criterium wat niet meer in lijn is met de huidige grenzen
van de Europese Unie (uitbreiding naar 28 lidstaten) en evoluties op de Europese
arbeidsmarkt.
2.2. Huidig streefcijfer en behaalde resultaten
De Vlaamse overheid streeft naar 4% personeelsleden met een migratieachtergrond
tegen eind 2015. Dit streefcijfer is bepaald op basis van de aanwezigheid van personen
met een migratieachtergrond in de beroepsbevolking in 2006. Conform de berekeningen
van het steunpunt WAV (3,58% allochtonen in de Vlaamse beroepsbevolking 15-64 jaar;
2004) en Deboosere (VUB) (4,76% allochtonen in de Vlaamse bevolking op
beroepsactieve leeftijd 18-64 jaar; cijfers van 2001 geëxtrapoleerd naar 2006) werd een
afweging gemaakt die resulteerde in het streefcijfer van 4%.
Profiel
Eind 2013 telde de Vlaamse overheid 1.344 geregistreerde personeelsleden met een
migratieachtergrond, ofwel 3,1% van het totale personeelsbestand (in de entiteiten van
de Vlaamse overheid op wie het Uitvoeringsbesluit van 24/12/04 van toepassing is 7). De
onderstaande tabel geeft een overzicht van de verhoudingen onderling m.b.t. geslacht,
kwalificatie en statuut.
Tabel 3 - Medewerkers met een migratieachtergrond (2013)
Medewerkers met een
migratieachtergrond
Geslacht (8)
Man
Vrouw
Kwalificatie (niveau) (9)
Niveau A
Niveau B
Niveau C
Niveau D
Statuut (10)
Statutair
Contractueel
Aantal
Percentage
661
681
49%
51%
156
243
234
273
17%
27%
26%
30%
376
966
28%
72%
De genderverhoudingen in deze kansengroep zijn gelijklopend met de huidige trend bij
het ganse personeelsbestand bij de Vlaamse overheid. We merken nog steeds een
7
Zie bijlage 1 voor de lijst van entiteiten alsook de resultaten per entiteit voor 2013.
Voor 2 personen (binnen Agentschap IWT) is er geen aanwijzing over geslacht gekend.
9
Voor 438 personen met een migratieachtergrond op het totaal van 1.344 (binnen De Lijn, SERV,
Agentschap IWT) is er geen aanwijzing over kwalificatieniveau. De 434 personeelsleden van De Lijn zijn
voornamelijk lager gekwalificeerden.
10
Voor 2 personen (binnen Agentschap IWT) is geen aanwijzing over statuut gekend.
8
11
oververtegenwoordiging van laaggeschoolden (niveau C en D) in vergelijking met de
rest van het ambtenarenkorps11. Een opmerkelijke situatie is de oververtegenwoordiging
van personeelsleden met een migratieachtergrond met een contractueel statuut, die
kwetsbaarder zijn bij toekomstige besparingsrondes.
Evolutie
Tot op heden is het streefcijfer van 4% nog niet behaald. Niettemin is er sinds 2005
sprake van een positieve evolutie (zie Figuur 1). De sterke groei in de periode 2005 –
2007 is onder andere toe te wijzen aan de uitwerking van gerichte communicatie- en
informatiecampagnes
rond
vrijwillige
registratie
bij
personen
met
een
migratieachtergrond. In de laatste 3 jaren (2010 – 2013) is de groei afgezwakt.
5,0%
Streefcijfer 2015
4,0%
3,0%
2,0%
1,6%
1,8%
2,7%
2,8%
2010
2011
3,0%
3,1%
2012
2013
2,0%
1,1%
1,0%
0,4%
0,0%
2005
2006
2007
2008
2009
Figuur 1 - Evolutie medewerkers met een migratieachtergrond (2005 - 2013)
Uit verdere analyse blijkt dat de vertraagde groei van de afgelopen 3 jaar voornamelijk
toe te wijzen is aan een beperkte instroom van personen met een migratieachtergrond.
De instroom wordt bemoeilijkt door verschillende factoren, waar onder:

In 2012 was er bij de diensten Vlaamse overheid een totale instroom van 1.331
nieuwe personeelsleden waarvan bijna de helft op tijdelijke basis (659 personen)
en 447 via contract van onbepaalde duur. Deze precaire situatie kan de verdere
diversifiëring van het personeelsbestand binnen de Vlaamse overheid vertragen.
11
In 2013 was de verdeling voor het personeelsbestand van het toepassingsgebied Emancipatiezaken:
niveau A: 30%; niveau B: 28%; niveau C: 22%; niveau D: 20% (Bron: Dienst Emancipatiezaken –
Cijferanalyse).
12



De Vlaamse overheid rekruteert steeds meer hoogopgeleiden profielen en minder
laagopgeleiden profielen 12 . Deze trend is vooral merkbaar sinds 2008. Echter
bestaat de doelgroep personen met een migratieachtergrond uit een groter
aandeel laagopgeleiden (hoofdzakelijk bij personen met een nationaliteit van
buiten de EU-28) (Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor, 2013, p. 149).
Strenge taalvereisten (Selor-taalexamens) leiden ook tot een beperking op de
instroom van personen met een migratieachtergrond13.
Ten slotte bestaat er ook het risico op een versnelde uitstroom. Deze doelgroep
is oververtegenwoordigd binnen het contractuele statuut, zowel bij onbepaalde
duur (40%) als bij de tijdelijk contracten (19%), wat betekent dat bij
besparingsrondes deze “zwakkere” statuten als eerste kunnen worden ingeperkt.
Jobstudenten en stagiairs
Naast het geaggregeerde streefcijfer (4%) hanteert de Vlaamse overheid ook een
specifiek streefcijfer voor jobstudenten met een migratieachtergrond, namelijk 8%. Het
streefcijfer werd bepaald op basis van een verdubbeling van het geaggregeerde cijfer.
Dat dit streefcijfer hoger is, is onder andere te verklaren door:



Vakantiejobs voor studenten zijn typisch laagdrempelige jobs met meer
toegankelijke werving- en selectieprocedures.
De types van activiteiten kunnen vaak door zowel laag- als hoogopgeleide
studenten worden uitgevoerd.
Het toont de ambitie van de Vlaamse overheid om deze kansengroepen
voldoende werkervaring te verschaffen wat hun kansen op de arbeidsmarkt
vergroot alsook een latere doorstroom naar een permanente functie bij de
Vlaamse overheid mogelijk maakt.
De instroom van jobstudenten is positief (15% in 2013). Voor stageplaatsen binnen de
Vlaamse overheid bestaat tot op heden geen streefcijfer. Niettemin monitort de dienst
Emancipatiezaken de instroom van doelgroepen tot deze categorie. Ook hier merken we
een positieve trend. In 2013 waren er 1.270 stageplaatsen beschikbaar waarvan 12%
stagiairs met een migratieachtergrond (151 stagiairs).
Monitoring
Het tot op heden behaalde percentage is bepaald op basis van een vrijwillige registratie
via Vlimpers of andere personeelssystemen. Dat betekent dat de personeelsleden met
een migratieachtergrond zelf beslissen om zich al dan niet te laten registreren als
12
In 2012 was de verdeling van de vacatures bij Jobpunt als volgt: niveau A 34,1%; niveau B 43,2%;
niveau C 11,4%; niveau D 11,3% (Bron: http://www.bestuurszaken.be/rekrutering-enselectie/vacatures#vacatures)
13
In 2010 waren de slaagpercentages voor anderstaligen: Niveau A 16%; niveau B 12%, niveau C 3%;
niveau D 21% (Bron: Gelijkekansen- en Diversiteitsplan 2014, Dienst Emancipatiezaken)
13
behorend tot een kansengroep. Uit onderzoek blijkt echter dat dit systeem van vrijwillige
registratie leidt tot een onderschatting van het behaalde percentage personeelsleden
met een migratieachtergrond. Om die reden zal vanaf 1 januari 2015 een nieuwe
telmethode worden toegepast (voor de monitoring van de stand van zaken eind 2014).
Deze nieuwe anonieme en geautomatiseerde methode wisselt gegevens uit van
personeelsleden van de Vlaamse overheid met federale databanken (via het
Rijksregister) om zo een zicht te krijgen op de herkomst van personeelsleden. Op basis
van een proefproject met deze telmethode is gebleken dat het behaald percentage
personen met een migratieachtergrond hoger is in vergelijking met de vrijwillige
registratie, namelijk 3,9% voor 2012 i.p.v. 3%. Ook deze nieuwe methode blijft een
onderschatting (weliswaar minder dan de vrijwillige registratie) want voor 13,79% van
alle personeelsleden heeft het Rijksregister geen herkomstinformatie beschikbaar tot op
het niveau van de ouders.
2.3. Arbeidsmarktpositie Vlaamse overheid
In de periode 2012 – 2013 werd een uitstroom van 29 personen en instroom van 46
personen met een migratieachtergrond geregistreerd, op een totaal van 14.948
personeelsleden. Het gaat hier enkel om cijfers van entiteiten binnen de diensten
Vlaamse overheid die gebruik maken van Vlimpers. Van deze 14.948 personeelsleden
hebben er 300 een migratieachtergrond. De balans is tot op heden positief. Het is
belangrijk dat de in- en uitstroom van deze doelgroep in de komende jaren intensief
gemonitord wordt, gezien de precaire contractuele situatie voor velen in deze
kansengroep en de mogelijke nefaste impact van bijkomende besparingsrondes.
Op dit moment is er één persoon met een migratieachtergrond actief in een functie op
topkaderniveau.
2.4. Voorstel tot aanpassing definitie en streefcijfer
Definitie
Uit een vergelijkende studie blijkt dat personen met een migratieachtergrond op een
zeer diverse manier worden gedefinieerd (Instituut voor de Overheid, 2013, p. 38).
Enerzijds is er een grote variatie in gebruikte terminologie (vb. “allochtoon”, “migrant”,
“etnische minderheid”), anderzijds is er een verschillend niveau van operationalisering
(vb. nationaliteit, geboorteplaats, origine, etc.). We stellen voor om twee definities te
hanteren:
Enerzijds behouden we de oorspronkelijke definitie met EU-15 als criterium.


Het behoud van deze definitie maakt het mogelijk om te blijven benchmarken met
andere instanties die de Vesoc-definitie hanteren.
Geeft de mogelijkheid om intern de evoluties van deze doelgroep nauwgezet te
monitoren.
14

Deze definitie zal worden gehanteerd als basis voor het geactualiseerd
streefcijfer, waardoor het mogelijk blijft om de resultaten in de periode 2014-2020
te vergelijken met eerder behaalde resultaten volgens de definitie met EU-15 als
criterium.
Medewerkers met een nationaliteit van een land buiten de EU-15 (de vijftien landen
die de oorspronkelijke Europese Unie vormden op 15 januari 1995) of medewerkers
van wie minstens één ouder of twee grootouders de nationaliteit van een land buiten
de EU-15 hebben (definitie van het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité).
Daarnaast stellen we een nieuwe definitie voor met EU-28 als criterium. Indien we
eenzelfde redenering hanteren die werd toegepast bij het ontwerp van de
oorspronkelijke Vesoc-definitie wordt een persoon met een migratieachtergrond
beschouwd als iemand met een achtergrond buiten de Europese Unie. De Europese
Unie is echter grondig geëvolueerd. Deze definitie staat dichter met de maatschappelijke
realiteit anno 2013 en in het bijzonder de uitbreiding van de Europese arbeidsmarkt.
Medewerkers met een nationaliteit van een land buiten de EU-28 (de 28 landen die de
Europese Unie vormden op 1 juli 2013) of medewerkers van wie minstens één ouder
of twee grootouders de nationaliteit van een land buiten de EU-28 hebben.
De toepassing van beide definities biedt ook het voordeel van meer doelgerichte interne
monitoring en analyse. Het combineren van de EU-15 en EU-28 definitie laat toe om de
in- en uitstroom van personen met een achtergrond uit de meest recent toegetreden
lidstaten (EU-13 lidstaten - Bulgarije, Cyprus, Estland, Hongarije, Kroatië, Letland,
Litouwen, Malta, Polen, Roemenië, Slovakije, Slovenië en Tsjechië) nauwgezet te
monitoren. Tenslotte is het belangrijk dat deze “subgroep” niet uit het oog wordt verloren
aangezien ook deze nog niet alle obstakels op de arbeidsmarkt heeft overwonnen. Anno
2012 maakt deze doelgroep slechts een klein deel uit van de totale populatie van
collega’s met een migratieachtergrond, namelijk 0,31% (toepassingsgebied
Emancipatiezaken). Maar uit cijfers over de meerderjarige nieuwkomers die in 2012
naar het Vlaams Gewest migreerden, blijkt dat het vooral gaat om Polen, Roemenen en
Bulgaren (Nederlanders uitgezonderd)14. De instroom uit deze EU-13 lidstaten is dus
hoog.
Streefcijfer
Gegeven de huidige situatie op de Vlaamse arbeidsmarkt, alsook de verwachte
evoluties binnen de Vlaamse overheid wordt voorgesteld om het huidig streefcijfer aan
te passen.
14
Cijfers instroom volgens nationaliteit in Vlaams Gewest in 2012 van minister Bourgeois, De Morgen 22/02/2013
p.2.
15
Op verzoek van de dienst Emancipatiezaken werden twee pistes gevolgd in het
berekenen van een nieuw streefcijfer, één op basis van het oorspronkelijke EU-15 als
criterium (als geaggregeerd streefcijfer) en één op basis van het EU-28 criterium (voor
interne monitoring).
De bepaling van het streefcijfer is gebaseerd op twee berekeningen, namelijk één op
basis van vreemde origine (gaat terug tot de 2de generatie - oorsprong van de ouders)
en één op basis van migratieachtergrond (gaat terug tot de 3 de generatie - oorsprong
van de grootouders) en dit om twee redenen:


Tot op heden beschikbare data rond personen met een migratieachtergrond is
gelimiteerd tot de classificatie EU of niet-EU. Hierdoor is het niet mogelijk om
streefcijfers te bepalen voor enerzijds het EU-15 en anderzijds EU-28 criterium.
Data rond personen van vreemde origine is wel op een gedetailleerd niveau
beschikbaar, echter gaat deze maar terug tot de 2 de generatie (oorsprong van de
ouders).
De berekening van het streefcijfer hanteert eenzelfde redenering als werd toegepast
door het Interuniversitair steunpunt Werkgelegenheid Arbeid en Vorming (WAV) en
Patrick Deboosere van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) bij de bepaling van het huidig
streefcijfer. Hierbij werd nagegaan wat het aandeel van personen met een
migratieachtergrond is binnen de Vlaamse beroepsbevolking.
Berekening op basis van origine (teruggaand tot de 2de generatie):
Op basis van gegevens uit de Socio-economische Monitoring 2013 (p. 28 en p. 56)
brengen we de beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) in kaart (zie Tabel 4).
De inactieven worden ook opgenoemd. De inactieven en beroepsbevolking vormen
samen de bevolking op beroepsactieve leeftijd (18 – 60 jaar). In de bepaling van het
streefcijfer kijken we enkel naar het aandeel personen met een migratieachtergrond
binnen de beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) aangezien in deze groep
potentieel bijkomend personeel kan gerekruteerd worden. Deze aanpak is gelijkaardig
met de redenering die werd toegepast door het WAV en VUB.
De groep van inactieven wordt dus niet opgenomen in de berekening van het
streefcijfer. Deze groep omvat een zeer divers aantal van profielen. Volgens de Socioeconomische Monitoring (2013, p. 51) omvat het statuut “inactieven” personen die
“inactief” zijn en personen die “andere” worden genoemd in de nomenclatuur van de
socio-economische positie van de KSZ. Een gedetailleerd overzicht is terug te vinden in
Bijlage 2. Verdere details inzake de verhoudingen binnen de groep inactieven zijn niet
beschikbaar.
16
Tabel 4 - Verhouding personen met een vreemde origine beroepsbevolking en inactieven (Socioeconomische Monitoring 2013)
Vlaams gewest
Belgische origine
Vreemde origine
(1) EU-15 15
(2) EU-12 16
(3) Kandidaat EU 17
(4) Andere Europeanen
(5) Maghreb
(6) Andere Afrika
(7) Noord-Amerika
(8) Zuid/Centraal Amerika
(9) Azië
(10) Oceanië
Onbepaalde origine
Totaal
Beroepsbevolking
(werkenden en
werkzoekenden) (I)
Inactieven
(II)
Aantal
1.993.314
%
81%
Aantal
467.567
%
19%
149.093
22.976
36.949
20.311
46.745
18.727
1.441
5.942
25.209
180
310.103
2.630.989
60%
58%
57%
47%
59%
52%
40%
55%
50%
48%
55%
99.395
16.638
27.874
22.904
32.484
17.286
2.161
4.862
25.209
195
253.720
970.295
40%
42%
43%
53%
41%
48%
60%
45%
50%
52%
45%
Bevolking op
beroepsactieve
leeftijd (18 – 60
jaar) (I+II)
Aantal
2.460.881
248.489
39.614
64.823
43.215
79.228
36.013
3.601
10.804
50.418
375
563.823
3.601.284
Op basis van de oorspronkelijke definitie (buiten EU-15) kijken we enkel naar het
aandeel personen in de beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) met een
vreemde origine buiten de EU-15 (zie tabel 5).

Het aandeel personen met een vreemde origine is gelijk aan (2) + (3) + (4) + (5) +
(6) + (7) + (8) + (9) + (10) oftewel 22.976 + 36.949 + 20.311 + 46.745 + 18.727 +
1.441 + 5.942 + 25.209 + 180 in verhouding tot de totale beroepsbevolking
(Belgische origine + Vreemde origine + Onbepaalde origine) (2.630.989) of 6,8%.
Op basis van de nieuwe definitie (buiten EU-28) kijken we naar het aandeel personen in
de beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) met een vreemde origine buiten
de EU-2818
15
Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Luxemburg, Ierland, Verenigd Koninkrijk, Denemarken,
Griekenland, Spanje, Portugal, Finland, Zweden en Oostenrijk (excl. België).
16
Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië,
Slovakije, Bulgarije en Roemenië.
17
Macedonië, Turkije, Kroatië (ondertussen is Kroatië toegetreden tot de EU).
18
De meest recent beschikbare cijfers bevatten enkel gegevens rond EU-27 (excl. Kroatië).
17

Het aandeel personen met een vreemde origine is gelijk aan (3) + (4) + (5) + (6) +
(7) + (8) + (9) + (10) oftewel 36.949 + 20.311 + 46.745 + 18.727 + 1.441 + 5.942
+ 25.209 + 180 in verhouding tot de totale beroepsbevolking (Belgische origine +
Vreemde origine + Onbepaalde origine) (2.630.989) of 5,9%.
Beide cijfers vertonen een lichte onder- of overschatting om de volgende redenen:

Er zijn enkel gedetailleerde data beschikbaar voor de leeftijdscategorie 18 tot 60
jaar. Er ontbreekt een klein aandeel personen op beroepsactieve leeftijd (60 tot
64 jaar) binnen deze groep. Er is dus een lichte deviatie tot de reële
verhoudingen.

De meest recente cijfers bevatten enkel gegevens rond EU-27. Kroatië, dat
toetrad tot de EU in 2013 behoort in deze berekening nog tot de categorie
“Kandidaat EU”. Er is dus sprake van een lichte overschatting bij het berekende
cijfer onder de nieuwe definitie (EU-28 als criterium).

Voor maar liefst 15,7% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd is er geen
origine bekend, dus bijna evenveel als de 16% waarvan de vreemde origine wel
gekend is. Dit is voornamelijk omdat het niet mogelijk is om de nationaliteit of het
geboorteland van de ouders te achterhalen (Socio-economische Monitoring,
2013, p. 26). Verder onderzoek naar deze groep is vereist. Ook in de Socioeconomische Monitoring worden geen verder details gegeven of in deze groep al
dan niet personen tot de groep van EU-15 behoren. Echter is er een sterk
vermoeden dat binnen deze aanzienlijke groep ook personen met een vreemde
origine toe behoren.
Berekening op basis van migratieachtergrond (gaat terug tot de 3de generatie):
Op basis van de Socio-economische Monitoring 2013 (p. 34, p. 42 en p. 60) brengen we
de actieve beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) en inactieven in kaart.
Deze vormen samen de bevolking op beroepsactieve leeftijd (18 – 60 jaar).
Ook in deze berekening kijken we enkel naar het aandeel personen met een
migratieachtergrond binnen de beroepsbevolking (gelijkaardig met de redenering
gevolgd door het WAV en de VUB in de berekening van het huidig streefcijfer). De groep
van inactieven wordt dus niet in overweging genomen.
18
Tabel 5 - Verhouding personen met een migratieachtergrond in bevolking op beroepsactieve
19
leeftijd (Socio-economische Monitoring 2013)
Beroeps
bevolking
(werkenden en
werkzoekenden)
(I)
Vlaams gewest
Bevolkingsgroep
Indicatie
groep20
Inactieven (II)
Aantal
%
Aantal
%
Belgische Origine
Bevolking op
beroepsactieve
leeftijd (18 – 60
jaar) (I + II)
Aantal
2.405.531
Grootouders als Belg geboren
B
517.191
81%
121.316
19%
638.507
Min 1 van grootouders in elke lijn als Belg geboren
B
327.797
81%
76.891
19%
404.688
Min 1 van grootouders EU
B
33.994
81%
7.974
19%
41.968
Min 1 van grootouders niet-EU
M
2.428
81%
570
19%
2.998
1.068.376
81%
250.607
19%
1.318.982
Origine van grootouders onbepaald
21
B/M
2de generatie
Belg, geboren als Belg, ouders belg min 1 ouder als EU
geboren
Belg, geboren als Belg, ouders belg, min 1 ouder als niet-EU
geboren
113.143
B
62.951
75%
20.984
25%
83.935
M
9.742
65%
5.246
35%
14.988
Belg, geboren als Belg, min 1 ouder EU nationaliteit
B
7.944
53%
7.045
47%
14.988
Belg, geboren als Belg, min 1 ouder niet-EU nationaliteit
M
51%
-
49%
Verwerving nationaliteit
234.413
EU, sinds meer dan 5 jaar
B
46.764
78%
13.190
22%
59.954
EU, sinds minder dan 5 jaar
B
6.475
72%
2.518
28%
8.993
Niet-EU sinds meer dan 5 jaar
M
77.160
66%
39.749
34%
116.910
Niet-EU sinds minder dan 5 jaar
M
30.217
63%
17.746
37%
47.963
EU (geboren buiten Belgie), sinds meer dan 5 jaar
B
38.970
52%
35.972
48%
74.942
EU (geboren buiten Belgie), sinds minder dan 5 jaar
B
26.380
40%
39.569
60%
65.949
Niet-EU (geboren buiten Belgie), sinds meer dan 5 jaar
M
13.520
41%
19.455
59%
32.975
Niet-EU (geboren buiten Belgie), sinds minder dan 5 jaar
M
14.269
28%
36.692
72%
50.961
EU (geboren in Belgie)
B
12.410
69%
5.576
31%
17.986
Niet-EU (geboren in Belgie)
M
1.649
55%
1.349
45%
2.998
Inschrijving Rijksregister
TOTAAL
244.600
2.298.237
702.448
3.000.685
Het aandeel personen met een migratieachtergrond buiten de EU-28 bij de Vlaamse
beroepsbevolking is gelijk aan de actieve bevolking met een migratieachtergrond (zie
19
De Socio-Economische monitoring verschaft enkel details met betrekking tot absolute aantallen per
de
bevolkingsgroep op het niveau van “Belgische Origine”, “2 generatie”, “Verwerving nationaliteit”, “Inschrijving
Rijksregister”. Op een lager niveau zijn enkel percentuele verhoudingen beschikbaar. Als gevolg is er een delta van
2.998 in de berekening van de absolute aantallen voor de lagere niveaus.
20
21
Indicatie Belgische Origine (B) of Persoon met Migratieachtergrond buiten de EU-28 (M).
Onvoldoende informatie beschikbaar om indicatie naar migratieachtergrond te bepalen.
19
bevolkingsgroepen met indicatie M) (2.428 + 9.742 + 77.160 + 30.217 + 13.520 +
14.269 + 1.649) in verhouding tot de totale beroepsbevolking (2.298.237) oftewel 6,5%.
In dit cijfer zit vervat alle werkenden en werkzoekenden die:



Een nationaliteit hebben van buiten de EU-28
Een Belgische nationaliteit hebben maar genaturaliseerd zijn vanuit een
nationaliteit van buiten de EU-28.
Een Belgische nationaliteit hebben maar waarvan minstens één ouder of één
grootouder de nationaliteit van een land buiten EU-28 hebben.
Dit cijfer is matig onder/overschat:

Er zijn enkel gedetailleerde data beschikbaar voor de leeftijdscategorie 18 tot 60
jaar. Er ontbreekt dus een klein aandeel personen op beroepsactieve leeftijd (60
tot 64jaar) binnen deze groep. Er is dus een lichte deviatie tot de reële
verhoudingen.

De meest recente cijfers bevatten enkel gegevens rond EU-27. Kroatië, dat
toetrad tot de EU in 2013 behoort in deze berekening nog tot de categorie “buiten
EU-28”. Er is dus sprake van een lichte overschatting.

Eén van de criteria van de geponeerde definitie (pag. 15) stelt dat indien twee
grootouders van een medewerker de nationaliteit van een land buiten de EU-28
hebben, men mogelijks geïdentificeerd kan worden als een persoon met een
migratieachtergrond. Echter verschillen de categorieën gehanteerd in de Socioeconomische Monitoring hierin aangezien men vertrekt van een minimum van 1
grootouder.

Voor maar liefst 44% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd is de origine
van de grootouders ongekend. Verder onderzoek naar deze groep is vereist. De
Socio-economische Monitoring verschaft geen verder details naar de mogelijke
samenstelling van deze groep echter worden deze wel toebedeeld onder de
categorie “Belgische origine”. Er is een sterk vermoeden dat binnen deze groep
ook personen met een migratieachtergrond buiten de EU-28 toe behoren.
Vermoedelijk is het aandeel personen met een migratieachtergrond buiten de EU28 dan ook hoger.

De bovenstaande berekeningen zijn een indicatie naar de huidige verhoudingen
tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Vlaanderen. De ambitie van de
Vlaamse overheid is om een weerspiegeling van deze verhoudingen te realiseren
in haar personeelsbestand. Echter dient een realistisch en haalbaar streefcijfer te
worden geformuleerd met in acht name van de huidige trends en te verwachte
evoluties binnen de Vlaamse overheid. Op basis van bovenstaande analyse
alsook de resultaten uit beide berekeningen stellen we voor om een streefcijfer
van 5,5% vast te leggen (op basis van de definitie met het EU-15 criterium).

Het gemiddeld profiel van deze kansengroep op de arbeidsmarkt is laagopgeleid,
echter rekruteert de Vlaamse overheid voornamelijk hoogopgeleide personen.
20



Niettemin is te verwachten dat het aandeel hoogopgeleiden binnen deze
doelgroep zal toenemen. Zoals vermeld door Van Laer (2013, p. 3) worden de
recente migratiestromen gekenmerkt door een hoger aantal hoogopgeleiden;
De uitvoering van de zesde staatshervorming en mogelijk bijkomende
besparingsronde(s) kan een rem betekenen op de verdere diversifiëring van het
personeelsbestand;
Deze doelgroep is gekenmerkt door een turbulente mobiliteit (in- en uitstroom),
waarbij de precaire contractuele status een mogelijke verklaring kan zijn;
Naar schatting kan binnen de jaarlijkse globale instroom aan nieuwe
medewerkers een aandeel van 10% persoon met een migratieachtergrond
worden
bereikt.
Deze
schatting
is
gebaseerd
op
de
huidige
arbeidsmarktverhoudingen alsook de bijkomende inhaalbeweging die nodig is om
een groei te realiseren. Deze schatting impliceert reeds een sterkere instroom
dan vandaag het geval is.
Dit streefcijfer is haalbaar gegeven dat:



Op 31 december 2013 tellen we 1.344 medewerkers met een
migratieachtergrond (3,1%) op basis van vrijwillige registratie.
5,5% aanwezigheid bereiken tegen 2020 betekent dat we streven naar 2.374
medewerkers met een migratieachtergrond op 43.171 personeelsleden.
Berekend op 5 jaar (periode 1 jan. 2016 – 31 dec. 2020). Vanaf 1 januari 2015
zal er worden gewerkt via het systeem van automatische telling. Een te
verwachten gevolg hiervan is dat er een hoger cijfer zal worden gerealiseerd dan
vandaag het geval is via vrijwillige registratie. Indien we veronderstellen dat tegen
1 januari 2016 het huidig streefcijfer zal worden bereikt (=4%) bereikt men een
aandeel van 1.727 medewerkers met een migratieachtergrond op 43.171
personeelsleden. Dit betekent dus dat er in de periode 1 januari 2016 – 31
december 2020 een jaarlijkse netto-groei van 130 personen met een
migratieachtergrond moet worden gerealiseerd om tegen 2020 de 5,5%
doelstelling te bereiken. Ter vergelijking: in 2013 waren er 1.344 geregistreerde
medewerkers met een migratieachtergrond bij de Vlaamse overheid, 57 meer dan
in 2012. Concreet betekent dit dat er vanaf 2016 jaarlijks naar meer dan een
verdubbeling wordt gestreefd.
Met een continuering van het huidig beleid zal dit niet gerealiseerd kunnen worden. Dat
betekent dus dat het diversiteitsbeleid de komende jaren hoog op de agenda zal moeten
staan wil de Vlaamse overheid zijn voorbeeldrol blijven waarmaken.
Naast het geaggregeerd streefcijfer stellen we ook voor om een streefcijfer te hanteren
voor stagiairs en jobstudenten. Gegeven de huidige behaalde cijfers (15% voor
jobstudenten en 12% voor stagiairs) stellen we voor om een ambitieus streefcijfer toe te
passen:


Jobstudenten met een migratieachtergrond: 18%
Stagiairs met een migratieachtergrond: 18%
21
3. Evaluatie definitie en streefcijfer voor personen met een arbeidshandicap of
chronische ziekte
3.1. Huidige definitie
De huidige definitie die men hanteert voor een persoon met een arbeidshandicap of
chronische ziekte is de volgende:
Medewerkers met een aantasting van hun mentale, psychische, lichamelijke of
zintuiglijke mogelijkheden, voor wie het uitzicht op het verwerven en behouden van een
arbeidsplaats en op vooruitgang op die plaats, langdurig en in belangrijke mate beperkt
is.
Het gaat om personen:
 ingeschreven bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap,
voorheen het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een
Handicap
 die hun hoogste getuigschrift of diploma behaald hebben in het buitengewoon
secundair onderwijs
 erkend door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
als persoon met een arbeidshandicap
 die in aanmerking komen voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of
voor een integratietegemoetkoming (verstrekt aan personen met een handicap
op basis van de wet van 27 februari 1987 houdende tegemoetkomingen aan
personen met een arbeidshandicap)
 in het bezit van een attest van minstens 66 procent arbeidsongeschiktheid,
verstrekt door de federale bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met
een arbeidshandicap
 in het bezit van een afschrift van een definitief geworden gerechtelijke beslissing
of van een attest van het Fonds voor Arbeidsongevallen, van de Administratieve
Gezondheidsdienst of van het Fonds voor Beroepsziekten, waaruit een
arbeidsongeschiktheid blijkt van minstens 66 procent
Op basis van een reeks evaluatiecriteria (zie sectie 2.1) worden de belangrijkste sterktes
en zwaktes van bovenstaande definitie vastgesteld:
De sterktes van deze definitie:



nadruk op deelname aan de arbeidsmarkt door specifiek te verwijzen naar
arbeidsplaats als doel van participatie.
hoge graad van operationalisering waarbij een reeks erkenningen worden
opgesomd als criteria.
versterkt objectieve meting omtrent het behalen van streefcijfers aangezien enkel
erkende handicaps of chronische ziektes in beschouwing worden genomen.
22
De zwaktes van deze definitie:


Personen met een niet-erkende handicap of chronische ziekte maken geen deel
uit van deze kansengroep.
Benchmarking beperkt mogelijk met de arbeidsmarkt aangezien de definitie
verschilt met de definiëring van een arbeidshandicap in de Enquête naar de
arbeidskrachten (EAK).
3.2. Huidig streefcijfer en behaalde resultaten
De Vlaamse overheid streeft naar 3% personeelsleden met een arbeidshandicap of
chronische ziekte tegen eind 2015. Dit streefcijfer werd als volgt gemotiveerd (Dienst
Emancipatiezaken, 2012):




De huidige realiteit op de Vlaamse arbeidsmarkt leert dat de meeste
werkzoekenden met een arbeidshandicap kortgeschoold zijn (Samoy, 2014, p.
33) en dus bij de Vlaamse overheid alleen in aanmerking komen voor functies op
de niveaus D en C. Daar staat tegenover dat de Vlaamse overheid vooral
aanwerft op de niveaus B en A.
Het cijfer van 3 % was op het moment van de bepaling van het nieuwe streefcijfer
in 2011 ook gelijk aan het gemiddelde van alle entiteit specifieke streefcijfers bij
de Vlaamse overheid. Dat zijn de specifieke streefcijfers voor diversiteit die de
entiteiten zichzelf opleggen in de beheers- en managementovereenkomsten.
Het streefcijfer voor arbeidshandicap houdt rekening met de vaststelling dat de
Vlaamse overheid geen sociale werkplaatsen in haar organisatie telt.
Een aanzienlijk aandeel van de tewerkstelling bij de Vlaamse overheid gebeurt in
Brussel. Dat betekent een grote drempel voor een aanzienlijke groep van
werkzoekenden met een handicap die kampen met een mobiliteitsprobleem.
Profiel
In 2013 telde de Vlaamse overheid 597 geregistreerde personeelsleden
arbeidshandicap of chronische ziekte, ofwel 1,4% (voor de entiteiten van de
overheid op wie het Uitvoeringsbesluit van 24/12/04 van toepassing
onderstaande tabel geeft een overzicht van de verhoudingen onderling m.b.t.
kwalificatie en statuut.
met een
Vlaamse
is). De
geslacht,
23
Tabel 6 - Medewerkers met een arbeidshandicap of chronische ziekte (2013)
Medewerkers met een
arbeidshandicap of chronische ziekte
Geslacht (22)
Man
Vrouw
Kwalificatie (niveau) 23
Niveau A
Niveau B
Niveau C
Niveau D
Statuut 24
Statutair
Contractueel
Aantal
Percentage
309
287
52%
48%
72
115
166
228
12%
20%
29%
39%
399
199
67%
33%
Medewerkers met een arbeidshandicap zijn hoofdzakelijk te vinden in functies voor laag
opgeleiden (niveau C en D). Een grote meerderheid van de medewerkers heeft een
statutair statuut.
Evolutie
De onderstaande figuur geeft een overzicht van de behaalde resultaten m.b.t. personen
met een arbeidshandicap of chronische ziekte in de periode 2005 – 2013.
3,5%
Streefcijfer 2015
3,0%
2,5%
2,0%
1,5%
1,0%
0,7%
0,7%
2005
2006
0,8%
0,9%
1,2%
1,2%
2010
2011
1,3%
1,4%
1,0%
0,5%
0,0%
2007
2008
2009
2012
2013
Figuur 2 - Medewerkers met een arbeidshandicap of chronische ziekte (2005-2013)
22
Voor 1 persoon is geen aanwijzing naar geslacht bekend
Voor 16 personen (o.a. bij De Lijn en SERV) is er geen aanwijzing naar kwalificatieniveau.
24
Bevat ook een persoon met een arbeidshandicap of chronische ziekte (bij Bloso) die echter niet is
opgenomen in het geaggregeerde totaal.
23
24
Sinds 2005 is er een positieve maar langzame groei (jaarlijkse groei van gemiddeld
0,1%) in de tewerkstelling van het aantal personen met een handicap of chronische
ziekte (zie Figuur 2). Deze trage groei is onder andere te wijten aan de volgende
factoren:





Een algemeen kleine instroom van personen met een arbeidshandicap.
In 2010 en 2011 werden merkbaar minder vacatures uitgeschreven, wat de
verdere instroom vertraagd.
Een beduidend aantal vacatures bij de Vlaamse overheid worden uitgevoerd te
Brussel. De mobiliteitsproblematiek voor vele personen met een handicap mag
niet worden onderschat wat de instroom verder beperkt.
Deze kansengroep heeft een grotere uitstroom in vergelijking met andere
kansengroepen. De uitstroom is o.a. te verklaren door het groter aandeel oudere
werknemers (anno 2013 is 55% ouder dan 45 jaar) die vaak meer
geconfronteerd worden met ernstige hinder door een handicap of ziekte en
daardoor hun arbeid moeten stopzetten (Samoy, 2014, p. 33).
De groei in 2012 en 2013 is niet alleen te verklaren door de huidige instroom,
maar ook door de toenemende toepassing van re-integratie-instrumenten voor
medewerkers met langdurige gezondheidsproblemen. Met andere woorden, de
toename in medewerkers die terugkeren naar de werkvloer en vervolgens
worden geclassificeerd als een persoon met een arbeidshandicap of chronische
ziekte.
Jobstudenten en stagiairs
Ook voor deze kansengroep hanteert de Vlaamse overheid een streefcijfer voor
jobstudenten met een arbeidshandicap of chronische ziekte. Het streefcijfer werd
bepaald op basis van een verdubbeling van het geaggregeerde cijfer, oftewel 6%.
Het behaalde cijfer met betrekking tot aantal jobstudenten met een arbeidshandicap of
chronische ziekte was in 2013 zeer laag, namelijk 0,8% (gelijk aan 10 jobstudenten).
Met betrekking tot het streefcijfer voor stages kent deze doelgroep een beter resultaat.
In 2013 was 3% (37) van het aantal stagiairs geregistreerd als een persoon met een
arbeidshandicap of chronische ziekte en dit bijna uitsluitend via onbezoldigde stages (36
van de 37). Een opportuniteit is dus aanwezig om ook via bezoldigde stageplaatsen
deze doelgroep een kans te geven, echter dient te worden opgemerkt dat het aantal
bezoldigde stageplaatsen afneemt.
Monitoring
Voor personen met een arbeidshandicap of chronische ziekte wordt binnen de Vlaamse
overheid gewerkt met vrijwillige registratie als telmethode. Via Vlimpers of andere
personeelssystemen kunnen medewerkers zichzelf registreren als behorend tot de
groep personen met een handicap of chronische ziekte. Sommige personen worden ook
25
automatisch geregistreerd als een persoon met een arbeidshandicap of chronische
ziekte. Dit is bijvoorbeeld het geval voor personen die op basis van hun handicap of
langdurige
ziekte
recht
hebben
op
arbeidspostaanpassingen
en
rendementsondersteuning.
3.3. Arbeidsmarktpositie Vlaamse overheid
Zoals eerder aangegeven is de instroom aan nieuwe medewerkers met een handicap of
chronische ziekte zeer beperkt. Naast de knelpunten eerder aangegeven is een
bijkomende factor het lage aantal kandidaatstellingen. Het is cruciaal dat PMAH meer
worden aangemoedigd om zich kandidaat te stellen. Ervoor zorgen dat de persoon in de
best mogelijke omstandigheden kan deelnemen aan de selecties is daarbij belangrijk.
In de periode 2012-2013 was er een instroom van 19 personen met een
arbeidshandicap tegenover een uitstroom van 32 personen met een handicap op een
totaal van 14.948 personeelsleden. Het gaat hier enkel om cijfers van entiteiten binnen
de diensten Vlaamse overheid die gebruik maken van Vlimpers. Van deze 14.948
personeelsleden hebben er 253 een handicap of chronische ziekte. Er is dus sprake van
een negatieve balans van -13 personen. Dat deze kansengroep zeer gevoelig is voor
een toenemende uitstroom is in zekere mate te verwachten. Naarmate de medewerker
ouder wordt bestaat de kans dat hun handicap of chronische ziekte verslechtert
waardoor het voor de persoon niet meer mogelijk is om zijn job verder te zetten.
Niettemin moeten blijvende inspanningen geleverd worden om de uitstroom in de mate
van het mogelijke af te remmen, de toepassing van re-integratie-instrumenten is daarbij
belangrijk. Daarnaast zorgt de hoge leeftijd van deze doelgroep ervoor dat er de
komende jaren ook veel personen met een arbeidshandicap zullen uitstromen door
pensionering (bijna een kwart van de medewerkers uit deze groep is ouder van 55 jaar,
cijfers 2013, toepassingsgebied Emancipatiezaken).
3.4. Voorstel tot aanpassing definitie en streefcijfer
Definitie
Uit internationaal benchmarking onderzoek (Instituut voor de Overheid, 2013, pp. 57)
blijkt dat de definitie gehanteerd door de Vlaamse overheid zeer nauwgezet is
geformuleerd. De sterkte van de huidige definitie is dat er een reeks duidelijke criteria
worden opgesomd. Het is dan ook belangrijk dat het niveau van operationalisering niet
wordt beperkt. Daarnaast is de definitie ook in grote mate vergelijkbaar met de definitie
gehanteerd door bijvoorbeeld de VDAB, wat de telling in de praktijk makkelijker maakt.
Gezien het toenemend gebruik van re-integratie-instrumenten bij personeelsleden die na
langdurig ziekte terug komen werken bij de Vlaamse overheid, is het belangrijk om ook
deze groep zichtbaarder te maken. Daarom stellen wij voor om het volgende element
toe te voegen bij de definitie:
26

Personen met een attest van een door de VDAB aangewezen dienst of arts en
die re-integreren met een integratieprotocol waaruit blijvende aandacht in de
taken of arbeidsomstandigheden blijkt.
De nieuwe definitie voor personen met een arbeidshandicap of chronische ziekte zou
dus als volgt kunnen worden geformuleerd:
Medewerkers met een aantasting van hun mentale, psychische, lichamelijke of
zintuiglijke mogelijkheden, voor wie het uitzicht op het verwerven en behouden van een
arbeidsplaats en op vooruitgang op die plaats, langdurig en in belangrijke mate beperkt
is. Het gaat om personen:








ingeschreven bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap,
voorheen het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een
Handicap
die hun hoogste getuigschrift of diploma behaald hebben in het buitengewoon
secundair onderwijs
erkend door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
als persoon met een arbeidshandicap
die in aanmerking komen voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of
voor een integratietegemoetkoming (verstrekt aan personen met een handicap
op basis van de wet van 27 februari 1987 houdende tegemoetkomingen aan
personen met een arbeidshandicap)
in het bezit van een attest van minstens 66 procent arbeidsongeschiktheid,
verstrekt door de federale bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met
een arbeidshandicap
in het bezit van een afschrift van een definitief geworden gerechtelijke beslissing
of van een attest van het Fonds voor Arbeidsongevallen, van de Administratieve
Gezondheidsdienst of van het Fonds voor Beroepsziekten, waaruit een
arbeidsongeschiktheid blijkt van minstens 66 procent
Personen die voor lange periode ziek geweest zijn en bij terugkomst reintegreren met een integratieprotocol en waaruit blijvende aandacht voor de
handicap blijkt: rendement, aanpassing in de hoofdtaken of
arbeidsomstandigheden.
Personen met een attest van een door de VDAB aangewezen dienst of arts en
re-integreren met een integratieprotocol waaruit blijvende aandacht in de taken
of arbeidsomstandigheden blijkt.
Het expliciet vermelden van deze groep toont het toenemend belang (en vooral
toenemend aandeel binnen de groep personen met een arbeidshandicap) van dit
“profiel” binnen het personeelsbestand van de Vlaamse overheid. Door dit element op te
nemen in de definitie wordt op deze groep ook verdere aandacht gevestigd die nodig is
in het verder uitwerken van de re-integratie-instrumenten binnen het diversiteitsbeleid
voor personen met een arbeidshandicap of chronische ziekte. Tenslotte kan het
opnemen van dit criterium ertoe leiden dat leden van deze groep zich gemakkelijker
herkennen en daardoor sneller overgaan tot vrijwillige registratie.
27
Naast het attest van de VDAB inzake re-integratie met een integratieprotocol is er ook
de optie om een bijkomend criterium toe te voegen tot de definitie.

Personen die voor lange periode ziek geweest zijn en bij terugkomst reintegreren met een integratieprotocol en waaruit blijvende aandacht voor de
handicap
blijkt:
rendement,
aanpassing
in
de
hoofdtaken
of
arbeidsomstandigheden.
Ook dit element legt de nadruk op de groep personen die re-integreren via een
integratieprotocol. Echter is er een belangrijk verschil in vergelijking met de andere
criteria. De huidige criteria alsook het bijkomend criterium op basis van het attest via de
VDAB vertrekken vanuit de redenering dat de erkenning tot persoon met een
arbeidshandicap of chronische ziekte ligt bij een officiële bevoegde instantie. Dit
optionele criterium omvat een belangrijke trendbreuk en impliceert dat het de Vlaamse
overheid zelf is (bijvoorbeeld een dienst of departement) die beslist of een persoon al
dan niet geregistreerd wordt als een persoon met een arbeidshandicap of chronische
ziekte. De afweging moet gemaakt worden of deze wijze van registratie geschikt is.
Streefcijfer
Bij een actualisering van het streefcijfer moeten we eerst de huidige arbeidsmarktpositie
van de personen met een arbeidshandicap of chronische ziekte in de Vlaamse
beroepsbevolking in kaart brengen. Hierbij is sprake van een eerste knelpunt. Zo
hanteert men in onderzoek vaak verschillende definities om een persoon met een
handicap te capteren binnen de arbeidsmarkt. Ook worden er diverse telmethodes
gebruikt. Bepaalde bronnen verwijzen bijvoorbeeld enkel naar personen met een
erkende handicap terwijl andere onderzoeken ook personen met niet-erkende
handicaps of chronische ziektes in beschouwing nemen (bv. EAK-2012). Deze
verschillende manieren van definiëring en methodiek leiden soms tot uiteenlopende
cijfers.
Op basis van de Enquête naar de arbeidskrachten (EAK) 2012 bestaat de
beroepsbevolking (20-64 jaar) in het Vlaams Gewest uit 3.785.000 personen. Via
extrapolatie van de resultaten kan worden aangenomen dat in de beroepsbevolking
13,5% enige vorm van hinder (zij het in zekere mate tot in erge mate) ondervindt in het
uitvoeren van zijn/haar dagelijkse bezigheden (op het werk of daarbuiten) door een
handicap, een langdurige aandoening of langdurige ziekte (oftewel afgerond 510.000
personen).
Het is duidelijk dat de bevraging in het EAK 2012 verder gaat in die zin dat ze ook nieterkende handicaps of chronische ziektes ziet als een “vorm van hinder”. Dit staat in
contrast met de definitie van de Vlaamse overheid die enkel verwijst naar erkende
handicaps of chronische ziektes. Daarom zijn de resultaten uit het EAK 2012 ook een
overschatting van het aantal personen met een arbeidshandicap volgens de definitie
van de Vlaamse overheid. Dit blijkt ook uit een bijkomende bevraging in de EAK 2012.
28
Van alle personen die een vorm van hinder ondergaat, geeft ongeveer de helft (55%)
aan dat hun handicap of chronische ziekte is erkend.
Het vertrekpunt van de opbouw van het streefcijfer is het huidig aandeel personen met
een arbeidshandicap of chronische ziekte binnen de Vlaamse beroepsbevolking
(Samoy, 2014, p. 14 en p. 25).
Tabel 7 - Verhouding PMAH (EAK - 2012)
Groep
Beroepsbevolking (20-64 jaar)
Waarvan met indicatie van
vorm van hinder
Werkenden
Werkzoekenden
Inactieven
Waarvan erkende handicap
Werkenden
Werkzoekenden
Inactieven
Indicatie Aantal
personen
3.785.000
510.000
Aandeel t.o.v.
beroepsbevolking
100%
13,50%
195.000
20.000
295.000
280.500
107.250
11.000
162.250
5,15%
0,53%
7,79%
7,41%
2,83%
0,29%
4,29%
Vervolgens nemen we enkele assumpties aan:


Assumptie 1: rekening houdend met de huidige definitie, nemen we enkel de
personen met een erkende arbeidshandicap in beschouwing.
Assumptie 2: de groep inactieven wordt maar gedeeltelijk in beschouwing
genomen. Velen in deze groep zijn volledig arbeidsongeschikt en zullen mogelijk
nooit (meer) in staat zijn om te werken (Samoy, 2014, p.15). Nochtans is er de
ambitie, in kader van het activeringsbeleid, om meer mensen uit deze groep te
(re)activeren en begeleiden naar de arbeidsmarkt. Uit de EAK 2012 kan worden
geconcludeerd dat 66% van de niet-beroepsactieven die hinder ondervinden
helemaal geen betaalde arbeid meer kunnen verrichten. Daarom wordt slechts
34% van de inactieven met een erkende handicap (= 55.165 of 1,45% van de
totale beroepsbevolking) opgenomen in de berekening (Samoy, 2014, p. 18).
De potentiele groep waaruit gerekruteerd kan worden is gelijk aan de groep werkenden
en werkzoekenden met een erkende handicap alsook een ingeschat aandeel van
inactieven met een erkende handicap die mogelijk gereactiveerd kunnen worden oftewel
4,57% (2,83% + 0,29% + 1,45%).
De bovenstaande berekening is een inschatting naar de huidige verhoudingen op de
Vlaamse arbeidsmarkt inzake personen met een arbeidshandicap of chronische ziekte.
Het geactualiseerd streefcijfer moet enerzijds trachten deze verhoudingen te
weerspiegelen maar anderzijds is het van belang dat het realistisch en haalbaar is.
Daarom stellen we een streefcijfer van 3,5% voor personen met een arbeidshandicap of
chronische ziekte voor.
29




De doelgroep wordt gekenmerkt door een turbulente mobiliteit met in het
bijzonder een hoge uitstroom wat het effect van de instroom aan nieuwe
medewerkers teniet doet.
De Vlaamse overheid rekruteert steeds meer hoopopgeleiden, echter zijn de
meeste werkzoekenden met een arbeidshandicap laagopgeleid (Samoy, 2014, p.
33).
De impact van bijkomende besparingsrondes kan de diversifiëring van het
personeelsbestand vertragen.
Onder andere door elementen zoals de mobiliteitsproblematiek voor bepaalde
personen en moeilijke (re)activering vanuit de arbeidsmarkt leidt ertoe dat er
merkbaar minder kandidaatstellingen zijn.
Dit streefcijfer is ambitieus want:




Vandaag (31/12/2013) werken er 597 personen met een arbeidshandicap of
chronische ziekte bij de Vlaamse overheid (1,4%).
3,5% aanwezigheid bereiken tegen 2020 betekent dat we streven naar 1.511
medewerkers met een handicap op 43.171 personeelsleden.
Berekend op 7 jaar (1 jan. 2014 – 31 dec. 2020) moet er gestreefd worden naar
gemiddeld een jaarlijkse toename van 131 personen met een arbeidshandicap.
Naar schatting zal 1/3 hiervan via re-integratie gebeuren. Dit betekent dat er
gestreefd moet worden naar een jaarlijkse netto-instroom van 87 nieuwe
medewerkers. Ter vergelijking: voor de Vlimpersentiteiten (bijna 40% van het
totale aantal personen met een handicap of chronische ziekte) tellen we in 2013
11 personen meer als gevolg van nieuwe instroom. 31 personen registreerden
zich in het kader van vrijwillige registratie (o.a. door het re-integratiebeleid). En 24
personen verlieten de organisatie (o.a. door pensionering).
Berekend op 5 jaar (periode 1 jan. 2016 – 31 dec. 2020). In de periode 2013 –
2010 was er een gemiddelde jaarlijkse groei van 17 medewerkers met een
arbeidshandicap. Indien we veronderstellen dat deze trend zich voortzet tot de
inwerkingtreding van de nieuwe streefcijfers rond 1 januari 2016 kan een
potentieel aandeel van 631 medewerkers op 31 december 2015 worden
gerealiseerd. Dit betekent dus dat er in de periode 1 januari 2016 – 31 december
2020 een jaarlijkse toename van 176 personen, waarvan 1/3 via re-integratie (58
personen) moet worden bereikt om tegen 2020 het streefcijfer van 3,5% te
realiseren.
Om dit streefcijfer te behalen zijn ingrijpende inspanningen noodzakelijk zoals het
bevorderen van de instroom van PMAH (bv. aantrekkelijker maken voor werkzoekenden
om zich kandidaat te stellen en het versterken van de verschillende wervingskanalen)
maar vooral het verder uitbouwen van de re-integratie-instrumenten om de uitstroom
van personen met een arbeidshandicap of chronische ziekte te beperken.
Gezien de lage instroom van deze doelgroep zijn instrumenten zoals stageplaatsen en
vakantiejobs een goed middel om jongeren kennis te laten maken met de Vlaamse
30
overheid zodat ze mogelijk sneller overgaan tot een kandidaatstelling voor een
permanente functie. Dit geldt ook in de omgekeerde richting: werkgevers maken kennis
met jongeren met een arbeidshandicap en hun talenten.
We stellen voor om de specifieke streefcijfers voor stagiairs en jobstudenten met een
arbeidshandicap of chronische ziekte nauwer te laten aansluiten met de huidige
verhoudingen op de arbeidsmarkt. Een streefcijfer van 4,5% is realistisch omdat:


De types van activiteiten uitgevoerd door jobstudenten en stagiairs situeren zich
vaak op niveau C of D, wat dus betekent dat er meer beschikbare kandidaten te
vinden zijn op de arbeidsmarkt aangezien een significante groep laagopgeleid is
(Samoy, 2014, pp. 33).
Vakantiejobs en stageplaatsen zijn typisch laagdrempelige jobs m.b.t. sollicitatie
en werving.
31
4. Evaluatie definitie en streefcijfer m.b.t. vrouwen in top- en middenmanagement
4.1. Huidige definitie
De definiëring van de doelgroep ‘vrouwen in top- en middenmanagement’ maakt het
onderscheid tussen het topkader en het middenkader. Tot elk van deze categorieën
behoren verschillende managementfuncties. Daarnaast wordt ook een onderscheid
gemaakt voor leidinggevende en niet-leidinggevende functies.
Functies
Leidinggevend
(managementfuncties)
Niet-leidinggevend
Topkader
Topmanagement (mandaat)
 Secretaris–generaal (A4, A3)
 Administrateur-generaal (A3)
 Gedelegeerd bestuurder (A3)
 Algemeen Directeur (A2L)

Middenkader
Middenmanagement (mandaat)
 A2A (Afdelingshoofd)



Hoofd Secretariaatspersoneel
SAR
 Projectleiders op N-niveau
 Terugvalposities Topkader
 Bijkomende of specifieke
opdrachten &
hooggekwalificeerde
contractuelen
A2E: senior adviseur
Projectleider N-1
Terugvalpositie
De definiëring van de doelgroep ‘vrouwen in top- en middenmanagement’ gebruikt door
de Vlaamse overheid is duidelijk geformuleerd en geeft voldoende mogelijkheden tot
operationaliseren bij het meten van de behaalde cijfers. Bijgevolg wordt geen
aanpassing voorgesteld. Er is een duidelijke definitie voorhanden die men zal blijven
hanteren.
4.2. Huidig streefcijfer en behaalde resultaten
Met betrekking tot de kansengroep vrouwen streeft de Vlaamse overheid naar:


33% vrouwen in (leidinggevende) middenkaderfuncties tegen eind 2015
33% vrouwen in (leidinggevende) topkaderfuncties tegen eind 2015
Voor niet-leidinggevende topkader- en middenkaderfuncties is er geen streefcijfer
vastgelegd. Het streefcijfer is gebaseerd op het éénderdeprincipe. Een breed gedragen
opvatting in de academische literatuur veronderstelt dat vanaf één derde aanwezigheid
van vrouwen er een aanzienlijke cultuurverandering plaatsvindt en verschillen in
behandeling tussen mannen en vrouwen worden doorbroken25.
25
Zie o.a. Kanter, R.M. (1977) Men and Women of the Corporation. New York: Basic Books; Draulans, V.,
Smet, M. (2005) Over cultuurverandering en betere doorstromingskansen voor vrouwen en mannen in
organisaties en bedrijven. Tielt: Lannoo.
32
In 2013 telde de Vlaamse overheid 21% vrouwen in leidinggevende topkaderfuncties en
31% in leidinggevende middenkaderfuncties. De onderstaande tabellen geven een
overzicht van het aantal beschikbare functies op het top- en middenkaderniveau en het
aantal vrouwen in desbetreffende functies.
Tabel 8 - Vrouwen in middenmanagement (2013)
Leidinggevende
middenkaderfuncties
Niet-leidinggevende
middenkaderfuncties
Aantal beschikbare functies
294
79
Aantal vrouwen in
beschikbare functies
90
24
% vrouwen in
middenmanagement
31%
30%
Het tot op heden behaalde percentage vrouwen in middenkaderfuncties (31%) sluit
nauw aan bij het vooropgestelde streefcijfer van 33%. Ook voor de niet-leidinggevende
middenkaderfuncties, waar geen streefcijfer is vastgelegd, sluit het huidig percentage
van 30% nauw aan met de leidinggevende functies. De positieve trend van de afgelopen
jaren wordt dus verder gezet. De doorstroom van vrouwen van lagere functies naar
middenkaderfuncties wordt ook versterkt door de stabiele instroom van vrouwen in de
Vlaamse overheid. Ter illustratie, op 31 december 2013:
 bestond het totale personeelsbestand (Vlimpersentiteiten) uit 49% vrouwen;
 was 48% van de personeelsleden op niveau A een vrouw;
 was gemiddeld 36% van het lager managementkader een vrouw.
Er is dus een stevige basis van vrouwen die klaarstaan om door te groeien naar middenen topmanagement functies.
Tabel 9 - Vrouwen in topmanagement (2013)
Leidinggevende
topkaderfuncties
Niet-leidinggevende
topkaderfuncties
Aantal beschikbare functies
94
20
Aantal vrouwen in
beschikbare functies
20
6
% vrouwen in
topmanagement
21%
30%
Voor leidinggevende topkaderfuncties merken we nog een achterstand. Een mogelijke
verklaring voor deze achterstand is het lage aantal kandidaatstellingen bij vrouwen.
33
Echter voor niet-leidinggevende topkaderfuncties, waar geen streefcijfer voor is
vastgelegd, is het aantal vrouwen significant hoger (30%).
In de periode 2006-2013 kende men een gestage groei van het aantal vrouwen op
niveau van het middenmanagement (van 27% naar 31%). De evolutie binnen het
topmanagement verliep in diezelfde periode turbulenter, met een sterke groei tot 2009
(25%) om vervolgens terug te dalen naar 21% eind 2013. Gerichte beleidsinstrumenten
zoals Vlechtwerk zijn bedoeld om deze groei te stimuleren. De resultaten in 2013
vertonen geen verandering in vergelijking met 2012 (zie Figuur 3). Het totale aantal
beschikbare midden- en topkaderfuncties neemt af (bijvoorbeeld van 325 functies in
2010 naar 294 functies in 2013 m.b.t middenmanagementfuncties) maar is op zich niet
nadelig voor vrouwen.
60%
50%
47%
48%
47%
48%
49%
49%
49%
49%
40%
Streefcijfer 2015
30%
27%
26%
27%
21%
20%
17%
26%
25%
29%
24%
28%
24%
2009
2010
2011
31%
21%
31%
21%
17%
10%
0%
2006
2007
2008
Totaal Vrouwen
Middenmanagement
2012
2013
Topmanagement
Figuur 3 - Evolutie vrouwelijke medewerkers bij de Vlaamse overheid
4.3. Voorstel tot aanpassing streefcijfer
Het huidig streefcijfer werd bepaald op basis van inzichten uit de academische literatuur.
Niettemin is het aangewezen om dit streefcijfer te evalueren. De positie van de vrouw op
de arbeidsmarkt is significant veranderd in de afgelopen decennia. Enkele opmerkelijke
trends zijn de volgende:


Steeds meer vrouwen betreden de arbeidsmarkt waardoor de kloof met de
mannen verder verkleinde. Echter is de werkzaamheidsgraad van de vrouw nog
steeds lager in vergelijking met de man. In 2012 was de werkzaamheidsgraad
voor vrouwen gelijk aan 66,2% en voor mannen 76,7% (VRIND, 2013, p. 93).
Het aandeel hoogopgeleide vrouwen neemt verder toe. In 2012 waren vrouwen
zowel aan de universiteiten (+ - 55%) als aan de hogescholen (+- 54%) in de
meerderheid (VRIND, 2013, p. 68).
34


In 2013 is het aandeel van vrouwelijke personeelsleden binnen de Vlaamse
overheid verder toegenomen tot een verhouding van 49% vrouwen en 51%
mannen. Het aantal vrouwen is toegenomen tot 21.349 personeelsleden.
Toenemende vergrijzing zal een grotere impact hebben bij mannen. In 2013 was
22% van de mannen ouder dan 55 jaar. Het aantal vrouwen dat in de komende
jaren op pensioen zal gaan ligt merkbaar lager, 16% van de vrouwen is ouder
dan 55 jaar.
Maar ondanks de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen, is er nog steeds een te
lage doorstroom van vrouwen naar midden- en topmanagementfuncties. Uit analyse van
de benoeming van de topfuncties bij de Vlaamse overheid bijvoorbeeld blijkt dat de
doorstroomproblematiek o.a. te wijten is aan een lage kandidaatstelling bij vrouwen (zie
later, tabel 11 en 12). Daarnaast is er, gemiddeld genomen, een lagere kans voor
vrouwen om door de voorbereidende stappen van de evaluatieprocedure te komen
(zowel CV-screening als assessment om zo op de shortlist te komen) (zie Tabel 11).
Vrouwen in middenmanagement
Voor de berekening van het nieuwe streefcijfer baseren we ons op de te verwachte
uitstroom. Door de verwachte uitstroom in kaart te brengen kunnen we een inschatting
maken rond de mogelijke groei aan vrouwen in het middenmanagement; Hierbij nemen
we enkele assumpties aan:



Assumptie 1: het aantal beschikbare middenmanagementfuncties blijft constant
voor de periode 2016 – 2020.
Assumptie 2: cijfers rond verwachte uitstroom bij middenmanagementfuncties
zijn enkel bekend op het geaggregeerde niveau en niet op basis van gender. We
veronderstellen dat de genderverhouding inzake uitstroom gelijk is met de
genderverhouding binnen middenmanagementfuncties anno 2013 (31%
vrouwen).
Assumptie 3: gezien het toenemend aantal hoogopgeleide vrouwen bij het lager
kader (36% anno 2013) alsook het toenemend aantal vrouwen op
kwalificatieniveau A (48% anno 2013) veronderstellen we dat 40% van de te
vervangen functies zal worden ingevuld door vrouwen.
35
Tabel 10 - Bepaling streefcijfer voor vrouwen in middenmanagement
Totaal
Aantal
mannen
Aantal
vrouwen
Assumptie
Aantal beschikbare
middenmanagement
functies (2013)
294
204
90
Huidige situatie (= 31%
vrouwen)
Te verwachten uitstroom
door pensionering (2014
– 2020)
-39
-27
-12
Aandeel vrouwen bij
uitstroom door
pensionering = 31%
Subtotaal
255
177
78
Te verwachten uitstroom
tijdens loopbaan (20142020) (3% per jaar)
-54
-37
-17
Subtotaal
201
140
61
Aantal te vervangen
functies (periode 20142020)
93
56
37
Aandeel vrouwen bij
uitstroom tijdens loopbaan
= 31%
40% van te vervangen
functies worden ingevuld
door vrouwen
Indien we bovenstaande assumpties in rekening brengen zullen van de 90 vrouwelijke
medewerkers, 29 vrouwen uitstromen. Van de vrijgekomen functies kunnen mogelijk 37
worden ingevuld door vrouwen. Daarmee is er een potentiele groei van 90 naar 98
vrouwen in de periode 2014 – 2020, wat gelijk is aan 33% vrouwen in 2020. Het huidig
streefcijfer van 33% voor vrouwen in middenmanagement is dus nog in lijn met de
ingeschatte evoluties.
Evenwel is geadviseerd om te streven naar een ambitieuzere verhouding anno 2020,
voornamelijk indien we kijken naar het toenemend aantal hoogopgeleide vrouwen
binnen de Vlaamse overheid. Gegeven de huidige genderverhoudingen binnen de
Vlaamse overheid in haar geheel alsook op kwalificatieniveau A, de positieve trend op
het niveau van het lagere management en de sterke groei binnen het
middenmanagement reeds gerealiseerd in de afgelopen jaren is het aangeraden om het
streefcijfer hierbij nauwer te laten aansluiten. Met andere woorden, een streefcijfer van
38% voor vrouwen in het middenmanagement zou meer in lijn zijn met de ambities en
doelstellingen van de Vlaamse overheid om een evenredige arbeidsparticipatie te
bewerkstelligen. Dit streefcijfer zou voor zowel leidinggevende als niet-leidinggevende
functies van toepassing zijn.
Dit streefcijfer is haalbaar want:



Vandaag (31/12/2013) werken er 90 vrouwen op het middenmanagementniveau
(31%).
38% aanwezigheid bereiken tegen 2020 betekent dat we streven naar 112
vrouwelijke managers op 294 middenmanagementfuncties.
Berekend op 7 jaar (1 jan. 2014 – 31 dec. 2020) moet er gestreefd worden naar
een gemiddelde jaarlijkse toename van 3 vrouwen, gegeven dat het huidig aantal
36

middenmanagementfuncties constant blijft. Niettemin zullen bijkomende
besparingsrondes en de overheveling van nieuwe bevoegdheden en de daaraan
gekoppelde functies in kader van de zesde staatshervorming een impact hebben
op deze middenmanagementfuncties.
Gegeven dat enerzijds het huidig aantal middenmanagementfuncties constant
blijft en anderzijds er reeds in 2014 en 2015 wordt gestreefd naar een verhoogde
toename van het aantal vrouwen, moet er berekend op 5 jaar (1 jan. 2016 – 31
dec. 2020) tevens een jaarlijkse netto-groei van 3 vrouwen op het
middenmanagement moeten worden gerealiseerd om een aandeel van 38%
tegen 2020 te bereiken.
Om dit streefcijfer te behalen zijn blijvende inspanningen nodig m.b.t het begeleiden van
vrouwen voor selectieprocedures en het verder aanmoedigen van vrouwen om zich
kandidaat te stellen voor een middenkaderfunctie.
Vrouwen in topmanagement
We stellen voor om het huidig streefcijfer voor vrouwen in topmanagement te behouden
op 33%. Het huidig aandeel vrouwen binnen het topmanagement is gelijk aan 21% (voor
leidinggevende topkaderfuncties), wat reeds een groei impliceert van 12% indien men
het streefcijfer in 2020 tracht te realiseren. Een streefcijfer van 33% is realistisch
gegeven de huidige en te verwachten trends binnen de Vlaamse overheid:



Afdelingshoofden op middenmanagementniveau zijn een eerste bron van
kandidaten. De ambitie is er om anno 2020 een aandeel van 38% vrouwen te
realiseren (zie bepaling streefcijfer middenmanagement), wat gelijk is aan 112
vrouwen.
Vandaag zijn er 27% vrouwen bij kabinetten op niveau van adjunct-kabinetschef
en kabinetschef (is gelijk aan 10 vrouwen), traditioneel ook een belangrijke bron
van kandidaten26.
Vrouwen op niveau A nemen jaarlijks toe (48% van alle niveau A zijn vrouw in
2013).
Een belangrijke factor in het realiseren van een 33% aandeel is het aantal vrouwelijke
kandidaten. We merken echter dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn bij
kandidaatstellingen voor een functie als topambtenaar, zoals aangegeven in
onderstaande tabel27.
26
27
Bron: Dienst Emancipatiezaken, Gelijke kansen- en Diversiteitsplan 2014, pp. 30 - 31
Bron: Jobpunt Vlaanderen, aangeleverd via Dienst Emancipatiezaken op 24 februari 2014.
37
Tabel 11 - Overzicht van het aantal (geslaagde) kandidaten per selectieonderdeel voor een
topkaderfunctie (2003 – 2013).
Genderverhoudingen sollicitatie
voor topfunctie (leidend
ambtenaar)
Aantal kandidaatstellingen
Waarvan vrouwen
Waarvan mannen
Aantal geschikt bevonden
kandidaten na CV-selectie en
assessment (shortlist)
Waarvan vrouwen
Waarvan mannen
Benoemde kandidaat door de
Vlaamse Regering
Waarvan vrouwen
Waarvan mannen
Aantal
Percentage
1.761
534
1.227
100%
30%
70%
187
100%
35
152
19%
81%
69
100%
18
51
26%
74%
In totaal hebben zich de voorbije tien jaren 1761 kandidaten aangemeld voor een functie
als topambtenaar, waaronder 70% mannen en 30% vrouwen. Van deze kandidaten
werden 81% mannen en 19% vrouwen geschikt bevonden en kwamen dus op de
shortlist te staan (187 mensen in totaal). De Vlaamse Regering benoemt 26%
vrouwelijke en 74% mannelijke topambtenaren.
Er is dus een grote oververtegenwoordiging van mannen die zich de voorbije tien jaren
kandidaat hebben gesteld. Vrouwen stellen zich dus minder vaak kandidaat. Ook is de
kans om op de shortlist te komen, voor vrouwen lager (6,5%) in vergelijking met mannen
(12%). De kans om uiteindelijk geselecteerd te worden voor de functie eens men op de
shortlist is geraakt, is voor vrouwen wel veel hoger (51%) dan voor mannen (33,5%).
De onderstaande tabel geeft het aantal geschikt bevonden kandidaten en uiteindelijk
benoemde kandidaten voor de laatste 5 jaar (periode 2009 – juni 2013).
38
Tabel 12 - Verhouding leidend ambtenaren (2009 - juni 2013)
Aantal geschikt
bevonden kandidaten
kandidaten
Waarvan vrouwen
Waarvan mannen
Aantal benoemde
kandidaten
Waarvan vrouwen
Waarvan mannen
Aantal
Percentage
53
100%
12
41
23%
77%
19
100%
6
13
32%
68%
Gegevens inzake het aantal vrouwelijke en mannelijke kandidaten zijn niet beschikbaar
voor de laatste 5 jaar, men kan dus niet concluderen of er sprake is van een stijging of
daling van het aantal vrouwelijke kandidaten. In de periode 2009 – 2013 werden 19
procedures afgerond. Het aantal vrouwelijke kandidaten op de shortlist blijft laag, maar
de kans om uiteindelijk geselecteerd te worden (50%) blijft hoger in vergelijking met
mannen (32%).
Ter conclusie, een streefcijfer van 33% bereiken tegen 2020 is realistisch, echter
moeten bijkomende inspanningen geleverd worden m.b.t vrouwen te motiveren om zich
kandidaat te stellen voor een topkaderfunctie. Deze ondersteuning kan vrouwen helpen
met zich beter te kunnen voorbereiden en aldus een hogere kans hebben om geschikt
bevonden en uiteindelijk benoemd te worden.
39
Bijlagen
Bijlage 1 - Entiteiten van de Vlaamse overheid op wie het Uitvoeringsbesluit van
24/12/04 van toepassing is
Aantal
Aantal personen
personen met
met een
een handicap migratieachtergrond
of chronische
2013
ziekte 2013
Organisatie
Aantal
personeelsleden
2013
Aantal
vrouwen
2013
Beleidsdomein Diensten voor
het Algemeen
Regeringsbeleid (DAR)
526
284
6
10
Departement Diensten voor het
Algemeen Regeringsbeleid
245
145
5
3
Interne Audit van de Vlaamse
Administratie
25
10
0
0
Studiedienst van de Vlaamse
Regering
41
18
0
1
Agentschap voor Geografische
Informatie Vlaanderen
140
68
0
4
Sociaal-Economische Raad van
Vlaanderen
75
43
1
2
Beleidsdomein
Bestuurszaken (BZ)
1.593
1.020
39
61
Departement Bestuurszaken
256
155
6
6
Entiteit E-Government en ICTBeheer
76
31
2
2
Agentschap voor Facilitair
Management
740
538
20
46
Agentschap voor
Overheidspersoneel
97
62
3
4
Agentschap voor Binnenlands
Bestuur
423
234
8
3
Vlaamse Adviesraad voor
Bestuurszaken
1
0
0
0
Beleidsdomein Financiën en
Begroting (FB)
653
397
10
11
Departement Financiën en
Begroting
128
64
1
5
Centrale Accounting
46
27
2
1
Agentschap Vlaamse
Belastingdienst
479
306
7
5
Beleidsdomein Internationaal
Vlaanderen (IV)
500
289
8
14
Departement internationaal
Vlaanderen
148
73
1
7
Vlaams Agentschap voor
Internationale Samenwerking
30
21
1
0
40
Aantal
Aantal personen
personen met
met een
een handicap migratieachtergrond
of chronische
2013
ziekte 2013
Organisatie
Aantal
personeelsleden
2013
Aantal
vrouwen
2013
Toerisme Vlaanderen (excl.
buitenlandpersoneel)
144
97
3
4
Vlaams Agentschap voor
Internationaal Ondernemen FIT (excl. buitenlandpersoneel)
174
98
3
3
Strategische Adviesraad
Internationaal Vlaanderen
4
0
0
0
Beleidsdomein Economie,
Wetenschap en Innovatie
(EWI)
515
290
10
7
Departement Economie,
Wetenschap en Innovatie
127
75
5
3
Agentschap Ondernemen
250
146
5
2
Agentschap voor Innovatie door
Wetenschap en Technologie
128
62
0
2
Strategische Adviesraad voor
Wetenschap en Innovatie
10
7
0
0
Beleidsdomein Onderwijs en
Vorming (OV)
1.278
791
30
26
Departement Onderwijs en
Vorming
315
186
10
8
Agentschap voor
Onderwijsdiensten
440
266
11
3
Agentschap Hoger Onderwijs,
Volwassenenonderwijs en
Studietoelagen
219
146
6
9
Agentschap voor
Onderwijscommunicatie
70
43
1
3
Agentschap voor Kwaliteitszorg
in Onderwijs en Vorming
61
42
1
2
Agentschap voor Infrastructuur
in het Onderwijs
149
91
1
0
Vlaamse Onderwijsraad
24
17
0
1
Beleidsdomein Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin
(WVG)
4.746
3.532
61
161
Departement Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin
221
137
4
5
Zorg en Gezondheid
230
155
7
6
Jongerenwelzijn
1.345
854
12
49
Zorginspectie
106
71
2
1
Kind en Gezin
1.269
1.157
15
68
Agentschap Economie
41
Aantal
Aantal personen
personen met
met een
een handicap migratieachtergrond
of chronische
2013
ziekte 2013
Organisatie
Aantal
personeelsleden
2013
Aantal
vrouwen
2013
Vlaams Agentschap voor
Personen met een Handicap
306
208
15
15
Openbaar Psychiatrisch
Zorgcentrum Rekem
629
465
3
10
Openbaar Psychiatrisch
Zorgcentrum Geel
640
485
3
7
Beleidsdomein Cultuur,
Jeugd, Sport en Media (CJSM)
1.251
635
36
41
Departement Cultuur, Jeugd,
Sport en Media
202
88
3
6
Kunsten en Erfgoed
158
90
5
3
Sociaal Cultureel Werk voor
Jeugd en Volwassenen
115
69
2
3
KMSKA
99
58
1
6
Agentschap ter Bevordering van
de Lichamelijke Ontwikkeling,
de Sport en de
Openluchtrecreatie BLOSO
652
316
25
22
Vlaamse Regulator voor de
Media
19
8
0
0
Raad van Cultuur, Jeugd, Sport
en Media
6
6
0
1
Beleidsdomein Werk en
Sociale Economie (WSE)
5.082
3.540
141
292
Departement Werk en Sociale
Economie
115
68
2
6
Vlaams Subsidieagentschap
voor Werk en Sociale Economie
115
76
1
5
Vlaamse Dienst voor
Arbeidsbemiddeling en
Beroepsopleiding (incl.
instructiepersoneel)
4.700
3.299
136
278
Vlaams Agentschap voor
Ondernemersvorming - Syntra
Vlaanderen
152
97
2
3
Beleidsdomein Landbouw en
Visserij (LV)
926
455
22
8
Departement Landbouw en
Visserij
320
168
10
2
Agentschap voor Landbouw en
Visserij
325
158
7
2
Instituut voor Landbouw en
Visserijonderzoek
278
129
5
4
Strategische Adviesraad voor
LV
3
0
0
0
42
Aantal
Aantal personen
personen met
met een
een handicap migratieachtergrond
of chronische
2013
ziekte 2013
Organisatie
Aantal
personeelsleden
2013
Aantal
vrouwen
2013
Beleidsdomein Leefmilieu,
Natuur en Energie (LNE)
3.810
1.682
54
59
Departement Leefmilieu, Natuur
en Energie
665
378
9
10
Agentschap voor Natuur en Bos
784
179
10
10
Instituut voor Natuur en
Bosonderzoek
215
57
2
1
Vlaams Energieagentschap
65
39
1
2
Vlaamse Milieumaatschappij
1.011
431
18
18
Openbare Vlaamse
Afvalstoffenmaatschappij OVAM
365
231
12
10
Vlaamse Reguleringsinstantie
voor de Electricteits- en
Gasmarkt
33
21
0
0
Vlaamse Landmaatschappij
660
341
2
8
Milieu- en Natuurraad van
Vlaanderen
12
5
0
0
Beleidsdomein Mobiliteit en
Openbare Werken (MOW)
13.362
2.761
102
489
Departement Mobiliteit en
Openbare Werken
902
356
7
11
Agentschap Wegen en Verkeer
1.538
428
29
18
Agentschap voor Maritieme
Dienstverlening en Kust
1.279
151
8
12
De Scheepvaart
578
85
21
7
Waterwegen en Zeekanaal
860
249
22
7
Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn
8.205
1.492
15
434
Beleidsdomein Ruimtelijke
Ordening, Woonbeleid en
Onroerend Erfgoed (RWO)
1.340
783
34
27
Ruimte Vlaanderen
349
198
13
5
Wonen Vlaanderen
240
138
7
6
Onroerend Erfgoed
319
183
4
2
Inspectie RWO
138
78
2
1
VMSW
290
184
8
13
SARO
2
2
0
0
Vlaamse Woonraad
2
0
0
0
Ruimte en Erfgoed
43
Aantal
Aantal personen
personen met
met een
een handicap migratieachtergrond
of chronische
2013
ziekte 2013
Organisatie
Aantal
personeelsleden
2013
Aantal
vrouwen
2013
Entiteiten buiten de 13
beleidsdomeinen
7.589
4.890
44
138
GO! Onderwijs van de Vlaamse
Gemeenschap
230
127
2
3
De Watergroep
1.486
373
7
6
UZ-Gent
5.873
4.390
35
129
TOTAAL VLAAMSE
OVERHEID
43.171
21.349
597
1.344
bron: departement Bestuurszaken (COGNOS + eigen bevraging)
44
Bijlage 2 – Verdeling van bevolking binnen statuut inactieven
Zoals vermeld in de Socio-Economische Monitoring (2013, pp. 51) omvat het statuut
“Inactieven” de personen die in de nomenclatuur van de socio-economische positie van
de KSZ worden aangeduid als “inactieven” of “andere”.
De categorie “inactieve” omvat:
 Personen in volledige loopbaanonderbreking of tijdskrediet;
 Personen met een vrijstelling van inschrijving als werkzoekende;
 Personen die recht hebben op een leefloon / integratie inkomen;
 Gepensioneerden;
 Bruggepensioneerden;
 Kinderen die kinderbijslag genieten;
 Personen die arbeidsongeschikt zijn.
De categorie “andere” omvat:
 Uitgaande grensarbeiders;
 Personen die in België werken voor een organisatie die geen bijdragen
verschuldigd is aan de Belgische sociale zekerheid (bv. EU ambtenaren, NAVO,
etc.);
 Zeelui van de Belgische koopvaardij;
 Personen aangegeven aan de dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid
(personen die hun beroepsactiviteit uitoefenen buiten de Europese Economische
Ruimte en die een beroep doen op de niet-verplichte sociale zekerheid);
 Internationale ambtenaren en diplomaten;
 Coöperanten;
 Vrouwen/mannen aan de haard;
 Huispersoneel dat niet is aangegeven aan de RSZ;
 Gerechtigde kinderen die niet geregistreerd zijn in het kadaster van de RKW of
die niet bekend zijn bij het RIZIV;
 Geschorste werklozen;
 Bejaarden van wie de partner het gezinspensioen geniet;
 Renteniers;
 Personen die bekend zijn bij de betrokken sociale zekerheidsinstellingen in de
loop van het trimester maar niet op de laatste dag van het trimester;
 Personen die enkel bekend zijn in het datawarehouse via het Rijksregister maar
niet door middel van één van de betrokken sociale zekerheidsinstellingen;
 ….
45
Bijlage 3 – Lijst van bronnen
Bossens, N., Cautaert, E., Demuzere, S. en Op de Beeck, S. (2013). Kwantitatieve en
kwalitatieve benchmarking van het interne gelijke kansen- en diversiteitsbeleid van de
Vlaamse overheid. Leuven: Instituut voor de Overheid.
Dienst Emancipatiezaken (2013). Gelijkekansen- en Diversiteitsplan 2014.
E. Samoy. (2014). Handicap en Arbeid – Deel I – Definities en Statistieken over de
arbeidsdeelname van mensen met een handicap. Brussel: Departement Werk en
Sociale Economie.
Federale Overheid. (2012). Enquête naar de arbeidskrachten (EAK). Beschikbaar:
http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/enquetes/eak/.
Laatst
geraadpleegd op 25 Feb 2014.
Federale Overheid. (2013). Socio-Economische
Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Monitoring.
Brussel:
FOD
Kanter, R.M. (1977) Men and Women of the Corporation. New York: Basic Books;
Draulans, V., Smet, M. (2005) Over cultuurverandering en betere doorstromingskansen
voor vrouwen en mannen in organisaties en bedrijven. Tielt: Lannoo.
Van Laer K., Nota: De huidige en toekomstige arbeidsmarkt in Vlaanderen vanuit het
perspectief van diversiteit en de manieren waarop organisaties hiermee kunnen
omgaan. (SEIN, Universiteit Hasselt & Research Centre for Organisation Studies,
KULeuven). (2013).
Vlaamse overheid. (2013). Besparingsronde. Beschikbaar:
http://www.bestuurszaken.be/besparingsronde. Laatst geraadpleegd op 27 Feb 2014.
Vlaamse overheid. (2006). Nota: Bepalen van een globaal streefcijfer voor de
aanwezigheid van vrouwen in middenkaderfuncties en van een globaal streefcijfer voor
personeelsleden van allochtone afkomst binnen de Vlaamse overheid.
Vlaamse overheid. (14 06 2011). Nota: Berekening van een nieuw streefcijfer voor
personen met een handicap en chronisch zieken – insteek voor de werkgroep. Brussel:
Departement Bestuurszaken.
Vlaamse overheid. (2013). Personeelsmobiliteit. Beschikbaar:
http://www.bestuurszaken.be/personeelsmobiliteit. Laatst geraadpleegd op 27 Feb 2014.
Vlaamse overheid. (15 01 2014). Nota: Start en planning Aanlooptraject middenkader.
Brussel: Beleidsdomein Bestuurszaken.
Vlaamse overheid. (2013). Zesde Staatshervorming. Beschikbaar:
http://www.bestuurszaken.be/zesdestaatshervorming. Laatst geraadpleegd op 27 Feb
2014.
46