Financiële stress van ouders en het probleemgedrag van adolescenten De mediërende bijdrage van depressieve symptomen, relatieconflicten en opvoedingsgedragingen Koen Ponnet, Edwin Wouters & Dimitri Mortelmans MEM 89 (1): 33-57 DOI: 10.5117/MEM2014.1.PONN Summary The association between inancial stress experienced by mothers and fathers and problem behavior in adolescents: the mediating role of depressive symptoms, interparental conlicts and parenting In this study, we examine how inancial stress is associated with problem behaviour in adolescents through the lives of their parents. Using an actorpartner interdependence model, we explore pathways within (actor) and between (partner) parents. Our data included 340 Flemish two-parent families (n = 1020), with both parents rating their inancial stress, depressive symptoms and interparental conlict, and with parents and adolescents rating parenting and problem behaviour in adolescents. The results indicate that the association between inancial stress and problem behaviour in adolescents is mediated by depressive symptoms, interparental conlict and positive parenting. Another inding is that inancial stress has direct and indirect efects on interparental conlict. Furthermore, the impact of inancial stress on parenting is greater for fathers than it is for mothers. Although actor efects are more prominent, there is also evidence of partner efects. Our results underscore the importance of including multiple family members in studies on family stress processes. Keywords: ijinancial stress, family stress processes, depressive symptoms, multiactor approach M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 MEM2014.1-druk.indd 33 33 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ 1. Inleiding Verschillende studies tonen aan dat als ouders bezorgd en onzeker zijn over hun ijinanciële situatie dit een impact heeft op het hele gezinsleven. Het merendeel van deze studies is gebaseerd op het family stress-model van Conger en collega’s (Conger, Conger & Martin, 2010). Dit model toont aan dat ouderlijke ijinanciële stress een impact heeft op ouders. Dit leidt tot depressieve symptomen, relationele problemen en opvoedingsgedragingen, hetgeen weer de kans vergroot dat het kind gedragsproblemen zal ontwikkelen (Conger e.a, 1994). De huidige studies naar de relatie tussen ijinanciële stress, opvoeding en de ontwikkeling van kinderen besteden voornamelijk aandacht aan de rol van moeders. Niettegenstaande het feit dat mannen meer en meer betrokken worden bij de opvoeding van kinderen, is er weinig bekend over de rol van vaders (Barnett, 2008). De schaarse studies naar het opvoedingsgedrag van vaders die er zijn, onderzoeken meestal vaders en moeders gescheiden (Ponnet e.a., 2013b), waardoor het niet mogelijk is na te gaan in welke mate ouders elkaar wederzijds beïnvloeden. In dit artikel gaan we na in welke mate de ijinanciële stress van gehuwde en samenwonende ouders een impact heeft op het ouderlijk functioneren en op het probleemgedrag van Vlaamse jongeren. Onze studie vertrekt vanuit het family stress-model (Conger e.a., 2010), maar is vernieuwend ten opzichte van voorgaande studies, omdat er rekening wordt gehouden met de visie van beide ouders en van het kind. We maken gebruik van een dynamisch actor-partner interdependence model (APIM) (Kenny, Kashy & Cook, 2006), een speciijieke benadering die ons in staat stelt om na te gaan in welke mate de stress van de ene ouder invloed heeft op zowel het eigen functioneren (actoreffecten), als op het functioneren van de partner (partnereffecten). In de APIM-benadering zijn vader en moeder tegelijkertijd actor en partner (van de ander). 1.1 Het family stress-model Conger en zijn collega’s (Conger & Conger, 2002; Conger e.a., 1994) ontwikkelden het family stress-model naar aanleiding van de economische crisis in de agrarische sector in de Verenigde Staten in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Volgens het model wordt de relatie tussen inkomen en ouderlijke psychologische stress (tot uitdrukking komend in bijvoorbeeld depressieve symptomen of angst) indirect bepaald door de perceptie van ijinanciële druk. Het model voorspelt ook dat als de ijinanciële druk hoog is, personen een verhoogde kans hebben op psychologische stress, hetgeen de kans op huwelijksconflicten vergroot. Het model suggereert dat er niet zozeer een direct 34 MEM2014.1-druk.indd 34 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN negatief effect van de ijinanciële druk op de huwelijksrelatie bestaat, maar eerder een indirect effect via psychologische stress. Verschillende studies hebben het family stress-model bevestigd, voornamelijk in de Verenigde Staten (Conger & Conger, 2002; Parke e.a., 2004), maar ook in andere landen, zoals Finland (Kinnunen & Feldt, 2004), Turkije (Aytac & Rankin, 2009) en Korea (Kwon, Rueter, Lee, Koh & Ok, 2003). De studies die werden uitgevoerd buiten de Verenigde Staten leveren echter evidentie dat de effecten van ijinanciële stress op de huwelijksrelatie zowel direct als indirect zijn. Deze bevinding zou onder andere samenhangen met verschillen in culturele tradities, zoals een verschillende houding jegens genderrollen. Zo wordt bijvoorbeeld in een Turkse studie van Aytac en Rankin (2009) en in een Koreaanse studie van Kwon en collega’s (2003) gesuggereerd dat door de traditionele rolpatronen in de samenleving, mannen die ijinanciële stress hebben en/of geconfronteerd worden met ijinanciële moeilijkheden dit vaak ervaren als een persoonlijk falen in hun rol als kostwinner, hetgeen rechtstreeks invloed heeft op de huwelijksrelatie (Aytac & Rankin, 2009, p.763). Verder onderzoek lijkt echter noodzakelijk (Conger e.a., 2010; Kwon e.a., 2003). In zijn meest uitgebreide vorm voorspelt het family stress-model dat ij inanciële stress de ontwikkeling van kinderen beïnvloedt via de ervaringen van de ouders (Conger e.a., 2010). Meer speciijiek veroorzaakt ijinanciële stress dan psychologische stress, hetgeen aanleiding geeft tot huwelijksconflicten, die op hun beurt weer aanleiding kunnen geven tot meer negatieve en minder positieve ouderlijke opvoedingsgedragingen, en deze minder optimale ouderlijke opvoedingsgedragingen mediëren op hun beurt de relatie enerzijds tussen ouderlijke psychologische stress en huwelijksconflicten en anderzijds het probleemgedrag van kinderen en adolescenten anderzijds (zie ijiguur 1). De laatste twee decennia hebben meerdere studies dit uitgebreide family stress-model bevestigd (Benner & Kim, 2010; Linver, Brooks-Gunn & Kohen, 2002; Mistry e.a, 2004a), hoewel er ook behoorlijke evidentie is dat ouderlijke conflicten zowel directe als indirecte effecten hebben op het gedrag van de kinderen (Parke e.a., 2004). 1.2 Een multi-actor-benadering van het family stress-model In dit artikel gaan we ervan uit dat ijinanciële stress een individueel, subjectief gevoel is van iemands ijinanciële situatie dat een verschillend effect kan hebben op de persoon zelf en de andere gezinsleden (Conger e.a., 1992). We betrekken meerdere gezinsleden in onze studie en houden er rekening mee dat deze gezinsleden elkaar wederzijds beïnvloeden. Onze studie breidt de bestaande family stress-studies op drie manieren uit. PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 35 35 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ Ten eerste behandelen we in deze studie moeders en vaders binnen een gezin als twee individuen, en gaan we ervan uit dat de ijinanciële stress die beide ouders ervaren via aparte paden invloed kan hebben op het opvoedingsgedrag en het probleemgedrag van adolescenten. De meeste studies die family stress-processen in gezinnen onderzoeken, nemen immers de ijinanciële stress, psychologische stress, huwelijksconflicten en het opvoedingsgedrag van beide ouders telkens samen tot één construct (Leinonen, Solantaus & Punamaki, 2002). Hierdoor houden deze studies enkel rekening met actoreffecten (bij voorbeeld iemands depressieve gevoelens hebben invloed op zijn/haar eigen opvoedingsgedrag) en niet met partnereffecten (bijvoorbeeld de depressieve symptomen van de ene ouder heeft mogelijks een invloed op het opvoedingsgedrag van de andere ouder). Voor zover ons bekend, zijn er slechts twee studies die met een dyadische benadering nagaan op welke wijze ijinanciële stress een invloed heeft op het opvoedingsgedrag van de ouders en het probleemgedrag van het kind (Leinonen e.a., 2002; Parke e.a., 2004). Leinonen en collega’s (2002) gebruikten een dyadische benadering om de relatie tussen economische moeilijkheden en opvoedingsgedragingen te onderzoeken, maar onderzochten hierbij niet de invloed van deze factoren op het gedrag van kinderen. De resultaten tonen aan dat inkomen en werkonzekerheid invloed hebben op de ijinanciële stress van beide ouders, hetgeen psychologische stress veroorzaakt. Bij beide ouders zorgde de psychologische stress ervoor dat ouders meer bestraffend en minder betrokken hun kinderen opvoedden. Leinonen en collega’s onderzochten in hun studie echter niet de invloed van deze factoren op het gedrag van kinderen. Kortom, hun studie laat niet toe uitspraken te doen over indirecte paden tussen de ij inanciële stress van moeders en vaders, en de gedragingen van kinderen. Parke en collega’s (2004) onderzochten de impact van ouderlijk ijinanciële stress op het probleemgedrag van kinderen, met depressieve symptomen, huwelijksconflicten en het opvoedingsgedrag van beide ouders als mediërende variabelen. Alle constructen werden afzonderlijk opgenomen in hun model, met uitzondering van het construct huwelijksconflicten. De resultaten tonen aan dat ijinanciële stress zowel bij vaders als moeders depressieve gevoelens veroorzaakt. Deze depressieve gevoelens werden gelinkt aan huwelijksproblemen en meer afstandelijke opvoedingsgedragingen. Verder bleek dat afstandelijke opvoedingsgedragingen van de vader, maar niet van de moeder, invloed hadden op het gedrag van het kind. Gegeven dat de scores van moeders en vaders met betrekking tot de huwelijksconflicten werden gecombineerd tot één score en dit construct gebruikt werd als mediator tussen depressieve symptomen en opvoedingsgedrag, waren de 36 MEM2014.1-druk.indd 36 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN auteurs niet in staat om actor- en partnereffecten op de opvoeding na te gaan (Parke e.a., 2004). Een tweede bijdrage van ons artikel is dat we aandacht besteden aan mogelijke geslachtsverschillen in de paden van ijinanciële stress naar het ouderlijke opvoedingsgedrag. De meeste studies rond opvoedingsgedragingen focussen zich voornamelijk op moeders (Ponnet e.a., 2013a; Ponnet e.a., 2013b). Dit komt omdat moeders traditioneel beschouwd worden als degenen die de meeste opvoedingstaken op zich nemen (Adamsons & Buehler, 2007). De laatste decennia gaat men er echter vanuit dat de vader-kindrelatie even belangrijk is als de moeder-kindrelatie. Sommige onderzoekers suggereren ook dat het opvoedingsgedrag van vaders meer gevoelig is voor stress dan dat van moeders (Cummings, Goeke-Morey & Raymond, 2004). Een mogelijke verklaring voor deze verhoogde kwetsbaarheid is dat mannen moeilijker dan vrouwen een onderscheid kunnen maken tussen hun rol als vader en hun rol in andere levensdomeinen, zoals die van echtgenoot, waardoor het vaderschap gevoeliger is voor stress die voortkomt uit andere levensdomeinen (Coiro & Emery, 1998). Het weinige APIM-onderzoek naar de verhoogde kwetsbaarheid van vaderschap en vader-kindrelaties levert niettemin gemengde resultaten op. Terwijl sommige studies geslachtsverschillen vinden (Leinonen e.a., 2002; Nelson e.a., 2009) en de verhoogde kwetsbaarheidshypothese bevestigen, vinden andere studies dit niet (Malmberg & Flouri, 2011; Ponnet e.a., 2013a; Ponnet e.a., 2013b), waardoor verder onderzoek nodig is (Ponnet e.a., 2013b). Om beter inzicht te krijgen in hoe moeders en vaders verschillend reageren op ijinanciële stress, testen we daarom expliciet of de actor en partnereffecten verschillen per geslacht. Tot slot merken we op dat het meeste onderzoek naar family stressprocessen uitgevoerd werd in de Verenigde Staten. Het economisch en sociale zekerheidsstelsel van België verschilt echter van dat van de Verenigde Staten. In vergelijking met de Verenigde Staten wordt in België bijvoorbeeld een groter deel van het bruto nationaal product (bnp) gespendeerd aan pensioenen en andere sociale zekerheidsvoordelen. Daarnaast worden de sociale zekerheidsbijdragen in de Verenigde Staten meestal georganiseerd door de werkgever, terwijl in België die eerder op nationaal niveau worden georganiseerd (Garijinkel, Rainwater & Smeeding, 2010). Dit artikel gaat dus na in welke mate het family stress-model ook toepasbaar is in een andere contextuele setting dan dat van de Verenigde Staten. 1.3 Onderzoeksvragen en hypothesen Figuur 1 toont ons conceptueel model. De doelstellingen van dit artikel zijn drieledig. PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 37 37 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ Figuur 1 Conceptueel model Noot A: Actoreffect; P: Partnereffect Ten eerste willen we nagaan hoe ijinanciële stress gerelateerd is aan het probleemgedrag van adolescenten, via de depressieve symptomen en de relatieconflicten die beide ouders ervaren en de positieve opvoedingsgedragingen die ze hanteren. Op basis van de bevindingen van reeds bestaande family stress-studies (bijvoorbeeld Conger & Conger, 2002; Conger e.a., 1992), verwachten we actoreffecten van ijinanciële stress naar depressieve symptomen, waarbij meer ijinanciële stress leidt tot meer depressieve symptomen. Verder verwachten we dat meer depressieve symptomen aanleiding zullen geven tot meer relatieconflicten, hetgeen er weer toe zal leiden tot een verminderd positief ouderlijk gedrag. Met betrekking tot partnereffecten zijn onze hypothesen gebaseerd op studies die met een dyadische benadering de samenhang tussen ijinanciële stress en relatieconflicten nagaan (Falconier & Epstein, 2010; Kinnunen & Feldt, 2004) en de beperkte APIM-studies naar determinanten van ouderlijk gedrag (Nelson e.a., 2009; Ponnet e.a., 2013a). We verwachten dat een verhoogde ijinanciële stress van de ene partner aanleiding zal geven tot meer depressieve symptomen van de andere partner, en dat deze depressieve symptomen gerelateerd zijn met de perceptie van de andere partner van relatieconflicten. Tot slot verwachten we partnereffecten tussen relatieconflicten en het ouderlijk opvoedingsgedrag. Ten tweede willen we nagaan of er geslachtsverschillen aanwezig zijn in de actor- en partnereffecten. Gebaseerd op de verhoogde kwetsbaarheidshypothese van het vaderschap (Cummings e.a., 2004) verwachten we geslachtsverschillen in de paden naar het ouderlijk opvoedingsgedrag. Aangezien het onderzoek naar de afzonderlijke effecten van opvoeding door moeders en vaders schaars is, en de resultaten van de weinige studies die er wel mee rekening houden, niet eenduidig zijn (De Haan, Prinzie & 38 MEM2014.1-druk.indd 38 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN Dekovic, 2010; Rothbaum & Weisz, 1994; Vieno e.a., 2009), doen we geen uitspraak over mogelijke andere geslachtsverschillen. Tot slot testten we op een meer formele manier de indirecte paden. Overeenkomstig de family stress-studies buiten de Verenigde Staten (bijvoorbeeld Aytac & Rankin, 2009; Kinnunen & Feldt, 2004; Kwon e.a., 2003) verwachten we dat de ijinanciële stress van moeders en vaders zowel directe als indirecte effecten hebben op relatieconflicten. Gegeven het feit dat voorgaand onderzoek naar family stress-processen weinig evidentie opleveren met betrekking tot directe effecten van ijinanciële stress naar het probleemgedrag van adolescenten (Conger e.a., 2010), verwachten we dat depressieve symptomen, relatieconflicten en opvoeding deze relatie mediëren. 2. Methoden Deze studie maakt deel uit van het lopend onderzoeksproject ‘Relationships between mothers, fathers and children’ (RMFC, 2012-2013). Het RMFCproject maakt gebruik van een multi-actor-benadering om gegevens te verzamelen van tweeoudergezinnen met een adolescent tussen 11 en 17 jaar. Het project focust op gezinnen met verschillende inkomens, waarbij bijzondere aandacht besteed wordt aan het bevragen van lage-inkomensgezinnen. Aangezien lage-inkomensgezinnen vaak verborgen zijn (hidden population) en moeilijk te bevragen zijn op een systematische manier (Faugier & Sargeant, 1997), en gegeven de hoge non-respons-cijfers die gepaard gaan met de verzameling multi-actordata (Kalmijn & Liefbroer, 2011), maakt het RMFC-project gebruik van een non-probabilistische steekproefdesign. De studie werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit [Universiteit en registratie nummer gemaskeerd in het kader van anonieme review]. 2.1 Procedure Gegevens van Vlaamse tweeoudergezinnen met een kind in het secundair onderwijs (11-17 jaar) werden verzameld in februari-maart 2012 met de hulp van studenten uit twee verschillende hoger onderwijsinstituten. Een tweestappenstrategie werd gehanteerd om de gezinnen te bereiken. Ten eerste kregen de studenten de opdracht om lage-, midden-, en hogeinkomensgezinnen te rekruteren. Enkel gehuwde of samenwonende ouders mochten deelnemen. De studenten kregen een studiepunt voor het verzamelen van de gegevens. Aangezien de gemiddelde leeftijd van de studenten PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 39 39 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ 34,65 jaar was (SD = 1,24) en de meeste van de studenten werkzaam waren in de sociale sector, maakt het RMFC-project gebruik van het uitgebreide sociale netwerk van de studenten. De gezinnen kregen een uitnodigingsbrief waarin het doel van het onderzoek uitgelegd werd. Nadien werden de gezinsleden gecontacteerd en gevraagd om mee te werken. In totaal werden er 456 omslagen met vragenlijsten verspreid, waarvan er 359 (78,9%) terugkeerden per post. Aan moeder, vader en de adolescent werd gevraagd om de vragenlijsten individueel in te vullen, en om niet met elkaar te overleggen over de inhoud van de vragenlijsten. De vragenlijsten werden samen met een toestemmingsformulier teruggezonden naar de eerste auteur van dit artikel. Ten tweede rekruteerden studenten lage-inkomensgezinnen met behulp van welzijnsvoorziening, zoals Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW), (OCMW) en doelgroepgerichte verenigingen (bijvoorbeeld verenigingen waar armen het woord nemen). De studenten contacteerden 25 voorzieningen/verenigingen, waarvan er 14 meewerkten. Medewerkers van deze voorzieningen selecteerden tweeoudergezinnen met een targetkind, en vervolgens contacteerden de studenten deze gezinnen met de vraag om mee te doen aan het onderzoek. Aan de bereidwillige gezinnen werden de omslagen met vragenlijsten gegeven. 2.2 Meetinstrumenten Huishoudinkomen Aan de ouders werd het totale maandelijks netto-inkomen van hun huishouden (inclusief lonen, maaltijdcheques, bijkomend inkomen, …) gevraagd van 1 (minder dan 249 euro) tot 16 (9000 euro of meer). Overeenkomstig andere studies (Clark & Senik, 2010; McBride, 2001) werd deze categoriale variabele getransformeerd naar een continue variabele door de mid-punten van de categorieën als score te gebruiken (met 9000 euro als mid-punt van de laatste categorie). Aangezien de gemiddelde scores van moeders en vaders niet verschilden, t(315) = 0,20, ns, hebben we in onze analyses het gemiddelde van beide scores gebruikt. Het gemiddeld maandelijks netto huishoudinkomen was 4170,73 euro (SD = 1518,67). Financiële stress De ijinanciële stress bestaat uit drie schalen: ijinanciële nood, ijinanciële onzekerheid en ijinanciële last. Financiële nood werd gemeten aan de hand van een vier-itemschaal. Twee items zijn afkomstig uit een studie van Blau (1994): ‘Met ons huidig inkomen is het moeilijk om me veel meer te veroorloven dan de basisbenodigdheden’ en ‘Ik heb het gevoel dat ons 40 MEM2014.1-druk.indd 40 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN huidig inkomen me toelaat een levensstandaard te behouden die ik wens’ (omgekeerd gescoord). Het derde item was ‘Met ons huidig inkomen is het moeilijk rond te komen (dit wil zeggen “de eindjes aan elkaar te knopen”)’. Moeders en vaders scoorden de items op een zeven-punten-Likert-schaal gaande van 1 = helemaal niet akkoord tot 7 = helemaal akkoord. Uit principale componentanalyses (PCA) blijkt dat factorladingen voor moeders (gaande van 0,82 tot 0,88, R 2 = 74,34) en vaders (gaande van 0,82 tot 0,86, R 2 = 71,18) hoog zijn. Een paarsgewijze t-test toont aan dat moeders meer ijinanciële nood ervaren dan vaders, t(335) = 2,50, p < 0,05. Financiële onzekerheid werd gemeten aan de hand van vier items. Voorbeelditems zijn ‘Ik heb schrik dat ik in de nabije toekomst niet al mijn rekeningen zal kunnen betalen’ en ‘Ik maak me regelmatig zorgen over mijn ijinanciële situatie’. De items werden gescoord op een zeven-punten-Likert-schaal gaande van 1 = helemaal niet akkoord tot 7 = helemaal akkoord. De factorladingen (PCA) varieerden van 0,63 tot 0,88 (R 2 = 60,99) voor de moeders en van 0,74 tot 0,84 (R 2 = 63,43) voor de vaders. Er werden geen signiijicante verschillen tussen beide ouders gevonden, t(335) = 1,29. De ijinanciële last items zijn afkomstig van de EU-Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC, Eurostat, 2008). Ouders gaven aan in welke mate vijf soorten kosten een ijinanciële last voor hen vormen (medisch; auto/brandstof; kinderen (bijvoorbeeld opvang, studiekosten, zakgeld); vaste kosten huis (inclusief afbetaling lening, hypotheek/huur, …); overige schulden/leningen). De items werden gescoord op een vier-punten-Likertschaal gaande van 1 = geen probleem tot 4 = zware last. Factorladingen voor moeder (gaande van 0,69 tot 0,88, R 2 = 64,26) en vaders (gaande van 0,74 tot 0,88, R 2 = 67,91) waren hoog. Er werden geen signiijicante verschillen tussen de ouders gevonden, t(336) = 1,28. Depressieve symptomen Depressieve symptomen werden gemeten met de verkorte 11-item CES-D (Kohout e.a., 1993). Moeders en vaders werden gevraagd hoe ze zich de afgelopen week voelden of gedroegen (bijv. voelde zich eenzaam, voelde dat alles moeite kostte, …). De items werden gescoord op een vier-puntenLikert-schaal (1 = zelden of niet, 4 = vaak of bijna altijd). De factorladingen (PCA) varieerden van 0,42 tot 0,79 (R 2 = 37,44) voor moeders en van 0,46 tot 0,81 (R 2 = 42,14) voor vaders. Moeders hadden meer depressieve symptomen dan vaders, t(317) = 1,99, p < 0,05. PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 41 41 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ Relatieconflicten Het construct relatieconflicten bestaat uit drie schalen: openlijke vijandigheid, verbale agressie en stress binnen de relatie. Openlijke vijandigheid werd gemeten met de O’Leary-Porter schaal (OPS, Johnson & O’Leary, 1987; Porter & O’Leary, 1980). De OPS is ontwikkeld om na te gaan hoe vaak ouders openlijk ruzie maken in aanwezigheid van de kinderen. De schaal bevat tien items die gescoord worden op een vijf-punten-Likert-schaal, gaande van 1 = (bijna) nooit tot 5 = (bijna) altijd. Alle items worden positief gescoord, met uitzondering van het tiende item (affectie tonen ten aanzien van elkaar). Een voorbeelditem is ‘Hoe vaak klaagt u tegen uw partner over zijn/haar persoonlijke gewoonten in het bijzijn van uw kind?’ Hoge scores op de OPS zijn een indicatie voor meer ouderlijke conflicten. Uit PCA bleken de factorladingen voldoende te zijn (gaande van 0,37 tot 0,68 voor moeders en van 0,36 tot 0,77 voor vaders), met uitzondering van het negatief verwoorde item (0,18 voor moeders en 0,20 voor vaders). Daarom werd dit item verwijderd. R 2 was 42,33 voor moeders en 42,72 voor de vaders. De scores van de moeders verschilden niet van die van de vaders, t(332) = 0,39. Een 10-item vragenlijst over verbale agressie tegenover de partner – gelijkend op de subschaal verbale agressie van de Conflicts and Problem Solving Strategies-vragenlijst (Kerig, 1996) – werd afgenomen. De items gaan over roepen, ruzie maken, beledigen, uitschelden en dergelijke. Items werden gescoord op een vijf-punten-Likert-schaal, gaande van 1 = (bijna) nooit tot 5 = (bijna) altijd. Factorladingen van moeders (gaande van 0,58 tot 0,83, R 2 = 52,94) en vaders (gaande van 0,51 tot 0,80, R 2 = 52,21) waren hoog. Er werden geen geslachtsverschillen gevonden, t(332) = -0,07. Om de stress binnen de relatie na te gaan, werd gebruikgemaakt van de Multidimensional Stress Questionnaire for Couples (Bodenmann, Ledermann & Bradbury, 2007). Moeders en vaders werden gevraagd om op een vijf-punten-Likert-schaal aan te duiden hoe stressvol/belastend tien situaties zijn in hun relatie, gedurende de laatste twaalf maanden (bijvoorbeeld: storende gewoonten van de partner, verschillende houdingen op het vlak van relatie en leven, enzovoort). De factorladingen waren hoog voor moeders (gaande van 0,67 tot 0,81, R 2 = 55,36) en vaders (gaande van 0,67 tot 0,79, R 2 = 56,08). Moeders hadden signiijicant meer stress dan vaders, t(323) = 3,56, p < 0,001. Ouderlijk opvoedingsgedrag Ouderlijk opvoedingsgedrag werd gemeten met de subschaal positieve ouderlijk gedrag van de Verkorte Schaal voor Ouderlijk Gedrag VSOG (Van Leeuwen e.a., 2011). Deze schaal is gebaseerd op eerdere studies van Van 42 MEM2014.1-druk.indd 42 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN Leeuwen en Vermulst (2004) en Patterson (1982) en bestaat uit acht items, zoals bijvoorbeeld ‘Wanneer mijn kind mij iets wil vertellen, maak ik tijd om ernaar te luisteren’. De items worden gescoord op een vier-punten-Likertschaal gaande van 1 = (bijna) nooit tot 5 = (bijna) altijd. De factorladingen van moeders (gaande van 0,59 tot 0,80, R 2 = 47,34) en vaders (gaande van 0,61 tot 0,81, R 2 = 53,92) waren hoog. Moeders beschouwden hun ouderlijke gedragingen als meer open dan vaders, t(325) = 9,81, p < 0,001. Overeenkomstig beoordeelden de adolescenten de positieve ouderlijke gedragingen van de moeder (gaande van 0,60 tot 0,80, R2 = 54,05) en de vader (gaande van 0,72 tot 0,83, R 2 = 60,29). De ouderlijke gedragingen van de moeders werden door de adolescenten als even open beschouwd als die van de vaders, t(323) = -0,21. Probleemgedrag van de adolescenten Moeders, vaders en adolescenten beoordeelden onafhankelijk van elkaar het externaliserend probleemgedrag van het kind met de schaal externaliserend probleemgedrag van de Child Behaviour Checklist Parent-Report en Youth Self-Report (CBCL, Achenbach, 1991). De items werden beoordeeld op een drie-punten-schaal, met 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms, en 2 = duidelijk of vaak. Voorbeeld items zijn ‘Ik lieg of bedrieg (kind versie)/Mijn kind liegt of bedriegt (ouder versie)’ en ‘Ik ben ongehoorzaam op school (kind versie)/Mijn kind is ongehoorzaam op school (ouder versie)’. Items werden opgeteld en gedeeld door het aantal items. De Cronbach alphas zijn respectievelijk 0,87, 0,87, 0,81 voor moeders, vaders en kinderen. Kinderen rapporteerden meer externaliserend probleemgedrag (M = 0,28, SD = 0,18) dan moeders (M = 0,18, SD = 0,16), t(336) = 9.42, p < 0,001, en vaders (M = 0,18, SD = 0,16), t(334) = 9,31, p < 0,001. Controlevariabelen Controlevariabelen waren het geslacht en leeftijd van de adolescent, en opleiding en leeftijd van moeder en vader. 2.3 Beschrijving van de steekproef Het databestand voor onze analyses bestond uit 340 gezinnen (1020 personen), met 93,8 procent (n = 319) gehuwde en 6,2 procent (n = 21) samenwonende ouders. Tabel 1 bevat een beschrijving van de leeftijd en opleiding van de ouders. Paarsgewijze t-testen toonden aan dat de vaders signiijicant ouder waren dan de moeders, t(339) = -12.12, p < 0,001 en dat het opleidingsniveau van vaders en moeders signiijicant verschillend was, χ2(9) = 140,85, p < 0,001. De gemiddelde leeftijd van het targetkind was 14,24 jaar (SD = 1,80, range = 6), met 40,1% jongens (n = 137) en 59,9% meisjes (n = 203). PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 43 43 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ Rekening houdend met het aantal huishoudleden (Haagenars, de Vos & Zaidi, 1994), bedroeg het gemiddeld OECD gemodiijiceerd huishoudinkomen 1655,22 euro (SD = 649,92) per maand, hetgeen overeenkomt met het gemiddelde gemodiijiceerd OECD-huishoudinkomen van de Vlaamse huishoudens met een kind tussen 11 en 17 jaar (M = 1672,88€, SD = 749,90, eigen berekeningen op basis van de EU-SILC 2010 UDB). In deze steekproef had 10,32% van de huishoudens een equivalent inkomen beneden 1000 euro (8,87% in de EU-SILC-steekproef), 67,85% tussen 1000 euro en 2000 euro (58,19% in de EU-SILC-steekproef), 17,70% tussen 2000 euro en 3000 euro, (28,61% in de EU-SILC-steekproef) en 4,13% meer dan 3000 euro (6,03% in de EU-SILC-steekproef), hetgeen suggereert dat in deze steekproef de gezinnen met een midden inkomen ietwat oververtegenwoordigd zijn en de hoger inkomensgezinnen ietwat ondervertegenwoordigd zijn. Onze steekproef bevat ook minder gezinnen met één (12%) of twee kinderen (41%), en meer gezinnen met drie kinderen (33%), of vier en meer kinderen (14%) vergeleken met de EU-SILC-steekproef (respectievelijk 17%, 50%, 22% en 11%). Tabel 1 Beschrijvende variabelen van de steekproef Gemiddelde leeftijd (SD) Hoogst behaalde diploma (procent) Geen of lager onderwijs Secundair onderwijs Hoger onderwijs (drie jaren) Hoger onderwijs (meer dan drie jaren) Deeltijds of voltijds werkend (procent) Moeder n = 340 44,68 (4,12) 8,5 25,2 38,3 28 87 Vader n = 340 46,78 (4,74) 13,7 29,2 22,8 34,3 97 2.4 Analyseplan We onderzoeken met structurele vergelijkingsmodellen (SEM) in Mplus (Muthén & Muthén, 2010) de relaties tussen huishoudinkomen, ijinanciele stress, ouderlijke depressieve symptomen, relatieconflicten, ouderlijk opvoedingsgedrag en het probleemgedrag van de adolescent. Bij cases met ontbrekende scores werd lijstgewijze weglating (listwise deletion) toegepast. De uiteindelijke steekproef bestaat uit 326 gezinnen. We analyseerden de data in opeenvolgende stappen. Ten eerste testten we de ijit van het meetmodel. De latent constructen ijinanciële stress, ouderlijke depressieve symptomen, relatieconflicten en ouderlijk opvoedingsgedrag werden gecreëerd met de factorscores van de schalen. 44 MEM2014.1-druk.indd 44 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN Aangezien externaliserend probleemgedrag gescoord werd aan de hand van een driepunten-schaal, werden de gestandaardiseerde scores van de moeder, vader en de adolescent als indicatoren van het latent construct gebruikt. Gegeven het feit dat de adolescenten tweemaal hetzelfde opvoedingsgedrag beoordeelden (één keer voor de moeder en één keer voor de vader), werden correlaties tussen de error-termen van deze constructen toegestaan, waardoor er rekening gehouden wordt met response bias (zie ook Lavee, McCubbin & Olson, 1987; Leinonen e.a., 2002). Vervolgens testten we ons model met structurele vergelijkingstechnieken en gingen we na of er sprake is van actor- en partnereffecten tussen de latent constructen. Om na te gaan of de actor- en partnereffecten signiijicant verschillen voor vaders en moeders, vergeleken we per pad het geneste model met het niet-geneste model (zie ook Ponnet e.a., 2013a). Dit doen we door voor moeders en vaders hetzelfde model te speciijiceren, en vervolgens gelijkheidsrestricties op te leggen voor elk pad afzonderlijk. We stellen – bijvoorbeeld – het actorpad van depressieve gevoelens naar relatieconflicten gelijk voor beide ouders (dit is het geneste model) en vergelijken vervolgens dit model met een model waarbij dit pad niet werd gelijkgesteld (dit is het niet-geneste model). De chikwadraat van het model met gelijkheidsrestricties kan vergeleken worden met de chi-kwadraat van het model zonder die gelijkheidsrestricties. Het model met de gelijkheidsrestricties heeft een grotere chi-kwadraat, met meer vrijheidsgraden. Het aantal vrijheidsgraden meer is gelijk aan het aantal opgelegde gelijkheidsrestricties (Hox, 1999). Wanneer het verschil tussen beide chi-kwadraten niet signiijicant is, wijst dit erop dat er geen verschillen zijn tussen beide ouders. 3. Resultaten 3.1 Bivariate correlaties Tabel 2 geeft een overzicht van de correlaties tussen de variabelen uit ons model. Zoals verwacht, werden signiijicante correlaties gevonden tussen huishoudinkomen en de ij inanciële stress van moeders en vaders. De correlaties tussen huishoudinkomen en de andere variabelen waren niet signiijicant, met uitzondering van de signiijicante correlatie tussen huishoudinkomen en depressieve symptomen van de moeder. Op actorniveau werden signiijicante correlaties gevonden tussen depressieve symptomen van moeders en vaders, beide ouders hun relatieconflicten en het positief ouderlijk gedrag van de vader. Op partnerniveau werden signiijicante correlaties gevonden tussen ijinanciële stress en depressieve symptomen van PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 45 45 17-03-14 17:35 Correlaties tussen de onderzoeksvariabelen Variabelen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 18 19 20 21 Huishoudinkomen Financiële nood MR Financiële onzekerheid MR Financiële last MR Financiële nood VR Financiële onzekerheid VR Financiële last VR Depressie MR Depressie VR Verbale agressie MR Openlijk conlict MR Relatie stress MR Verbale agressie VR Openlijk conlict VR Relatie stress VR Positieve opvoeding moeder KR Positieve opvoeding moeder MR Positieve opvoeding vader KR Positieve opvoeding vader VR Gedrag adolescent MR Gedrag adolescent VR 22 Gedrag adolescent KR 17-03-14 17:35 Gemiddelde SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 -0,46** -0,31** 0,68** -0,36** 0,64** 0,61** -0,51** 0,63** 0,44** 0,46** -0,33** 0,46** 0,52** 0,48** 0,60** -0,39** 0,53** 0,45** -0,12* 0,22** 0,29** 0,18** 0,55** 0,18** -0,05 0,07 0,09 0,11* 0,27** 0,19** 0,22** -0,01 0,18** 0,20** 0,18** 0,11* 0,19** 0,08 0,26** 0,16** -0,02 0,16** 0,18** 0,15** 0,08 0,17** 0,08 0,23** 0,17** 0,73** -0,07 0,19** 0,16** 0,17** 0,09 0,18** 0,09 0,41** 0,31** 0,46** 0,52** 0,06 0,04 0,05 0,03 0,09 0,16** 0,06 0,12* 0,28** 0,60** 0,47** 0,34** 0,09 0,20** 0,35** 0,10 21 MENS & MA ATSCHAPPIJ 46 MEM2014.1-druk.indd 46 Tabel 2 22 0,64** 0,61** 0,22** 0,17** 0,02 0,14* 0,10 0,11* 0,10 0,19** -0,03 0,16** 0,17** 0,15** 0,21** 0,28** 0,20** 0,31** 0,43** 0,32** 0,32** 0,51** 0,48** 0,55** -0,04 0,04 0,06 0,08 -0,01 0,03 0,00 0,00 -0,07 -0,11 -0,13* -0,01 -0,09 -0,01 0,04 0,01 0,04 0,13* 0,04 0,05 -0,01 0,03 -0,07 -0,15** -0,14** -0,06 -0,08 -0,06 -0,04 0,42** -0,02 -0,03 -0,02 -0,07 -0,12* -0,15** -0,16** 0,04 -0,09 -0,13* -0,19** -0,19** -0,07 -0,12* -0,09 0,66** 0,27** 0,06 -0,03 0,04 0,01 -0,16** -0,15** -0,11* 0,06 -0,17** -0,13* -0,17** -0,14** -0,12* -0,12* 0,25** 0,29** 0,46** -0,09 0,15** 0,09 0,11* 0,12* 0,06 0,09 0,12* 0,05 0,30** 0,22** 0,18** 0,20** 0,16** 0,15** -0,14** -0,15** -0,13* -0,11* -0,02 0,06 0,03 0,05 0,13* 0,12* 0,15** 0,05 0,06 0,26** 0,11* 0,10 0,28** 0,14* 0,14** -0,12* -0,15** -0,11 -0,18** 0,67** -0,01 0,09 0,08 0,10 0,19** 0,14* 0,19** 0,03 0,09 0,15** 0,05 0,05 0,14** 0,09 0,15** -0,23** -0,13* -0,18** -0,14* 0,35** 0,31** 4170,73 2,71 1518,67 1,30 3,05 1,18 1,85 0,71 2,56 1,21 2,96 1,81 1,81 0,72 1,57 0,32 1,51 0,31 2,06 0,63 1,86 0,50 2,09 0,78 1,92 0,58 1,81 0,53 1,94 0,71 3,50 0,79 4,09 0,83 3,13 0,85 0,18 0,16 0,18 0,16 Noot * = p < 0,05; ** = p < 0,01, MR: Moeder rapportering; VR: Vader rapportering; KR: Kind rapportering 0,57** 0,58** 0,48** 0,68** -0,12* -0,14* 3,72 0,61 0,28 0,18 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN de moeder, en relatieconflicten tussen moeders en vaders. Met betrekking tot de correlaties tussen ijinanciële stress en het probleemgedrag van de adolescenten waren 9 van de 18 correlaties signiijicant. Depressieve symptomen waren signiijicant geassocieerd met de eigen en andermans gevoelens van relatieconflicten. Er werden geen signiijicante correlaties tussen depressieve symptomen en positief ouderlijk gedrag gevonden. Tot slot werden er signiijicante actor- en partnercorrelaties gevonden tussen relatieconflicten, positief ouderlijk gedrag en probleemgedrag van de adolescent. 3.2 Meetmodel De ijit van het meetmodel was goed, χ2(130) = 321,125, p < 0,001; χ2 /df = 2,47, CFI = 0,93, RMSEA = 0,066 (CI: 0,057 - 0,075), SRMR = 0,046. Alle factorladingen waren boven 0,41. We vonden dat moeders en vaders hun ijinanciële stress (r = 0,79, p < 0,001), gevoelens van relatieconflicten (r = 0,79, p < 0,001) en ouderlijk opvoedingsgedrag (r = 0,60, p < 0,001) onderling afhankelijk waren. Aangezien in de APIM-benadering verondersteld wordt dat er afzonderlijke constructen voor moeders en vaders in het model opgenomen worden, gingen we voor elk construct na in welke mate dit onderscheid gerechtvaardigd is. We vergeleken telkens twee modellen: het model waarbij moeders en vaders constructen apart werden opgenomen met het model waarbij beide constructen werden gecombineerd tot een enkel latent construct. De χ2 -verschiltoetsen toonden aan dat het samenvoegen van de constructen de ijit signiijicant verslechterde, met χ2(1) = 81,52, p < 0,001 voor ijinanciële stress, χ2(1) = 123,96, p < 0,001 voor relatieconflicten, en χ2(1) = 28,98, p < 0,001 voor ouderlijk opvoedingsgedrag. Bijgevolg werden alle latente constructen afzonderlijk gemodelleerd in onze analyses. Vervolgens onderzochten we de samenhang tussen de socio-demograijische covariaten (leeftijd en geslacht van de adolescent, opleiding en leeftijd van de moeder en vader) en de latente onderzoeksvariabelen. Leeftijd van de adolescent was signiijicant geassocieerd met het opvoedingsgedrag van de moeder (β = -0,17, S.E = 0,07, p < 0,05) en de vader (β = -0,25, S.E = 0,06, p < 0,001). Verder vonden we dat leeftijd van de vader signiijicant geassocieerd was met zijn ijinanciële stress (β = -0,30, S.E = 0,05, p < 0,001). In het structureel model wordt rekening gehouden met deze covariaten. 3.3 Structureel model: ijinanciële stress gerelateerd aan probleemgedrag van de adolescent Figuur 2 toont de resultaten van het structurele model. Het model heeft een voldoende ijit, met χ2(268) = 574,72, p < 0,001, χ2 /df = 2,14, CFI = 0,90, RMSEA = 0,06, SRMR = 0,06, en komt overeen met het family stress-model, PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 47 47 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ waarbij – binnen elke ouder – depressieve symptomen, relatieconflicten en opvoedingsgedrag mediërende variabelen zijn tussen de ouderlijke ijinanciële stress en het externaliserend probleemgedrag van de adolescent. Meer speciijiek is ijinanciële stress positief geassocieerd met depressieve symptomen en met relatieconflicten, en deze relatieconflicten zijn op hun beurt negatief geassocieerd met het positief ouderlijke opvoedingsgedrag en positief geassocieerd met het externaliserend probleemgedrag van de adolescent. Zoals verwacht is het positief ouderlijk opvoedingsgedrag negatief geassocieerd met het externaliserend probleemgedrag van de adolescent (zie ijiguur 2). In tegenstelling tot onze verwachtingen werden geen signiijicante partnereffecten gevonden tussen ijinanciële stress en depressieve symptomen, noch tussen relatieconflicten en positief ouderlijk opvoedingsgedrag. Er werden wel signiijicante actor- en partnereffecten gevonden van depressieve symptomen naar relatieconflicten. Wanneer we één voor één het geneste model met het niet geneste model vergelijken, vinden we geslachtsverschillen in de actoreffecten van ijinanciele stress naar positief opvoedingsgedrag, (χ2(1) = 10,85, p < 0,001), waarbij de ijinanciële stress van de vader signiijicant negatief geassocieerd is met zijn positief ouderlijk gedrag (β = -0,16, p < 0,05), terwijl het actoreffect tussen de ijinanciële stress van de moeder en het positief ouderlijk gedrag van de moeder niet signiijicant is (β = 0,08, ns). Er werden geen geslachtsverschillen gevonden in de andere actor- en partnerpaden. Tot slot testten we op een meer formele manier de indirecte paden langs welke ijinanciële stress geassocieerd is met het probleemgedrag van adolescenten. Hiervoor gebruikten we het commando INDIRECT in Mplus. Enkel de signiijicante paden, zoals getoond in ijiguur 2, werden in onze analyses opgenomen. Ten eerste testten we de paden tussen ijinanciële stress en relatieconflicten. Het indirecte effect van ijinanciële stress naar relatieconflicten was signiijicant (indirect β = 0,07, p < 0,001), hetgeen suggereert dat depressieve symptomen gedeeltelijk de relatie tussen ijinanciële stress en relatieconflicten medieert. Ten tweede testten we het indirecte pad tussen relatieconflicten en het probleemgedrag van de adolescent via ouderlijk opvoedingsgedrag, hetgeen signiijicant was (indirect β = 0,03, p < 0,05). Ten derde testten we de mediërende paden tussen ijinanciële stress en positief ouderlijk gedrag. Zoals verwacht was het indirect effect van moeders ijinanciële stress naar moeders positief ouderlijk gedrag via depressieve symptomen en relatieconflict signiijicant (indirect β = -0,04, p < 0,05). Verder bleek het indirecte pad van vaders ijinanciële stress naar vaders positief ouderlijk gedrag via vaders depressieve symptomen en relatieconflicten signiijicant te zijn (indirect β = -0,01, p < 0,05), net zoals 48 MEM2014.1-druk.indd 48 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 49 Noot * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001 FN = Financiël nood; ONZ = Financiële onzekerheid FL = Financiële last; OC = Openlijke conflicten; VA = Verbale agressie; RS = Relatie Stress; MOPV = Opvoeding moeder; VOPV = Opvoeding vader; EXT = Externaliserend probleemgedrag kind; MR = Moeder FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 49 Figuur 2 Financiële stress gerelateerd aan het probleemgedrag van adolescenten 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ het indirecte pad via relatieconflicten alleen (indirect β = -0,02, p < 0,05) signiijicant was (zie ijiguur 2). Tot slot toonden de analyses aan dat de totale indirecte effecten van moeders ijinanciële stress naar het probleemgedrag van het kind (indirect β = 0,04, p < 0,01) en van vaders ijinanciële stress naar het probleemgedrag van het kind (indirect β = 0,06, p < 0,001) klein maar niettemin signiijicant waren. De verschillende indirecte paden, zoals te zien in tabel 3, leveren evidentie voor het vooropgestelde family stress-model. Tabel 3 Indirecte efecten van inanciële stress naar probleemgedrag van adolescent Financiële stress van moeder naar probleemgedrag adolescent Totaal indirect Fin. stress M → conlict M → probleemgedrag K Fin. stress M → depressie M → conlict M → probleemgedrag K Fin. stress M → depressie M → conlict V → probleemgedrag K Fin. stress M → conlict M → opvoeding M → probleemgedrag K Fin. stress M → depressie M → conlict M → opvoeding M → probleemgedrag K Fin. stress M → depressie M → conlict V → opvoeding V → probleemgedrag K Financiële stress van vader naar probleemgedrag adolescent Totaal indirect Fin. stress V → conlict V → probleemgedrag K Fin. stress V → opvoeding V → probleemgedrag K Fin.stress V → depressie V → conlict M → probleemgedrag K Fin.stress V → depressie V → conlict V → probleemgedrag K Fin.stress V → conlict V → opvoeding V → probleemgedrag K Fin.stress V → depressie V → conlict M → opvoeding M → probleemgedrag K Fin.stress V → depressie V → conlict V → opvoeding V → probleemgedrag K Noot † = p < 0,1; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001 M: Moeder; V: Vader; K: Kind 4. Std. Est. S.E. 0,037 0,017 0,009 0,004 0,003 0,002 0,001 0,011 0,008 0,003 0,002 0,002 0,001 0,000 ** * ** * * * † 0,064 0,016 0,030 0,004 0,009 0,003 0,001 0,002 0,016 0,007 0,013 0,002 0,003 0,002 0,000 0,002 *** * * * ** † † * Discussie In dit artikel onderzochten we family stress-processen via de welke ijinanciële stress geassocieerd is met het probleemgedrag van adolescenten. We vertrokken vanuit het family stress-model van Conger en collega’s, maar hebben dit model uitgebreid door data van beide ouders uit eenzelfde gezin te analyseren. Onze doelstellingen waren drieledig. Ten eerste was ons doel na te gaan hoe de ijinanciële stress van moeders en vaders is geassocieerd met het probleemgedrag van de adolescenten, via het leven van de 50 MEM2014.1-druk.indd 50 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN ouders. Hiervoor onderzochten we actor- en partnereffecten. Ten tweede wilden we nagaan in welke mate de paden tussen ijinanciële stress en het probleemgedrag van de adolescent verschillend zijn voor moeders en vaders. Tot slot bekeken we de indirecte paden tussen ijinanciële stress en het probleemgedrag van adolescenten. Wat betreft onze eerste doelstelling, bevestigen de resultaten het family stress model van Conger en collega’s (Conger e.a., 1994; Conger e.a., 2002). Net zoals in andere niet-Vlaamse studies (bijvoorbeeld Falconier, 2010; Leinonen e.a., 2002) tonen de resultaten aan dat als ouders bezorgd zijn over hun huidige en toekomstige ijinanciële situatie, de effecten van deze stress gerelateerd zijn aan verhoogde depressieve symptomen, hetgeen op zijn beurt de relatieconflicten doet toenemen. Verder tonen de resultaten aan dat ouderlijk opvoedingsgedrag gedeeltelijk de relatie tussen relatieconflicten en het probleemgedrag van adolescenten medieert. Overeenkomstig met andere studies (bijvoorbeeld Parke e.a., 2004), vonden we dat de relatieconflicten van moeders en vaders ook directe effecten hebben op het gedrag van adolescenten. We hielden in de studie rekening met zowel effecten binnen (actor) als tussen (partner) de ouders. We vonden meerdere actoreffecten, maar we vonden ook partnereffecten tussen depressieve symptomen en relatieconflicten, hetgeen aantoont dat meer depressieve symptomen bij de ene partner ervoor zorgen dat de andere partner het gevoel heeft dat er meer relationele conflicten aanwezig zijn. Als we kijken naar praktische implicaties betekent dit dat het voor hulpverleners raadzaam is om beide ouders zoveel mogelijk te betrekken in het hulpverleningsproces. Het is niet omdat de ene ouder depressieve symptomen vertoont dat de andere oudere die ook vertoont, maar het is wel duidelijk dat de depressieve symptomen van één ouder invloed heeft op de andere familieleden. Daarom kan het belangrijk zijn om ouders niet alleen te leren omgaan met de eigen depressieve symptomen, maar ook om hen bepaalde vaardigheden aan te leren zodat ze oog hebben voor en kunnen omgaan met de depressieve symptomen van de andere ouder. In tegenstelling tot onze verwachting vonden we geen partnereffecten tussen ijinanciële stress en depressieve symptomen. Dit resultaat komt niet overeen met studies van Falconier en Epstein (Falconier & Epstein, 2010, 2011), waarin partnereffecten werden gevonden van ijinanciële stress naar psychologische distress. In hun studies werd psychologische distress echter geoperationaliseerd als demand/withdraw (letterlijk vertaald: eisen/terugtrekken) (Falconier & Epstein, 2011) en psychologische agressie/ positief gedrag ten aanzien van de partner (Falconier & Epstein, 2010). Deze constructen verwijzen speciijiek naar de relatie. PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 51 51 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ De tweede doelstelling van dit artikel was nagaan of de sterkte van de paden verschilden voor moeders en vaders. Onze resultaten tonen aan dat family stress-processen in zekere mate genderspeciijiek zijn. Niettegenstaande het feit dat moeders ietwat meer ijinanciële stress hadden dan vaders, was enkel de ijinanciële stress van de vader rechtstreeks gerelateerd aan het ouderlijk opvoedingsgedrag van de vader. In zekere zin betekent dit dus dat het vaderschap meer gevoelig is voor stress dan het moederschap (Cummings e.a., 2004). Enige voorzichtigheid hierbij is niettemin geboden, aangezien er geen geslachtsverschillen werden gevonden in de relatie tussen relatieconflicten en ouderlijk opvoedingsgedrag. In elk geval tonen onze resultaten aan dat er tot op heden te weinig aandacht is besteed aan de rol van de vaders. In toekomstig onderzoek naar mediërende paden tussen ijinanciële stress en probleemgedrag van kinderen is het raadzaam om beide ouders te betrekken. Gegeven het feit dat moeders beter lijken te kunnen omgaan met ijinanciële stress dan vaders, kan het ook interessant zijn om onderzoek te doen naar de coping-strategieën die moeders hanteren. Tot slot toont dit artikel aan dat het belangrijk is om rekening te houden met meerdere mediërende variabelen indien we de relatie tussen ijinanciële stress en het probleemgedrag van jongeren willen onderzoeken. Overeenkomstig met de family stress-onderzoeken die werden uitgevoerd buiten de Verenigde Staten (Aytac & Rankin, 2009; Kinnunen & Feldt, 2004; Kwon e.a., 2003), vonden we dat ijinanciële stress zowel directe als indirecte effecten heeft op relatieconflicten, terwijl de onderzoeken die werden uitgevoerd in de Verenigde Staten enkel indirecte effecten vinden. Sommige academici wijten deze verschillen toe aan het verschil in culturele tradities, zoals de aanwezigheid van meer traditionele rolpatronen buiten de Verenigde Staten (Aytac & Rankin, 2009; Kwon e.a., 2003). We menen dat deze verklaring minder van toepassing is op onze steekproef. De resultaten van de European Values Study (EVS, 2010) tonen immers aan dat ongeveer 82% van de Belgische respondenten het ermee eens zijn dat mannen evenveel verantwoordelijkheid moeten nemen als vrouwen met betrekking tot het huishouden en de kinderen, en ongeveer 91% van de Belgische respondenten gaat ermee akkoord dat zowel man als vrouw moeten bijdragen aan het huishoudinkomen. Een andere verklaring – die ook door Kwon en collega’s (2003) wordt aangehaald – is dat we in deze studie geïnteresseerd waren in ouders met een adolescent, terwijl de meeste studies geïnteresseerd zijn in ouders met jonge kinderen (e.g., Conger e.a., 2002; Leinonen e.a., 2002). De ijinanciële kosten met betrekking tot het opvoeden en onderrichten van oudere kinderen zijn groter dan deze van jonge kinderen, waardoor dit rechtstreeks aanleiding kan geven tot relationele conflicten (Kwon e.a., 52 MEM2014.1-druk.indd 52 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN 2003). De leeftijd van de kinderen zou ook kunnen verklaren waarom het ouderlijk opvoedingsgedrag slechts gedeeltelijk de link tussen relationele conflicten en het probleemgedrag van kinderen medieert. Leeftijdsgenoten en het gevoel van bij een groep te horen zijn voor adolescenten vaak doorslaggevend om al dan niet probleemgedrag te vertonen (Newman, Lohman & Newman, 2007), en beide zijn zelfs belangrijker dan de opvoedingsgedragingen van de ouders (Buehler, 2006). Bijgevolg is het aannemelijk dat positieve ouderlijke gedragingen slechts gedeeltelijk een beschermende rol vervullen. Het lijkt ons daarom aangewezen om in toekomstig onderzoek family stress-processen te onderzoeken bij kinderen met een verschillende leeftijd. Deze studie is onderhevig aan een aantal beperkingen. Ten eerste maakt deze studie geen gebruik van longitudinale data: causale relaties kunnen dus enkel verondersteld worden. Niettemin kunnen we zowel vanuit de theorie als vanuit de bevindingen van longitudinaal onderzoek naar family stress-processen (Kiernan & Huerta, 2008; Linver e.a., 2002; Mistry e.a., 2008b) veronderstellen dat ijinanciële stress een invloed heeft op het gedrag van kinderen, via de ouders. Een tweede beperking is dat de studie gebaseerd is op tweeoudergezinnen met een kind tussen 11 en 17 jaar, waardoor alleenstaande ouders – die het vaak ijinancieel moelijker hebben dan tweeoudergezinnen – uitgesloten worden. Daarnaast maakt de studie gebruik van een niet-probabilistische methode om de participanten te rekruteren, waardoor de representativiteit van de resultaten in het gedrang komt. Niettegenstaande het feit dat onze steekproef behoorlijk heterogeen is, zijn ouders met een lage opleiding ondervertegenwoordigd, waardoor onze resultaten niet veralgemeend kunnen worden naar de Vlaamse populatie. Tot slot maken we in deze studie gebruik van moeder-, vader- en kindrapporteringen om het probleemgedrag van de adolescent te meten. Door het gebruik van zowel ouder en kind rapporteringen vermijden we het probleem van de common-method-variance, maar niettemin is het gebruik van zelf-rapporteringen een beperking. Zelf-rapporteringen zijn immers impressies van informanten en bijgevolg onderhevig aan vertekeningen. Een betere manier om zowel exogene en endogene variabelen te meten is door gebruik te maken van observatie of rapporteringen van onafhankelijke beoordelaars (Podsakoff, MacKenzie & Podsakoff, 2012; Renk, 2005; Semmer, Grebner & Elfering, 2003). Rekening houdend met deze beperkingen, levert deze studie een bijdrage aan de bestaande literatuur over family stress-processen door gebruik te maken van een actor-partner-benadering. We vonden meerdere actoreffecten, maar ook partnereffecten werden gevonden. Daarnaast vonden we PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 53 53 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ dat het opvoedingsgedrag van vaders meer beïnvloed wordt door ijinanciële stress dan dat van moeders. Onze resultaten tonen aan dat het belangrijk is om meerdere gezinsleden te betrekken in onderzoek naar de relatie tussen ouderlijke ijinanciële stress, opvoeding en het probleemgedrag van jongeren. Dankbetuiging Deze studie kwam tot stand met de steun van het FWO Methusalem Fonds [41/ FA040100/FFB2998] en het onderzoeksfonds (BOF) van Universiteit Antwerpen [41/FA040300/5/5628]. Bijkomende ijinanciering werd ter beschikking gesteld door het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen. De auteurs danken Bea Cantillon, ph.d., voor haar visie en steun. Literatuur Achenbach, T. (1991). Manual for the Child Behavior Checklist. Burlington, VT: University of Vermont: Department of Psychiatry. Adamsons, K. & Buehler, C. (2007). Mothering versus fathering versus parenting: Measurement equivalence in Parenting measures. Parenting-Science and Practice, 7 (3), 271-303. Aytac, I. & Rankin, B. (2009). Economic Crisis and Marital Problems in Turkey: Testing the Family Stress Model. Journal of Marriage and Family, 71, 756-767. Barnett, M. (2008). Economic disadvantage in complex family systems: Expansion of family stress models. Clinical Child and Family Psychology Review, 11 (3), 145-161. Benner, A. & Kim, S. (2010). Understanding Chinese American Adolescents’ Developmental Outcomes: Insights From the Family Stress Model. Journal of Research on Adolescence, 20 (1), 1-12. Blau, G. (1994). Testing a 2-dimensional measure of job search behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 59 (2), 288-312. Bodenmann, G., Ledermann, T. & Bradbury, T. (2007). Stress, sex, and satisfaction in marriage. Personal Relationships, 14 (4), 551-569. doi: 10.1111/j.1475-6811.2007.00171.x Buehler, C. (2006). Parents and peers in relation to early adolescent problem behavior. Journal of Marriage and Family, 68 (1), 109-124. doi: 10.1111/j.1741-3737.2006.00237.x Clark, A. & Senik, C. (2010). Who Compares to Whom? The Anatomy of Income Comparisons in Europe. Economic Journal, 120 (544), 573-594. doi: 10.1111/j.1468-0297.2010.02359.x Coiro, M. & Emery, R. (1998). Do marriage problems affect fathering more than mothering? A quantitative and qualitative review. Clinical Child and Family Psychology Review, 1 (1), 23-40. Conger, R. & Conger, K. (2002). Resilience in Midwestern families: Selected ijindings from the ijirst decade of a prospective, longitudinal study. Journal of Marriage and Family, 64 (2), 361-373. Conger, R., Conger, K., Elder, G., Lorenz, F., Simons, R. & Whitbeck, L. (1992). A family process model of economic hardship and adjustment of early adolescent boys. Child Development, 63 (3), 526-541. 54 MEM2014.1-druk.indd 54 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN Conger, R., Conger, K. & Martin, M. (2010). Socioeconomic Status, Family Processes, and Individual Development. Jounal of marriage and the family, 72, 685-704. doi: 10.1111/j.17413737.2010.00725.x Conger, R., Ge, X., Elder, G., Lorenz, F. & Simons, R. (1994). Economic-stress, coercive family process, and developmental problems of adolescents. Child Development, 65 (2), 541-561. Conger, R., Wallace, L., Sun, Y., Simons, R., McLoyd, V. & Brody, G. (2002). Economic pressure in African American families: A replication and extension of the family stress model. Developmental Psychology, 38 (2), 179-193. doi: 10.1037//0012-1649.38.2.179 Cummings, E., Goeke-Morey, M. & Raymond, J. (2004). Fathers in family context: Effects of marital quality and marital conflict. In M. Lamb (Ed.), The role of the father in child development (4th ed., pp. 196-221). New York: Wley. Eurostat (2008). Survey on Income and Living Conditions (SILC) Questionnaire Manual 2008. http://www.cso.ie/en/surveysandmethodology. EVS (2010). European Values Study 2008: Belgium (EVS 2008): GESIS Data Archive, Cologne. ZA4759 Data ijile Version 1.1.0, doi:10.4232/1.10156. Falconier, M. (2010). Female Anxiety and Male Depression: Links Between Economic Strain and Psychological Aggression in Argentinean Couples. Family Relations, 59 (4), 424-438. doi: 10.1111/j.1741-3729.2010.00613.x Falconier, M. & Epstein, N. (2010). Relationship satisfaction in Argentinean couples under economic strain: Gender differences in a dyadic stress model. Journal of Social and Personal Relationships, 27 (6), 781-799. doi: 10.1177/0265407510373260 Falconier, M. & Epstein, N. (2011). Female-demand/male-withdraw communication in Argentinian couples: A mediating factor between economic strain and relationship distress. Personal Relationships, 18 (4), 586-603. doi: 10.1111/j.1475-6811.2010.01326.x Faugier, J. & Sargeant, M. (1997). Sampling hard to reach populations. Journal of Advanced Nursing, 26 (4), 790-797. Garijinkel, I., Rainwater, L. & Smeeding, T. (2010). Wealth and Welfare States: Is America a Laggard or Leader? Oxford: Oxford University Press. Haagenars, A., de Vos, K. & Zaidi, M. (1994). Poverty Statistics in the Late 1980s: Research Based on Micro-data. Luxembourg: Ofijice for Ofijicial Publications of the European Communities. Haan, A. de, Prinzie, P. & Dekovic, M. (2010). How and why children change in aggression and delinquency from childhood to adolescence: Moderation of overeactive parenting by child personality. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51, 725-733. Hox, J. (1999). Principes en toepassing van structurele modellen. Kind en Adolescent, 20, 200-217. Johnson, P. & O’Leary, K. (1987). Parental behavior patterns and conduct disorders in girls. Journal of Abnormal Child Psychology, 15 (4), 573-581. Kalmijn, M. & Liefbroer, A. (2011). Nonresponse of Secondary Respondents in Multi-Actor Surveys: Determinants, Consequences, and Possible Remedies. Journal of Family Issues, 32 (6), 735-766. doi: 10.1177/0192513x10390184 Kenny, D. Kashy, D. & Cook, W. (2006). Dyadic data analysis. New York: The Guilford Press. Kerig, P. (1996). Assessing the links between interparental conflict and child adjustment: The conflicts and problem-solving scales. Journal of Family Psychology, 10 (4), 454-473. Kiernan, K. & Huerta, M. (2008). Economic deprivation, maternal depression, parenting and children’s cognitive and emotional development in early childhood. British Journal of Sociology, 59 (4), 783-806. Kinnunen, U. & Feldt, T. (2004). Economic stress and marital adjustment among couples: analyses at the dyadic level. European Journal of Social Psychology, 34 (5), 519-532. doi: 10.1002/ejsp.213 Kohout, F., Berkman, L., Evans, D. & Cornoni-Huntley, J. (1993). Two shorter forms of the CES-D Depression Symptoms Index. Journal of Aging and Health, 5 (2), 179-193. PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 55 55 17-03-14 17:35 MENS & MA ATSCHAPPIJ Kwon, H., Rueter, M., Lee, M., Koh, S. & Ok, S. (2003). Marital relationships following the Korean economic crisis: Applying the family stress model. Journal of Marriage and Family, 65 (2), 316-325. doi: 10.1111/j.1741-3737.2003.00316.x Lavee, Y., McCubbin, H. & Olson, D. (1987). The effect of stressful life events abd transitions on family functioning and well-being. Journal of Marriage and the Family, 49 (4), 857-873. doi: 10.2307/351979 Leeuwen, K. van & Vermulst, A. (2004). Some psychometric properties of the Ghent Parental Behavior Scale. European Journal of Psychological Assessment, 20 (4), 283-298. doi: 10.1027/1015-5759.20.4.283 Leeuwen, K. van, Vermulst, A., Kroes, G., De Meyer, G. & Veerman, J. (2011). De verkorte schaal voor ouderlijk gedrag. VSOG voor ouders van jeugdigen van 4 t/m 18 jaar. Nijmegen: Katholieke Universiteit Leuven/Praktikon bv. Leeuwen, K. van, Vermulst, A., Kroes, G., De Meyer, G. & Veerman, J. (2011). De verkorte schaal voor ouderlijk gedrag. VSOG voor ouders van jeugdigen van 4 t/m 18 jaar. Nijmegen: Katholieke Universiteit Leuven/Praktikon bv. Leinonen, J., Solantaus, T. & Punamaki, R. (2002). The speciijic mediating paths between economic hardship and the quality of parenting. International Journal of Behavioral Development, 26 (5), 423-435. doi: 10.1080/01650250143000364 Linver, M., Brooks-Gunn, J. & Kohen, D. (2002). Family processes as pathways from income to young children’s development. Developmental Psychology, 38 (5), 719-734. Malmberg, L. & Flouri, E. (2011). The Comparison and Interdependence of Maternal and Paternal Influences on Young Children’s Behavior and Resilience. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 40 (3), 434-444. McBride, M. (2001). Relative-income effects on subjective well-being in the cross-section. Journal of Economic Behavior & Organization, 45 (3), 251-278. doi: 10.1016/s0167-2681(01)00145-7 Mistry, R., Biesanz, J., Taylor, L., Burchinal, M. & Cox, M. (2004). Family income and its relation to preschool children’s adjustment for families in the NICHD study of early child care. Developmental Psychology, 40 (5), 727-745. Mistry, R., Lowe, E., Benner, A. & Chien, N. (2008). Expanding the family economic stress model: Insights from a mixed-methods approach. Journal of Marriage and Family, 70 (1), 196-209. Muthén, L. & Muthén, B. (2010). Mplus user’s guide. Version 6.0. Los Angeles, CA: Muthén & Muthén. Nelson, J., O’Brien, M., Blankson, A., Calkins, S. & Keane, S. (2009). Family Stress and Parental Responses to Children’s Negative Emotions: Tests of the Spillover, Crossover, and Compensatory Hypotheses. Journal of Family Psychology, 23 (5), 671-679. Newman, B., Lohman, B. & Newman, P. (2007). Peer group membership and sense of belonging: Their relationship to adolescent behavior problems. Adolescence, 42 (166), 241-263. Parke, R. (2002). Fathers and families. In M. H. Bornstein (Ed.), Handbook of Parenting: Vol. 3. Being and becoming a parent (2nd ed., pp. 27-74). Mahwah, NJ: Erlbaum. Parke, R., Coltrane, S., Duffy, S., Buriel, R., Dennis, J., Powers, J., … Widaman, K. (2004). Economic stress, parenting, and child adjustment in Mexican American and European American families. Child Development, 75 (6), 1632-1656. doi: 10.1111/j.1467-8624.2004.00807.x Patterson, G. (1982). Coercive family process. A social interactional approach (Vol. 3). Eugene, OR: Castalia Publishing Company. Podsakoff, P., MacKenzie, S. & Podsakoff, N. (2012). Sources of Method Bias in Social Science Research and Recommendations on How to Control It. In S.T. Fiske, D.L. Schacter & S.E. Taylor (Eds.), Annual Review of Psychology, Vol 63 (Vol. 63, pp. 539-569). 56 MEM2014.1-druk.indd 56 M&M 2014, VOL. 89, NO. 1 17-03-14 17:35 FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN Ponnet, K., Mortelmans, D., Wouters, E., Van Leeuwen, K., Bastaits, K. & Pasteels, I. (2013a). Parenting stress and marital relationship as determinants of mothers’ and fathers’ parenting. Personal Relationships, 20 (2), 259-276. doi: 10.1111/j.1475-6811.2012.01404.x Ponnet, K., Wouters, E., Mortelmans, D., Pasteels, I., De Backer, C., Van Leeuwen, K. & Van Hiel, A. (2013b). The Influence of Mothers’ and Fathers’ Parenting Stress and Depressive Symptoms on Own and Partner’s Parent-Child Communication. Family process, 52 (2), 312-324. doi: 10.1111/famp.12001 Porter, B. & O’Leary, K. (1980). Marital discord and childhood behavior problems. Journal of Abnormal Child Psychology, 8 (3), 287-295. doi: 10.1007/bf00916376 Renk, K. (2005). Cross informant ratings of the behavior of children and adolescents: The “Gold Standard”. Journal of Child and Family Studies, 14 (457-468). Rothbaum, F. & Weisz, J. (1994). Parental caregiving and child externalizing behavior in nonclinical samples: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 116, 55-74. Semmer, N., Grebner, S. & Elfering, A. (2003). Beyond self-report: using observational, physiological, and situation-based measures in research on occupational stress. In P. Perrewe & D. Ganster (Eds.), Emotional and Physiological Processes and Positive Intervention Strategies (Vol. 3, pp. 205-263): Emerald Group Publishing Limited. Vieno, A., Nation, M., Pastore, M. & Santinello, M. (2009). Parenting and antisocial behavior: a model of the relationship between adolescent self-disclosure, parental closeness, parental control, and adolescent antisocial behavior. Developmental Psychology, 45, 1509-1519. Over de auteurs Koen Ponnet, ph.d. ([email protected]), Centrum voor Longitudinaal en Levensloop Onderzoek (CELLO), Universiteit Antwerpen; Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen, HUBrussel. Correspondentieadres: Sint-Jacobstraat 2, 2000 Antwerpen, België. Edwin Wouters, ph.d. ([email protected]), Centrum voor Longitudinaal en Levensloop Onderzoek (CELLO), Universiteit Antwerpen. Dimitri Mortelmans, ph.d. ([email protected]), Centrum voor Longitudinaal en Levensloop Onderzoek (CELLO), Universiteit Antwerpen. PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS MEM2014.1-druk.indd 57 57 17-03-14 17:35
© Copyright 2024 ExpyDoc