Financiele stress van ouders.p

Financiële stress van ouders en het probleemgedrag
van adolescenten
De mediërende bijdrage van depressieve symptomen, relatieconflicten en
opvoedingsgedragingen
Koen Ponnet, Edwin Wouters & Dimitri Mortelmans
MEM 89 (1): 33-57
DOI: 10.5117/MEM2014.1.PONN
Summary
The association between inancial stress experienced by mothers and
fathers and problem behavior in adolescents: the mediating role of
depressive symptoms, interparental conlicts and parenting
In this study, we examine how inancial stress is associated with problem
behaviour in adolescents through the lives of their parents. Using an actorpartner interdependence model, we explore pathways within (actor) and
between (partner) parents. Our data included 340 Flemish two-parent families
(n = 1020), with both parents rating their inancial stress, depressive symptoms
and interparental conlict, and with parents and adolescents rating parenting
and problem behaviour in adolescents.
The results indicate that the association between inancial stress and problem
behaviour in adolescents is mediated by depressive symptoms, interparental
conlict and positive parenting. Another inding is that inancial stress has
direct and indirect efects on interparental conlict. Furthermore, the impact
of inancial stress on parenting is greater for fathers than it is for mothers.
Although actor efects are more prominent, there is also evidence of partner
efects. Our results underscore the importance of including multiple family
members in studies on family stress processes.
Keywords: ijinancial stress, family stress processes, depressive symptoms, multiactor approach
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
MEM2014.1-druk.indd 33
33
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
1.
Inleiding
Verschillende studies tonen aan dat als ouders bezorgd en onzeker zijn
over hun ijinanciële situatie dit een impact heeft op het hele gezinsleven.
Het merendeel van deze studies is gebaseerd op het family stress-model
van Conger en collega’s (Conger, Conger & Martin, 2010). Dit model toont
aan dat ouderlijke ijinanciële stress een impact heeft op ouders. Dit leidt tot
depressieve symptomen, relationele problemen en opvoedingsgedragingen,
hetgeen weer de kans vergroot dat het kind gedragsproblemen zal ontwikkelen (Conger e.a, 1994). De huidige studies naar de relatie tussen ijinanciële
stress, opvoeding en de ontwikkeling van kinderen besteden voornamelijk
aandacht aan de rol van moeders. Niettegenstaande het feit dat mannen
meer en meer betrokken worden bij de opvoeding van kinderen, is er weinig
bekend over de rol van vaders (Barnett, 2008). De schaarse studies naar het
opvoedingsgedrag van vaders die er zijn, onderzoeken meestal vaders en
moeders gescheiden (Ponnet e.a., 2013b), waardoor het niet mogelijk is na
te gaan in welke mate ouders elkaar wederzijds beïnvloeden.
In dit artikel gaan we na in welke mate de ijinanciële stress van gehuwde
en samenwonende ouders een impact heeft op het ouderlijk functioneren en
op het probleemgedrag van Vlaamse jongeren. Onze studie vertrekt vanuit
het family stress-model (Conger e.a., 2010), maar is vernieuwend ten opzichte
van voorgaande studies, omdat er rekening wordt gehouden met de visie
van beide ouders en van het kind. We maken gebruik van een dynamisch
actor-partner interdependence model (APIM) (Kenny, Kashy & Cook, 2006),
een speciijieke benadering die ons in staat stelt om na te gaan in welke mate
de stress van de ene ouder invloed heeft op zowel het eigen functioneren
(actoreffecten), als op het functioneren van de partner (partnereffecten).
In de APIM-benadering zijn vader en moeder tegelijkertijd actor en partner
(van de ander).
1.1
Het family stress-model
Conger en zijn collega’s (Conger & Conger, 2002; Conger e.a., 1994) ontwikkelden het family stress-model naar aanleiding van de economische crisis
in de agrarische sector in de Verenigde Staten in de jaren tachtig van de
vorige eeuw. Volgens het model wordt de relatie tussen inkomen en ouderlijke
psychologische stress (tot uitdrukking komend in bijvoorbeeld depressieve
symptomen of angst) indirect bepaald door de perceptie van ijinanciële druk.
Het model voorspelt ook dat als de ijinanciële druk hoog is, personen een
verhoogde kans hebben op psychologische stress, hetgeen de kans op huwelijksconflicten vergroot. Het model suggereert dat er niet zozeer een direct
34
MEM2014.1-druk.indd 34
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
negatief effect van de ijinanciële druk op de huwelijksrelatie bestaat, maar
eerder een indirect effect via psychologische stress. Verschillende studies hebben het family stress-model bevestigd, voornamelijk in de Verenigde Staten
(Conger & Conger, 2002; Parke e.a., 2004), maar ook in andere landen, zoals
Finland (Kinnunen & Feldt, 2004), Turkije (Aytac & Rankin, 2009) en Korea
(Kwon, Rueter, Lee, Koh & Ok, 2003). De studies die werden uitgevoerd buiten
de Verenigde Staten leveren echter evidentie dat de effecten van ijinanciële
stress op de huwelijksrelatie zowel direct als indirect zijn. Deze bevinding
zou onder andere samenhangen met verschillen in culturele tradities, zoals
een verschillende houding jegens genderrollen. Zo wordt bijvoorbeeld in een
Turkse studie van Aytac en Rankin (2009) en in een Koreaanse studie van
Kwon en collega’s (2003) gesuggereerd dat door de traditionele rolpatronen in
de samenleving, mannen die ijinanciële stress hebben en/of geconfronteerd
worden met ijinanciële moeilijkheden dit vaak ervaren als een persoonlijk
falen in hun rol als kostwinner, hetgeen rechtstreeks invloed heeft op de
huwelijksrelatie (Aytac & Rankin, 2009, p.763). Verder onderzoek lijkt echter
noodzakelijk (Conger e.a., 2010; Kwon e.a., 2003).
In zijn meest uitgebreide vorm voorspelt het family stress-model
dat ij inanciële stress de ontwikkeling van kinderen beïnvloedt via de
ervaringen van de ouders (Conger e.a., 2010). Meer speciijiek veroorzaakt
ijinanciële stress dan psychologische stress, hetgeen aanleiding geeft tot
huwelijksconflicten, die op hun beurt weer aanleiding kunnen geven tot
meer negatieve en minder positieve ouderlijke opvoedingsgedragingen,
en deze minder optimale ouderlijke opvoedingsgedragingen mediëren op
hun beurt de relatie enerzijds tussen ouderlijke psychologische stress en
huwelijksconflicten en anderzijds het probleemgedrag van kinderen en
adolescenten anderzijds (zie ijiguur 1). De laatste twee decennia hebben
meerdere studies dit uitgebreide family stress-model bevestigd (Benner &
Kim, 2010; Linver, Brooks-Gunn & Kohen, 2002; Mistry e.a, 2004a), hoewel
er ook behoorlijke evidentie is dat ouderlijke conflicten zowel directe als
indirecte effecten hebben op het gedrag van de kinderen (Parke e.a., 2004).
1.2
Een multi-actor-benadering van het family stress-model
In dit artikel gaan we ervan uit dat ijinanciële stress een individueel, subjectief gevoel is van iemands ijinanciële situatie dat een verschillend effect kan
hebben op de persoon zelf en de andere gezinsleden (Conger e.a., 1992). We
betrekken meerdere gezinsleden in onze studie en houden er rekening mee
dat deze gezinsleden elkaar wederzijds beïnvloeden. Onze studie breidt de
bestaande family stress-studies op drie manieren uit.
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 35
35
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
Ten eerste behandelen we in deze studie moeders en vaders binnen een
gezin als twee individuen, en gaan we ervan uit dat de ijinanciële stress
die beide ouders ervaren via aparte paden invloed kan hebben op het
opvoedingsgedrag en het probleemgedrag van adolescenten. De meeste
studies die family stress-processen in gezinnen onderzoeken, nemen immers de ijinanciële stress, psychologische stress, huwelijksconflicten en
het opvoedingsgedrag van beide ouders telkens samen tot één construct
(Leinonen, Solantaus & Punamaki, 2002). Hierdoor houden deze studies
enkel rekening met actoreffecten (bij voorbeeld iemands depressieve
gevoelens hebben invloed op zijn/haar eigen opvoedingsgedrag) en niet
met partnereffecten (bijvoorbeeld de depressieve symptomen van de ene
ouder heeft mogelijks een invloed op het opvoedingsgedrag van de andere
ouder). Voor zover ons bekend, zijn er slechts twee studies die met een
dyadische benadering nagaan op welke wijze ijinanciële stress een invloed
heeft op het opvoedingsgedrag van de ouders en het probleemgedrag van
het kind (Leinonen e.a., 2002; Parke e.a., 2004). Leinonen en collega’s (2002)
gebruikten een dyadische benadering om de relatie tussen economische
moeilijkheden en opvoedingsgedragingen te onderzoeken, maar onderzochten hierbij niet de invloed van deze factoren op het gedrag van kinderen.
De resultaten tonen aan dat inkomen en werkonzekerheid invloed hebben
op de ijinanciële stress van beide ouders, hetgeen psychologische stress
veroorzaakt. Bij beide ouders zorgde de psychologische stress ervoor dat
ouders meer bestraffend en minder betrokken hun kinderen opvoedden.
Leinonen en collega’s onderzochten in hun studie echter niet de invloed
van deze factoren op het gedrag van kinderen. Kortom, hun studie laat
niet toe uitspraken te doen over indirecte paden tussen de ij inanciële
stress van moeders en vaders, en de gedragingen van kinderen. Parke en
collega’s (2004) onderzochten de impact van ouderlijk ijinanciële stress op
het probleemgedrag van kinderen, met depressieve symptomen, huwelijksconflicten en het opvoedingsgedrag van beide ouders als mediërende
variabelen. Alle constructen werden afzonderlijk opgenomen in hun model,
met uitzondering van het construct huwelijksconflicten. De resultaten
tonen aan dat ijinanciële stress zowel bij vaders als moeders depressieve
gevoelens veroorzaakt. Deze depressieve gevoelens werden gelinkt aan
huwelijksproblemen en meer afstandelijke opvoedingsgedragingen. Verder
bleek dat afstandelijke opvoedingsgedragingen van de vader, maar niet
van de moeder, invloed hadden op het gedrag van het kind. Gegeven dat de
scores van moeders en vaders met betrekking tot de huwelijksconflicten
werden gecombineerd tot één score en dit construct gebruikt werd als
mediator tussen depressieve symptomen en opvoedingsgedrag, waren de
36
MEM2014.1-druk.indd 36
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
auteurs niet in staat om actor- en partnereffecten op de opvoeding na te
gaan (Parke e.a., 2004).
Een tweede bijdrage van ons artikel is dat we aandacht besteden aan
mogelijke geslachtsverschillen in de paden van ijinanciële stress naar het
ouderlijke opvoedingsgedrag. De meeste studies rond opvoedingsgedragingen focussen zich voornamelijk op moeders (Ponnet e.a., 2013a; Ponnet e.a.,
2013b). Dit komt omdat moeders traditioneel beschouwd worden als degenen
die de meeste opvoedingstaken op zich nemen (Adamsons & Buehler, 2007).
De laatste decennia gaat men er echter vanuit dat de vader-kindrelatie
even belangrijk is als de moeder-kindrelatie. Sommige onderzoekers suggereren ook dat het opvoedingsgedrag van vaders meer gevoelig is voor
stress dan dat van moeders (Cummings, Goeke-Morey & Raymond, 2004).
Een mogelijke verklaring voor deze verhoogde kwetsbaarheid is dat mannen
moeilijker dan vrouwen een onderscheid kunnen maken tussen hun rol
als vader en hun rol in andere levensdomeinen, zoals die van echtgenoot,
waardoor het vaderschap gevoeliger is voor stress die voortkomt uit andere
levensdomeinen (Coiro & Emery, 1998). Het weinige APIM-onderzoek naar
de verhoogde kwetsbaarheid van vaderschap en vader-kindrelaties levert
niettemin gemengde resultaten op. Terwijl sommige studies geslachtsverschillen vinden (Leinonen e.a., 2002; Nelson e.a., 2009) en de verhoogde
kwetsbaarheidshypothese bevestigen, vinden andere studies dit niet
(Malmberg & Flouri, 2011; Ponnet e.a., 2013a; Ponnet e.a., 2013b), waardoor
verder onderzoek nodig is (Ponnet e.a., 2013b). Om beter inzicht te krijgen
in hoe moeders en vaders verschillend reageren op ijinanciële stress, testen
we daarom expliciet of de actor en partnereffecten verschillen per geslacht.
Tot slot merken we op dat het meeste onderzoek naar family stressprocessen uitgevoerd werd in de Verenigde Staten. Het economisch en
sociale zekerheidsstelsel van België verschilt echter van dat van de Verenigde
Staten. In vergelijking met de Verenigde Staten wordt in België bijvoorbeeld
een groter deel van het bruto nationaal product (bnp) gespendeerd aan
pensioenen en andere sociale zekerheidsvoordelen. Daarnaast worden de
sociale zekerheidsbijdragen in de Verenigde Staten meestal georganiseerd
door de werkgever, terwijl in België die eerder op nationaal niveau worden
georganiseerd (Garijinkel, Rainwater & Smeeding, 2010). Dit artikel gaat dus
na in welke mate het family stress-model ook toepasbaar is in een andere
contextuele setting dan dat van de Verenigde Staten.
1.3
Onderzoeksvragen en hypothesen
Figuur 1 toont ons conceptueel model. De doelstellingen van dit artikel
zijn drieledig.
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 37
37
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
Figuur 1 Conceptueel model
Noot A: Actoreffect; P: Partnereffect
Ten eerste willen we nagaan hoe ijinanciële stress gerelateerd is aan het
probleemgedrag van adolescenten, via de depressieve symptomen en de
relatieconflicten die beide ouders ervaren en de positieve opvoedingsgedragingen die ze hanteren. Op basis van de bevindingen van reeds bestaande
family stress-studies (bijvoorbeeld Conger & Conger, 2002; Conger e.a.,
1992), verwachten we actoreffecten van ijinanciële stress naar depressieve
symptomen, waarbij meer ijinanciële stress leidt tot meer depressieve symptomen. Verder verwachten we dat meer depressieve symptomen aanleiding
zullen geven tot meer relatieconflicten, hetgeen er weer toe zal leiden tot
een verminderd positief ouderlijk gedrag. Met betrekking tot partnereffecten zijn onze hypothesen gebaseerd op studies die met een dyadische
benadering de samenhang tussen ijinanciële stress en relatieconflicten
nagaan (Falconier & Epstein, 2010; Kinnunen & Feldt, 2004) en de beperkte
APIM-studies naar determinanten van ouderlijk gedrag (Nelson e.a., 2009;
Ponnet e.a., 2013a). We verwachten dat een verhoogde ijinanciële stress
van de ene partner aanleiding zal geven tot meer depressieve symptomen
van de andere partner, en dat deze depressieve symptomen gerelateerd
zijn met de perceptie van de andere partner van relatieconflicten. Tot slot
verwachten we partnereffecten tussen relatieconflicten en het ouderlijk
opvoedingsgedrag.
Ten tweede willen we nagaan of er geslachtsverschillen aanwezig zijn
in de actor- en partnereffecten. Gebaseerd op de verhoogde kwetsbaarheidshypothese van het vaderschap (Cummings e.a., 2004) verwachten
we geslachtsverschillen in de paden naar het ouderlijk opvoedingsgedrag.
Aangezien het onderzoek naar de afzonderlijke effecten van opvoeding
door moeders en vaders schaars is, en de resultaten van de weinige studies
die er wel mee rekening houden, niet eenduidig zijn (De Haan, Prinzie &
38
MEM2014.1-druk.indd 38
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
Dekovic, 2010; Rothbaum & Weisz, 1994; Vieno e.a., 2009), doen we geen
uitspraak over mogelijke andere geslachtsverschillen.
Tot slot testten we op een meer formele manier de indirecte paden.
Overeenkomstig de family stress-studies buiten de Verenigde Staten
(bijvoorbeeld Aytac & Rankin, 2009; Kinnunen & Feldt, 2004; Kwon e.a.,
2003) verwachten we dat de ijinanciële stress van moeders en vaders zowel
directe als indirecte effecten hebben op relatieconflicten. Gegeven het feit
dat voorgaand onderzoek naar family stress-processen weinig evidentie
opleveren met betrekking tot directe effecten van ijinanciële stress naar
het probleemgedrag van adolescenten (Conger e.a., 2010), verwachten we
dat depressieve symptomen, relatieconflicten en opvoeding deze relatie
mediëren.
2.
Methoden
Deze studie maakt deel uit van het lopend onderzoeksproject ‘Relationships
between mothers, fathers and children’ (RMFC, 2012-2013). Het RMFCproject maakt gebruik van een multi-actor-benadering om gegevens te
verzamelen van tweeoudergezinnen met een adolescent tussen 11 en 17 jaar.
Het project focust op gezinnen met verschillende inkomens, waarbij bijzondere aandacht besteed wordt aan het bevragen van lage-inkomensgezinnen.
Aangezien lage-inkomensgezinnen vaak verborgen zijn (hidden population)
en moeilijk te bevragen zijn op een systematische manier (Faugier & Sargeant, 1997), en gegeven de hoge non-respons-cijfers die gepaard gaan met
de verzameling multi-actordata (Kalmijn & Liefbroer, 2011), maakt het
RMFC-project gebruik van een non-probabilistische steekproefdesign. De
studie werd goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit
[Universiteit en registratie nummer gemaskeerd in het kader van anonieme
review].
2.1
Procedure
Gegevens van Vlaamse tweeoudergezinnen met een kind in het secundair
onderwijs (11-17 jaar) werden verzameld in februari-maart 2012 met de
hulp van studenten uit twee verschillende hoger onderwijsinstituten.
Een tweestappenstrategie werd gehanteerd om de gezinnen te bereiken.
Ten eerste kregen de studenten de opdracht om lage-, midden-, en hogeinkomensgezinnen te rekruteren. Enkel gehuwde of samenwonende ouders
mochten deelnemen. De studenten kregen een studiepunt voor het verzamelen van de gegevens. Aangezien de gemiddelde leeftijd van de studenten
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 39
39
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
34,65 jaar was (SD = 1,24) en de meeste van de studenten werkzaam waren
in de sociale sector, maakt het RMFC-project gebruik van het uitgebreide
sociale netwerk van de studenten. De gezinnen kregen een uitnodigingsbrief waarin het doel van het onderzoek uitgelegd werd. Nadien werden de
gezinsleden gecontacteerd en gevraagd om mee te werken. In totaal werden
er 456 omslagen met vragenlijsten verspreid, waarvan er 359 (78,9%) terugkeerden per post. Aan moeder, vader en de adolescent werd gevraagd om de
vragenlijsten individueel in te vullen, en om niet met elkaar te overleggen
over de inhoud van de vragenlijsten. De vragenlijsten werden samen met
een toestemmingsformulier teruggezonden naar de eerste auteur van dit
artikel. Ten tweede rekruteerden studenten lage-inkomensgezinnen met
behulp van welzijnsvoorziening, zoals Centra voor Algemeen Welzijnswerk
(CAW), (OCMW) en doelgroepgerichte verenigingen (bijvoorbeeld verenigingen waar armen het woord nemen). De studenten contacteerden 25
voorzieningen/verenigingen, waarvan er 14 meewerkten. Medewerkers van
deze voorzieningen selecteerden tweeoudergezinnen met een targetkind,
en vervolgens contacteerden de studenten deze gezinnen met de vraag om
mee te doen aan het onderzoek. Aan de bereidwillige gezinnen werden de
omslagen met vragenlijsten gegeven.
2.2
Meetinstrumenten
Huishoudinkomen
Aan de ouders werd het totale maandelijks netto-inkomen van hun huishouden (inclusief lonen, maaltijdcheques, bijkomend inkomen, …) gevraagd
van 1 (minder dan 249 euro) tot 16 (9000 euro of meer). Overeenkomstig
andere studies (Clark & Senik, 2010; McBride, 2001) werd deze categoriale
variabele getransformeerd naar een continue variabele door de mid-punten
van de categorieën als score te gebruiken (met 9000 euro als mid-punt
van de laatste categorie). Aangezien de gemiddelde scores van moeders en
vaders niet verschilden, t(315) = 0,20, ns, hebben we in onze analyses het
gemiddelde van beide scores gebruikt. Het gemiddeld maandelijks netto
huishoudinkomen was 4170,73 euro (SD = 1518,67).
Financiële stress
De ijinanciële stress bestaat uit drie schalen: ijinanciële nood, ijinanciële
onzekerheid en ijinanciële last. Financiële nood werd gemeten aan de hand
van een vier-itemschaal. Twee items zijn afkomstig uit een studie van
Blau (1994): ‘Met ons huidig inkomen is het moeilijk om me veel meer te
veroorloven dan de basisbenodigdheden’ en ‘Ik heb het gevoel dat ons
40
MEM2014.1-druk.indd 40
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
huidig inkomen me toelaat een levensstandaard te behouden die ik wens’
(omgekeerd gescoord). Het derde item was ‘Met ons huidig inkomen is het
moeilijk rond te komen (dit wil zeggen “de eindjes aan elkaar te knopen”)’.
Moeders en vaders scoorden de items op een zeven-punten-Likert-schaal
gaande van 1 = helemaal niet akkoord tot 7 = helemaal akkoord. Uit principale
componentanalyses (PCA) blijkt dat factorladingen voor moeders (gaande
van 0,82 tot 0,88, R 2 = 74,34) en vaders (gaande van 0,82 tot 0,86, R 2 = 71,18)
hoog zijn. Een paarsgewijze t-test toont aan dat moeders meer ijinanciële
nood ervaren dan vaders, t(335) = 2,50, p < 0,05. Financiële onzekerheid werd
gemeten aan de hand van vier items. Voorbeelditems zijn ‘Ik heb schrik dat
ik in de nabije toekomst niet al mijn rekeningen zal kunnen betalen’ en ‘Ik
maak me regelmatig zorgen over mijn ijinanciële situatie’. De items werden
gescoord op een zeven-punten-Likert-schaal gaande van 1 = helemaal niet
akkoord tot 7 = helemaal akkoord. De factorladingen (PCA) varieerden van
0,63 tot 0,88 (R 2 = 60,99) voor de moeders en van 0,74 tot 0,84 (R 2 = 63,43)
voor de vaders. Er werden geen signiijicante verschillen tussen beide ouders
gevonden, t(335) = 1,29.
De ijinanciële last items zijn afkomstig van de EU-Statistics on Income
and Living Conditions (EU-SILC, Eurostat, 2008). Ouders gaven aan in welke
mate vijf soorten kosten een ijinanciële last voor hen vormen (medisch;
auto/brandstof; kinderen (bijvoorbeeld opvang, studiekosten, zakgeld);
vaste kosten huis (inclusief afbetaling lening, hypotheek/huur, …); overige
schulden/leningen). De items werden gescoord op een vier-punten-Likertschaal gaande van 1 = geen probleem tot 4 = zware last. Factorladingen voor
moeder (gaande van 0,69 tot 0,88, R 2 = 64,26) en vaders (gaande van 0,74 tot
0,88, R 2 = 67,91) waren hoog. Er werden geen signiijicante verschillen tussen
de ouders gevonden, t(336) = 1,28.
Depressieve symptomen
Depressieve symptomen werden gemeten met de verkorte 11-item CES-D
(Kohout e.a., 1993). Moeders en vaders werden gevraagd hoe ze zich de
afgelopen week voelden of gedroegen (bijv. voelde zich eenzaam, voelde
dat alles moeite kostte, …). De items werden gescoord op een vier-puntenLikert-schaal (1 = zelden of niet, 4 = vaak of bijna altijd). De factorladingen
(PCA) varieerden van 0,42 tot 0,79 (R 2 = 37,44) voor moeders en van 0,46 tot
0,81 (R 2 = 42,14) voor vaders. Moeders hadden meer depressieve symptomen
dan vaders, t(317) = 1,99, p < 0,05.
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 41
41
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
Relatieconflicten
Het construct relatieconflicten bestaat uit drie schalen: openlijke vijandigheid, verbale agressie en stress binnen de relatie. Openlijke vijandigheid
werd gemeten met de O’Leary-Porter schaal (OPS, Johnson & O’Leary, 1987;
Porter & O’Leary, 1980). De OPS is ontwikkeld om na te gaan hoe vaak
ouders openlijk ruzie maken in aanwezigheid van de kinderen. De schaal
bevat tien items die gescoord worden op een vijf-punten-Likert-schaal,
gaande van 1 = (bijna) nooit tot 5 = (bijna) altijd. Alle items worden positief
gescoord, met uitzondering van het tiende item (affectie tonen ten aanzien
van elkaar). Een voorbeelditem is ‘Hoe vaak klaagt u tegen uw partner
over zijn/haar persoonlijke gewoonten in het bijzijn van uw kind?’ Hoge
scores op de OPS zijn een indicatie voor meer ouderlijke conflicten. Uit PCA
bleken de factorladingen voldoende te zijn (gaande van 0,37 tot 0,68 voor
moeders en van 0,36 tot 0,77 voor vaders), met uitzondering van het negatief
verwoorde item (0,18 voor moeders en 0,20 voor vaders). Daarom werd dit
item verwijderd. R 2 was 42,33 voor moeders en 42,72 voor de vaders. De
scores van de moeders verschilden niet van die van de vaders, t(332) = 0,39.
Een 10-item vragenlijst over verbale agressie tegenover de partner –
gelijkend op de subschaal verbale agressie van de Conflicts and Problem
Solving Strategies-vragenlijst (Kerig, 1996) – werd afgenomen. De items
gaan over roepen, ruzie maken, beledigen, uitschelden en dergelijke. Items
werden gescoord op een vijf-punten-Likert-schaal, gaande van 1 = (bijna)
nooit tot 5 = (bijna) altijd. Factorladingen van moeders (gaande van 0,58 tot
0,83, R 2 = 52,94) en vaders (gaande van 0,51 tot 0,80, R 2 = 52,21) waren hoog.
Er werden geen geslachtsverschillen gevonden, t(332) = -0,07.
Om de stress binnen de relatie na te gaan, werd gebruikgemaakt van
de Multidimensional Stress Questionnaire for Couples (Bodenmann,
Ledermann & Bradbury, 2007). Moeders en vaders werden gevraagd om
op een vijf-punten-Likert-schaal aan te duiden hoe stressvol/belastend
tien situaties zijn in hun relatie, gedurende de laatste twaalf maanden
(bijvoorbeeld: storende gewoonten van de partner, verschillende houdingen
op het vlak van relatie en leven, enzovoort). De factorladingen waren hoog
voor moeders (gaande van 0,67 tot 0,81, R 2 = 55,36) en vaders (gaande van
0,67 tot 0,79, R 2 = 56,08). Moeders hadden signiijicant meer stress dan vaders,
t(323) = 3,56, p < 0,001.
Ouderlijk opvoedingsgedrag
Ouderlijk opvoedingsgedrag werd gemeten met de subschaal positieve
ouderlijk gedrag van de Verkorte Schaal voor Ouderlijk Gedrag VSOG (Van
Leeuwen e.a., 2011). Deze schaal is gebaseerd op eerdere studies van Van
42
MEM2014.1-druk.indd 42
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
Leeuwen en Vermulst (2004) en Patterson (1982) en bestaat uit acht items,
zoals bijvoorbeeld ‘Wanneer mijn kind mij iets wil vertellen, maak ik tijd om
ernaar te luisteren’. De items worden gescoord op een vier-punten-Likertschaal gaande van 1 = (bijna) nooit tot 5 = (bijna) altijd. De factorladingen van
moeders (gaande van 0,59 tot 0,80, R 2 = 47,34) en vaders (gaande van 0,61 tot
0,81, R 2 = 53,92) waren hoog. Moeders beschouwden hun ouderlijke gedragingen als meer open dan vaders, t(325) = 9,81, p < 0,001. Overeenkomstig
beoordeelden de adolescenten de positieve ouderlijke gedragingen van de
moeder (gaande van 0,60 tot 0,80, R2 = 54,05) en de vader (gaande van 0,72 tot
0,83, R 2 = 60,29). De ouderlijke gedragingen van de moeders werden door de
adolescenten als even open beschouwd als die van de vaders, t(323) = -0,21.
Probleemgedrag van de adolescenten
Moeders, vaders en adolescenten beoordeelden onafhankelijk van elkaar
het externaliserend probleemgedrag van het kind met de schaal externaliserend probleemgedrag van de Child Behaviour Checklist Parent-Report en
Youth Self-Report (CBCL, Achenbach, 1991). De items werden beoordeeld op
een drie-punten-schaal, met 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms, en 2 =
duidelijk of vaak. Voorbeeld items zijn ‘Ik lieg of bedrieg (kind versie)/Mijn
kind liegt of bedriegt (ouder versie)’ en ‘Ik ben ongehoorzaam op school
(kind versie)/Mijn kind is ongehoorzaam op school (ouder versie)’. Items
werden opgeteld en gedeeld door het aantal items. De Cronbach alphas zijn
respectievelijk 0,87, 0,87, 0,81 voor moeders, vaders en kinderen. Kinderen
rapporteerden meer externaliserend probleemgedrag (M = 0,28, SD = 0,18)
dan moeders (M = 0,18, SD = 0,16), t(336) = 9.42, p < 0,001, en vaders (M =
0,18, SD = 0,16), t(334) = 9,31, p < 0,001.
Controlevariabelen
Controlevariabelen waren het geslacht en leeftijd van de adolescent, en
opleiding en leeftijd van moeder en vader.
2.3
Beschrijving van de steekproef
Het databestand voor onze analyses bestond uit 340 gezinnen (1020
personen), met 93,8 procent (n = 319) gehuwde en 6,2 procent (n = 21)
samenwonende ouders. Tabel 1 bevat een beschrijving van de leeftijd en
opleiding van de ouders. Paarsgewijze t-testen toonden aan dat de vaders
signiijicant ouder waren dan de moeders, t(339) = -12.12, p < 0,001 en dat het
opleidingsniveau van vaders en moeders signiijicant verschillend was, χ2(9)
= 140,85, p < 0,001. De gemiddelde leeftijd van het targetkind was 14,24 jaar
(SD = 1,80, range = 6), met 40,1% jongens (n = 137) en 59,9% meisjes (n = 203).
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 43
43
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
Rekening houdend met het aantal huishoudleden (Haagenars, de Vos
& Zaidi, 1994), bedroeg het gemiddeld OECD gemodiijiceerd huishoudinkomen 1655,22 euro (SD = 649,92) per maand, hetgeen overeenkomt met
het gemiddelde gemodiijiceerd OECD-huishoudinkomen van de Vlaamse
huishoudens met een kind tussen 11 en 17 jaar (M = 1672,88€, SD = 749,90,
eigen berekeningen op basis van de EU-SILC 2010 UDB). In deze steekproef
had 10,32% van de huishoudens een equivalent inkomen beneden 1000 euro
(8,87% in de EU-SILC-steekproef), 67,85% tussen 1000 euro en 2000 euro
(58,19% in de EU-SILC-steekproef), 17,70% tussen 2000 euro en 3000 euro,
(28,61% in de EU-SILC-steekproef) en 4,13% meer dan 3000 euro (6,03%
in de EU-SILC-steekproef), hetgeen suggereert dat in deze steekproef de
gezinnen met een midden inkomen ietwat oververtegenwoordigd zijn en
de hoger inkomensgezinnen ietwat ondervertegenwoordigd zijn. Onze
steekproef bevat ook minder gezinnen met één (12%) of twee kinderen
(41%), en meer gezinnen met drie kinderen (33%), of vier en meer kinderen
(14%) vergeleken met de EU-SILC-steekproef (respectievelijk 17%, 50%,
22% en 11%).
Tabel 1
Beschrijvende variabelen van de steekproef
Gemiddelde leeftijd (SD)
Hoogst behaalde diploma (procent)
Geen of lager onderwijs
Secundair onderwijs
Hoger onderwijs (drie jaren)
Hoger onderwijs (meer dan drie jaren)
Deeltijds of voltijds werkend (procent)
Moeder
n = 340
44,68 (4,12)
8,5
25,2
38,3
28
87
Vader
n = 340
46,78 (4,74)
13,7
29,2
22,8
34,3
97
2.4
Analyseplan
We onderzoeken met structurele vergelijkingsmodellen (SEM) in Mplus
(Muthén & Muthén, 2010) de relaties tussen huishoudinkomen, ijinanciele stress, ouderlijke depressieve symptomen, relatieconflicten, ouderlijk
opvoedingsgedrag en het probleemgedrag van de adolescent. Bij cases
met ontbrekende scores werd lijstgewijze weglating (listwise deletion)
toegepast. De uiteindelijke steekproef bestaat uit 326 gezinnen.
We analyseerden de data in opeenvolgende stappen. Ten eerste
testten we de ijit van het meetmodel. De latent constructen ijinanciële
stress, ouderlijke depressieve symptomen, relatieconflicten en ouderlijk
opvoedingsgedrag werden gecreëerd met de factorscores van de schalen.
44
MEM2014.1-druk.indd 44
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
Aangezien externaliserend probleemgedrag gescoord werd aan de hand
van een driepunten-schaal, werden de gestandaardiseerde scores van de
moeder, vader en de adolescent als indicatoren van het latent construct
gebruikt. Gegeven het feit dat de adolescenten tweemaal hetzelfde opvoedingsgedrag beoordeelden (één keer voor de moeder en één keer voor de
vader), werden correlaties tussen de error-termen van deze constructen
toegestaan, waardoor er rekening gehouden wordt met response bias (zie
ook Lavee, McCubbin & Olson, 1987; Leinonen e.a., 2002). Vervolgens testten
we ons model met structurele vergelijkingstechnieken en gingen we na of er
sprake is van actor- en partnereffecten tussen de latent constructen. Om na
te gaan of de actor- en partnereffecten signiijicant verschillen voor vaders
en moeders, vergeleken we per pad het geneste model met het niet-geneste
model (zie ook Ponnet e.a., 2013a). Dit doen we door voor moeders en vaders
hetzelfde model te speciijiceren, en vervolgens gelijkheidsrestricties op te
leggen voor elk pad afzonderlijk. We stellen – bijvoorbeeld – het actorpad
van depressieve gevoelens naar relatieconflicten gelijk voor beide ouders
(dit is het geneste model) en vergelijken vervolgens dit model met een model
waarbij dit pad niet werd gelijkgesteld (dit is het niet-geneste model). De chikwadraat van het model met gelijkheidsrestricties kan vergeleken worden
met de chi-kwadraat van het model zonder die gelijkheidsrestricties. Het
model met de gelijkheidsrestricties heeft een grotere chi-kwadraat, met
meer vrijheidsgraden. Het aantal vrijheidsgraden meer is gelijk aan het
aantal opgelegde gelijkheidsrestricties (Hox, 1999). Wanneer het verschil
tussen beide chi-kwadraten niet signiijicant is, wijst dit erop dat er geen
verschillen zijn tussen beide ouders.
3.
Resultaten
3.1
Bivariate correlaties
Tabel 2 geeft een overzicht van de correlaties tussen de variabelen uit ons
model. Zoals verwacht, werden signiijicante correlaties gevonden tussen
huishoudinkomen en de ij inanciële stress van moeders en vaders. De
correlaties tussen huishoudinkomen en de andere variabelen waren niet
signiijicant, met uitzondering van de signiijicante correlatie tussen huishoudinkomen en depressieve symptomen van de moeder. Op actorniveau
werden signiijicante correlaties gevonden tussen depressieve symptomen
van moeders en vaders, beide ouders hun relatieconflicten en het positief
ouderlijk gedrag van de vader. Op partnerniveau werden signiijicante correlaties gevonden tussen ijinanciële stress en depressieve symptomen van
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 45
45
17-03-14 17:35
Correlaties tussen de onderzoeksvariabelen
Variabelen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
18
19
20
21
Huishoudinkomen
Financiële nood MR
Financiële onzekerheid MR
Financiële last MR
Financiële nood VR
Financiële onzekerheid VR
Financiële last VR
Depressie MR
Depressie VR
Verbale agressie MR
Openlijk conlict MR
Relatie stress MR
Verbale agressie VR
Openlijk conlict VR
Relatie stress VR
Positieve opvoeding
moeder KR
Positieve opvoeding
moeder MR
Positieve opvoeding
vader KR
Positieve opvoeding
vader VR
Gedrag adolescent MR
Gedrag adolescent VR
22 Gedrag adolescent KR
17-03-14 17:35
Gemiddelde
SD
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
-0,46**
-0,31**
0,68**
-0,36**
0,64** 0,61**
-0,51**
0,63** 0,44** 0,46**
-0,33**
0,46** 0,52** 0,48** 0,60**
-0,39**
0,53** 0,45**
-0,12*
0,22** 0,29** 0,18**
0,55**
0,18**
-0,05
0,07
0,09
0,11*
0,27** 0,19**
0,22**
-0,01
0,18**
0,20** 0,18**
0,11*
0,19**
0,08
0,26** 0,16**
-0,02
0,16**
0,18**
0,15**
0,08
0,17**
0,08
0,23** 0,17**
0,73**
-0,07
0,19**
0,16**
0,17**
0,09
0,18**
0,09
0,41**
0,31**
0,46** 0,52**
0,06
0,04
0,05
0,03
0,09
0,16**
0,06
0,12*
0,28** 0,60** 0,47** 0,34**
0,09
0,20** 0,35**
0,10
21
MENS & MA ATSCHAPPIJ
46
MEM2014.1-druk.indd 46
Tabel 2
22
0,64** 0,61**
0,22** 0,17**
0,02
0,14*
0,10
0,11*
0,10
0,19**
-0,03
0,16**
0,17**
0,15**
0,21**
0,28** 0,20** 0,31**
0,43** 0,32** 0,32** 0,51**
0,48** 0,55**
-0,04
0,04
0,06
0,08
-0,01
0,03
0,00
0,00
-0,07
-0,11
-0,13*
-0,01
-0,09
-0,01
0,04
0,01
0,04
0,13*
0,04
0,05
-0,01
0,03
-0,07
-0,15** -0,14** -0,06
-0,08
-0,06
-0,04
0,42**
-0,02
-0,03
-0,02
-0,07
-0,12*
-0,15** -0,16** 0,04
-0,09
-0,13*
-0,19** -0,19** -0,07
-0,12*
-0,09
0,66**
0,27**
0,06
-0,03
0,04
0,01
-0,16** -0,15** -0,11*
0,06
-0,17** -0,13*
-0,17** -0,14** -0,12*
-0,12*
0,25**
0,29** 0,46**
-0,09
0,15**
0,09
0,11*
0,12*
0,06
0,09
0,12*
0,05
0,30** 0,22** 0,18**
0,20** 0,16**
0,15**
-0,14**
-0,15** -0,13*
-0,11*
-0,02
0,06
0,03
0,05
0,13*
0,12*
0,15**
0,05
0,06
0,26** 0,11*
0,10
0,28** 0,14*
0,14**
-0,12*
-0,15** -0,11
-0,18** 0,67**
-0,01
0,09
0,08
0,10
0,19**
0,14*
0,19**
0,03
0,09
0,15**
0,05
0,05
0,14**
0,09
0,15**
-0,23**
-0,13*
-0,18** -0,14*
0,35**
0,31**
4170,73 2,71
1518,67 1,30
3,05
1,18
1,85
0,71
2,56
1,21
2,96
1,81
1,81
0,72
1,57
0,32
1,51
0,31
2,06
0,63
1,86
0,50
2,09
0,78
1,92
0,58
1,81
0,53
1,94
0,71
3,50
0,79
4,09
0,83
3,13
0,85
0,18
0,16
0,18
0,16
Noot
* = p < 0,05; ** = p < 0,01, MR: Moeder rapportering; VR: Vader rapportering; KR: Kind rapportering
0,57** 0,58** 0,48** 0,68**
-0,12*
-0,14*
3,72
0,61
0,28
0,18
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
de moeder, en relatieconflicten tussen moeders en vaders. Met betrekking
tot de correlaties tussen ijinanciële stress en het probleemgedrag van de adolescenten waren 9 van de 18 correlaties signiijicant. Depressieve symptomen
waren signiijicant geassocieerd met de eigen en andermans gevoelens van
relatieconflicten. Er werden geen signiijicante correlaties tussen depressieve symptomen en positief ouderlijk gedrag gevonden. Tot slot werden er
signiijicante actor- en partnercorrelaties gevonden tussen relatieconflicten,
positief ouderlijk gedrag en probleemgedrag van de adolescent.
3.2
Meetmodel
De ijit van het meetmodel was goed, χ2(130) = 321,125, p < 0,001; χ2 /df = 2,47, CFI
= 0,93, RMSEA = 0,066 (CI: 0,057 - 0,075), SRMR = 0,046. Alle factorladingen
waren boven 0,41. We vonden dat moeders en vaders hun ijinanciële stress
(r = 0,79, p < 0,001), gevoelens van relatieconflicten (r = 0,79, p < 0,001) en
ouderlijk opvoedingsgedrag (r = 0,60, p < 0,001) onderling afhankelijk waren.
Aangezien in de APIM-benadering verondersteld wordt dat er afzonderlijke
constructen voor moeders en vaders in het model opgenomen worden,
gingen we voor elk construct na in welke mate dit onderscheid gerechtvaardigd is. We vergeleken telkens twee modellen: het model waarbij moeders
en vaders constructen apart werden opgenomen met het model waarbij
beide constructen werden gecombineerd tot een enkel latent construct. De
χ2 -verschiltoetsen toonden aan dat het samenvoegen van de constructen
de ijit signiijicant verslechterde, met χ2(1) = 81,52, p < 0,001 voor ijinanciële
stress, χ2(1) = 123,96, p < 0,001 voor relatieconflicten, en χ2(1) = 28,98, p < 0,001
voor ouderlijk opvoedingsgedrag. Bijgevolg werden alle latente constructen
afzonderlijk gemodelleerd in onze analyses.
Vervolgens onderzochten we de samenhang tussen de socio-demograijische covariaten (leeftijd en geslacht van de adolescent, opleiding en leeftijd
van de moeder en vader) en de latente onderzoeksvariabelen. Leeftijd van
de adolescent was signiijicant geassocieerd met het opvoedingsgedrag van
de moeder (β = -0,17, S.E = 0,07, p < 0,05) en de vader (β = -0,25, S.E = 0,06,
p < 0,001). Verder vonden we dat leeftijd van de vader signiijicant geassocieerd was met zijn ijinanciële stress (β = -0,30, S.E = 0,05, p < 0,001). In het
structureel model wordt rekening gehouden met deze covariaten.
3.3
Structureel model: ijinanciële stress gerelateerd aan
probleemgedrag van de adolescent
Figuur 2 toont de resultaten van het structurele model. Het model heeft
een voldoende ijit, met χ2(268) = 574,72, p < 0,001, χ2 /df = 2,14, CFI = 0,90,
RMSEA = 0,06, SRMR = 0,06, en komt overeen met het family stress-model,
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 47
47
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
waarbij – binnen elke ouder – depressieve symptomen, relatieconflicten
en opvoedingsgedrag mediërende variabelen zijn tussen de ouderlijke
ijinanciële stress en het externaliserend probleemgedrag van de adolescent.
Meer speciijiek is ijinanciële stress positief geassocieerd met depressieve
symptomen en met relatieconflicten, en deze relatieconflicten zijn op hun
beurt negatief geassocieerd met het positief ouderlijke opvoedingsgedrag
en positief geassocieerd met het externaliserend probleemgedrag van
de adolescent. Zoals verwacht is het positief ouderlijk opvoedingsgedrag
negatief geassocieerd met het externaliserend probleemgedrag van de
adolescent (zie ijiguur 2). In tegenstelling tot onze verwachtingen werden
geen signiijicante partnereffecten gevonden tussen ijinanciële stress en
depressieve symptomen, noch tussen relatieconflicten en positief ouderlijk
opvoedingsgedrag. Er werden wel signiijicante actor- en partnereffecten
gevonden van depressieve symptomen naar relatieconflicten.
Wanneer we één voor één het geneste model met het niet geneste model
vergelijken, vinden we geslachtsverschillen in de actoreffecten van ijinanciele stress naar positief opvoedingsgedrag, (χ2(1) = 10,85, p < 0,001), waarbij de
ijinanciële stress van de vader signiijicant negatief geassocieerd is met zijn
positief ouderlijk gedrag (β = -0,16, p < 0,05), terwijl het actoreffect tussen
de ijinanciële stress van de moeder en het positief ouderlijk gedrag van de
moeder niet signiijicant is (β = 0,08, ns). Er werden geen geslachtsverschillen
gevonden in de andere actor- en partnerpaden.
Tot slot testten we op een meer formele manier de indirecte paden
langs welke ijinanciële stress geassocieerd is met het probleemgedrag van
adolescenten. Hiervoor gebruikten we het commando INDIRECT in Mplus.
Enkel de signiijicante paden, zoals getoond in ijiguur 2, werden in onze
analyses opgenomen. Ten eerste testten we de paden tussen ijinanciële
stress en relatieconflicten. Het indirecte effect van ijinanciële stress naar
relatieconflicten was signiijicant (indirect β = 0,07, p < 0,001), hetgeen suggereert dat depressieve symptomen gedeeltelijk de relatie tussen ijinanciële
stress en relatieconflicten medieert. Ten tweede testten we het indirecte
pad tussen relatieconflicten en het probleemgedrag van de adolescent via
ouderlijk opvoedingsgedrag, hetgeen signiijicant was (indirect β = 0,03,
p < 0,05). Ten derde testten we de mediërende paden tussen ijinanciële
stress en positief ouderlijk gedrag. Zoals verwacht was het indirect effect
van moeders ijinanciële stress naar moeders positief ouderlijk gedrag via
depressieve symptomen en relatieconflict signiijicant (indirect β = -0,04,
p < 0,05). Verder bleek het indirecte pad van vaders ijinanciële stress naar
vaders positief ouderlijk gedrag via vaders depressieve symptomen en
relatieconflicten signiijicant te zijn (indirect β = -0,01, p < 0,05), net zoals
48
MEM2014.1-druk.indd 48
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
49
Noot
* = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001
FN = Financiël nood; ONZ = Financiële onzekerheid FL = Financiële last; OC = Openlijke conflicten; VA = Verbale agressie; RS = Relatie Stress; MOPV = Opvoeding moeder;
VOPV = Opvoeding vader; EXT = Externaliserend probleemgedrag kind; MR = Moeder
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 49
Figuur 2 Financiële stress gerelateerd aan het probleemgedrag van adolescenten
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
het indirecte pad via relatieconflicten alleen (indirect β = -0,02, p < 0,05)
signiijicant was (zie ijiguur 2). Tot slot toonden de analyses aan dat de totale
indirecte effecten van moeders ijinanciële stress naar het probleemgedrag
van het kind (indirect β = 0,04, p < 0,01) en van vaders ijinanciële stress naar
het probleemgedrag van het kind (indirect β = 0,06, p < 0,001) klein maar
niettemin signiijicant waren. De verschillende indirecte paden, zoals te zien
in tabel 3, leveren evidentie voor het vooropgestelde family stress-model.
Tabel 3
Indirecte efecten van inanciële stress naar probleemgedrag van adolescent
Financiële stress van moeder naar probleemgedrag adolescent
Totaal indirect
Fin. stress M → conlict M → probleemgedrag K
Fin. stress M → depressie M → conlict M → probleemgedrag K
Fin. stress M → depressie M → conlict V → probleemgedrag K
Fin. stress M → conlict M → opvoeding M → probleemgedrag K
Fin. stress M → depressie M → conlict M → opvoeding M → probleemgedrag K
Fin. stress M → depressie M → conlict V → opvoeding V → probleemgedrag K
Financiële stress van vader naar probleemgedrag adolescent
Totaal indirect
Fin. stress V → conlict V → probleemgedrag K
Fin. stress V → opvoeding V → probleemgedrag K
Fin.stress V → depressie V → conlict M → probleemgedrag K
Fin.stress V → depressie V → conlict V → probleemgedrag K
Fin.stress V → conlict V → opvoeding V → probleemgedrag K
Fin.stress V → depressie V → conlict M → opvoeding M → probleemgedrag K
Fin.stress V → depressie V → conlict V → opvoeding V → probleemgedrag K
Noot
† = p < 0,1; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001
M: Moeder; V: Vader; K: Kind
4.
Std. Est.
S.E.
0,037
0,017
0,009
0,004
0,003
0,002
0,001
0,011
0,008
0,003
0,002
0,002
0,001
0,000
**
*
**
*
*
*
†
0,064
0,016
0,030
0,004
0,009
0,003
0,001
0,002
0,016
0,007
0,013
0,002
0,003
0,002
0,000
0,002
***
*
*
*
**
†
†
*
Discussie
In dit artikel onderzochten we family stress-processen via de welke ijinanciële stress geassocieerd is met het probleemgedrag van adolescenten. We
vertrokken vanuit het family stress-model van Conger en collega’s, maar
hebben dit model uitgebreid door data van beide ouders uit eenzelfde gezin
te analyseren. Onze doelstellingen waren drieledig. Ten eerste was ons
doel na te gaan hoe de ijinanciële stress van moeders en vaders is geassocieerd met het probleemgedrag van de adolescenten, via het leven van de
50
MEM2014.1-druk.indd 50
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
ouders. Hiervoor onderzochten we actor- en partnereffecten. Ten tweede
wilden we nagaan in welke mate de paden tussen ijinanciële stress en het
probleemgedrag van de adolescent verschillend zijn voor moeders en vaders.
Tot slot bekeken we de indirecte paden tussen ijinanciële stress en het
probleemgedrag van adolescenten.
Wat betreft onze eerste doelstelling, bevestigen de resultaten het family
stress model van Conger en collega’s (Conger e.a., 1994; Conger e.a., 2002).
Net zoals in andere niet-Vlaamse studies (bijvoorbeeld Falconier, 2010;
Leinonen e.a., 2002) tonen de resultaten aan dat als ouders bezorgd zijn over
hun huidige en toekomstige ijinanciële situatie, de effecten van deze stress
gerelateerd zijn aan verhoogde depressieve symptomen, hetgeen op zijn
beurt de relatieconflicten doet toenemen. Verder tonen de resultaten aan
dat ouderlijk opvoedingsgedrag gedeeltelijk de relatie tussen relatieconflicten en het probleemgedrag van adolescenten medieert. Overeenkomstig met
andere studies (bijvoorbeeld Parke e.a., 2004), vonden we dat de relatieconflicten van moeders en vaders ook directe effecten hebben op het gedrag van
adolescenten. We hielden in de studie rekening met zowel effecten binnen
(actor) als tussen (partner) de ouders. We vonden meerdere actoreffecten,
maar we vonden ook partnereffecten tussen depressieve symptomen en
relatieconflicten, hetgeen aantoont dat meer depressieve symptomen bij
de ene partner ervoor zorgen dat de andere partner het gevoel heeft dat er
meer relationele conflicten aanwezig zijn. Als we kijken naar praktische
implicaties betekent dit dat het voor hulpverleners raadzaam is om beide
ouders zoveel mogelijk te betrekken in het hulpverleningsproces. Het is niet
omdat de ene ouder depressieve symptomen vertoont dat de andere oudere
die ook vertoont, maar het is wel duidelijk dat de depressieve symptomen
van één ouder invloed heeft op de andere familieleden. Daarom kan het belangrijk zijn om ouders niet alleen te leren omgaan met de eigen depressieve
symptomen, maar ook om hen bepaalde vaardigheden aan te leren zodat
ze oog hebben voor en kunnen omgaan met de depressieve symptomen
van de andere ouder.
In tegenstelling tot onze verwachting vonden we geen partnereffecten
tussen ijinanciële stress en depressieve symptomen. Dit resultaat komt
niet overeen met studies van Falconier en Epstein (Falconier & Epstein,
2010, 2011), waarin partnereffecten werden gevonden van ijinanciële stress
naar psychologische distress. In hun studies werd psychologische distress
echter geoperationaliseerd als demand/withdraw (letterlijk vertaald: eisen/terugtrekken) (Falconier & Epstein, 2011) en psychologische agressie/
positief gedrag ten aanzien van de partner (Falconier & Epstein, 2010). Deze
constructen verwijzen speciijiek naar de relatie.
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 51
51
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
De tweede doelstelling van dit artikel was nagaan of de sterkte van de
paden verschilden voor moeders en vaders. Onze resultaten tonen aan
dat family stress-processen in zekere mate genderspeciijiek zijn. Niettegenstaande het feit dat moeders ietwat meer ijinanciële stress hadden dan
vaders, was enkel de ijinanciële stress van de vader rechtstreeks gerelateerd
aan het ouderlijk opvoedingsgedrag van de vader. In zekere zin betekent dit
dus dat het vaderschap meer gevoelig is voor stress dan het moederschap
(Cummings e.a., 2004). Enige voorzichtigheid hierbij is niettemin geboden,
aangezien er geen geslachtsverschillen werden gevonden in de relatie tussen
relatieconflicten en ouderlijk opvoedingsgedrag. In elk geval tonen onze
resultaten aan dat er tot op heden te weinig aandacht is besteed aan de rol
van de vaders. In toekomstig onderzoek naar mediërende paden tussen
ijinanciële stress en probleemgedrag van kinderen is het raadzaam om beide
ouders te betrekken. Gegeven het feit dat moeders beter lijken te kunnen
omgaan met ijinanciële stress dan vaders, kan het ook interessant zijn om
onderzoek te doen naar de coping-strategieën die moeders hanteren.
Tot slot toont dit artikel aan dat het belangrijk is om rekening te houden
met meerdere mediërende variabelen indien we de relatie tussen ijinanciële
stress en het probleemgedrag van jongeren willen onderzoeken. Overeenkomstig met de family stress-onderzoeken die werden uitgevoerd buiten de
Verenigde Staten (Aytac & Rankin, 2009; Kinnunen & Feldt, 2004; Kwon e.a.,
2003), vonden we dat ijinanciële stress zowel directe als indirecte effecten
heeft op relatieconflicten, terwijl de onderzoeken die werden uitgevoerd in
de Verenigde Staten enkel indirecte effecten vinden. Sommige academici
wijten deze verschillen toe aan het verschil in culturele tradities, zoals
de aanwezigheid van meer traditionele rolpatronen buiten de Verenigde
Staten (Aytac & Rankin, 2009; Kwon e.a., 2003). We menen dat deze verklaring minder van toepassing is op onze steekproef. De resultaten van de
European Values Study (EVS, 2010) tonen immers aan dat ongeveer 82%
van de Belgische respondenten het ermee eens zijn dat mannen evenveel
verantwoordelijkheid moeten nemen als vrouwen met betrekking tot het
huishouden en de kinderen, en ongeveer 91% van de Belgische respondenten
gaat ermee akkoord dat zowel man als vrouw moeten bijdragen aan het
huishoudinkomen. Een andere verklaring – die ook door Kwon en collega’s
(2003) wordt aangehaald – is dat we in deze studie geïnteresseerd waren in
ouders met een adolescent, terwijl de meeste studies geïnteresseerd zijn in
ouders met jonge kinderen (e.g., Conger e.a., 2002; Leinonen e.a., 2002). De
ijinanciële kosten met betrekking tot het opvoeden en onderrichten van
oudere kinderen zijn groter dan deze van jonge kinderen, waardoor dit
rechtstreeks aanleiding kan geven tot relationele conflicten (Kwon e.a.,
52
MEM2014.1-druk.indd 52
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
2003). De leeftijd van de kinderen zou ook kunnen verklaren waarom het
ouderlijk opvoedingsgedrag slechts gedeeltelijk de link tussen relationele
conflicten en het probleemgedrag van kinderen medieert. Leeftijdsgenoten
en het gevoel van bij een groep te horen zijn voor adolescenten vaak doorslaggevend om al dan niet probleemgedrag te vertonen (Newman, Lohman
& Newman, 2007), en beide zijn zelfs belangrijker dan de opvoedingsgedragingen van de ouders (Buehler, 2006). Bijgevolg is het aannemelijk dat
positieve ouderlijke gedragingen slechts gedeeltelijk een beschermende rol
vervullen. Het lijkt ons daarom aangewezen om in toekomstig onderzoek
family stress-processen te onderzoeken bij kinderen met een verschillende
leeftijd.
Deze studie is onderhevig aan een aantal beperkingen. Ten eerste
maakt deze studie geen gebruik van longitudinale data: causale relaties
kunnen dus enkel verondersteld worden. Niettemin kunnen we zowel
vanuit de theorie als vanuit de bevindingen van longitudinaal onderzoek
naar family stress-processen (Kiernan & Huerta, 2008; Linver e.a., 2002;
Mistry e.a., 2008b) veronderstellen dat ijinanciële stress een invloed heeft
op het gedrag van kinderen, via de ouders. Een tweede beperking is dat de
studie gebaseerd is op tweeoudergezinnen met een kind tussen 11 en 17 jaar,
waardoor alleenstaande ouders – die het vaak ijinancieel moelijker hebben
dan tweeoudergezinnen – uitgesloten worden. Daarnaast maakt de studie
gebruik van een niet-probabilistische methode om de participanten te
rekruteren, waardoor de representativiteit van de resultaten in het gedrang
komt. Niettegenstaande het feit dat onze steekproef behoorlijk heterogeen
is, zijn ouders met een lage opleiding ondervertegenwoordigd, waardoor
onze resultaten niet veralgemeend kunnen worden naar de Vlaamse populatie. Tot slot maken we in deze studie gebruik van moeder-, vader- en
kindrapporteringen om het probleemgedrag van de adolescent te meten.
Door het gebruik van zowel ouder en kind rapporteringen vermijden we het
probleem van de common-method-variance, maar niettemin is het gebruik
van zelf-rapporteringen een beperking. Zelf-rapporteringen zijn immers
impressies van informanten en bijgevolg onderhevig aan vertekeningen.
Een betere manier om zowel exogene en endogene variabelen te meten is
door gebruik te maken van observatie of rapporteringen van onafhankelijke
beoordelaars (Podsakoff, MacKenzie & Podsakoff, 2012; Renk, 2005; Semmer,
Grebner & Elfering, 2003).
Rekening houdend met deze beperkingen, levert deze studie een bijdrage
aan de bestaande literatuur over family stress-processen door gebruik te
maken van een actor-partner-benadering. We vonden meerdere actoreffecten, maar ook partnereffecten werden gevonden. Daarnaast vonden we
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 53
53
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
dat het opvoedingsgedrag van vaders meer beïnvloed wordt door ijinanciële
stress dan dat van moeders. Onze resultaten tonen aan dat het belangrijk is
om meerdere gezinsleden te betrekken in onderzoek naar de relatie tussen
ouderlijke ijinanciële stress, opvoeding en het probleemgedrag van jongeren.
Dankbetuiging
Deze studie kwam tot stand met de steun van het FWO Methusalem Fonds [41/
FA040100/FFB2998] en het onderzoeksfonds (BOF) van Universiteit Antwerpen
[41/FA040300/5/5628]. Bijkomende ijinanciering werd ter beschikking gesteld door
het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen. De auteurs danken Bea Cantillon,
ph.d., voor haar visie en steun.
Literatuur
Achenbach, T. (1991). Manual for the Child Behavior Checklist. Burlington, VT: University of
Vermont: Department of Psychiatry.
Adamsons, K. & Buehler, C. (2007). Mothering versus fathering versus parenting: Measurement
equivalence in Parenting measures. Parenting-Science and Practice, 7 (3), 271-303.
Aytac, I. & Rankin, B. (2009). Economic Crisis and Marital Problems in Turkey: Testing the
Family Stress Model. Journal of Marriage and Family, 71, 756-767.
Barnett, M. (2008). Economic disadvantage in complex family systems: Expansion of family
stress models. Clinical Child and Family Psychology Review, 11 (3), 145-161.
Benner, A. & Kim, S. (2010). Understanding Chinese American Adolescents’ Developmental
Outcomes: Insights From the Family Stress Model. Journal of Research on Adolescence, 20
(1), 1-12.
Blau, G. (1994). Testing a 2-dimensional measure of job search behavior. Organizational Behavior
and Human Decision Processes, 59 (2), 288-312.
Bodenmann, G., Ledermann, T. & Bradbury, T. (2007). Stress, sex, and satisfaction in marriage.
Personal Relationships, 14 (4), 551-569. doi: 10.1111/j.1475-6811.2007.00171.x
Buehler, C. (2006). Parents and peers in relation to early adolescent problem behavior. Journal
of Marriage and Family, 68 (1), 109-124. doi: 10.1111/j.1741-3737.2006.00237.x
Clark, A. & Senik, C. (2010). Who Compares to Whom? The Anatomy of Income Comparisons in
Europe. Economic Journal, 120 (544), 573-594. doi: 10.1111/j.1468-0297.2010.02359.x
Coiro, M. & Emery, R. (1998). Do marriage problems affect fathering more than mothering? A
quantitative and qualitative review. Clinical Child and Family Psychology Review, 1 (1), 23-40.
Conger, R. & Conger, K. (2002). Resilience in Midwestern families: Selected ijindings from the ijirst
decade of a prospective, longitudinal study. Journal of Marriage and Family, 64 (2), 361-373.
Conger, R., Conger, K., Elder, G., Lorenz, F., Simons, R. & Whitbeck, L. (1992). A family process
model of economic hardship and adjustment of early adolescent boys. Child Development,
63 (3), 526-541.
54
MEM2014.1-druk.indd 54
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
Conger, R., Conger, K. & Martin, M. (2010). Socioeconomic Status, Family Processes, and
Individual Development. Jounal of marriage and the family, 72, 685-704. doi: 10.1111/j.17413737.2010.00725.x
Conger, R., Ge, X., Elder, G., Lorenz, F. & Simons, R. (1994). Economic-stress, coercive family
process, and developmental problems of adolescents. Child Development, 65 (2), 541-561.
Conger, R., Wallace, L., Sun, Y., Simons, R., McLoyd, V. & Brody, G. (2002). Economic pressure
in African American families: A replication and extension of the family stress model.
Developmental Psychology, 38 (2), 179-193. doi: 10.1037//0012-1649.38.2.179
Cummings, E., Goeke-Morey, M. & Raymond, J. (2004). Fathers in family context: Effects of marital quality and marital conflict. In M. Lamb (Ed.), The role of the father in child development
(4th ed., pp. 196-221). New York: Wley.
Eurostat (2008). Survey on Income and Living Conditions (SILC) Questionnaire Manual 2008.
http://www.cso.ie/en/surveysandmethodology.
EVS (2010). European Values Study 2008: Belgium (EVS 2008): GESIS Data Archive, Cologne.
ZA4759 Data ijile Version 1.1.0, doi:10.4232/1.10156.
Falconier, M. (2010). Female Anxiety and Male Depression: Links Between Economic Strain
and Psychological Aggression in Argentinean Couples. Family Relations, 59 (4), 424-438.
doi: 10.1111/j.1741-3729.2010.00613.x
Falconier, M. & Epstein, N. (2010). Relationship satisfaction in Argentinean couples under
economic strain: Gender differences in a dyadic stress model. Journal of Social and Personal
Relationships, 27 (6), 781-799. doi: 10.1177/0265407510373260
Falconier, M. & Epstein, N. (2011). Female-demand/male-withdraw communication in Argentinian couples: A mediating factor between economic strain and relationship distress.
Personal Relationships, 18 (4), 586-603. doi: 10.1111/j.1475-6811.2010.01326.x
Faugier, J. & Sargeant, M. (1997). Sampling hard to reach populations. Journal of Advanced
Nursing, 26 (4), 790-797.
Garijinkel, I., Rainwater, L. & Smeeding, T. (2010). Wealth and Welfare States: Is America a Laggard
or Leader? Oxford: Oxford University Press.
Haagenars, A., de Vos, K. & Zaidi, M. (1994). Poverty Statistics in the Late 1980s: Research Based
on Micro-data. Luxembourg: Ofijice for Ofijicial Publications of the European Communities.
Haan, A. de, Prinzie, P. & Dekovic, M. (2010). How and why children change in aggression and
delinquency from childhood to adolescence: Moderation of overeactive parenting by child
personality. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51, 725-733.
Hox, J. (1999). Principes en toepassing van structurele modellen. Kind en Adolescent, 20, 200-217.
Johnson, P. & O’Leary, K. (1987). Parental behavior patterns and conduct disorders in girls.
Journal of Abnormal Child Psychology, 15 (4), 573-581.
Kalmijn, M. & Liefbroer, A. (2011). Nonresponse of Secondary Respondents in Multi-Actor
Surveys: Determinants, Consequences, and Possible Remedies. Journal of Family Issues, 32
(6), 735-766. doi: 10.1177/0192513x10390184
Kenny, D. Kashy, D. & Cook, W. (2006). Dyadic data analysis. New York: The Guilford Press.
Kerig, P. (1996). Assessing the links between interparental conflict and child adjustment: The
conflicts and problem-solving scales. Journal of Family Psychology, 10 (4), 454-473.
Kiernan, K. & Huerta, M. (2008). Economic deprivation, maternal depression, parenting and
children’s cognitive and emotional development in early childhood. British Journal of
Sociology, 59 (4), 783-806.
Kinnunen, U. & Feldt, T. (2004). Economic stress and marital adjustment among couples: analyses
at the dyadic level. European Journal of Social Psychology, 34 (5), 519-532. doi: 10.1002/ejsp.213
Kohout, F., Berkman, L., Evans, D. & Cornoni-Huntley, J. (1993). Two shorter forms of the CES-D
Depression Symptoms Index. Journal of Aging and Health, 5 (2), 179-193.
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 55
55
17-03-14 17:35
MENS & MA ATSCHAPPIJ
Kwon, H., Rueter, M., Lee, M., Koh, S. & Ok, S. (2003). Marital relationships following the Korean
economic crisis: Applying the family stress model. Journal of Marriage and Family, 65 (2),
316-325. doi: 10.1111/j.1741-3737.2003.00316.x
Lavee, Y., McCubbin, H. & Olson, D. (1987). The effect of stressful life events abd transitions on
family functioning and well-being. Journal of Marriage and the Family, 49 (4), 857-873. doi:
10.2307/351979
Leeuwen, K. van & Vermulst, A. (2004). Some psychometric properties of the Ghent Parental Behavior Scale. European Journal of Psychological Assessment, 20 (4), 283-298. doi:
10.1027/1015-5759.20.4.283
Leeuwen, K. van, Vermulst, A., Kroes, G., De Meyer, G. & Veerman, J. (2011). De verkorte schaal
voor ouderlijk gedrag. VSOG voor ouders van jeugdigen van 4 t/m 18 jaar. Nijmegen: Katholieke Universiteit Leuven/Praktikon bv.
Leeuwen, K. van, Vermulst, A., Kroes, G., De Meyer, G. & Veerman, J. (2011). De verkorte schaal
voor ouderlijk gedrag. VSOG voor ouders van jeugdigen van 4 t/m 18 jaar. Nijmegen: Katholieke Universiteit Leuven/Praktikon bv.
Leinonen, J., Solantaus, T. & Punamaki, R. (2002). The speciijic mediating paths between economic hardship and the quality of parenting. International Journal of Behavioral Development,
26 (5), 423-435. doi: 10.1080/01650250143000364
Linver, M., Brooks-Gunn, J. & Kohen, D. (2002). Family processes as pathways from income to
young children’s development. Developmental Psychology, 38 (5), 719-734.
Malmberg, L. & Flouri, E. (2011). The Comparison and Interdependence of Maternal and Paternal Influences on Young Children’s Behavior and Resilience. Journal of Clinical Child and
Adolescent Psychology, 40 (3), 434-444.
McBride, M. (2001). Relative-income effects on subjective well-being in the cross-section. Journal
of Economic Behavior & Organization, 45 (3), 251-278. doi: 10.1016/s0167-2681(01)00145-7
Mistry, R., Biesanz, J., Taylor, L., Burchinal, M. & Cox, M. (2004). Family income and its relation
to preschool children’s adjustment for families in the NICHD study of early child care.
Developmental Psychology, 40 (5), 727-745.
Mistry, R., Lowe, E., Benner, A. & Chien, N. (2008). Expanding the family economic stress model:
Insights from a mixed-methods approach. Journal of Marriage and Family, 70 (1), 196-209.
Muthén, L. & Muthén, B. (2010). Mplus user’s guide. Version 6.0. Los Angeles, CA: Muthén &
Muthén.
Nelson, J., O’Brien, M., Blankson, A., Calkins, S. & Keane, S. (2009). Family Stress and Parental
Responses to Children’s Negative Emotions: Tests of the Spillover, Crossover, and Compensatory Hypotheses. Journal of Family Psychology, 23 (5), 671-679.
Newman, B., Lohman, B. & Newman, P. (2007). Peer group membership and sense of belonging:
Their relationship to adolescent behavior problems. Adolescence, 42 (166), 241-263.
Parke, R. (2002). Fathers and families. In M. H. Bornstein (Ed.), Handbook of Parenting: Vol. 3.
Being and becoming a parent (2nd ed., pp. 27-74). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Parke, R., Coltrane, S., Duffy, S., Buriel, R., Dennis, J., Powers, J., … Widaman, K. (2004). Economic
stress, parenting, and child adjustment in Mexican American and European American
families. Child Development, 75 (6), 1632-1656. doi: 10.1111/j.1467-8624.2004.00807.x
Patterson, G. (1982). Coercive family process. A social interactional approach (Vol. 3). Eugene, OR:
Castalia Publishing Company.
Podsakoff, P., MacKenzie, S. & Podsakoff, N. (2012). Sources of Method Bias in Social Science
Research and Recommendations on How to Control It. In S.T. Fiske, D.L. Schacter & S.E.
Taylor (Eds.), Annual Review of Psychology, Vol 63 (Vol. 63, pp. 539-569).
56
MEM2014.1-druk.indd 56
M&M 2014, VOL. 89, NO. 1
17-03-14 17:35
FINANCIËLE STRESS VAN OUDERS EN HE T PROBLEEMGEDR AG VAN ADOLESCENTEN
Ponnet, K., Mortelmans, D., Wouters, E., Van Leeuwen, K., Bastaits, K. & Pasteels, I. (2013a).
Parenting stress and marital relationship as determinants of mothers’ and fathers’ parenting.
Personal Relationships, 20 (2), 259-276. doi: 10.1111/j.1475-6811.2012.01404.x
Ponnet, K., Wouters, E., Mortelmans, D., Pasteels, I., De Backer, C., Van Leeuwen, K. & Van
Hiel, A. (2013b). The Influence of Mothers’ and Fathers’ Parenting Stress and Depressive
Symptoms on Own and Partner’s Parent-Child Communication. Family process, 52 (2),
312-324. doi: 10.1111/famp.12001
Porter, B. & O’Leary, K. (1980). Marital discord and childhood behavior problems. Journal of
Abnormal Child Psychology, 8 (3), 287-295. doi: 10.1007/bf00916376
Renk, K. (2005). Cross informant ratings of the behavior of children and adolescents: The “Gold
Standard”. Journal of Child and Family Studies, 14 (457-468).
Rothbaum, F. & Weisz, J. (1994). Parental caregiving and child externalizing behavior in nonclinical samples: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 116, 55-74.
Semmer, N., Grebner, S. & Elfering, A. (2003). Beyond self-report: using observational, physiological, and situation-based measures in research on occupational stress. In P. Perrewe &
D. Ganster (Eds.), Emotional and Physiological Processes and Positive Intervention Strategies
(Vol. 3, pp. 205-263): Emerald Group Publishing Limited.
Vieno, A., Nation, M., Pastore, M. & Santinello, M. (2009). Parenting and antisocial behavior: a
model of the relationship between adolescent self-disclosure, parental closeness, parental
control, and adolescent antisocial behavior. Developmental Psychology, 45, 1509-1519.
Over de auteurs
Koen Ponnet, ph.d. ([email protected]), Centrum voor Longitudinaal
en Levensloop Onderzoek (CELLO), Universiteit Antwerpen; Hoger Instituut voor
Gezinswetenschappen, HUBrussel. Correspondentieadres: Sint-Jacobstraat 2, 2000
Antwerpen, België.
Edwin Wouters, ph.d. ([email protected]), Centrum voor Longitudinaal en Levensloop Onderzoek (CELLO), Universiteit Antwerpen.
Dimitri Mortelmans, ph.d. ([email protected]), Centrum voor
Longitudinaal en Levensloop Onderzoek (CELLO), Universiteit Antwerpen.
PONNE T, WOUTERS & MORTELMANS
MEM2014.1-druk.indd 57
57
17-03-14 17:35