wtw 15243 - Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Interne Parafenronde
Contactpersoon
C. Geurts
T 06-52679006
[email protected]
Datum
8 april 2014
minuut
Wtw 15243, Rivier de Maas, definitieve watervergunning
Kuypers Kessel BV. te Kessel
Getypt door! paraaf
Vervolg op
C. Geurts
Wtw15243
RWS-2013/52100
Rappeldatum
R. Goossens
Verzonden door/paraaf
Verzenddatum
Verzendwijze
Medewerking van/paraaf
Na verzending retour aan
G.Athanassiou (HH-Toets)
P. Roumen (HH-Toets)
T. Kerkhof
(allen akkoord bij
ontwerpbeschikking)
Chris
Afschrift aan
Adres
—t
..
9’
Z4L
—1
swaterstaat
?rie van Infrastructuur en Milieu
Vergunning
Datum
Nummer
Onderwerp
RWS2014/ 16966
Definitieve watervergunni ng
Wtw15243, Rivier de Maas, het realiseren van een
nevengeul, gebied herinrichten met natuur in de
gemeente Leudal gelegen langs de linkeroever van
de rivier de Maas tussen km 87,4 en $7,9.
Inhoudsopgave
1.
AANHEF
2
2.
BESLUIT
2
3
3.1
VOORSCHRIFTEN VOOR HET BRENGEN VAN STOFFEN IN EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM.
3.2
VOORSCHRIFTEN VOOR HET GEBRUIK MAKEN VAN EEN RIJKS WATERSTAATSWERK EN/OF EEN
BI]BEHORENDE BESCHERMINGSZONE
3.3
4.
4.1
4.2
VOORSCHRIFTEN VOOR HET GEBRUIK MAKEN VAN EEN REGIONAAL WATERSTAATSWERK
AANVRAAG
ALGEMEEN
HANDELINGEN WAARVOOR VERGUNNING WORDT AANGEVRAAGD
5 TOETSING VAN DE AANVRAAG AAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET
WATERBEHEER
/
H
6
6
6
6
7
$
5.1 BEOORDELING VOOR WAT BETREFT HET BRENGEN VAN STOFFEN IN EEN
OPPERVLAKTEWATERLICHAAM
5.2
9
BEOORDELING VOOR WAT BETREFT HET GEBRUIK MAKEN VAN EEN RIJKSWATERSTAATSWERK
EN/OF BIJBEHORENDE BESCHERMINGSZONE
13
6
PROCEDURE
19
ALGEMEEN
19
19
6.1
6.2
BEHANDELING VAN ZIENS WIJZEN
7.
CONCLUSIE
19
8.
ONDERTEKENING
20
9.
MEDEDELINGEN
21
BIJLAGE 1, BEGRIPSBEPALINGEN
23
BIJLAGE 2, ANALYSERESULTATEN
BIJLAGE 3, TEKENINGEN
22
23
Pagina 1 van 25
1. Aanhef
Datum
10 april 2014
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 11 oktober 2013 een aanvraag
ontvangen van Zand en Grindbedrijf Kuypers Kessel B.V., Maasstraat 47 te 5995
NB Kessel om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw)
voor het verrichten van handelingen in een watersysteem.
Nummer
°‘‘/I
-
De aanvraag is namens de aanvrager ingediend door LBPSight BV., Postbus 1475
te 3439 MT Nieuwegein.
De aanvraag betreft:
1.
2.
het gebruik maken van het rijkswaterstaatswerk rivier de Maas of de daartoe
behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de
functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te
verrichten, werken te maken of te behouden, dan wel vaste substanties of
voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of
liggen gelegen op de percelen kadastraal bekend gemeente Neer, sectie P,
nummers 3, 6, 13 en 15 aan de linkeroever van de rivier de Maas tussen km
87,4 en km 87,9 in de gemeente Leudal en:
het brengen van onopgeloste bestanddelen in een oppervlaktewaterlichaam,
afkomstig van uitbreidingslocatie zand- en grindwinning te Neer-Hanssum,
gelegen op de percelen kadastraal bekend gemeente Neer, sectie P, nummers
3,6, 13 en 15 aan de linkeroever van de rivier de Maas tussen km 87,4 en km
87,9 in de gemeente Leudal.
De aanvraag is geregistreerd onder nummer RWS-2013/52100 Wtw 15243.
2. Besluit
Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de
Algemene wet bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen besluit de
minister van Infrastructuur en Milieu als volgt:
De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.2 juncto artikel 6.5, onder c
Waterwet aan Zand en Grindbedrijf Kuypers Kessel B.V., Maasstraat 47 te 5995
NB Kessel te verlenen voor:
1.1 het brengen van onopgeloste bestanddelen in een
oppervlaktewaterlichaam, afkomstig van de uitbreidingslocatie zand- en
grindwinning te Neer-Hanssum, gelegen aan de linkeroever van de rivier
de Maas tussen km 87,4 en km 87,9 in de gemeente Leudal; en
1.2 het gebruikmaken van het rijkswaterstaatswerk rivier de Maas of de
daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in
overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of
daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te maken of te
Pagina 2 van 25
5’
behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen
of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen op het perceel
kadastraal bekend gemeente op de percelen kadastraal bekend gemeente
Neer, sectie P, nummers 3, 6, 13 en 15 aan de linkeroever van de rivier de
Maas tussen km 87,4 en km 87,9 in de gemeente Leudal.
Datum
10 apr 2014
Nummer
Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden met het oog op de in
artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen.
Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt
verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning.
3. Voorschriften
3.1 Voorschriften voor het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam
Voorschrift 1
Soorten Afvalwaterstromen
Uitsluitend in de bestaande ontgrondingsplas die in open verbinding staat met het
stroomvoerend gedeelte van de rivier de Maas mogen de hieronder genoemde
stofemissies/morsverliezen worden gebracht;
Locatie
Stoffen
Ontgrondingsplas
Stofemissies/morsverliezen als gevolg van bagger-,
graaf-, win- en aanvulactiviteiten
Deze ontgrondingslocatie Neer-Hanssum ligt aan de linkeroever van de rivier de
Maas tussen km 87,4 en 87,9 in de gemeente Leudal.
De inlaat van de rivier de Maas is aangegeven in de bij deze beschikking behorende
“Ecotopenkaaft, variant C” zoals aangegeven in het rapport Grontmij Nederland B.V.
d.d. 10 oktober 2013.
Voorschrift 2
Eisen aan de werkzaamheden
1.
2.
Voor de in voorschrift 1 genoemde lozingen geldt dat ter plaatse van de
contactzone van de inlaat in de rivier de Maas naar de hoogwatergeul, het
gehalte aan onopgeloste bestanddelen op enig moment niet meer mag
bedragen dan 50 mg/l boven de achtergrondwaarde in rivier de Maas.
De meting dient plaats te vinden 20 meter uit de oever loodrecht gemeten op de
as van de rivier op 1 meter diepte. Voor de achtergrondwaarde 20 meter ten
Pagina 3 van 25
3.
3.2
zuiden van de zuidelijke kop van de inlaat en voor de actuele waarde 20 meter
ten noorden van de noordelijke kop van de inlaat.
De analyse van de in lid 1 genoemde parameter, moet worden uitgevoerd
conform de methode, waarnaar wordt verwezen in de bij deze vergunning
behorende bijlage 2.
D
10a
t
2014
Nummer
SZOL1//J
Voorschriften voor het gebruik maken van een waterstaatswerk
en/of bij behorende beschermingszone
Voorschrift 3
Plaatsbepaling en uitvoering werken
Permanente werken
De werken (herinrichten met natuur) dienen te worden gemaakt en behouden en
uitgevoerd ter plaatse zoals is aangegeven op de bij deze beschikking behorende
“Ecotopenkaart, variant C” zoals aangegeven in het rapport Grontmij Nederland BV.
d.d. 10 oktober 2013.
Tijdelijke werken
De 2 gronddepots (gezamenlijk inhoud van 100.000 m3) mogen tijdelijk worden
gemaakt en behouden, gedurende 2 jaren na aanvang van de werkzaamheden,
conform tekening Grontmij met tekeningnummer 306016-RMD-316-T08-2 d.d. 1608-2012 (fase 1 en fase 2).
Het ponton (L 20 m x B 40 m), aanlegsteiger ( L 20 m x B 5 m) en 2 afmeerpalen
mogen tijdelijk, tot en met 2020, te worden geplaatst en behouden binnen het
met rood gearceerde gebied van “tekening situering locatie op luchtfoto” d.d. 910-2012, projectnummer 306016.
Voorschrift 4
Aanvang en voltooiing van de werkzaamheden
1.
2.
3.
Ten minste 5 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt begonnen moet
de vergunninghouder van het voornemen daartoe, kennis geven aan de
wate rbehee rd er.
Door of namens de waterbeheerder kunnen met betrekking tot de
werkzaamheden aanwijzingen worden gegeven ter bescherming van de
betrokken belangen. De vergunninghouder zorgt ervoor dat de gegeven
aanwijzingen terstond worden opgevolgd.
Indien het werk gereed is, moet dit uiterlijk binnen 2 werkdagen gemeld worden
aan de waterbeheerder. Hierbij moet vergunninghouder volledige medewerking
verlenen bij het beoordelen van de vergunningvoorschriften door de
waterbeheerder (de oplevering).
Pagina 4 van 25
Voorschrift 5
Ongewoon voorval
Datum
1.
2.
3.
Indien zich een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, dienen
onmiddellijk maatregelen te worden getroffen die redelijkerwijs kunnen
worden verlangd, om nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken en
ongedaan te maken ten aanzien van:
het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam of
bijbehorende kunstwerken overeenkomstig de daaraan toegekende functies,
de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam, en
het kustfundament.
De vergunninghouder meldt een dergelijk ongewoon voorval zo spoedig
mogelijk aan de waterbeheerder.
De vergunninghouder verstrekt aan de waterbeheerder tevens, zodra zij
bekend zijn, de gegevens met betrekking tot:
De oorza(a)k(en) van het voorval en de omstandigheden waaronder het
voorval zich heeft voorgedaan;
Andere gegevens die van belang zijn om de aard en ernst van de gevolgen
voor het waterstaatswerk van het voorval te kunnen beoordelen;
De maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van
het voorval te voorkomen, te beperken en/of ongedaan te maken.
Binnen 5 werkdagen na een dergelijk ongewoon voorval, moet de
vergunninghouder aan de waterbeheerder informatie verstrekken over de
maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval
zich nogmaals kan voordoen.
Oapni2O14
-
-
-
4.
Voorschrift 6
Beheerplan en onderhoud
1.
2.
3.
4.
3.3.
De op grond van deze vergunning aanwezige werken moeten doelmatig
functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden
bediend.
De vergunninghouder dient ten behoeve van het beheer van het
ingerichte/afgewerkte terreinen binnen 4 jaar na aanvang van de
werkzaamheden een beheerplan ter goedkeuring bij de waterbeheerder in te
dienen.
Het beheerplan dient te worden opgesteld in overleg met de waterbeheerder, de
provincie Limburg en voor zover bekend, de toekomstige eindbeheerder(s).
Het beheer dient te worden uitgevoerd conform het schriftelijk goedgekeurde
beheerpla n.
Voorschriften van algemene aard
Voorschrift 7
Contactpersoon
Pagina 5 van 25
1
2
3
De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in
het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het bij deze
vergunning bepaalde of bevolene, waarmee door of namens de
waterbeheerder in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd.
De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen veertien dagen nadat deze
vergunning inwerking is getreden de waterbeheerder mee, wat de
contactgegevens zijn ( naam, adres telefoonnummer en e-mailadres) van
degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen.
Wijzigingen moeten binnen 14 dagen schriftelijk worden gemeld.
Datum
10 april 2014
Nummer
20R1// oj
4. Aanvraag
4.1 Algemeen
Aanleiding
4.1.1
In de gemeente Leudal, ten zuiden van de kern Neer, wordt sinds medio jaren
negentig gewerkt aan de aanleg van een hoogwatergeul in het kader van het
project Neer-Hanssum. De huidige ontgrondingsvergunning van Zand- en
Grindbedrijf Kuypers B.V., hierna te noemen Kuypers Kessel, in het gebied
Neer Hanssum loopt medio 2015 af. Om het gebied in de geest van het
oorspronkelijke inrichtingsplan uit 1993 aan de zuidzijde rivierkundig en
landschappelijk gezien adequaat af te kunnen ronden, dient aansluitend op de
bestaande ontgronding, een ontgronding van een zuidelijk gelegen perceel plaats
te vinden. De afronding van de ontgronding is voorzien in het typische Maaslandschap grenzend aan Hanssum. In het oosten grenst het gebied aan de
Maas. De zuidelijke begrenzing wordt gevormd door Bouxweerd en in het
westen ligt het gebied aan de Arik. Voor de huidige ontgronding en inrichting is
destijds een Wbr-vergunning verleend. De huidige aanvraag voor een
vergunning op grond van de Waterwet dient ten behoeve van de afronding van
voornoemde werkzaamheden.
—
4.1.2
Bedrijfssituatie
De inrichting bestaat uit de ontgrondingslocatie Neer-Hanssum. De locatie is
gelegen in de gemeente Leudal, ten zuiden van de kern Neer. Voor de
wijziging/uitbreiding van de inrichting aan de zuidzijde is een aanvraag ingediend
tot wijziging van de huidige omgevingsvergunning uit 1995. Bevoegd gezag
hiervoor is de gemeente Leudal.
Doel van deze ontgrondingslocatie is het winnen van grondstoffen zand en grind
en vervolgens rivierkundig en landschappelijk afronden van de hoogwatergeul.
Hiervoor zullen ontgrondings- en herinrichtingwerkzaamheden in zuidelijke richting
van de bestaande hoogwatergeul plaatsvinden. In circa 4 jaar zal dit aanvullende
gebied (gedeeltelijk) worden ontgrond en heringericht met natuur. De winning van
grondstoffen gebeurt met behulp van een elektrische diepgrijper. Bij de
graafwerkzaamheden wordt verder gebruik gemaakt van graafmachines,
Pagina 6 van 25
bulldozers en dumpers. De ruwe grondstoffen worden per schip getransporteerd
naar de verwerkingsinstallatie nabij Kessel. De inrichting betreft een inrichting
type C in de zin van het Activiteitenbesluit.
4.2 Handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd
Datum
10 ,-i 2014
Nummer
-
_S-2oIC//ijC(
De aanvraag heeft betrekking op:
Het maken en behouden van een nevengeul en het gebied in te richten met
natuur.
Het tijdelijk leggen en laten liggen van 2 gronddepots (gezamenlijk inhoud van
100.000 m3) gedurende 2 jaren na aanvang werkzaamheden.
Het tijdelijk, tot en met 2020, plaatsen en behouden van een ponton (L 20 m x B
40 m), aanlegsteiger ( L 20 m x B 5 m) en 2 afmeerpalen.
Het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van:
Het verwijderen van 189.800 m3 waterbodem waarbij de maximale
vervuilingsgraad bestaat uit klasse B baggerspecie;
Delfstoffenwinning met diepgrijper;
Het maken van tijdelijke opslagdepots in het kader van ontgronding;
Verwerken van aanvulspecie binnen de inrichting
-
-
-
-
De verwijdering van de baggerspecie binnen een inrichting is vergunningplichtig.
De verontreinigingsgraad van de baggerspecie bedraagt maximaal klasse B en de
mate van verontreiniging onder de interventiewaarde blijft.
Delfstoffenwinning met diepgrijper is ook vergunningplichtig. Bij dit ontgraven
kunnen zwevende stoffen vrijkomen waardoor het water tijdelijk vertroebelt. Deze
vertroebeling blijft volgens de informatie uit de aanvraag echter lokaal hangen in
de bestaande ontgrondingsplas en zal dus niet uitspoelen naar het zomerbed van
de Maas.
Verder is als bijlage bij de aanvraag een zogeheten BPRW-toets ingediend. Deze
toets heeft als doel te voorkomen dat door de ingreep in rijkswater ongewenste
negatieve effecten optreden die de plannen en doelen in het BPRW negatief
beïnvloeden. Uit deze KRW-kwaliteitstoets voor ecologie blijkt dat er geen nadelige
effecten optreden voor het oppervlaktewaterlichaam de Zandmaas.
Andere regelgeving
Het toepassen c.q. hergebruik van ontgraven en/of van elders aan te voeren
materiaal en eventueel tijdelijke opslag wordt, voor wat betreft de chemische
kwaliteit, geregeld in andere regelgeving, namelijk in het kader van het Besluit
bodemkwaliteit (Bbk). Daarom wordt er in deze vergunning niet nader op ingegaan.
Pagina 7 van 25
4.2.1 Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de
handelingen plaatsvinden
De activiteit vindt plaats in het KRW-waterlichaam de Zandmaas, op
ontgrondingslocatie Neer-Hanssum. Dit KRW-waterlichaam behoort tot de
categorie rivieren en wordt aangemerkt als een sterk veranderd KRW
waterlichaam.
Datum
10 april 2014
Nummer
2ci’i/iØC
Kaderrich t/fin Water
De activiteiten vinden plaats binnen het KRW-waterlichaam Zandmaas. De KRW
waterlichaam behoort tot de categorie rivieren, en wordt aangemerkt als een sterk
veranderd KRW-waterlichaam.
Bij de toetsing van de aanvraag moet gekeken worden naar de effecten van de
vergunde activiteit op het/de relevante KRW-waterlichaam. KRW-waterlichamen
zijn niet hetzelfde als oppervlaktewaterlichamen in de Waterwet. KRW
waterlichamen zijn kleinere watereenheden. Bovendien zijn de KRW
waterlichamen anders begrensd. Er zijn stukken RWS-areaal die wel behoren tot
een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet, maar niet onderdeel zijn
van een KRW-waterlichaam. Voorbeelden hiervan zijn droge oeverzones
(waterbodem). Bij rivieren liggen de grenzen van het waterlichamen juist aan de
voet van de dijk. Dus horen de droge delen er ook bij. De begrenzing van zowel
oppervlaktewaterlichamen in de zin van de Waterwet als KRW-waterlichamen in
beheer bij het Rijk is te vinden in de ‘beheerkaart nat’.
4.2.2 Overzicht afvalwaterstromen
De aanvraag heeft betrekking op het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van
de volgende afvalwaterstromen/stoffen:
Stofemissies/morsverliezen als gevolg van bagger-, graaf-, win- en
aanvulactiviteiten binnen de delfstofwinning locatie Neer-Hanssum. Dit in
verband met het landschappelijk en rivierkundig adequaat kunnen afwerken van
de bestaande ontgronding in de geest van het opgestelde eindplan uit 1993.
-
5 Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader
voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene
doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het
waterbeheer:
a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en
waterschaarste;
b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en
ecologische kwaliteit van watersystemen en
c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Pagina 8 van 25
Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij
vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen
van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet
mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van
voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen.
Datum
10 aprï 2014
Nummer
ZOILl/f9
De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van
veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling
door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in
aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4
van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn
richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met
de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het
beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is
gehouden.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich
volgens het toetsingskader op de effecten van uw initiatief op de Rivier de Maas.
Aan de hand van het in dit hoofdstuk beschreven toetsingskader volgt
onderstaand de toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het
waterbeheer.
5.1 Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam
5.1.1
Regelgeving en beleid
Landelijk beleid ten aanzien van emissies
Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het preventief
beleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet: vermindering van
de verontreiniging door het toepassen van beste beschikbare technieken (BBT) en
waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen met het oog op het bereiken van
de gewenste waterkwaliteit. Voor het kwaliteitsbeheer in Rijkswateren heeft
daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW) een grote sturende betekenis. De KRW
vereist dat alle Europese lidstaten streven naar een goede kwaliteit van alle
waterlichamen waarop de richtlijn van toepassing is. Deze algemene doelstelling
heeft een nadere uitwerking gekregen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring
water 2009.
Het eerste beginsel van het preventief beleid ‘vermindering van de verontreiniging’
houdt in dat verontreiniging ongeacht de stofsoort zoveel mogelijk wordt beperkt
(voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit:
meer aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting),
implementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meer
aandacht voor een integrale milieuafweging en meer aandacht voor prioritering.
Invulling van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer ten minste ‘de beste
-
-
Pagina 9 van 25
6L
beschikbare technieken’ toepast, zoals vastgelegd in de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Wabo). In artikel 1.1 van de Wabo is de volgende definitie voor de
‘beste beschikbare technieken’ gegeven:
‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest
doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het
milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk
is, zoveel mogelijk te beperken, die kosten en baten in aanmerking genomen
economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort,
kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs
in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede
begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en
onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting
buiten gebruik wordt gesteld’.
—
Datum
10 april 2014
Nu m met
—
De Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) bevat de aanwijzing van de
Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken (BBT
documenten). Deze zijn weergegeven de bijlage bij de Mor. De in deze bijlage
aangewezen BBT-documenten kunnen worden aangemerkt als een adequate
invulling van de actuele beste beschikbare technieken die door het bevoegd
gezag dienen te worden toegepast bij de vergunningverlening.
De gebruikte technieken zijn getoetst aan de uitgangspunten van de beste
beschikbare technieken.
Conclusie
Door het verlenen van deze vergunning wordt bereikt dat ten minste de voor de
inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Het tweede beginsel ‘met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit
waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen nemen’ houdt in dat als gevolg
van de te vergunnen lozing geen significante verslechtering van de waterkwaliteit
plaats mag vinden ten opzichte van de bestaande situatie en dat het bereiken van
de KRW-doelstellingen niet in gevaar mag worden gebracht. Het is daarom vooral
van toepassing op nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen.
Dit tweede beginsel is uitgewerkt in een emissie-immissiebenadering in het
Handboek Immissietoets, waarvoor de uitgangspunten zijn vastgesteld door het
Nationaal Water Overleg en waarin een nationale uitwerking is gegeven van EU
richtsnoeren op grond van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn prioritaire stoffen. Het
Handboek Immissietoets is aangewezen als BBT-document in de bijlage bij de Mor.
De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke
restlozing op de waterkwaliteit (na toepassing van BEl). De immissietoets draagt bij
aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een individuele lozing in de totale
concentratie van een stof in de mengzone, het betreffende waterlichaam en
benedenstrooms.
In de Waterwet is de verhouding tussen watervergunningen en de waterplannen
nader uitgewerkt. De Waterwet stelt dat met de plannen rekening moet worden
gehouden bij de vergunningverlening. (art. 6.la Waterbesluit). Verder verwijst de
Waterwet voor het kader van de vergunningverlening ook naar het stelsel van
Pagina 10 van 25
milieukwaliteitseisen voor waterkwaliteit (art. 6.21 in combinatie met art. 2.1 en
2.10 van de Waterwet en art. 4 van de Krw). Bij vergunningverlening wordt
daarom getoetst aan dezelfde getalswaarden voor de waterkwaliteit die in het
kader van het effectgerichte spoor in de vorm van de milieukwaliteitseisen de
waterplannen aansturen. De toetsing wordt uitgevoerd op de manier die in het
Handboek Immissietoets is aangegeven.
De Kaderrichtlijn Water vraagt om te toetsen aan het beginsel van geen
achteruitgang. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen wordt
gekeken of de waterbeheerder met het toestaan van de lozing hier aan kan voldoen.
Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te veroorzaken maakt
daarom onderdeel uit van de immissietoets.
Datum
10 april 2014
Nummer
t2ei.1/4jl6
Indien toepassing van BBT en eventuele verdergaande maatregelen niet leiden tot
het voldoen aan de criteria uit de de Immissietoets, volgt een analyse van de
voorziene maatregelen in combinatie met de verwachte trends in ontwikkeling van
de milieukwaliteit voor dat waterlichaam en benedenstrooms gelegen
waterlichamen. Op basis daarvan kan eventueel een tijdelijke verslechtering van de
situatie worden toegestaan.
Getoetst moet worden of de verlening van de vergunning verenigbaar is met de
doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet.
Indien dit niet het geval is wordt een vergunning geweigerd of worden onder
voorwaarden aanvullende eisen gesteld.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in
werking getreden, verder aangehaald als ‘Activiteitenbesluit’. In het
Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten, die binnen inrichtingen plaats
kunnen vinden, algemene voorschriften opgenomen. Met het Activiteitenbesluit is
thans de vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 6.2 van de Waterwet voor een groot
aantal inrichtingen opgeheven.
Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie type inrichtingen, type A, B en C.
Inrichtingen ingedeeld in type A en B vallen geheel onder de algemene regels uit het
Activiteitenbesluit en hebben geen vergunning nodig op grond van de Wabo. Voor
inrichtingen type C blijft in beginsel een omgevingsvergunning (en eventueel een
watervergunning) nodig. De activiteiten die zijn geregeld in hoofdstuk 3 van het
Activiteitenbesluit zijn echter ook van toepassing op inrichtingen type C en worden
dus niet in die vergunning geregeld. De inrichting wordt door het Wabo-bevoegd
gezag gezien als een type C-inrichting en heeft dus een omgevingsvergunning en
een watervergunning nodig.
Beleid gevaarlijke stoffen
De richtlijn 2006/11/EG (voorheen 76/464/EEG) heeft betrekking op de
verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het oppervlaktewater en
aquatisch milieu van de Europese Unie geloosd worden. De Richtlijn prioritaire
stoffen (richtlijn 2008/105/EG) vervangt deze richtlijn in zijn geheel in 2013. De
Pagina 11 van 25
stoffenlijsten van richtlijn 2006/11/EG zijn nu al vervangen door de aparte
stoffenbijlage bij de Richtlijn prioritaire stoffen. In deze bijlage worden 33 stoffen
aangemerkt als prioritair dan wel prioritair gevaarlijk. De richtlijnen beogen een
einde te maken, dan wel beperkingen op te leggen, aan de waterverontreiniging
door deze gevaarlijke stoffen.
Dat
10
2014
Nummer
Specifiek voor de prioritaire en prioritaire gevaarlijke stoffen geldt vanuit de Richtlijn
prioritaire stoffen een vereiste van geleidelijk verminderen van emissies van
prioritaire stoffen en een stopzetting of geleidelijk beëindigen van emissies van
prioritair gevaarlijke stoffen. Op dit moment is er echter nog geen reductiebeleid
vastgesteld. Nieuwe lozingen waarbij prioritaire of prioritaire gevaarlijke stoffen
worden geloosd zullen terughoudend benaderd worden., en zullen getoetst worden
conform het toetsingskader waterkwaliteit aan de voor de prioritaire stoffen
geldende normen. Op grond van richtlijn 2006/11/EG geldt daarnaast nog steeds
een reductiebeleid voor de stoffen van lijst 1 en II, die in de inmiddels vervallen
bijlagen bij deze richtlijn voorkwamen. De dochterrichtlijnen met daarin 18 stoffen
blijven van kracht. Stoffen daarvan die expliciet genoemd zijn in de KRW als
prioritair (gevaarlijke) stof worden als zodanig behandeld. Omdat de KRW de
lidstaten ertoe verplicht zijn ten minste het huidige beschermingsniveau van het
milieu te handhaven, wordt in Nederland het reductiebeleid ongewijzigd voortgezet.
Dit betekent dat voor alle stoffen genoemd in lijst 1 en II van richtlijn 2006/11/EG
geldt, dat passende maatregelen moeten worden genomen ter vermindering of
beëindiging van de verontreiniging door deze stoffen. Daarbij zijn alle 132 kandidaat
lijst 1 stoffen aangewezen als zogenaamde ‘zwarte lijststoffen’. Daarnaast mogen op
grond van de Waterregeling voor de stoffen van lijst 1 waarvoor
emissiegrenswaarden gelden alleen tijdelijke lozingsvergunningen worden verleend.
5.1.2 Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de chemische
en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit)
De verontreinigingsgraad van de baggerspecie bedraagt maximaal klasse B.
Om de vertroebeling van het oppervlaktewater in de plas zoveel mogelijk te
beperken wordt in deze beschikking een voorschrift (voorschrift 2) opgenomen dat
het gehalte aan onopgeloste bestanddelen niet meer mag bedragen dan 50 mg/l
boven de achtergrondwaarde in de contactzone in de rivier de Maas.
Met bovenstaande wordt aangesloten op de voorwaarden uit het Besluit lozen
buiten inrichtingen.
5.1.3 Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door
watersystemen
Beleid voor de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen
Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties
toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende
rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkeiplan voor
de Rijkswateren (BPRW). Voor de Zandmaas gelden de volgende functies:
Pagina 12 van 25
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Natuur
Drinkwater
Zwemwater
Koelwater
Energie
Scheepvaart
Watersport en oeverrecreatie
Beroeps- en sportvisserij
Oppervlaktedeifstoffen
Archeologie, cultuurhistorie en landschap
Datum
10 aprI 2014
Nummer
2J.5.2oiL1//t3C
Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties
wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon &
gezond water op orde zijn. Voor de functies drinkwater, natuur, scheipdierwater en
zwemwater gelden echter aanvullend op de basiskwaliteit wettelijke eisen voor de
waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende gebieden die voortvloeien uit
Europese verplichtingen.
5.2 Beoordeling voor wat betreft het gebruik maken van een
rijkswaterstaatswerk en/of bijbehorende beschermingszone
5.2.1
Regelgeving en beleid
De hoofdlijnen van het nationale waterbeleid ten aanzien van veiligheid en het
doelmatig gebruik van rijkswaterstaatswerken zijn vastgelegd in het Nationaal
Waterplan (NWP), planperiode 2009-2015. Een verdere uitwerking en onderbouwing
van de beleidskeuzes en de realisatie op het gebied van waterveiligheid vindt plaats
in de Beleidsnota Waterveiligheid. Specifieke eisen ten aanzien van het veilig en
doelmatig gebruik van rijkswaterstaatswerken en/of bijbehorende
beschermingszones zijn uitgewerkt in de Beleidslijn Grote Rivieren, de Beleidslijn
Kust en het Beleidskader I]sselmeergebied.
Het beheer- en ontwikkelplan voor Rijkswateren 2010-2015 (BPRW) vertaalt dit
door naar het beheer van de Rijkswateren, met een onderverdeling naar functie en
watersysteem. Bovendien bevat het BPRW een toetsingskader voor individuele
besluiten, dat gebruikt wordt bij het toetsen en beoordelen van vergunningen voor
het gebruik van waterstaatswerken. Hierin is vastgelegd op welke manier deze
aanvragen getoetst worden aan de ecologische doelstellingen die op grond van het
BPRW gelden voor KRW-lichamen.
5.2.2. Overwegingen t.a.v. de beperkingen van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit).
Bij de behandeling van voorliggende aanvraag is getoetst aan de doelstellingen uit
artikel 2.1 van de Waterwet die verder zijn uitgewerkt in het Beheer- en
Ontwikkeiplan voor de Rijkswateren 2010-2015 (BPRW) en bijbehorende
documenten. De invulling van de basisfuncties veiligheid, voldoende, schoon en
Pagina 13 van 25
(ecologisch) gezond water in het BPRW dienen ter voorkoming van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste. De toets op het BPRW is te vinden in paragraaf
5.2.4.
Datum
10 apni 2014
Nummer
Om overstromingen in het rivierengebied te voorkomen, is behalve een netwerk van
functionerende keringen ook een goede afvoer van water, sediment en ijs via de
rivieren naar zee nodig. Het beleid m.b.t. de bescherming van deze
waterstaatkundige belangen is uitgewerkt in de Beleidslijn Grote Rivieren.
Voldoende water, niet te veel en niet te weinig, is cruciaal voor het goed
functioneren van Nederland. De grote rivieren en het IJsselmeer staan daarbij
centraal. Het waterbeheer is erop gericht om wateroverlast, watertekort, droogte en
verzilting te voorkomen en nadelige gevolgen te beperken. Wateroverlast, waarmee
de persoonlijke veiligheid van mensen in gevaar komt, wordt aangepakt binnen het
waterveiligheidsbeleid.
5.2.3 Beoordeling voor wat betreft het gebruik maken van een
rïjkswaterstaatswerk en/of bijbehorende beschermingszone
Vastgesteld dient te worden of de activiteit in strijd is met het toetsingskader van de
Waterwet als bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet en met name de Beleidsregels
Grote Rivieren. De beleidsregels berusten op artikel 6.12 van het Waterbesluit.
De Beleidsregels bieden een systematische aanpak om stap voor stap de
afwegingsgronden en de rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in
het rivierbed te kunnen bepalen ten behoeve van de beoordeling van
activiteiten/ingrepen. De systematische aanpak kan worden onderverdeeld in drie
afwegingskaders, te weten:
1.
2.
3.
eenmalige uitbreiding, tijdelijke activiteiten, activiteiten ten behoeve van
rivierbeheer of rivierverruiming of overige activiteiten van rivierkundig
ondergeschikt belang (artikel 3 van de Beleidsregels);
activiteiten in het gedeelte van het rivierbed waarop het bergend regime (artikel
4 van de Beleidsregels) van toepassing is;
activiteiten in het gedeelte van het rivierbed, waarop het stroomvoerend regime
van toepassing is (artikelen 5 en 6 van de Beleidsregels).
Ik heb vastgesteld dat op de onderhavige aanvraag artikel 3, sub c (tijdelijke
activiteiten) en artikel 5, sub f (realisatie van natuur) van de Beleidsregels Grote
rivieren van toepassing is.
Toetsing Beleidsregels artikel 3, onder c, tijdelijke activiteiten
(gronddepots, ponton (L 20 m x B 40 m), aanlegsteiger (L 20m x 8 5 m).
De toestemming voor deze activiteiten zijn gekoppeld aan een aantal rivierkundige
voorwaarden.
Pagina 14 van 25
Een activiteit moet tenminste voldoen aan de voorwaarde dat:
1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het
veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de
arvoercapaciteit;
3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de
waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering
mogelijk is;
Datum
10 april 2014
Nummer
Ter zake van de bescherming van het belang van het voorkomen en beperken van
overstromingen, wateroverlast en waterschaarste wordt het volgende ten aanzien
van deze punten overwogen:
Ad.1
Ten aanzien van de situering en uitvoering m.b.t. het veilig functioneren van
waterstaatswerken zijn er geen opmerkingen. Er zullen geen onveilige situaties
ontstaan.
Ad .2
Het betreft een tijdelijke situatie en levert daarom geen feitelijke belemmering op
voor rivierverruiming.
Ad .3
De activiteit vindt plaats in het onbedijkte deel van de Maas, dit houdt in dat er
getoetst dient te worden bij een 1/250 en 1/1250 afvoer te St. Pieter.
Effect op de waterstanden:
A. as van de rivier:
1/250: geen effecten op de waterstand.
1/1250: geen effecten op de waterstand.
B. winterbed:
1/250: de vorming van de depots leidt tot een locale waterstandverhoging van
maximaal 10 mm. Er is geen sprake van waterstandstijging tegen kades.
1/1250: de vorming van de depots leidt tot een locale waterstandverhoging
van maximaal 12 mm. Omdat het hier gaat om een waterstandverhoging op
de terreinen van Kuypers Kessel zelf is er geen sprake van een
verslechterende situatie voor derden.
-
-
-
-
Effecten op de stroomsnelheden en morfologie
Geen effecten op de stroomsnelheid in het zomerbed. Scheepvaartkundig gezien
zijn daarom geen problemen te verwachten.
Behalve mogelijk in de directe omgeving van de depots zijn er geen morfologische
effecten te verwachten.
Conclusie:
Vanuit rivierkundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de aangegeven
depotvorming.
Gelet op het vorenstaande wordt in dit geval voldaan aan genoemde voorwaarden.
Pagina 15 van 25
Toetsing Beleidsregels artikel 5, onder t, realisatie van natuur (herinrichten
gebied met natuurontwikkeling)
Datum
10 april 2014
Nummer
Na de ontgronding zal het gebied ingericht gaan worden met natuur. De grote
rivieren zijn opgenomen in de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Activiteiten die
bijdragen aan de ontwikkeling van deze Ecologische Hoofdstructuur in het rivierbed
worden als riviergebonden aangemerkt. Hiertoe behoren ook de
inrichtingsmaatregelen die met natuurontwikkeling zijn verbonden.
Q_”.)5
Deze onderdelen vallen onder de noemer riviergebonden natuur.
De realisatie van natuur is onder voorwaarden toegestaan.
De toestemming voor deze activiteiten zijn gekoppeld aan een aantal rivierkundige
voorwaarden.
Een activiteit moet tenminste voldoen aan de voorwaarde dat:
1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het
veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de
afvoercapaciteit;
3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de
waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering
mogelijk is;
4. de resterende, blijvende waterstandseffecten of de afname van het bergend
vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige
realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
Ter zake van de bescherming van het belang van het voorkomen en beperken van
overstromingen, wateroverlast en waterschaarste wordt het volgende ten aanzien
van deze punten overwogen:
Ad. 1
Ten aanzien van de situering en uitvoering m.b.t. het veilig functioneren van
waterstaatswerken zijn er geen opmerkingen.
Ad .2
Het plan levert rivierverruiming op en is daarom geen feitelijke belemmering voor
rivierverruiming.
Ad.3 en 4
De activiteit vindt plaats in het onbedijkte deel van de Maas, dit houdt in dat er
getoetst dient te worden bij een 1/250 en 1/1250 afvoer te St. Pieter.
Het hydraulische onderzoek naar de effecten van de ingreep is uitgevoerd door
bureau Agtersloot Hydraulisch Advies, de resultaten hiervan zijn beschreven in
een rapportage (DDT. 30-09-2012).
Pagina 16 van 25
Het effect op de waterstanden is zichtbaar in figuur 1 en 2. De gebieden met
waterstandstijging zijn in oranje aangegeven, waterstanddaling is in geel
aangegeven.
A. as van de rivier:
1/250: de afronding Neer-Hanssum leidt tot een waterstandverlaging van
ongeveer 11 mm ter hoogte van ongeveer km 87. Deze daling zet zich in
bovenstroomse richting voort. Bij Roermond is nog altijd sprake van een
daling van 11 mm. Een stijging van de waterstanden treedt op tussen km 88.9
en 89.0, deze bedraagt maximaal 1 mm.
1/1250: de afronding Neer-Hanssum leidt tot een waterstandverlaging van
ongeveer 12 mm bij km 87. Deze daling zet zich in bovenstroomse richting
voort. Bij Roermond is nog altijd sprake van een daling van 10 mm. Een
stijging van de waterstanden treedt op tussen km 88.9 en 89.0, deze bedraagt
maximaal 1 mm.
B. winterbed:
1/250: het zijn voornamelijk de terreinen van Kuypers Kessel zelf waar de
waterstanden zullen stijgen. De maximale stijging bedraagt (alleen lokaal) 18
mm. Er is geen sprake van waterstandstijging tegen kades.
1/1250: een stijging van de waterstanden ontstaat vooral op de terreinen van
Kuypers Kessel zelf. De maximale stijging bedraagt 16 mm (langs de
noordelijke grens van het nieuw te ontgraven terrein), Op het terrein van de
boerderij van ]oosten stijgen de waterstanden variërend van 2 tot 5 mm.
Omdat de waterhoogte op deze locatie al 2.5
3 m bedraagt kan er in feite
niet meer gesproken worden van een toename van het risico op extra hinder
of schade. Bovenstrooms ongeveer km 89 is sprake van een daling die zich
doorzet tot Roermond. In het winterbed tussen ongeveer km $7.5 en km 84.5
(dit is ter hoogte van de brug bij Roermond) bedraagt de daling zelfs 10 tot
maximaal 12 mm.
Datum
10 april 2014
Nummer
I4 4
3
-
/
-
-
-
Effecten op de stroomsnelheden en morfologie
De Richtlijnen Vaarwegen (2011) geeft als maximum toelaatbare
dwarsstroomsnelheid op een vaarweg 0,3 m/s bij een maximum debiet van 50
m3/s aan. Deze richtlijn wordt ook aangehouden bij de beoordeling volgens
het REK. Bij de afronding van Neer-Hanssum zal de oeverlijn qua ligging en
hoogte niet of nauwelijks veranderen. Dit betekent dat de stroomsnelheid in het
zomerbed niet merkbaar zal toenemen. Scheepvaartkundig gezien zijn daarom
geen problemen te verwachten.
Er is geen aparte analyse gedaan om de morfologische effecten vast te stellen die
de uitvoering van het plan zal hebben. Het overstromen van de scheidingsdam
tussen zomerbed en de nevengeul begint bij een afvoer van 1100 â 1200 m3/s.
Vanaf dit moment zullen de stroomsnelheden in het zomerbed gaan afnemen. De
sedimentatie of toename van sedimentatie die hierdoor zou kunnen ontstaan dient
getoetst te worden op het effect op de vaargeul. Afhankelijk hiervan dienen
maatregelen genomen te worden. De snelheden berekend met WAQUA geven een
indruk van de locaties waar het risico op sedimentatie/extra sedimentatie het
grootst is. Er is een berekening uitgevoerd voor de 1/250 afvoer. Hieruit blijkt dat
de snelheden in de rivier tussen ongeveer km 87.5 en km 89 zullen afnemen.
Deze bedraagt maximaal ongeveer 0.15 0.2 m/s. Erosie binnen de rivier zal niet
ontstaan.
Pagina 17 van 25
Conclusie
De veiligheid van waterstaatswerken is niet in het geding. Op de afronding van
Neer-Hanssum rust geen feitelijke belemmering. Het initiatief zorgt voor een
duidelijke zaagtand met slechts een zeer geringe waterstandverhoging in de as
van de rivier. Waterstandstijging tegen kades treedt niet op. In het winterbed
ontstaat een stijging van de waterstand voornamelijk op eigen terrein van
Kuypers. Bij derden bedraagt de waterhoogte in de huidige situatie al 2.5
3
meter. De schade is dan al dusdanig groot dat er feitelijk niet meer gesproken kan
worden van een extra toename van hinder of schade als gevolg van de geringe
extra stijging van de waterstanden. Veranderingen van snelheid in de
dwarsrichting binnen de vaarweg zijn er niet. Scheepvaartkundig gezien zijn
daarom geen problemen te verwachten.
Morfologisch gezien zou er mogelijk enige sedimentatie of een toename van reeds
bestaande sedimentatie kunnen ontstaan in de rivier. De mate waarin kan blijken
uit de bestaande jaarlijkse peilingen van de Maas. Indien nodig kunnen
maatregelen worden getroffen.
Vanuit rivierkundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de afronding van
Neer-Hanssum.
Datum
10 april 2014
Nummer
Beheerplan
Voor het beheren en onderhouden van het gebied dient een heldere taak- en
verantwoordelijkheidsverdeling te worden opgesteld. Om dit te concretiseren, wordt
een voorschrift opgenomen waarin binnen 4 jaren na aanvang van de
werkzaamheden een goedgekeurd beheerplan wordt geëist. In het beheerplan dient
de visie voor toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot het beheer en
onderhoudstaken te worden vastgelegd.
5.2.4
Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de
chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen
(waterkwaliteit).
Zoals hierboven is uiteengezet vallen de te ontgraven materiaal en toepassen van
materiaal voor wat betreft de chemische beoordeling, onder andere wet- en
regelgeving, te weten het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Hetzelfde geldt voor de
mogelijke lozingen buiten de inrichting welke in het kader van het Besluit lozingen
buiten inrichting (BIbi) geregeld dienen te worden. Deze vallen derhalve buiten het
kader van deze watervergunning en worden daarom niet in deze vergunning
behandeld.
Toets BPRW.
Als onderdeel van het BPRW dient een toetsingskader doorlopen te worden. Hierin
worden individuele besluiten met betrekking op nieuwe ontwikkelingen in het
watersysteem getoetst aan de chemische en ecologische doelstellingen van het
betreffende oppervlaktewaterlichaam, in casu waterlichaam Zandmaas, “langzaam
stromende rivier/nevengeul op zand/klei”.
Pagina 18 van 25
Als eindbeoordeling van deze toetsing volgens het BPRW geldt dat de haalbaarheid
van de voor de Zandmaas geldende doelstellingen door de ingrepen van de
werken niet worden benadeeld en op de locatie en na beëindiging van de
bedrijfsmatige activiteiten, zelfs worden bevorderd.
2014
Nummer
2u2ci L,/, q
S.)
De onderhavige maatregel behelst geen KRW-maatregel en heeft ook geen
significant negatief effect op een andere KRW-maatregel.
Het toetsingskader BPRW (ecologische toets) is succesvol doorlopen.
5.2.5
Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door
watersystemen.
Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties
toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende
rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor
de Rijkswateren (BPRW). Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen
van de gebruiksfuncties wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid,
voldoende water en schoon en gezond water op orde zijn. Voor de functies
drinkwater, natuur en zwemwater gelden echter aanvullend op de basiskwaliteit
wettelijke eisen voor de waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende
gebieden die voortvloeien uit Europese verplichtingen.
De aangevraagde werken beïnvloeden de hierboven genoemde functies niet.
6 Procedure
6.1 Algemeen
De Waterwet bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het
verlenen van een vergunning voor het brengen van stoffen in een de uniforme
openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb en afdeling
13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn.
Met ingang van 20 februari 2014 tot en met 3 april 2014 heeft het besluit ter
inzage gelegen bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland en de gemeente Leudal.
Hiervan is kennis gegeven in de Staatscourant en in het kader van
zorgvuldigheid gepubliceerd in het Leudal nieuws. Gedurende deze periode zijn
er geen zienswijzen tegen de ontwerp-watervergunning ingekomen.
7. Conclusie
De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de
doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond
van de overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen
van de gevraagde vergunning.
Pagina 19 van 25
8.
Ondertekening
Datum
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
Namens deze,
rl en ing,
T.L.B. du
10 april 2014
Nummer
i:35-
ier
Pagina 20 van 25
9.
Mededelingen
Datum
Bent u het niet eens met dit besluit?
Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de
bestuursrechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te
bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel
belanghebbende bij het besluit zijn.
10 april 2014
Nummer
t-2ci
/ J
De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van
een beroepschrift:
Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent?
Welk doel wilt u met uw beroep bereiken?
Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u
met deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere,
wellicht eenvoudigere wijze bereiken?
-
-
-
Hoe dient u beroep in?
Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag
waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw
beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet
zelf, maar namens een bedrijf of organisatie een beroepschrift indient dan kunt u
het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
Organisatie S ingeschreven.
In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan:
uw naam en adres;
een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt
(bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en
zo mogelijk een kopie van het besluit;
de reden waarom u beroep instelt;
de datum en uw handtekening.
Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in
rekening gebracht.
-
-
-
-
Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent
dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is. Als u dit niet
wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt
u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit door de
Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een
voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of
Organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige
voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
organisatie is ingeschreven.
De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen.
U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via
htt ://loket. rechtspraak.nI/bestuursrecht. daarvoor moet u wel beschikken over
een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de
precieze voorwaarden.
Pagina 21 van 25
Overige mededelingen:
Datum
10 april 2014
Het hebben van deze vergunning ontslaat de houder niet van de verplichting om
de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat
derden of de Staat ten gevolge van het gebruik maken van de vergunning schade
lijden.
Nummer
t20tL///C(
Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan:
1. het Bureau Verontreinigingsheffing Rijkswateren, Postbus 20906, 2500 EX Den
Haag;
2. Burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, Leudalplein 1 te 6093
HE Heythuysen.
Naast de vergunning heeft u voor het gebruik van staatsgrond- en water nog
toestemming nodig van Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf. Ik wijs u er op dat
Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf aan een dergelijke privaatrechtelijke
regeling nog nadere voorwaarden kan stellen, waaronder het betalen van een
(marktconforme) gebruiksvergoeding. Pas op het moment dat een
privaatrechtelijke regeling is overeengekomen met Rijksvastgoed- en
ontwikkelingsbedrijf mag gebruik worden gemaakt van staatseigendom(men) ter
uitvoering van de vergunde activiteit(en).
Vergunninghouder moet er rekening mee houden dat er naast de onderhavige
vergunning, voor de handelingen waarop de vergunning betrekking heeft, tevens
een vergunning en/of ontheffing en/of meldingsplicht vereist kan zijn op grond van
andere wetten en/of verordeningen en/of andere overheden.
Pagina 22 van 25
Bijlage 1, Begripsbepalingen
Datum
10 april 2014
Nummer
Behorende bij de vergunning van de minister van Infrastructuur en Milieu van
heden, nr.
In deze vergunning wordt verstaan onder:
1. ‘Aanvraag’: De aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag is op 11
oktober 2013 binnengekomen bij de minister van Infrastructuur en Milieu en
geregistreerd onder nummer RWS-2013/52100 Wtw 15243;
2. ‘Afdeling vergunningverlening’: de afdeling Vergunningverlening van
Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, postbus 25, 6200 MA Maastricht;
3. ‘BPRW 2009-2015’: het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 20092015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden (te downloaden
van www.rijkswaterstaat.nl)
4. ‘Bevoegd gezag’: de hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat ZuidNederland, namens de minister van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat,
Zuid-Nederland, postbus 25, 6200 MA Maastricht);
5. ‘Kaderrichtlijn Water (KRW)’: richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot
vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het
waterbe leid;
6. ‘KRW-waterlichaam’: volgens artikel 2, lid 10, van de richtlijn 2000/60/EG is
een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van
aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een
rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een
overgangswater of een strook kustwater;
7. ‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het
oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan;
8. ‘Ontvangstdatum aanvraag’: eerste datum dat de aanvraag ontvangen is bij
een bestuursorgaan.
9. ‘Oppervlaktewaterlichaam’: samenhangend geheel van vrij aan het
aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede
de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen
krachtens de Wtw, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
10. ‘Waterbeheerder’: de minister van Infrastructuur en Milieu, per adres de
hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, p/a postbus 25,
6200 MA Maastricht;
11. ‘Werken’: bouwwerk, weg- of waterbouwkundig werk of anderszins
functionele toepassing van een bouwstof;
12. ‘Werkzaamheden’: het maken, aanleggen, houden, onderhouden en opruimen
van het op grond van de vergunning (te behouden) werk;
Pagina 23 van 25
Bijlage 2
Datum
10 april 2014
Analysevoorschriften
Nummer
2oI4J,
Behorende bij de vergunning van de Minister van Infrastructuur en Milieu van
heden, nr.
De in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden
bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de methoden voor de analyse voor
afvalwater’ van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI):
De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de
naleving van de emissie-eisen voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-66001 en de conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO
5667-3.
Stof! parameter:
Onopgeloste bestanddelen gemeten
op 1 meter onder de waterspiegel
NEN-nummer:
NEN 6621:1988/C1:1992 ni
Een wijziging in het normblad treedt automatisch in werking 6 weken nadat de
wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een
andere, vergelijkbare methode wil gebruiken, behoeft dit voorafgaand de
schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.
Pagina 24 van 25
Bijlage 3, Tekeningen
Datum
10 april 2014
Nummer
_4J.3s_
Behorende bij de vergunning van de minister van Infrastructuur en Milieu van
heden, nr.
•
•
•
tekening Grontmij met tekeningnummer 306016-RMD-316-TO$-2 d.d. 16-082012 (fase 1 en fase 2).
“Ecotopenkaart, variant C” zoals aangegeven in het rapport Grontmij Nederland
B.V. d.d. 10 oktober 2013.
Tekening “situering locatie op luchtfoto” d.d. 9-10-2012, projectnummer
306016.
Pagina 25 van 25