Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Interne Parafenronde Contactpersoon C. Geurts T 06-52679006 [email protected] Datum 8 april 2014 minuut Wtw 15243, Rivier de Maas, definitieve watervergunning Kuypers Kessel BV. te Kessel Getypt door! paraaf Vervolg op C. Geurts Wtw15243 RWS-2013/52100 Rappeldatum R. Goossens Verzonden door/paraaf Verzenddatum Verzendwijze Medewerking van/paraaf Na verzending retour aan G.Athanassiou (HH-Toets) P. Roumen (HH-Toets) T. Kerkhof (allen akkoord bij ontwerpbeschikking) Chris Afschrift aan Adres —t .. 9’ Z4L —1 swaterstaat ?rie van Infrastructuur en Milieu Vergunning Datum Nummer Onderwerp RWS2014/ 16966 Definitieve watervergunni ng Wtw15243, Rivier de Maas, het realiseren van een nevengeul, gebied herinrichten met natuur in de gemeente Leudal gelegen langs de linkeroever van de rivier de Maas tussen km 87,4 en $7,9. Inhoudsopgave 1. AANHEF 2 2. BESLUIT 2 3 3.1 VOORSCHRIFTEN VOOR HET BRENGEN VAN STOFFEN IN EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM. 3.2 VOORSCHRIFTEN VOOR HET GEBRUIK MAKEN VAN EEN RIJKS WATERSTAATSWERK EN/OF EEN BI]BEHORENDE BESCHERMINGSZONE 3.3 4. 4.1 4.2 VOORSCHRIFTEN VOOR HET GEBRUIK MAKEN VAN EEN REGIONAAL WATERSTAATSWERK AANVRAAG ALGEMEEN HANDELINGEN WAARVOOR VERGUNNING WORDT AANGEVRAAGD 5 TOETSING VAN DE AANVRAAG AAN DE DOELSTELLINGEN VAN HET WATERBEHEER / H 6 6 6 6 7 $ 5.1 BEOORDELING VOOR WAT BETREFT HET BRENGEN VAN STOFFEN IN EEN OPPERVLAKTEWATERLICHAAM 5.2 9 BEOORDELING VOOR WAT BETREFT HET GEBRUIK MAKEN VAN EEN RIJKSWATERSTAATSWERK EN/OF BIJBEHORENDE BESCHERMINGSZONE 13 6 PROCEDURE 19 ALGEMEEN 19 19 6.1 6.2 BEHANDELING VAN ZIENS WIJZEN 7. CONCLUSIE 19 8. ONDERTEKENING 20 9. MEDEDELINGEN 21 BIJLAGE 1, BEGRIPSBEPALINGEN 23 BIJLAGE 2, ANALYSERESULTATEN BIJLAGE 3, TEKENINGEN 22 23 Pagina 1 van 25 1. Aanhef Datum 10 april 2014 De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 11 oktober 2013 een aanvraag ontvangen van Zand en Grindbedrijf Kuypers Kessel B.V., Maasstraat 47 te 5995 NB Kessel om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw) voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. Nummer °‘‘/I - De aanvraag is namens de aanvrager ingediend door LBPSight BV., Postbus 1475 te 3439 MT Nieuwegein. De aanvraag betreft: 1. 2. het gebruik maken van het rijkswaterstaatswerk rivier de Maas of de daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te maken of te behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen gelegen op de percelen kadastraal bekend gemeente Neer, sectie P, nummers 3, 6, 13 en 15 aan de linkeroever van de rivier de Maas tussen km 87,4 en km 87,9 in de gemeente Leudal en: het brengen van onopgeloste bestanddelen in een oppervlaktewaterlichaam, afkomstig van uitbreidingslocatie zand- en grindwinning te Neer-Hanssum, gelegen op de percelen kadastraal bekend gemeente Neer, sectie P, nummers 3,6, 13 en 15 aan de linkeroever van de rivier de Maas tussen km 87,4 en km 87,9 in de gemeente Leudal. De aanvraag is geregistreerd onder nummer RWS-2013/52100 Wtw 15243. 2. Besluit Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de Algemene wet bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen besluit de minister van Infrastructuur en Milieu als volgt: De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.2 juncto artikel 6.5, onder c Waterwet aan Zand en Grindbedrijf Kuypers Kessel B.V., Maasstraat 47 te 5995 NB Kessel te verlenen voor: 1.1 het brengen van onopgeloste bestanddelen in een oppervlaktewaterlichaam, afkomstig van de uitbreidingslocatie zand- en grindwinning te Neer-Hanssum, gelegen aan de linkeroever van de rivier de Maas tussen km 87,4 en km 87,9 in de gemeente Leudal; en 1.2 het gebruikmaken van het rijkswaterstaatswerk rivier de Maas of de daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te maken of te Pagina 2 van 25 5’ behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen op het perceel kadastraal bekend gemeente op de percelen kadastraal bekend gemeente Neer, sectie P, nummers 3, 6, 13 en 15 aan de linkeroever van de rivier de Maas tussen km 87,4 en km 87,9 in de gemeente Leudal. Datum 10 apr 2014 Nummer Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden met het oog op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen. Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning. 3. Voorschriften 3.1 Voorschriften voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam Voorschrift 1 Soorten Afvalwaterstromen Uitsluitend in de bestaande ontgrondingsplas die in open verbinding staat met het stroomvoerend gedeelte van de rivier de Maas mogen de hieronder genoemde stofemissies/morsverliezen worden gebracht; Locatie Stoffen Ontgrondingsplas Stofemissies/morsverliezen als gevolg van bagger-, graaf-, win- en aanvulactiviteiten Deze ontgrondingslocatie Neer-Hanssum ligt aan de linkeroever van de rivier de Maas tussen km 87,4 en 87,9 in de gemeente Leudal. De inlaat van de rivier de Maas is aangegeven in de bij deze beschikking behorende “Ecotopenkaaft, variant C” zoals aangegeven in het rapport Grontmij Nederland B.V. d.d. 10 oktober 2013. Voorschrift 2 Eisen aan de werkzaamheden 1. 2. Voor de in voorschrift 1 genoemde lozingen geldt dat ter plaatse van de contactzone van de inlaat in de rivier de Maas naar de hoogwatergeul, het gehalte aan onopgeloste bestanddelen op enig moment niet meer mag bedragen dan 50 mg/l boven de achtergrondwaarde in rivier de Maas. De meting dient plaats te vinden 20 meter uit de oever loodrecht gemeten op de as van de rivier op 1 meter diepte. Voor de achtergrondwaarde 20 meter ten Pagina 3 van 25 3. 3.2 zuiden van de zuidelijke kop van de inlaat en voor de actuele waarde 20 meter ten noorden van de noordelijke kop van de inlaat. De analyse van de in lid 1 genoemde parameter, moet worden uitgevoerd conform de methode, waarnaar wordt verwezen in de bij deze vergunning behorende bijlage 2. D 10a t 2014 Nummer SZOL1//J Voorschriften voor het gebruik maken van een waterstaatswerk en/of bij behorende beschermingszone Voorschrift 3 Plaatsbepaling en uitvoering werken Permanente werken De werken (herinrichten met natuur) dienen te worden gemaakt en behouden en uitgevoerd ter plaatse zoals is aangegeven op de bij deze beschikking behorende “Ecotopenkaart, variant C” zoals aangegeven in het rapport Grontmij Nederland BV. d.d. 10 oktober 2013. Tijdelijke werken De 2 gronddepots (gezamenlijk inhoud van 100.000 m3) mogen tijdelijk worden gemaakt en behouden, gedurende 2 jaren na aanvang van de werkzaamheden, conform tekening Grontmij met tekeningnummer 306016-RMD-316-T08-2 d.d. 1608-2012 (fase 1 en fase 2). Het ponton (L 20 m x B 40 m), aanlegsteiger ( L 20 m x B 5 m) en 2 afmeerpalen mogen tijdelijk, tot en met 2020, te worden geplaatst en behouden binnen het met rood gearceerde gebied van “tekening situering locatie op luchtfoto” d.d. 910-2012, projectnummer 306016. Voorschrift 4 Aanvang en voltooiing van de werkzaamheden 1. 2. 3. Ten minste 5 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt begonnen moet de vergunninghouder van het voornemen daartoe, kennis geven aan de wate rbehee rd er. Door of namens de waterbeheerder kunnen met betrekking tot de werkzaamheden aanwijzingen worden gegeven ter bescherming van de betrokken belangen. De vergunninghouder zorgt ervoor dat de gegeven aanwijzingen terstond worden opgevolgd. Indien het werk gereed is, moet dit uiterlijk binnen 2 werkdagen gemeld worden aan de waterbeheerder. Hierbij moet vergunninghouder volledige medewerking verlenen bij het beoordelen van de vergunningvoorschriften door de waterbeheerder (de oplevering). Pagina 4 van 25 Voorschrift 5 Ongewoon voorval Datum 1. 2. 3. Indien zich een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, dienen onmiddellijk maatregelen te worden getroffen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd, om nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken ten aanzien van: het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende kunstwerken overeenkomstig de daaraan toegekende functies, de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam, en het kustfundament. De vergunninghouder meldt een dergelijk ongewoon voorval zo spoedig mogelijk aan de waterbeheerder. De vergunninghouder verstrekt aan de waterbeheerder tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens met betrekking tot: De oorza(a)k(en) van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; Andere gegevens die van belang zijn om de aard en ernst van de gevolgen voor het waterstaatswerk van het voorval te kunnen beoordelen; De maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken en/of ongedaan te maken. Binnen 5 werkdagen na een dergelijk ongewoon voorval, moet de vergunninghouder aan de waterbeheerder informatie verstrekken over de maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen. Oapni2O14 - - - 4. Voorschrift 6 Beheerplan en onderhoud 1. 2. 3. 4. 3.3. De op grond van deze vergunning aanwezige werken moeten doelmatig functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden bediend. De vergunninghouder dient ten behoeve van het beheer van het ingerichte/afgewerkte terreinen binnen 4 jaar na aanvang van de werkzaamheden een beheerplan ter goedkeuring bij de waterbeheerder in te dienen. Het beheerplan dient te worden opgesteld in overleg met de waterbeheerder, de provincie Limburg en voor zover bekend, de toekomstige eindbeheerder(s). Het beheer dient te worden uitgevoerd conform het schriftelijk goedgekeurde beheerpla n. Voorschriften van algemene aard Voorschrift 7 Contactpersoon Pagina 5 van 25 1 2 3 De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het bij deze vergunning bepaalde of bevolene, waarmee door of namens de waterbeheerder in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd. De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen veertien dagen nadat deze vergunning inwerking is getreden de waterbeheerder mee, wat de contactgegevens zijn ( naam, adres telefoonnummer en e-mailadres) van degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen. Wijzigingen moeten binnen 14 dagen schriftelijk worden gemeld. Datum 10 april 2014 Nummer 20R1// oj 4. Aanvraag 4.1 Algemeen Aanleiding 4.1.1 In de gemeente Leudal, ten zuiden van de kern Neer, wordt sinds medio jaren negentig gewerkt aan de aanleg van een hoogwatergeul in het kader van het project Neer-Hanssum. De huidige ontgrondingsvergunning van Zand- en Grindbedrijf Kuypers B.V., hierna te noemen Kuypers Kessel, in het gebied Neer Hanssum loopt medio 2015 af. Om het gebied in de geest van het oorspronkelijke inrichtingsplan uit 1993 aan de zuidzijde rivierkundig en landschappelijk gezien adequaat af te kunnen ronden, dient aansluitend op de bestaande ontgronding, een ontgronding van een zuidelijk gelegen perceel plaats te vinden. De afronding van de ontgronding is voorzien in het typische Maaslandschap grenzend aan Hanssum. In het oosten grenst het gebied aan de Maas. De zuidelijke begrenzing wordt gevormd door Bouxweerd en in het westen ligt het gebied aan de Arik. Voor de huidige ontgronding en inrichting is destijds een Wbr-vergunning verleend. De huidige aanvraag voor een vergunning op grond van de Waterwet dient ten behoeve van de afronding van voornoemde werkzaamheden. — 4.1.2 Bedrijfssituatie De inrichting bestaat uit de ontgrondingslocatie Neer-Hanssum. De locatie is gelegen in de gemeente Leudal, ten zuiden van de kern Neer. Voor de wijziging/uitbreiding van de inrichting aan de zuidzijde is een aanvraag ingediend tot wijziging van de huidige omgevingsvergunning uit 1995. Bevoegd gezag hiervoor is de gemeente Leudal. Doel van deze ontgrondingslocatie is het winnen van grondstoffen zand en grind en vervolgens rivierkundig en landschappelijk afronden van de hoogwatergeul. Hiervoor zullen ontgrondings- en herinrichtingwerkzaamheden in zuidelijke richting van de bestaande hoogwatergeul plaatsvinden. In circa 4 jaar zal dit aanvullende gebied (gedeeltelijk) worden ontgrond en heringericht met natuur. De winning van grondstoffen gebeurt met behulp van een elektrische diepgrijper. Bij de graafwerkzaamheden wordt verder gebruik gemaakt van graafmachines, Pagina 6 van 25 bulldozers en dumpers. De ruwe grondstoffen worden per schip getransporteerd naar de verwerkingsinstallatie nabij Kessel. De inrichting betreft een inrichting type C in de zin van het Activiteitenbesluit. 4.2 Handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd Datum 10 ,-i 2014 Nummer - _S-2oIC//ijC( De aanvraag heeft betrekking op: Het maken en behouden van een nevengeul en het gebied in te richten met natuur. Het tijdelijk leggen en laten liggen van 2 gronddepots (gezamenlijk inhoud van 100.000 m3) gedurende 2 jaren na aanvang werkzaamheden. Het tijdelijk, tot en met 2020, plaatsen en behouden van een ponton (L 20 m x B 40 m), aanlegsteiger ( L 20 m x B 5 m) en 2 afmeerpalen. Het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van: Het verwijderen van 189.800 m3 waterbodem waarbij de maximale vervuilingsgraad bestaat uit klasse B baggerspecie; Delfstoffenwinning met diepgrijper; Het maken van tijdelijke opslagdepots in het kader van ontgronding; Verwerken van aanvulspecie binnen de inrichting - - - - De verwijdering van de baggerspecie binnen een inrichting is vergunningplichtig. De verontreinigingsgraad van de baggerspecie bedraagt maximaal klasse B en de mate van verontreiniging onder de interventiewaarde blijft. Delfstoffenwinning met diepgrijper is ook vergunningplichtig. Bij dit ontgraven kunnen zwevende stoffen vrijkomen waardoor het water tijdelijk vertroebelt. Deze vertroebeling blijft volgens de informatie uit de aanvraag echter lokaal hangen in de bestaande ontgrondingsplas en zal dus niet uitspoelen naar het zomerbed van de Maas. Verder is als bijlage bij de aanvraag een zogeheten BPRW-toets ingediend. Deze toets heeft als doel te voorkomen dat door de ingreep in rijkswater ongewenste negatieve effecten optreden die de plannen en doelen in het BPRW negatief beïnvloeden. Uit deze KRW-kwaliteitstoets voor ecologie blijkt dat er geen nadelige effecten optreden voor het oppervlaktewaterlichaam de Zandmaas. Andere regelgeving Het toepassen c.q. hergebruik van ontgraven en/of van elders aan te voeren materiaal en eventueel tijdelijke opslag wordt, voor wat betreft de chemische kwaliteit, geregeld in andere regelgeving, namelijk in het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Daarom wordt er in deze vergunning niet nader op ingegaan. Pagina 7 van 25 4.2.1 Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de handelingen plaatsvinden De activiteit vindt plaats in het KRW-waterlichaam de Zandmaas, op ontgrondingslocatie Neer-Hanssum. Dit KRW-waterlichaam behoort tot de categorie rivieren en wordt aangemerkt als een sterk veranderd KRW waterlichaam. Datum 10 april 2014 Nummer 2ci’i/iØC Kaderrich t/fin Water De activiteiten vinden plaats binnen het KRW-waterlichaam Zandmaas. De KRW waterlichaam behoort tot de categorie rivieren, en wordt aangemerkt als een sterk veranderd KRW-waterlichaam. Bij de toetsing van de aanvraag moet gekeken worden naar de effecten van de vergunde activiteit op het/de relevante KRW-waterlichaam. KRW-waterlichamen zijn niet hetzelfde als oppervlaktewaterlichamen in de Waterwet. KRW waterlichamen zijn kleinere watereenheden. Bovendien zijn de KRW waterlichamen anders begrensd. Er zijn stukken RWS-areaal die wel behoren tot een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet, maar niet onderdeel zijn van een KRW-waterlichaam. Voorbeelden hiervan zijn droge oeverzones (waterbodem). Bij rivieren liggen de grenzen van het waterlichamen juist aan de voet van de dijk. Dus horen de droge delen er ook bij. De begrenzing van zowel oppervlaktewaterlichamen in de zin van de Waterwet als KRW-waterlichamen in beheer bij het Rijk is te vinden in de ‘beheerkaart nat’. 4.2.2 Overzicht afvalwaterstromen De aanvraag heeft betrekking op het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van de volgende afvalwaterstromen/stoffen: Stofemissies/morsverliezen als gevolg van bagger-, graaf-, win- en aanvulactiviteiten binnen de delfstofwinning locatie Neer-Hanssum. Dit in verband met het landschappelijk en rivierkundig adequaat kunnen afwerken van de bestaande ontgronding in de geest van het opgestelde eindplan uit 1993. - 5 Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het waterbeheer: a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Pagina 8 van 25 Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen. Datum 10 aprï 2014 Nummer ZOILl/f9 De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4 van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is gehouden. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich volgens het toetsingskader op de effecten van uw initiatief op de Rivier de Maas. Aan de hand van het in dit hoofdstuk beschreven toetsingskader volgt onderstaand de toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer. 5.1 Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam 5.1.1 Regelgeving en beleid Landelijk beleid ten aanzien van emissies Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het preventief beleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet: vermindering van de verontreiniging door het toepassen van beste beschikbare technieken (BBT) en waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit. Voor het kwaliteitsbeheer in Rijkswateren heeft daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW) een grote sturende betekenis. De KRW vereist dat alle Europese lidstaten streven naar een goede kwaliteit van alle waterlichamen waarop de richtlijn van toepassing is. Deze algemene doelstelling heeft een nadere uitwerking gekregen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009. Het eerste beginsel van het preventief beleid ‘vermindering van de verontreiniging’ houdt in dat verontreiniging ongeacht de stofsoort zoveel mogelijk wordt beperkt (voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit: meer aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting), implementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meer aandacht voor een integrale milieuafweging en meer aandacht voor prioritering. Invulling van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer ten minste ‘de beste - - Pagina 9 van 25 6L beschikbare technieken’ toepast, zoals vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 1.1 van de Wabo is de volgende definitie voor de ‘beste beschikbare technieken’ gegeven: ‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die kosten en baten in aanmerking genomen economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld’. — Datum 10 april 2014 Nu m met — De Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) bevat de aanwijzing van de Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken (BBT documenten). Deze zijn weergegeven de bijlage bij de Mor. De in deze bijlage aangewezen BBT-documenten kunnen worden aangemerkt als een adequate invulling van de actuele beste beschikbare technieken die door het bevoegd gezag dienen te worden toegepast bij de vergunningverlening. De gebruikte technieken zijn getoetst aan de uitgangspunten van de beste beschikbare technieken. Conclusie Door het verlenen van deze vergunning wordt bereikt dat ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Het tweede beginsel ‘met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen nemen’ houdt in dat als gevolg van de te vergunnen lozing geen significante verslechtering van de waterkwaliteit plaats mag vinden ten opzichte van de bestaande situatie en dat het bereiken van de KRW-doelstellingen niet in gevaar mag worden gebracht. Het is daarom vooral van toepassing op nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen. Dit tweede beginsel is uitgewerkt in een emissie-immissiebenadering in het Handboek Immissietoets, waarvoor de uitgangspunten zijn vastgesteld door het Nationaal Water Overleg en waarin een nationale uitwerking is gegeven van EU richtsnoeren op grond van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn prioritaire stoffen. Het Handboek Immissietoets is aangewezen als BBT-document in de bijlage bij de Mor. De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke restlozing op de waterkwaliteit (na toepassing van BEl). De immissietoets draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een individuele lozing in de totale concentratie van een stof in de mengzone, het betreffende waterlichaam en benedenstrooms. In de Waterwet is de verhouding tussen watervergunningen en de waterplannen nader uitgewerkt. De Waterwet stelt dat met de plannen rekening moet worden gehouden bij de vergunningverlening. (art. 6.la Waterbesluit). Verder verwijst de Waterwet voor het kader van de vergunningverlening ook naar het stelsel van Pagina 10 van 25 milieukwaliteitseisen voor waterkwaliteit (art. 6.21 in combinatie met art. 2.1 en 2.10 van de Waterwet en art. 4 van de Krw). Bij vergunningverlening wordt daarom getoetst aan dezelfde getalswaarden voor de waterkwaliteit die in het kader van het effectgerichte spoor in de vorm van de milieukwaliteitseisen de waterplannen aansturen. De toetsing wordt uitgevoerd op de manier die in het Handboek Immissietoets is aangegeven. De Kaderrichtlijn Water vraagt om te toetsen aan het beginsel van geen achteruitgang. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen wordt gekeken of de waterbeheerder met het toestaan van de lozing hier aan kan voldoen. Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te veroorzaken maakt daarom onderdeel uit van de immissietoets. Datum 10 april 2014 Nummer t2ei.1/4jl6 Indien toepassing van BBT en eventuele verdergaande maatregelen niet leiden tot het voldoen aan de criteria uit de de Immissietoets, volgt een analyse van de voorziene maatregelen in combinatie met de verwachte trends in ontwikkeling van de milieukwaliteit voor dat waterlichaam en benedenstrooms gelegen waterlichamen. Op basis daarvan kan eventueel een tijdelijke verslechtering van de situatie worden toegestaan. Getoetst moet worden of de verlening van de vergunning verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet. Indien dit niet het geval is wordt een vergunning geweigerd of worden onder voorwaarden aanvullende eisen gesteld. Activiteitenbesluit milieubeheer Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking getreden, verder aangehaald als ‘Activiteitenbesluit’. In het Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten, die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene voorschriften opgenomen. Met het Activiteitenbesluit is thans de vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 6.2 van de Waterwet voor een groot aantal inrichtingen opgeheven. Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie type inrichtingen, type A, B en C. Inrichtingen ingedeeld in type A en B vallen geheel onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit en hebben geen vergunning nodig op grond van de Wabo. Voor inrichtingen type C blijft in beginsel een omgevingsvergunning (en eventueel een watervergunning) nodig. De activiteiten die zijn geregeld in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zijn echter ook van toepassing op inrichtingen type C en worden dus niet in die vergunning geregeld. De inrichting wordt door het Wabo-bevoegd gezag gezien als een type C-inrichting en heeft dus een omgevingsvergunning en een watervergunning nodig. Beleid gevaarlijke stoffen De richtlijn 2006/11/EG (voorheen 76/464/EEG) heeft betrekking op de verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het oppervlaktewater en aquatisch milieu van de Europese Unie geloosd worden. De Richtlijn prioritaire stoffen (richtlijn 2008/105/EG) vervangt deze richtlijn in zijn geheel in 2013. De Pagina 11 van 25 stoffenlijsten van richtlijn 2006/11/EG zijn nu al vervangen door de aparte stoffenbijlage bij de Richtlijn prioritaire stoffen. In deze bijlage worden 33 stoffen aangemerkt als prioritair dan wel prioritair gevaarlijk. De richtlijnen beogen een einde te maken, dan wel beperkingen op te leggen, aan de waterverontreiniging door deze gevaarlijke stoffen. Dat 10 2014 Nummer Specifiek voor de prioritaire en prioritaire gevaarlijke stoffen geldt vanuit de Richtlijn prioritaire stoffen een vereiste van geleidelijk verminderen van emissies van prioritaire stoffen en een stopzetting of geleidelijk beëindigen van emissies van prioritair gevaarlijke stoffen. Op dit moment is er echter nog geen reductiebeleid vastgesteld. Nieuwe lozingen waarbij prioritaire of prioritaire gevaarlijke stoffen worden geloosd zullen terughoudend benaderd worden., en zullen getoetst worden conform het toetsingskader waterkwaliteit aan de voor de prioritaire stoffen geldende normen. Op grond van richtlijn 2006/11/EG geldt daarnaast nog steeds een reductiebeleid voor de stoffen van lijst 1 en II, die in de inmiddels vervallen bijlagen bij deze richtlijn voorkwamen. De dochterrichtlijnen met daarin 18 stoffen blijven van kracht. Stoffen daarvan die expliciet genoemd zijn in de KRW als prioritair (gevaarlijke) stof worden als zodanig behandeld. Omdat de KRW de lidstaten ertoe verplicht zijn ten minste het huidige beschermingsniveau van het milieu te handhaven, wordt in Nederland het reductiebeleid ongewijzigd voortgezet. Dit betekent dat voor alle stoffen genoemd in lijst 1 en II van richtlijn 2006/11/EG geldt, dat passende maatregelen moeten worden genomen ter vermindering of beëindiging van de verontreiniging door deze stoffen. Daarbij zijn alle 132 kandidaat lijst 1 stoffen aangewezen als zogenaamde ‘zwarte lijststoffen’. Daarnaast mogen op grond van de Waterregeling voor de stoffen van lijst 1 waarvoor emissiegrenswaarden gelden alleen tijdelijke lozingsvergunningen worden verleend. 5.1.2 Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit) De verontreinigingsgraad van de baggerspecie bedraagt maximaal klasse B. Om de vertroebeling van het oppervlaktewater in de plas zoveel mogelijk te beperken wordt in deze beschikking een voorschrift (voorschrift 2) opgenomen dat het gehalte aan onopgeloste bestanddelen niet meer mag bedragen dan 50 mg/l boven de achtergrondwaarde in de contactzone in de rivier de Maas. Met bovenstaande wordt aangesloten op de voorwaarden uit het Besluit lozen buiten inrichtingen. 5.1.3 Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door watersystemen Beleid voor de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkeiplan voor de Rijkswateren (BPRW). Voor de Zandmaas gelden de volgende functies: Pagina 12 van 25 • • • • • • • • • • Natuur Drinkwater Zwemwater Koelwater Energie Scheepvaart Watersport en oeverrecreatie Beroeps- en sportvisserij Oppervlaktedeifstoffen Archeologie, cultuurhistorie en landschap Datum 10 aprI 2014 Nummer 2J.5.2oiL1//t3C Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon & gezond water op orde zijn. Voor de functies drinkwater, natuur, scheipdierwater en zwemwater gelden echter aanvullend op de basiskwaliteit wettelijke eisen voor de waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende gebieden die voortvloeien uit Europese verplichtingen. 5.2 Beoordeling voor wat betreft het gebruik maken van een rijkswaterstaatswerk en/of bijbehorende beschermingszone 5.2.1 Regelgeving en beleid De hoofdlijnen van het nationale waterbeleid ten aanzien van veiligheid en het doelmatig gebruik van rijkswaterstaatswerken zijn vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP), planperiode 2009-2015. Een verdere uitwerking en onderbouwing van de beleidskeuzes en de realisatie op het gebied van waterveiligheid vindt plaats in de Beleidsnota Waterveiligheid. Specifieke eisen ten aanzien van het veilig en doelmatig gebruik van rijkswaterstaatswerken en/of bijbehorende beschermingszones zijn uitgewerkt in de Beleidslijn Grote Rivieren, de Beleidslijn Kust en het Beleidskader I]sselmeergebied. Het beheer- en ontwikkelplan voor Rijkswateren 2010-2015 (BPRW) vertaalt dit door naar het beheer van de Rijkswateren, met een onderverdeling naar functie en watersysteem. Bovendien bevat het BPRW een toetsingskader voor individuele besluiten, dat gebruikt wordt bij het toetsen en beoordelen van vergunningen voor het gebruik van waterstaatswerken. Hierin is vastgelegd op welke manier deze aanvragen getoetst worden aan de ecologische doelstellingen die op grond van het BPRW gelden voor KRW-lichamen. 5.2.2. Overwegingen t.a.v. de beperkingen van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit). Bij de behandeling van voorliggende aanvraag is getoetst aan de doelstellingen uit artikel 2.1 van de Waterwet die verder zijn uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkeiplan voor de Rijkswateren 2010-2015 (BPRW) en bijbehorende documenten. De invulling van de basisfuncties veiligheid, voldoende, schoon en Pagina 13 van 25 (ecologisch) gezond water in het BPRW dienen ter voorkoming van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. De toets op het BPRW is te vinden in paragraaf 5.2.4. Datum 10 apni 2014 Nummer Om overstromingen in het rivierengebied te voorkomen, is behalve een netwerk van functionerende keringen ook een goede afvoer van water, sediment en ijs via de rivieren naar zee nodig. Het beleid m.b.t. de bescherming van deze waterstaatkundige belangen is uitgewerkt in de Beleidslijn Grote Rivieren. Voldoende water, niet te veel en niet te weinig, is cruciaal voor het goed functioneren van Nederland. De grote rivieren en het IJsselmeer staan daarbij centraal. Het waterbeheer is erop gericht om wateroverlast, watertekort, droogte en verzilting te voorkomen en nadelige gevolgen te beperken. Wateroverlast, waarmee de persoonlijke veiligheid van mensen in gevaar komt, wordt aangepakt binnen het waterveiligheidsbeleid. 5.2.3 Beoordeling voor wat betreft het gebruik maken van een rïjkswaterstaatswerk en/of bijbehorende beschermingszone Vastgesteld dient te worden of de activiteit in strijd is met het toetsingskader van de Waterwet als bedoeld in artikel 2.1 van de Waterwet en met name de Beleidsregels Grote Rivieren. De beleidsregels berusten op artikel 6.12 van het Waterbesluit. De Beleidsregels bieden een systematische aanpak om stap voor stap de afwegingsgronden en de rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed te kunnen bepalen ten behoeve van de beoordeling van activiteiten/ingrepen. De systematische aanpak kan worden onderverdeeld in drie afwegingskaders, te weten: 1. 2. 3. eenmalige uitbreiding, tijdelijke activiteiten, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming of overige activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang (artikel 3 van de Beleidsregels); activiteiten in het gedeelte van het rivierbed waarop het bergend regime (artikel 4 van de Beleidsregels) van toepassing is; activiteiten in het gedeelte van het rivierbed, waarop het stroomvoerend regime van toepassing is (artikelen 5 en 6 van de Beleidsregels). Ik heb vastgesteld dat op de onderhavige aanvraag artikel 3, sub c (tijdelijke activiteiten) en artikel 5, sub f (realisatie van natuur) van de Beleidsregels Grote rivieren van toepassing is. Toetsing Beleidsregels artikel 3, onder c, tijdelijke activiteiten (gronddepots, ponton (L 20 m x B 40 m), aanlegsteiger (L 20m x 8 5 m). De toestemming voor deze activiteiten zijn gekoppeld aan een aantal rivierkundige voorwaarden. Pagina 14 van 25 Een activiteit moet tenminste voldoen aan de voorwaarde dat: 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft; 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de arvoercapaciteit; 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is; Datum 10 april 2014 Nummer Ter zake van de bescherming van het belang van het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste wordt het volgende ten aanzien van deze punten overwogen: Ad.1 Ten aanzien van de situering en uitvoering m.b.t. het veilig functioneren van waterstaatswerken zijn er geen opmerkingen. Er zullen geen onveilige situaties ontstaan. Ad .2 Het betreft een tijdelijke situatie en levert daarom geen feitelijke belemmering op voor rivierverruiming. Ad .3 De activiteit vindt plaats in het onbedijkte deel van de Maas, dit houdt in dat er getoetst dient te worden bij een 1/250 en 1/1250 afvoer te St. Pieter. Effect op de waterstanden: A. as van de rivier: 1/250: geen effecten op de waterstand. 1/1250: geen effecten op de waterstand. B. winterbed: 1/250: de vorming van de depots leidt tot een locale waterstandverhoging van maximaal 10 mm. Er is geen sprake van waterstandstijging tegen kades. 1/1250: de vorming van de depots leidt tot een locale waterstandverhoging van maximaal 12 mm. Omdat het hier gaat om een waterstandverhoging op de terreinen van Kuypers Kessel zelf is er geen sprake van een verslechterende situatie voor derden. - - - - Effecten op de stroomsnelheden en morfologie Geen effecten op de stroomsnelheid in het zomerbed. Scheepvaartkundig gezien zijn daarom geen problemen te verwachten. Behalve mogelijk in de directe omgeving van de depots zijn er geen morfologische effecten te verwachten. Conclusie: Vanuit rivierkundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de aangegeven depotvorming. Gelet op het vorenstaande wordt in dit geval voldaan aan genoemde voorwaarden. Pagina 15 van 25 Toetsing Beleidsregels artikel 5, onder t, realisatie van natuur (herinrichten gebied met natuurontwikkeling) Datum 10 april 2014 Nummer Na de ontgronding zal het gebied ingericht gaan worden met natuur. De grote rivieren zijn opgenomen in de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van deze Ecologische Hoofdstructuur in het rivierbed worden als riviergebonden aangemerkt. Hiertoe behoren ook de inrichtingsmaatregelen die met natuurontwikkeling zijn verbonden. Q_”.)5 Deze onderdelen vallen onder de noemer riviergebonden natuur. De realisatie van natuur is onder voorwaarden toegestaan. De toestemming voor deze activiteiten zijn gekoppeld aan een aantal rivierkundige voorwaarden. Een activiteit moet tenminste voldoen aan de voorwaarde dat: 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft; 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit; 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is; 4. de resterende, blijvende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn. Ter zake van de bescherming van het belang van het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste wordt het volgende ten aanzien van deze punten overwogen: Ad. 1 Ten aanzien van de situering en uitvoering m.b.t. het veilig functioneren van waterstaatswerken zijn er geen opmerkingen. Ad .2 Het plan levert rivierverruiming op en is daarom geen feitelijke belemmering voor rivierverruiming. Ad.3 en 4 De activiteit vindt plaats in het onbedijkte deel van de Maas, dit houdt in dat er getoetst dient te worden bij een 1/250 en 1/1250 afvoer te St. Pieter. Het hydraulische onderzoek naar de effecten van de ingreep is uitgevoerd door bureau Agtersloot Hydraulisch Advies, de resultaten hiervan zijn beschreven in een rapportage (DDT. 30-09-2012). Pagina 16 van 25 Het effect op de waterstanden is zichtbaar in figuur 1 en 2. De gebieden met waterstandstijging zijn in oranje aangegeven, waterstanddaling is in geel aangegeven. A. as van de rivier: 1/250: de afronding Neer-Hanssum leidt tot een waterstandverlaging van ongeveer 11 mm ter hoogte van ongeveer km 87. Deze daling zet zich in bovenstroomse richting voort. Bij Roermond is nog altijd sprake van een daling van 11 mm. Een stijging van de waterstanden treedt op tussen km 88.9 en 89.0, deze bedraagt maximaal 1 mm. 1/1250: de afronding Neer-Hanssum leidt tot een waterstandverlaging van ongeveer 12 mm bij km 87. Deze daling zet zich in bovenstroomse richting voort. Bij Roermond is nog altijd sprake van een daling van 10 mm. Een stijging van de waterstanden treedt op tussen km 88.9 en 89.0, deze bedraagt maximaal 1 mm. B. winterbed: 1/250: het zijn voornamelijk de terreinen van Kuypers Kessel zelf waar de waterstanden zullen stijgen. De maximale stijging bedraagt (alleen lokaal) 18 mm. Er is geen sprake van waterstandstijging tegen kades. 1/1250: een stijging van de waterstanden ontstaat vooral op de terreinen van Kuypers Kessel zelf. De maximale stijging bedraagt 16 mm (langs de noordelijke grens van het nieuw te ontgraven terrein), Op het terrein van de boerderij van ]oosten stijgen de waterstanden variërend van 2 tot 5 mm. Omdat de waterhoogte op deze locatie al 2.5 3 m bedraagt kan er in feite niet meer gesproken worden van een toename van het risico op extra hinder of schade. Bovenstrooms ongeveer km 89 is sprake van een daling die zich doorzet tot Roermond. In het winterbed tussen ongeveer km $7.5 en km 84.5 (dit is ter hoogte van de brug bij Roermond) bedraagt de daling zelfs 10 tot maximaal 12 mm. Datum 10 april 2014 Nummer I4 4 3 - / - - - Effecten op de stroomsnelheden en morfologie De Richtlijnen Vaarwegen (2011) geeft als maximum toelaatbare dwarsstroomsnelheid op een vaarweg 0,3 m/s bij een maximum debiet van 50 m3/s aan. Deze richtlijn wordt ook aangehouden bij de beoordeling volgens het REK. Bij de afronding van Neer-Hanssum zal de oeverlijn qua ligging en hoogte niet of nauwelijks veranderen. Dit betekent dat de stroomsnelheid in het zomerbed niet merkbaar zal toenemen. Scheepvaartkundig gezien zijn daarom geen problemen te verwachten. Er is geen aparte analyse gedaan om de morfologische effecten vast te stellen die de uitvoering van het plan zal hebben. Het overstromen van de scheidingsdam tussen zomerbed en de nevengeul begint bij een afvoer van 1100 â 1200 m3/s. Vanaf dit moment zullen de stroomsnelheden in het zomerbed gaan afnemen. De sedimentatie of toename van sedimentatie die hierdoor zou kunnen ontstaan dient getoetst te worden op het effect op de vaargeul. Afhankelijk hiervan dienen maatregelen genomen te worden. De snelheden berekend met WAQUA geven een indruk van de locaties waar het risico op sedimentatie/extra sedimentatie het grootst is. Er is een berekening uitgevoerd voor de 1/250 afvoer. Hieruit blijkt dat de snelheden in de rivier tussen ongeveer km 87.5 en km 89 zullen afnemen. Deze bedraagt maximaal ongeveer 0.15 0.2 m/s. Erosie binnen de rivier zal niet ontstaan. Pagina 17 van 25 Conclusie De veiligheid van waterstaatswerken is niet in het geding. Op de afronding van Neer-Hanssum rust geen feitelijke belemmering. Het initiatief zorgt voor een duidelijke zaagtand met slechts een zeer geringe waterstandverhoging in de as van de rivier. Waterstandstijging tegen kades treedt niet op. In het winterbed ontstaat een stijging van de waterstand voornamelijk op eigen terrein van Kuypers. Bij derden bedraagt de waterhoogte in de huidige situatie al 2.5 3 meter. De schade is dan al dusdanig groot dat er feitelijk niet meer gesproken kan worden van een extra toename van hinder of schade als gevolg van de geringe extra stijging van de waterstanden. Veranderingen van snelheid in de dwarsrichting binnen de vaarweg zijn er niet. Scheepvaartkundig gezien zijn daarom geen problemen te verwachten. Morfologisch gezien zou er mogelijk enige sedimentatie of een toename van reeds bestaande sedimentatie kunnen ontstaan in de rivier. De mate waarin kan blijken uit de bestaande jaarlijkse peilingen van de Maas. Indien nodig kunnen maatregelen worden getroffen. Vanuit rivierkundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de afronding van Neer-Hanssum. Datum 10 april 2014 Nummer Beheerplan Voor het beheren en onderhouden van het gebied dient een heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling te worden opgesteld. Om dit te concretiseren, wordt een voorschrift opgenomen waarin binnen 4 jaren na aanvang van de werkzaamheden een goedgekeurd beheerplan wordt geëist. In het beheerplan dient de visie voor toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot het beheer en onderhoudstaken te worden vastgelegd. 5.2.4 Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit). Zoals hierboven is uiteengezet vallen de te ontgraven materiaal en toepassen van materiaal voor wat betreft de chemische beoordeling, onder andere wet- en regelgeving, te weten het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Hetzelfde geldt voor de mogelijke lozingen buiten de inrichting welke in het kader van het Besluit lozingen buiten inrichting (BIbi) geregeld dienen te worden. Deze vallen derhalve buiten het kader van deze watervergunning en worden daarom niet in deze vergunning behandeld. Toets BPRW. Als onderdeel van het BPRW dient een toetsingskader doorlopen te worden. Hierin worden individuele besluiten met betrekking op nieuwe ontwikkelingen in het watersysteem getoetst aan de chemische en ecologische doelstellingen van het betreffende oppervlaktewaterlichaam, in casu waterlichaam Zandmaas, “langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei”. Pagina 18 van 25 Als eindbeoordeling van deze toetsing volgens het BPRW geldt dat de haalbaarheid van de voor de Zandmaas geldende doelstellingen door de ingrepen van de werken niet worden benadeeld en op de locatie en na beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten, zelfs worden bevorderd. 2014 Nummer 2u2ci L,/, q S.) De onderhavige maatregel behelst geen KRW-maatregel en heeft ook geen significant negatief effect op een andere KRW-maatregel. Het toetsingskader BPRW (ecologische toets) is succesvol doorlopen. 5.2.5 Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door watersystemen. Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW). Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon en gezond water op orde zijn. Voor de functies drinkwater, natuur en zwemwater gelden echter aanvullend op de basiskwaliteit wettelijke eisen voor de waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende gebieden die voortvloeien uit Europese verplichtingen. De aangevraagde werken beïnvloeden de hierboven genoemde functies niet. 6 Procedure 6.1 Algemeen De Waterwet bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het verlenen van een vergunning voor het brengen van stoffen in een de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Met ingang van 20 februari 2014 tot en met 3 april 2014 heeft het besluit ter inzage gelegen bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland en de gemeente Leudal. Hiervan is kennis gegeven in de Staatscourant en in het kader van zorgvuldigheid gepubliceerd in het Leudal nieuws. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen de ontwerp-watervergunning ingekomen. 7. Conclusie De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. Pagina 19 van 25 8. Ondertekening Datum DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, Namens deze, rl en ing, T.L.B. du 10 april 2014 Nummer i:35- ier Pagina 20 van 25 9. Mededelingen Datum Bent u het niet eens met dit besluit? Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de bestuursrechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel belanghebbende bij het besluit zijn. 10 april 2014 Nummer t-2ci / J De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van een beroepschrift: Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent? Welk doel wilt u met uw beroep bereiken? Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u met deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere, wellicht eenvoudigere wijze bereiken? - - - Hoe dient u beroep in? Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of organisatie een beroepschrift indient dan kunt u het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de Organisatie S ingeschreven. In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan: uw naam en adres; een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt (bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en zo mogelijk een kopie van het besluit; de reden waarom u beroep instelt; de datum en uw handtekening. Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in rekening gebracht. - - - - Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is. Als u dit niet wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit door de Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of Organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de organisatie is ingeschreven. De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen. U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via htt ://loket. rechtspraak.nI/bestuursrecht. daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Pagina 21 van 25 Overige mededelingen: Datum 10 april 2014 Het hebben van deze vergunning ontslaat de houder niet van de verplichting om de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat derden of de Staat ten gevolge van het gebruik maken van de vergunning schade lijden. Nummer t20tL///C( Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan: 1. het Bureau Verontreinigingsheffing Rijkswateren, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag; 2. Burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, Leudalplein 1 te 6093 HE Heythuysen. Naast de vergunning heeft u voor het gebruik van staatsgrond- en water nog toestemming nodig van Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf. Ik wijs u er op dat Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf aan een dergelijke privaatrechtelijke regeling nog nadere voorwaarden kan stellen, waaronder het betalen van een (marktconforme) gebruiksvergoeding. Pas op het moment dat een privaatrechtelijke regeling is overeengekomen met Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf mag gebruik worden gemaakt van staatseigendom(men) ter uitvoering van de vergunde activiteit(en). Vergunninghouder moet er rekening mee houden dat er naast de onderhavige vergunning, voor de handelingen waarop de vergunning betrekking heeft, tevens een vergunning en/of ontheffing en/of meldingsplicht vereist kan zijn op grond van andere wetten en/of verordeningen en/of andere overheden. Pagina 22 van 25 Bijlage 1, Begripsbepalingen Datum 10 april 2014 Nummer Behorende bij de vergunning van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. In deze vergunning wordt verstaan onder: 1. ‘Aanvraag’: De aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag is op 11 oktober 2013 binnengekomen bij de minister van Infrastructuur en Milieu en geregistreerd onder nummer RWS-2013/52100 Wtw 15243; 2. ‘Afdeling vergunningverlening’: de afdeling Vergunningverlening van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, postbus 25, 6200 MA Maastricht; 3. ‘BPRW 2009-2015’: het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 20092015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden (te downloaden van www.rijkswaterstaat.nl) 4. ‘Bevoegd gezag’: de hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat ZuidNederland, namens de minister van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat, Zuid-Nederland, postbus 25, 6200 MA Maastricht); 5. ‘Kaderrichtlijn Water (KRW)’: richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbe leid; 6. ‘KRW-waterlichaam’: volgens artikel 2, lid 10, van de richtlijn 2000/60/EG is een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater; 7. ‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan; 8. ‘Ontvangstdatum aanvraag’: eerste datum dat de aanvraag ontvangen is bij een bestuursorgaan. 9. ‘Oppervlaktewaterlichaam’: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wtw, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna; 10. ‘Waterbeheerder’: de minister van Infrastructuur en Milieu, per adres de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, p/a postbus 25, 6200 MA Maastricht; 11. ‘Werken’: bouwwerk, weg- of waterbouwkundig werk of anderszins functionele toepassing van een bouwstof; 12. ‘Werkzaamheden’: het maken, aanleggen, houden, onderhouden en opruimen van het op grond van de vergunning (te behouden) werk; Pagina 23 van 25 Bijlage 2 Datum 10 april 2014 Analysevoorschriften Nummer 2oI4J, Behorende bij de vergunning van de Minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. De in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de methoden voor de analyse voor afvalwater’ van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI): De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de naleving van de emissie-eisen voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-66001 en de conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Stof! parameter: Onopgeloste bestanddelen gemeten op 1 meter onder de waterspiegel NEN-nummer: NEN 6621:1988/C1:1992 ni Een wijziging in het normblad treedt automatisch in werking 6 weken nadat de wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een andere, vergelijkbare methode wil gebruiken, behoeft dit voorafgaand de schriftelijke toestemming van de waterbeheerder. Pagina 24 van 25 Bijlage 3, Tekeningen Datum 10 april 2014 Nummer _4J.3s_ Behorende bij de vergunning van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. • • • tekening Grontmij met tekeningnummer 306016-RMD-316-TO$-2 d.d. 16-082012 (fase 1 en fase 2). “Ecotopenkaart, variant C” zoals aangegeven in het rapport Grontmij Nederland B.V. d.d. 10 oktober 2013. Tekening “situering locatie op luchtfoto” d.d. 9-10-2012, projectnummer 306016. Pagina 25 van 25
© Copyright 2024 ExpyDoc