Carnaval is niet vulgair, mijn muze evenmin

HOL L A NDS
Maa ndblad
inhoud no. 6/7 – 2014
zes-en-vijftigste jaargang • nummer 799/800
juni/juli 2014
Opgericht in 1959 door K.L. Poll.
www.hollandsmaandblad.nl
Redactioneel – Deze maand
J.M.A. Biesheuvel – Eva
Wim Brands – Gedicht
Philip Huff – Een groter bestaan
Frans Pointl – Het stoffelijk overschot leeft nog
Delphine Lecompte – Gedichten
Jonathan Moed – Vondelpark
Hedwig Selles – Gedichten
Krijn Peter Hesselink – Waar zijn de gaten heen?
Anton Korteweg – Gedicht
F.L. van Holthoon – Illusies als roeping
Esther Porcelijn – Gedicht
Kitty Pouwels – Vorst
Bert Boelaars – De strijd des levens – Over Reve en Daudet
Giovanni della Chiusa – Gedichten
Iris Le Rütte – B. neemt afscheid
Tekeningen Małgosia Briefjes
Auteurs in dit nummer
Colofon
Deze maand
Het Hollands Maandblad is in veel opzichten een onmogelijkheid. Het
is natuurlijk verleidelijk om daar op hoge toon achteraan te schrijven dat
dit nu juist zo aardig is, en dat wij wel zo’n beetje zullen doormodderen
tot het niet meer gaat. Maar ik geloof niet dat het nodig is de prijzende
grafstenen zo gauw tevoorschijn te halen. Tenslotte zijn er wel meer
mensen die jarenlang dingen doen tegen beter weten in.
Dit schreef K.L. (Bert) Poll in mei 1959 in het allereerste nummer
van het tijdschrift dat hij zojuist had opgericht. Er zouden 799 nummers volgen, 561 daarvan (ofwel eenendertig jaargangen) onder Polls
redactionele leiding. En deze maand ligt hier de 800ste onmogelijkheid, en wederom is het natuurlijk ver­leidelijk om daar op hoge toon
iets achteraan te schrijven. Iets strijdbaars over koppig doorgaan in een
tijd van digitale debilisering, of iets vol bewondering over de trouw van
lezers en medewerkers.
Maar als iets van nature afketst op deze pagina’s, dan is het wel een
hoge toon. Wat dit blad nu 800 nummers lang beter afgaat, is even
nieuwsgierig als geamuseerd toekijken hoe in dit land pretenties zelden
sporen met prestaties, hoe de werkelijkheid zich niet laat sturen door
grote woorden, hoe makkelijk mensen met politieke of culturele macht
hun ideeën verwarren met hun belangen.
Wij leven in een tijd die optimisten aanduiden met het woord ‘crisis’. De lezers van Hollands Maandblad weten wel beter. Die zijn niet
verbaasd dat bijna vijftien procent van de Nederlandse universitaire
studierichtingen in de geesteswetenschappen onlangs werd beoordeeld
als ‘onvoldoende’, en evenmin dat zulks werd vastgesteld in een rapport dat zelf menige uitglijder vertoonde op het gebied van syntaxis en
interpunctie. In tegenstelling tot de vorige visitaties werd geen enkele
Nederlandse opleiding ‘excel­lent’ bevonden. Hoe dit te rijmen valt met
eerdere universitaire zelffelicitaties werd trouwens niet uitgelegd.
Latere historici zullen vaststellen dat het geen toeval is dat deze bevindingen werden gedaan in dezelfde maand waarin bleek dat Nederlandse woningcorporaties miljarden euro’s verspilden aan Maserati’s,
olifantenparades, derivaten en vakantieparken, het cpb meldde dat Nederlanders het minste aantal uren per jaar werken van alle Europeanen,
de Nederlandse kranten een verdere oplagedaling van gemiddeld tien
procent rapporteerden en het Centraal Boekhuis voorspelde dat over
vijf jaar van de boekenbranche hier nog slechts 30 procent over is. Geen
wonder dat wij de gelukkigste natie ter wereld zijn.
Toen Hollands Maandblad 800 nummers geleden van wal stak, bestonden er in Nederland talrijke literaire tijdschriften, nu moeten we
het doen met een tijd waarin studenten tien maal meer uitgeven aan
alcoholische versnaperingen dan aan leesvoer. Wat optimisten betitelen als ‘crisis’ is waarschijnlijk bovenal het besef dat de kloof tussen
eigenwaan en werkelijkheid onoverbrugbaar is geworden. Dit blad trok
800 maal welgemoed een streep in het zand. Niet dat wij de vloed hebben kunnen keren, maar wij hebben wel getracht de bakens nimmer
te verzetten, ook niet als het tij verliep. Het Hollands Maandblad is in
veel opzichten een onmogelijkheid. En dat stemt zowel opgewekt als
strijdbaar – bb
Een groter bestaan
De pijn van anderen in ‘Mrs. Dalloway’
door Philip Huff
Het laatste boek dat Susan Sontag tijdens haar leven schreef, Regarding
the Pain of Others uit 2003, was na On Photography uit 1977 haar tweede
werk over de implicaties en betekenis van foto’s, en ook dit keer nam zij
geen enkele afbeelding op. Sontag vertrouwde woorden meer dan plaatjes, die volgens haar hoe dan ook een beroep doen op de ‘indiscriminate
lust’ van het oog, in plaats van het beoordelingsvermogen van de hersens.
Niet voor niets begint dit essay over de beeldtaal met een analyse van
Virginia Woolfs Three Guineas, een beschouwing over oorlogsvoering,
die stamde uit 1938, de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Woolf
had haar betoog gegoten in de vorm van een brievenboek, een reeks antwoorden op een vraag die een bevriende advocaat haar had gesteld: Hoe
voorkomen we oorlog? Woolf vraagt zich aan het begin van het boek af
of een goede gedachtewisseling over die vraag mogelijk is. Al behoren ze
beiden tot dezelfde sociale klasse, er is een enorme kloof die hen scheidt:
de advocaat is een man en zij is een vrouw. Mannen maken oorlog. Op
het slagveld zoeken zij roem, ze halen bevrediging uit geweld. Vrouwen
doen dat niet, de meeste van hen voelen geen genot bij gewelddadigheid.
Sontag wijst erop dat Woolf, voordat zij de vraag van de advocaat
beantwoordt, het ‘we’ van die vraag ter discussie stelt – het ‘we’ van het
veronderstelde, gedeelde perspectief van wij-als-mensheid. Om dit ‘we’
nader te bepalen stelt Woolf in haar boek voor gezamenlijk naar foto’s
van de Spaanse Burgeroorlog te kijken, om te onderzoeken of dezelfde
afbeeldingen dezelfde gevoelens oproepen. Hierna beschrijft ze een foto
van de Spaanse Burgeroorlog uit de krant. Woolf ziet een kapotgeschoten huis, de lijken van een man of een vrouw en een zwikje kinderen. En
ze voelt afschuw en walging, net als de man afschuw en walging voelt.
Nu blijkt dat hoe verschillend man en vrouw ook zijn, en hoe anders
hun scholing, hun sociale mogelijkheden, hun ‘tradities’, zij beiden bij
de aanblik overmand worden door één gevoel: oorlog is gruwelijk, oorlog is barbaars, oorlog moet worden gestopt. Aldus blijkt de afbeelding
een verbinding tot stand te brengen tussen twee verschillende mensen.
Sontag vraagt zich af of deze vaststelling juist en afdoende is. Foto’s
van oorlogsslachtoffers creëren volgens haar een vorm van retoriek: ze
hebben een boodschap, herhalen die stuk voor stuk voortdurend en
brengen oorlog terug tot een heel simpele dimensie: die van het menselijk lijden. Dat ontstemt, uiteraard, niemand wil dode lichamen aanschouwen, verwoeste huizen – en deze ontstemming creëert de mogelijkheid van een ‘wij’. Maar het is een ‘wij’ van de gruwel-esthetiek,
een ‘wij’ die afstand schept tussen de werkelijkheid en de toeschouwer,
een ‘wij’ die getraind is in de moderne ‘culture of spectatorship’ en wel
huivert maar niets voelt.
lees meer in het nieuwe nummer
Het stoffelijk overschot
leeft nog
door Frans Pointl
Waarde – Het is zondag 2 maart 2014. De lucht is zachtblauw met grote
plokken wit en hier in de gang hangt een penetrante pisgeur. Omdat
ik me een tijd niet goed voelde, kon ik niet schrijven. Hopelijk gaat het
met jou beter dan met mij. Mijn lichaam is mijn vijand geworden, het
luistert niet meer naar de opdrachten van mijn geest.
Nu vergeet ik te vermelden dat het middag is. In de kamer naast
me ligt een nieuwe bewoner, een 50-jarige Surinamer. Hij is van top
tot teen verlamd, een drama. ’s Morgens wordt hij met de tillift uit bed
gehesen, gedoucht, aangekleed, aangezien hij nogal stijf is. Is dat gesjor
voor hem pijnlijk; hij loeit in alle stemregisters. – Ik maak van deze brief
geen kladje; is me te vermoeiend. Af en toe zal het chaotisch voor je zijn,
maar ik maak slechts één versie.
Ze zetten de man tegen 11 uur voor het grote tv-scherm in de ‘huiskamer’. Of hij loenst voor die tv of hij heeft zijn ogen dicht, want hij
schijnt altijd moe te zijn. Dat gewarrel op het scherm, het steeds verspringen van de beelden is m.i. helemaal niet goed voor hem – straks
krijgt hij er nog een epilepsieaanval bij. Hij heeft een zware beroerte
gehad (elke beroerte is zwaar), kan niet praten. Als iemand iets tegen
hem zegt, maakt hij beamende geluidjes als reactie. Hij wordt gevoed
middels een sonde. De vloeibare voeding wordt er letterlijk ingepompt.
Zijn gezicht is verwrongen, scheef. Zijn dikke lippen zijn omgestulpt,
zijn neus hangt op zijn bovenlip – de symmetrie is ver te zoeken in dat
gezicht.
Tegen 4 uur brengen ze hem weer naar bed met de tillift. Ze moeten
hem dan uitkleden, dus hoor ik door de muur en dikke houten deur
van mijn kamer zijn pijntonen. Dit is vegeteren, zo halfdood en half
levend. Hij kan het niet meer verwoorden, anders zou hij misschien om
euthanasie smeken. Ik vraag me wel af of hij geestelijk nog in orde is.
Hij krijgt bezoek van zijn zuster, die dan psalmen gaat zingen. Ze heeft
een prettige, rustgevende stem. Laatst was er een heel gezelschap in dat
hokje, ze baden en zongen gezamenlijk psalmen.
Ik vind het een misdaad om iemand zó door te laten leven, want
dit is geen leven. – Zijn kamerdeur staat altijd open. Verleden week ’s
avonds, ik had mijn pyjamajasje al aan, reed ik de gang op om een paar
washandjes in de waszak te deponeren. Ik keek in zijn kamertje waar
één flets lampje brandde en schrok me rot: op het bed zag ik duidelijk
het profiel van een apensnuit met die naar voren staande mond en kin.
Schrok me wezenloos, maar ik was erg moe en had geen bril op. Je weet
dat ik maar één werkend oog heb, dus dat alles speelde me parten. Ik
hoorde ook geen ademhaling. Lag daar een lijk? Toen hoorde ik een
onbestemd geluidje; het stoffelijk overschot leefde dus nog.
lees meer in het nieuwe nummer
Carnaval is niet vulgair, mijn muze
evenmin
Delphine Lecompte
De twee meeuwen op het dak van de profetische glasblazer
Hebben geen last van hun betekenisloosheid, ik ook niet
Ik heb daarnet een reiswekker gekocht voor jou
(blijf eeuwig thuis, blijf mij voortdurend moed inspreken)
Je gaat morgen naar Wenen omdat je plichtsbewust bent.
Je zult er niet van bil gaan met een Bulgaarse degenslikster
Ook al heb je mijn zegen, ik wil dat je aan je trekken komt
Ik kan je niet bevredigen; ik ben te raar en te katholiek
En te droog, ik kan je alleen maar geld en triviale weetjes
Over afgeschafte zelfkastijding in opgedoekte kloosterorden geven,
En enkele Latijnse namen van enkele nachtkatten en van de okapi.
Op de dijk komen we je uroloog tegen
Het is geen pijnlijk moment, je uroloog is joviaal
Hij wil ons trakteren op garnaalkroketten
Zijn vrouw draagt een valse zwangerschapsbuik en een schildpaddiadeem
We slaan de kroketten af en je vraagt of ik nog altijd hou van Johnny Cash.
Ik hou nog altijd van Johnny Cash
Je wil me gelukkig maken met een rode sjaal
Er staan ongelukkige korven op de sjaal
Ze zijn leeg voor het eerst, en daarom zijn ze ongelukkig
Ik wil de sjaal niet aannemen, dus koop je opnieuw een polshorloge voor mij.
Ik kijk naar de tijd en ik schaam mij
Je vraagt of ik nog iedere middag mijn grootvader mis
Ja, ik mis hem. Het is jammer dat ik hem nooit heb kunnen zeggen
Dat het niet erg is dat hij me heeft leren klokkijken. Dat ik hem vergeef.
lees meer in het nieuwe nummer
Vondelpark
door Jonathan Moed
We lagen en zaten in een kring op het gras. Praten en lachen. Bier
uit groene flesjes Heineken en muziek uit een draagbare speaker waar
een iPhone op was ingeplugd. De zon stond boven de wolken en het
was warm want de lucht was vol van de hitte die er in de loop van de
dag was ingekropen. We grapten en lachten en dronken en luisterden
naar de muziek, zoals veel anderen in het park ook deden. Het weer
was goed en de tentamenweek was net voorbij. Sebastiaan kwam terug
lopen van een boom in de bosjes waar hij had staan pissen. Hij pakte
onderweg een tak van het gras en gooide die met een boog de groep in.
‘Ouwe. Ga je lekker? Anders kanker je een eind op,’ zei Rens en
lachte. Sebas lachte ook, maar verontschuldigend.
‘Ja, sorry. Dat was een ziek daapse actie,’ zei hij en hij aaide Rens over
zijn hoofd.
De rest was bij dit gedoe even niet betrokken. Verder wel bij alles,
terwijl de zon scheen en hoger leek te staan boven de bomen dan eerder.
‘Wie geeft mij een biertje?’
‘Komt-ie.’
‘Relaxed. Dank je.’
‘Joo.’
We lagen daar. Allemaal. Er was een heleboel, maar er was voor ons
niets anders dan de zon, het gras, het bier en de muziek en elkaar. Er
waren veel andere mensen in het park en verderop zat een groep chicks
en die waren er ook af en toe, maar verder was er niets anders dan wij
zelf. Niets anders dan de zon en het praten en het lachen.
‘Hoe doen we het met eten?’ vroeg Laurens.
‘Halen bij de Albert Heijn.’ riep Julian, en wees naar Laurens en
Milo.
‘Shotgun niet!’ riep Milo en anderen volgden.
‘Kankerzooi.’
‘Zag ik zo hard aan komen. Snap niet dat ik die niet in één keer
callde.’
‘Neem ook gelijk nog wat mee als jullie gaan.’
‘Wat dan?’
‘Ja, ik vertrouw op jullie oordeel.’
‘Doe maar cornetto’s.’ Er werd gelachen.
‘Hij wel. Serieus?’
‘Waarom niet?’
‘Pak ’m beet zes uur en we moeten nog eten.’
‘Is toch ook voor na het eten, idiot.’
‘Dan is het allang gesmolten, idiot,’ zei Julian en hij ontweek een
stomp naar zijn been.
‘Het wordt overigens niet veel spectaculairder dan stokbrood en
kruiden­boter.’
‘Of je regelt een barbecue.’
Milo keek om en lachte.
lees meer in het nieuwe nummer
Illusies als roeping
De invloed van Thucydides op Max Weber
door F.L. van Holthoon
Op 7 november 1917, twee weken nadat de Bolsjewieken in Rusland aan
de macht waren gekomen en een dag nadat de Duitse nederlaag bij Passendale de facto een einde maakte aan de drie maanden durende derde
Slag bij Ieper die aan 450.000 soldaten het leven had gekost, hield Max
Weber in de grote zaal van boekhandel Steinicke te München een lezing
voor een gehoor van studenten. De voordracht was georganiseerd door
de Freistudentischen Bund (Landesverband Bayern) in het kader van
hun lezingenreeks ‘Geistige Arbeit als Beruf’ en zou twee jaar later in
uitgewerkte vorm in druk verschijnen onder de titel ‘Wissenschaft als
Beruf’. In dit beroemd geworden vertoog verkent Weber eerst de voordelen en nadelen van een wetenschappelijke loopbaan, vergelijkt dan het
Duitse universitaire systeem met het Amerikaanse, gaat vervolgens in op
de verhouding van een wetenschapper als individu tegenover de wetenschap als algemeen verschijnsel en wijst er ten slotte op dat de wetenschap nooit antwoord kan geven op de vraag naar de zin van het leven.
Zijn conclusie luidt dat het ons lot is dat door de rationalisering en onttovering van de wereld ‘die letzten und sublimsten Werte zurück getreten
sind aus der Öffentlichkeit’ en dat zij slechts terug te vinden zijn in de
mystiek en de vriendschappelijke betrekkingen van mensen onderling.
Wat zal Weber bedoeld hebben met die ‘subliemste waarden’ die uit
het openbare leven verdwenen zijn? Ongetwijfeld zal hij het christendom voor ogen hebben gehad, dat ook in zijn tijd al danig aan gezag had
verloren. Maar was er dan in zijn ogen niets dat de plaats van deze christelijke waarden had ingenomen? Of betreurde Weber wellicht bovenal
de terugval van de westerse wereld in barbarij tijdens de Grote Oorlog?
Dit laatste was in elk geval niet het geval. Nergens in de geschriften van de oervader van de sociologie is een moment van bezinning te
vinden dat hem ertoe gebracht zou kunnen hebben de leus ‘nooit meer
oorlog’ te steunen. Integendeel, ruim een jaar later, in januari 1919, hield
Weber zijn tweede vermaard geworden rede voor hetzelfde gehoor, ditmaal over ‘Politik als Beruf’. Intussen had Duitsland de oorlog verloren,
maar dit inspireerde hem bij zijn voordracht niet tot een moment van
catharsis. Weber bleef met grimmige ernst vasthouden aan zijn politieke
opvattingen van vóór de oorlog. Wie van de politiek zijn beroep en zijn
roeping wil maken, zo hield hij de studenten voor, laat zich ‘mit den
diabolischen Mächten ein […] die in jeder Gewaltsamkeit lauern’. In
de politiek gaat het om macht, en niets anders dan macht, betoogde de
socioloog, en wel de macht om de eigen positie te handhaven als burger
en als natie. Leven is strijd, de strijd van erop of eronder.
lees meer in het nieuwe nummer
De strijd des levens
Hoe Gerard Reve inspiratie vond bij Alphonse Daudet
door Bert Boelaars
Tot op heden is door weinigen, en wellicht zelfs door niemand, opgemerkt dat Gerard Reve in zijn jeugd een boek las en lang in bezit hield,
dat later van belang lijkt te zijn geweest voor het schrijven van De Avonden. Dit boek was de Nederlandse editie van de jeugdroman Le Petit
Chose; ‘Histoire d’un Enfant’ die in 1868 was gepubliceerd door de Franse
schrijver Alphonse Daudet (1840-1897). Het werd in 1883 door Gerard
Keller vertaald als Een Jongensleven.
Reve voorzag zijn exemplaar van een bruin papieren kaft, en schreef
met de kroontjespen de titel op het voorplat. In 1985 schonk hij het boek
aan een logé, vriend en latere Reve-verzamelaar Hans Evers, wiens achternaam vreemd genoeg een anagram (letterkeer) is van het half-pseudoniem
waaronder de auteur de eerste drie drukken van De Avonden publiceerde:
Simon van het Reve. Gerard koos die naam in elk geval deels om verwarring te vermijden met de schrijversnaam van zijn vader, die publiceerde
onder talrijke pseudoniemen, waaronder Gerard Vanter en G. Revers.
Een Jongensleven had als ondertitel een gekweld motto: ‘Uit den
strijd des levens’. Het was dan ook niet bepaald een opbeurend boek. ‘Le
Petit Chose’ (‘De Kleine Dinges’) was de bijnaam van de hoofdpersoon
Daniel: een dromerige, ziekelijke jongen, die ten slotte smartelijk sterft.
Met uitzondering van het verscheiden, beschrijft Daudet in grote lijnen
en met veel pathos zijn eigen kinderjaren. Op school werd hij gepest.
Hij was sterk bijziend en kon slechts onder begeleiding over straat. Het
verhaal is doordrenkt van herinneringen aan deze kommervolle jeugd.
De eerste jaren in Nîmes en Lyon, daarna in Parijs waar Daudet lange
tijd woonde, vol van heimwee naar de Provence.
De beginzin van het werk luidt: ‘Ik ben geboren den 13den Mei 18..,
in een kleine stad in Languedoc, waar men, zoo als in alle steden van het
Zuiden, veel zon, een overvloed van stof en twee of drie overblijfselen uit
den oudromeinschen tijd aantreft.’
De eerste zin van De Avonden is onmiskenbaar geschreven in eenzelfde toonzetting: ‘Het was nog donker, toen in de vroege morgen van
de twee en twintigste December 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits
van Egters, ontwaakte.’
Ook De Avonden laat zich lezen als een door de schrijver als smartelijk ervaren overgang tot volwassenwording. Net als Daudet had Reve
geen al te vrolijke jeugd. Een vertrouweling uit zijn omgeving bezag
Gerard als ‘een bedeesde, in zichzelf gekeerde, moeilijk levende jongen,
die zijn vriendschappen praktisch uitsluitend via Karel had’.
Daudet had trouwens ook een oudere broer, Ernest (1837-1921). Deze
broer was evenals Karel van het Reve een succesvol auteur. Het schrijverschap van Alphonse ontwikkelde zich grillig. De receptie van zijn
werk was lang niet altijd enthousiast, en vanwege zijn omstreden boeken typeerde tijdgenoot en criticus Edmond de Goncourt hem als ‘een
ziekelijk zwijn, met de grillen van een brein waarin wel eens een keer de
waanzin zou kunnen binnendringen’.
lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer
j.m.a. biesheuvel (1939) – Schrijver. Publiceerde o.m. de verhalenbundels In de bovenkooi (1972), Slechte mensen (1973), De verpletterende
werkelijkheid (1979) en Het wonder (1995). In 2007 ontving hij voor zijn
gehele oeuvre de P.C. Hooft-prijs. In 2008 verscheen in drie delen zijn
Verzameld werk.
bert boelaars (1952) – Journalist en radiomaker; publiceerde o.m. Koninklijke jaren; De Weerter periode van Gerard Reve (2002) en Benno
Premsela; Voorvechter van homo-emancipatie (2008).
wim brands (1959) – Werkzaam voor de vpro en Human. Is al een
leven lang in opleiding voor bouquiniste. Dit najaar verschijnt zijn
nieuwe dichtbundel ’s Middags zwem ik in de Noordzee en – samen met
Pek van Andel – Serendipiteit, de ongezochte vondst, een leerboek over
ontdekkingsvreugde.
małgosia briefjes (1979) – Filmmaker en beeldend kunstenaar. Voltooide de opleiding Autonoom Beeldende Kunst aan de Hogeschool
voor de Kunsten Utrecht. Zie: www.malgosiabriefjes.com.
giovanni della chiusa (1969) – Werkt aan zijn dichtbundel Een mens
moet ook niet alles willen weten.
f.l. van holthoon (1934) – Emeritus hoogleraar Amerikanistiek aan
de Rijksuniversiteit Groningen. Publiceerde o.m. State and Civil Society: Theories, Illusions, Realities; a Survey of Political Theories in the 19thCentury Western World (2003); Hume; leven en werk (2009) en Terug
naar de Verlichting (2013).
krijn peter hesselink (1976) – Dichter, podiumkunstenaar en vertaler. Publiceerde de bundels Als geen ander (2008), Stil alarm (2009)
en De uitputting voorbij (2011). Winnaar Hollands Maand­­blad Schrijversbeurzen (poëzie) 2007/2008 en (essayistiek) 2010/2011. Begin 2014
verscheen Als niemand vangt.
philip huff (1984) – Debuteerde in 2009 met de roman Dagen van gras,
die werd genomineerd voor de Academica Debutantenprijs. Hij ontving
de Hollands Maandblad Schrijversbeurs 2010-2011 (proza). Zijn roman
Niemand in de stad (2012) werd onderscheiden met de juryprijs van de
DJP-prijs 2013.
anton korteweg (1944) – Was tot 2009 directeur van het Letterkundig Museum. Debuteerde in 1971 met Niks geen Romantic Agony waarna
nog diverse andere dichtbundels volgden, zoals Ouderen zijn het gelukkigst (2009). Ontving in 1986 de A. Roland Holst Penning voor zijn
gehele œuvre.
iris le rütte (1960) – Maakt beelden, en publiceert tekeningen en
poëzie in Hollands Maandblad. In 2007 verscheen de œuvrecatalogus
Iris Le Rütte; Sculpturen, openbare ruimte, tekeningen, gedichten. Haar
poëzie werd verkozen in de Top Twintig van de Turing Gedichtenwedstrijd 2013. www.irislerutte.nl.
delphine lecompte (1978) – Woont in Brugge. Met haar bundel De
dieren in mij (2009) won ze de Cees Buddingh’-prijs 2010 en de Prijs
voor Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen 2011. In 2012 verscheen Blinde gedichten en onlangs de bundel Schachten en amuletten
(2013).
jonathan moed (1990) – Student Economie en Bedrijfseconomie. Dit
verhaal in Hollands Maandblad is zijn literaire debuut.
frans pointl (1933) – Schrijver. Debuteerde in 1959 met de dichtbundel
Afscheid van laatste lente. Op 56-jarige leeftijd publiceerde hij de verhalenbundel De kip die over de soep vloog, die o.m. werd ge­no­mi­neerd voor
de ako Literatuurprijs. In 2013 verscheen De laatste kamer; verhalen &
gedichten.
esther porcelijn (1985) – Toneelspeler, theatermaker en ex-stadsdichter van Tilburg; studeert filosofie aan de Universiteit van Tilburg. Ontving de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs 2012-2013 (poëzie).
In 2013 verscheen haar debuutbundel met gedichten en verhalen: De
keren dat ik verwaai.
kitty pouwels (1964) – Studeerde Portugees aan de Universiteit
Utrecht en is werkzaam als literair vertaler. Maakt met dit verhaal in
Hollands Maandblad haar schrijfdebuut.
hedwig selles (1968) publiceerde o.m. in De Gids, Tirade, Hollands
Maandblad, Awater, DW& B en Het Liegend Konijn. Van haar hand
verschenen de bundels IJzerbijt (2009) en Schadenfreude (2011).
HOL L A NDS
Maa ndblad
Redactie: Bastiaan Bommeljé
Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke
­Louman
Vormgeving: Steven Boland
Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schrifte­lijke toestemming van de uitgever.
Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het
Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds.
Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn
Amsterdam • Tel. 020-5706100 • [email protected] (niet voor kopij)
Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten
Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands
Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam
Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de
abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd
Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn.
Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085.
Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of
door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers