PDF - Hollands Maandblad

HOL L A NDS
Maa ndblad
inhoud no. 12 – 2014
zes-en-vijftigste jaargang • nummer 805
december 2014
Opgericht in 1959 door K.L. Poll.
www.hollandsmaandblad.nl
Redactioneel – Deze maand
Maarten Doorman – Zeven zeer korte verhalen
Antoine de Kom – Gedichten
Basje Boer – Dit is jouw tijd
Bastiaan Bommeljé – Piketty’s paradoxen
Esther Porcelijn – Gedichten
Jack Druppers – Lijkvinding op kerstochtend
Giovanni della Chiusa – Gedichten
J.J.A. Mooij – Waarden en woorden
Frans Pointl – Mijn adressen (en die van de piano)
L.Th. Lehmann – Wereldlijke heksenprocessen
Daan Schrijvers – Een kerstvertelling (in proza)
Tekeningen Frank Dam
Auteurs in dit nummer
Colofon
Deze maand
Soms, heel soms, leest men een zin die dermate opbeurend is, dat men
als vanzelf uitbarst in een milde glimlach. Deze maand was het moeilijk
kiezen wat de grappigste zin was te midden van al de grappige zinnen
die het moderne leven over ons uitstort. Nu zult u denken: ‘One may
smile, and smile, and be a villain.’ Maar Hamlet sprak voor zichzelf en
glimlachen was niet bepaald zijn sterkste kant. Op deze plek ben ik zo
oprecht met het uitdelen van aanmoedigende glimlachen als het maar
zijn kan in een samenleving waarin het verschil tussen de realiteit en
een talentenshow op een commerciële televisiezender vrijwel geheel en
al vervaagd is.
Zo was deze maand een serieuze kandidaat de zin van de decaan
van de Faculteit Filosofie aan de Erasmusuniversiteit te Rotterdam. Die
faculteit wordt binnenkort door de eigen universiteit opgeheven, want,
zo stipuleerde de decaan: ‘Filosofie brengt al jaren weinig geld binnen.’
Hij bedoelde uiteraard: al sinds de jaren van Erasmus levert wijsbegeerte
geen cent op, en dat is in wetenschapsfilosofische zin een juiste observatie. Gelukkig is er een troost. Aan deze universiteit die vernoemd is naar
de grote humanistische geleerde kan men nog altijd wel de masteropleidingen ‘Business Information Management’, ‘Finance and Investment’,
‘Global Business and Stakeholder Management’ alsook ‘Strategic Management’ volgen ter verdieping van het geestesleven.
Een andere kandidaat was de ‘communicatieadviseur’ van de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Amsterdam, die van
plan is het mes te zetten in studies die ‘te weinig’ studenten trekken,
zoals Hebreeuws, Latijn, Slavische talen, maar ook Frans, Duits, en
Spaans. Hij stelde opgewekt, ongetwijfeld als vrucht van zijn wel drukbezochte studie communicatiekunde: ‘Er moet een efficiëntieslag ge-
maakt worden.’ Wat hij vergat te vertellen, is dat de problemen van
de Faculteit vooral voortkomen uit de grote studentenuitval en slechte
studieresultaten, die in Amsterdam al decennia endemisch zijn.
De uiteindelijke winnaar werd toch de zin die even welgemeend als
unisono klonk uit de monden van de bewindspersonen die verantwoordelijk zijn voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, minister Jet Bussemaker en staatssecretaris Sander Dekker. Bevraagd over de commotie
die is ontstaan over hun ‘Wetenschapsvisie 2025’ stelden zij: ‘Mensen
die steeds meer publiceren voor steeds minder lezers, dat is uiteindelijk
ook niet goed voor de wetenschap zelf.’
Het is misschien niet eenvoudig om de even lachwekkende als destructieve implicaties van deze zin te bevatten. Welke ‘mensen’ zouden
de bewinds­personen bedoelen? Einstein wellicht, wiens publicaties aanvankelijk slechts door een handvol lezers werd ingezien? James Joyce,
wiens Ulysses aan de straatstenen niet te slijten was? Een scribent in een
literair tijdschrift?
Als deze zinnen ons iets leren, dan is het dat wij niet langer leven
in een cultuur van schaamte of schuld, maar daar ver voorbij verkeren
in een cultuur van public relations en management by speech. In die
cultuur is de werkelijkheid ondergeschikt aan de schijn, de wetenschap
aan het persbericht, en beschaving aan beleidsvisies. Hier rest slechts de
huiverende stilte van de glimlach. – bb
Zeven zeer korte verhalen
door Maarten Doorman
k aken
Op haar witte plastic stoeltje staarde Fay Matasser tussen de zonnebloemen door naar de sla. Het was lang droog geweest, maar gister had
het geregend. Op haar telefoon zag ze dat de zomer terugkwam. Franse
vliegtuigen waren op weg naar Zweden om een bosbrand te blussen.
Al weken hoorde ze berichten over de rampplek. Kranten schreven
over forensische deskundigen en over de vraag of de pontificaal onbewapende marechaussees in het veld moesten slapen, dan wel in een
hotel. Nieuwe kisten werden steeds weer met gepast ceremonieel ontvangen en door motoragenten begeleid.
Er zaten slakken tussen de sla. De basilicum was aangevreten. Het
was niet duidelijk of het de luizen waren of rupsen. Over de grond
zeulde een mier met een stuk hout, drie keer zo groot als hij zelf. De
stekelige, grijsgroene courgettebladeren kropen gekromd over de grond.
Fay Matasser vroeg zich af of er courgettes aan zouden komen. Ze zag
nauwelijks bloemen.
Nog een mier ging voorbij. Nu met een luis tussen de kaken dacht ze.
Met haar voet duwde ze een steen weg, terug op het pad. Op de vochtige
plaats die vrij kwam zat een pissebed. Niet grijs, maar lichtbruin, half
doorschijnend. Het leek of je de ribben zag, maar Fay Matasser wist niks
van de natuur, laat staan of pissebedden ribben hebben.
De mieren liepen alle in een zelfde spoor. Dan kwam er een met een
steentje langs, dan weer een met een strootje. Niemand hoefde ze te
vertellen wat er te doen stond. Daar was er zelfs een die een dode collega
naar het hol sleepte.
Fay Matasser pakte haar telefoon. Niemand had haar ge-appt. De
Europese ruimtesonde Rosetta was na tien jaar aangekomen bij de komeet 67P/Tsjoerjoemov-Gerasimenko om te onderzoeken hoe het zonnestelsel was ontstaan. Het was bijna twaalf uur en het werd warm.
lees meer in het nieuwe nummer
Dit is jouw tijd
door Basje Boer
Kijk. Kijk. Sarah weet niet van Janneke en Janneke weet niet van Sarah.
Dat is oké, weet je. Niemand heeft hier beloften gedaan. Dat hij niet
zo iemand is – zo’n burgermannetje, weet je wel – dat is altijd helder
geweest. En hoe dan ook, Janneke is erger dan hij.
Dennis heeft tijd. Hij stopt de fietssleuteltjes terug in zijn broekzak
en keert op zijn hielen. Hij begint de straat uit te lopen.
Wie maakt hem wat. Als iemand hem hier, nu, op straat zou aanhouden en hem zou vragen waar hij goed in is, zou hij zeggen: ‘Intuïtief
leven.’ Precies dat: intuïtief leven. Nog steeds een twintiger, nog geen
dertiger: 28 moet de beste leeftijd zijn, denkt Dennis. Ergens ingebed
tussen spelen en je verantwoordelijkheid moeten nemen.
Hij passeert het Westerpark. De zomer was al voorbij verklaard toen
de zon plotseling terugkeerde. Half september en de avonden zijn zwoel
en luidruchtig als in de zomermaanden. Feuten varen zingend door de
grachten. Tot na middernacht wordt er wijn gedronken op de stoep,
fiets je door de wietwalmen van toeristen.
Janneke was uit geweest op ruzie, het hing al in de lucht toen hij de deur
binnenging. Letterlijk: hij rook dat het niet goed zat.
‘Kijk.’ Dat was het enige wat ze zei: Kijk, en ze wees op de gootsteen.
Ze bedoelde: Kijk nou wat je me aandoet. Kijk nou waar ik mee moet
dealen, dag in dag uit. In dit huis. Met die kop van je.
Dennis keek naar de gootsteen. Die was vies, ja. Hij trok zijn schouders op. Of hij deed iets anders laconieks. En toen maakte hij zo – bam!
– zijn punt. Zo van: En jij dan, smeerkees? Kwam jij vrijdagochtend
niet strontbezopen thuis met een paar Canadezen? Hebben jullie toen
de keuken een goede beurt gegeven? Hebben jullie toen de badkamer
gepoetst? De was gedaan? Neehee, dat dacht ik toch niet. Jullie hebben
met de gordijnen dicht mijn biertjes op zitten drinken. Alsof daar geen
troep van komt. Alsof je daar geen vieze gootsteen van krijgt.
Was ze wel even stil van geworden.
lees meer in het nieuwe nummer
Piketty’s paradoxen
door Bastiaan Bommeljé
In één opzicht heeft Thomas Piketty ongetwijfeld gelijk: zijn succesvolle Le Capital au xxie siècle is, om zijn eigen woorden uit het werk
te gebruiken, ‘evenzeer een geschiedkundig boek als een economisch
boek’. Overigens is dit onder historici nog maar weinig opgemerkt. Le
Capital (en vooral de Engelse vertaling ervan) heeft geleid tot commotie
onder economen, ophef onder politici, beroering onder columnisten,
idolatrie bij journalisten, maar slechts tot wat bescheiden rimpels in
geschiedkundige kringen. Vreemd, want nog afgezien van de sociaaleconomische inhoud is het boek uit 2013 van de jonge Franse econoom
over de sociale ongelijkheid vanaf de achttiende eeuw in enkele grote
westerse landen door de groeiende kloof tussen rendement op ‘kapitaal’
(vermogen) enerzijds en inkomen verkregen uit productiviteit (arbeid)
anderzijds, zeker voor historici interessant. Dat is het trouwens ook voor
sociologen en psychologen, want het is duidelijk dat het werk een open
zenuw heeft geraakt in de huidige westerse wereld (en nauwelijks elders).
Direct na verschijnen in werd Le Capital in Frankrijk een bestseller
met meer dan 50.000 verkochte exemplaren, wat veel minder is dan
Vijftig tinten grijs, maar uitzonderlijk veel voor een economische studie
(toen Marx’ Das Kapital in 1867 verscheen, duurde het vijf jaar voordat
de eerste duizend exemplaren waren verkocht). Na het verschijnen van
de Engelse vertaling in de Verenigde Staten in 2014 werd het boek evenwel van bestseller tot sensatie (ook in Nederland, waar de Franse editie
vrijwel onopgemerkt bleef). Al snel na publicatie stond Capital in the
Twenty-First Century op de eerste plaats van de bestsellerlijst van Amazon en ook op de eerste plaats van de New York Times-bestsellerlijst,
terwijl de auteur door de Financial Times werd betiteld als ‘rock-star
economist’ en om advies werd gevraagd door president Obama. Van-
wege zijn invloed in de Nieuwe Wereld riep The Guardian Piketty zelfs
uit tot ‘the new Tocqueville’.
Deze ophef af te doen, zoals wel is gebeurd, als een hype onder moderne quasi-intellectuelen uit het internettijdperk die even geobsedeerd
zijn door visuele ‘big data’ met licht verteerbare generalisaties als door de
glitz en glamour van de superrijken, doet geen recht aan het doorwrocht
beargumenteerde karakter en de niet geringe andere kwaliteiten van dit
werk. Piketty heeft met collega’s en medewerkers in meer dan vijftien
jaar onderzoek de meest omvattende database ooit over economische
ongelijkheid verzameld (vooral in Frankrijk en Groot-Brittannië, maar
ook in de Verenigde Staten, hoewel zijn stappen daar minder zeker zijn).
Te doen of dit boek een openbaring brengt, is ook weer overdreven: de
discussie over ongelijkheid woedt al jaren en Piketty zelf geeft duidelijk
aan hoezeer zijn onderzoek voortbouwt op en wortelt in dat van anderen.
lees meer in het nieuwe nummer
Waarden en woorden
door J.J.A. Mooij
Onder de woorden van een taal – ik vermoed elke taal – zijn er vele
met een waarderende strekking, positief dan wel negatief. In sommige
gevallen hebben zij zelfs alleen maar de functie om bijval of afkeuring
uit te drukken; zie woorden als ‘prima’ of ‘boe’. Meestal echter gaat
die normatieve lading gepaard met een beschrijvende inhoud. Woorden als ‘diefstal’ en ‘roddel’ verwijzen naar een bepaalde activiteit en
drukken tegelijk afkeuring uit, ‘hulpvaardig’ en ‘loyaal’ karakteriseren
een manier van doen, maar op een positieve manier. Vaak voegt het
concrete taalgebruik, met inbegrip van nadruk en intonatie, daar nog
het een en ander aan toe. Dan kunnen woorden die op zichzelf niet
waarderend zijn, gebruikt worden om een gevoel van goedkeuring of
zelfs bewondering, van afkeuring of zelfs verontwaardiging uit te drukken. Met woorden als ‘oud’, ‘jong’, ‘nieuw’, ‘duur’, ‘goedkoop’, ‘snel’ en
‘langzaam’ kan men, prijzend of afkeurend, diverse kanten uit. Veel
hangt daarbij natuurlijk nog van de context en de situatie af. Dat ‘bonus’, van oudsher toch eerder een woord met een positieve klank, ooit
de negatieve lading zou krijgen die het nu heeft, was tien jaar geleden
niet te voorzien.
Waarden zijn dus stevig in de taal verankerd – dat kunnen we wel
zeggen zonder te vergeten dat over het hoe en wat van taalbetekenis heel
verschillend wordt gedacht. Soms lijken zij haast samen te vallen met de
woorden die we hebben om ze te benoemen of te bespreken. Wat zouden
vrijheid, recht en de rechtsstaat zijn zonder de mogelijkheid om er een
naam aan te geven en ze op die manier in ere te houden? Wat zou de
schoonheid van een landschap zijn zonder de mogelijkheid om te zeggen
of althans te denken ‘wat mooi!’, of woorden van gelijke strekking? Hebben we misschien woorden nodig om waarden te hebben?
Inderdaad, men zou in de verleiding kunnen komen om te denken
dat waarden afhankelijk van taal zijn en zonder taal niet zouden kunnen bestaan. Dat gaat echter te ver. Zij moeten er al geweest zijn voordat
er talen waren. Dit spreekt al vanzelf wanneer waarden bovennatuurlijke en tijdloze entiteiten zijn, waarvan de geldigheid onafhankelijk
is van wat mensen denken, vinden of verlangen – een opvatting die
teruggaat op Plato en sindsdien in enigerlei vorm door velen werd aangehangen, en in de vorige eeuw bijvoorbeeld grondig en gedetailleerd is
verdedigd door de Duitse filosoof Nicolai Hartmann (1882-1950).1 Wat
in dit perspectief kan ontstaan, veranderen en verdwijnen is de kennis
van waarden, het besef ervan en het geloof erin, en natuurlijk ook hoe
zij heten, welke woorden erbij horen – niet echter de waarden zelf. De
waarden zelf zijn hier eeuwig en onveranderlijk.
lees meer in het nieuwe nummer
Mijn adressen
(en die van de piano)
door Frans Pointl
Waarde – Het is woensdag 24 september 2014 en om 8.45 uur kwam
een verzorgster mijn bezemhokje binnen, vol van haar laatste nieuws.
Zonder verdere inleiding meldde ze: ‘Vanmorgen vroeg heeft iemand
zich opgehangen aan een hijsblok vlakbij de ggd aan de Nieuwe Achtergracht. Een collega zag hem bungelen.’
Voorwaar een opwekkende mededeling aan een gammele 81-jarige
die zojuist – na belabberd te hebben geslapen – amper wakker is geworden. Wel bracht de informatie enkele vragen boven omtrent mijn van
enig plezier verstoken bestaan.
De eerste is: hoeveel adressen heb ik gehad? Was het in 1942 dat alle
Heem­steedse Joden bericht kregen dat ze op bevel van de Duitsers met
enige spoed naar Amsterdam dienden te vertrekken? Checken kan ik
dit niet, heb geen computer en kan daar ook niks mee. In elk geval
kreeg mijn moeder toen via via een etage aan de Amsterdamse Meerhuizenstraat. Daar woonde de ongehuwde juffrouw Rooth, die moest
onderduiken. Bizar; de ene Jodin duikt onder en een uit Heemstede verjaagde Jodin betrekt haar woning. De huur voor dat adres betaalde mijn
moeder aan de broer van eerdergenoemde juffrouw Rooth. Ik meen dat
hij in de Lekstraat woonde. Hij handelde in textiel en was gehuwd met
de niet-joodse mevrouw Moreux. Deze verbintenis vrijwaarde hem van
deportatie.
Zelf had ik daarvoor al een reeks adressen gehad. Een driftig en
moeilijk jochie was ik. Mijn alleenstaande moeder, in 1939 inmiddels
vijftig jaar geworden, kon me niet hanteren. In 1939 werd ik ondergebracht bij de familie Arnolds in Haarlem. In 1940 verbleef ik enige
tijd bij Pep en Mem aan de Crayenesterlaan in Heemstede, die een vegetarisch kinderhuis dreven. Ik herinner me een grote badkamer met
wel drie of vier vaste wastafels naast elkaar waar we ons ’s morgens aan
stonden te wassen. Tegelijkertijd wasten Pep en Mem zich in een groot
bad. Naakt was daar heel gewoon. Ook herinner ik me een kinderhuis
in Baarn aan de Sophialaan – wat vreemd dat ik me de straatnaam zelfs
herinner! Ook verbleef ik enige tijd in een ‘gesticht’ in Wapenveld waar
ik me totaal ontheemd voelde. Moeder stuurde me pakketjes met daarin
havermoutkoekjes die ze zelf had gemaakt.
Het langst (tijdens oorlog) was ik in Krommenie bij werkelijk lieve
mensen. Een vader en moeder, zeventienjarig pleegzusje en tienjarig
pleegbroertje. Toch waren het gitzwarte jaren. Mijn lievelingstante,
tante Jet, moeders enige zuster, mijn opa, tante Martha die met mijn
twee neven aan de Waalstraat woonde, tante Betsy en oom Salomon uit
Scheveningen (ze woonden aan de Simon Stevinstraat schiet me nu te
binnen), tante Tippie, ik zou ze nooit meer zien.
lees meer in het nieuwe nummer
Wereldlijke heksenprocessen
De botsing tussen magische kracht en seculiere kracht
door L.Th. Lehmann
Eeuwenlang en op vele plaatsen hebben grote groepen mensen zich op
gezette tijden tot heil van de betrokken gemeenschap overgegeven aan
irrationele uitspattingen, zonder dat dit tot ophef of verbijstering leidde.
Soms gedroegen ze zich letterlijk als beesten. Hele menigten raakten
dan in razernij, verscheurden mensen en dieren om ze rauw op te eten,
waarbij menigeen zich niet zelden verkleedde als dieren of uit volle overtuiging beweerden dat ze in dieren waren veranderd. Tamelijk gewoon
was ook dat wonderen-doende vrouwen raad gaven aan koningen en
legers ten oorlog leidden. En zelfs de ‘rationele’ Atheners uit de antieke
oudheid luisterden in Eleusis met ontzag naar de aankondiging van
de mysteriepriester dat het heilig huwelijk met de godheid was ‘gecon­
sumeerd’.
Anderzijds ziet men bij vele volkeren in het verleden, vaak dezelfde
waar het hierboven gezegde voor gold, maatschappelijke voorschriften
om juist dat irrationele, het mystieke en het esoterische te beteugelen.
Een vroeg voorbeeld is de vermaning in het Oude Testament: ‘Gij zult
de toveres niet in leven laten’(Exodus 22:18). En heel normaal waren ook
doodvonnissen die werden uitgesproken tegen mensen die ervan werden
verdacht zich in dieren veranderd te hebben of omdat ze beweerden dat
het door hen aanbeden wezen, voor het gemak ‘duivel’ genaamd, hen
had bezocht. Even levensgevaarlijk was de beschuldiging dat men ‘wilde
sabbats’ gevierd had, waarbij kinderen werden geofferd en opgegeten –
ook al bleken diezelfde kinderen de volgende ochtend springlevend te
zijn. En al even rigoureus werden personen vervolgd die voorspellingen
waagden te doen over het leven en de toekomst van de vorst.
In algemene zin ziet men dat in de geschie­denis de overgave aan het
irrationele steeds meer wordr ingedamd. Dat wat eens het hoogste goed
van de gemeenschap was, de eerste taak van de priester, dus de mensen
beschermen door rechtstreeks contact met het bovenmenselijke, blijkt
later, al of niet gewijzigd en half vergeten, te zijn geworden tot precies
dat wat gevreesd en als schadelijk wordt beschouwd. Het ligt voor de
hand om hier aan een religieuze omwenteling te denken en het is verleidelijk om hier het voetspoor te volgen van de dichter, romanschrijver
en zelfverklaard mytholoog Robert Graves, die in werken als The White
Goddess en The Greek Myths voor de godsdienstgeschiedenis een geniale
greep gedaan heeft. Anders dan vele vakgeleerden was hij niet bang voor
stoere generalisaties en brede gebaren, en hoewel die slagen in de lucht
kunnen zijn dwingen ze wel tot het overwegen van nieuwe inzichten.
Graves was ervan overtuigd dat er bij de meeste volkeren een overgang is geweest van een matriarchale naar een patriarchale maatschappij en in verband daarmee ook een overgang van de aanbidding van
een machtige oppergodin naar de verering van mannelijke goden. Hij
wijst op een groot aantal feiten en aanwijzingen die dit in zijn ogen
waarschijnlijk maken. Zo leest men in de Bijbel veel over de vrouwen
die de ‘Melecheth [koningin] des Hemels’ dienen en uit inscripties blijkt
dat Jaweh ooit een godin naast zich had moeten dulden. Het is weer
uiterst verleidelijk om de ‘toveressen’ tegen wie in de Bijbel wordt gewaarschuwd te vereenzelvigen met de dienaressen van de Melecheth.
lees meer in het nieuwe nummer
Een kerstvertelling (in proza)
door Daan Schrijvers
Waarin de laatste held van het vrije woord wederom machteloos moet toezien hoe bij het journalistieke horecagebeuren door een synergetische kwaliteitsslag veel meer instort dan alleen de soufflés.
Kerst naakte, en de zaken stonden er weinig florissant voor. Net als de
Oude Wereld was mijn inspiratie dood, om mee te beginnen. Hieromtrent bestond niet de minste twijfel. Mijn inspiratie was zo dood als een
deurnagel. Hoewel ik geenszins uit eigen ervaring wist hoe dood een
deurnagel is, moest ik bekennen dat deze wijsheid geheel van toepassing
was op de manier waarop mijn leven op de zandbanken van de moderne
tijd was gelopen. Zevenenveertig jaar journalistieke pensioenopbouw,
negentien maanden zzp-bestaan, en dan dit!
Door het glazen redactionele horecalokaal had zo-even nog zachtjes
de digitale versie van Nu zijt wellekome… euhh… pom-pom-pom geklonken, maar van een hartverwarmende kerstgedachte was geen sprake.
Immers, op deze heuglijkste van alle heuglijke dagen des jaars, op de
dag namelijk dat de nieuwe eigenaar (de vijfde alweer in het afgelopen
decennium) de kerstpakketten zou gaan uitdelen aan de trouwe voorvechters van het vrije woord, was er niemand te zien. Geen wonder: alweer was tien procent van de lezers niet meer onder ons deze advent, de
laatste fijnproever had deze culturele ontmoetingsplaats al lang geleden
schichtig verlaten en op de designtafels lagen slechts de kruimels van
de journalisten die hier niet langer hun boterhammen met pindakaas
mochten nuttigden.
En het leven bij Boek in Beeld, zoals het was geweest in de goede tijd
let wel, zou hier niet snel terugkeren, mijmerde Daan, terwijl er een rilling over zijn rug trok. In het kader van de journalistieke kwaliteitsslag
hadden de mediamagnaten immers de kerstborrel verplaatst naar een
cafetaria, de tarieven voor het schrijvend personeel met vijftien procent verlaagd, en artikelen langer dan 200 woorden taboe verklaard.
Begrijpelijk genoeg! Wie wil er nu schrijvend personeel en goedgeschreven stukken die ergens over gaan als er bekostiging nodig is voor de
doorstart van deze locatie waar het publiek dankzij de transparante
design-architectuur kon kijken hoe het management belangwekkende
dingen in het moderne horecalandschap lanceerde. Het ging hier om
de bekostiging van 1,2 miljoen euro culinair verlies in koud een jaar
voor dit intellectuele eetcafé waar columniserend Nederland een veilig
heenkomen had moeten vinden. Al dat weggelopen keukenpersoneel
en al die afgekochte masterchefs, dat was een aderlating van formaat,
journalistiek gesproken dan. Geen wonder dat de managementklankbordgroep had besloten nog voor de kerst de naam van het blad waar
Daan de beste jaren van zijn leven aan had gegeven feestelijk om te
dopen in Boek uit Beeld.
Daantje, Daantje, dacht ik, terwijl ik lusteloos staarde naar het Boek
uit Beeld-logo dat in het kader van de merkuitbating verplicht was aangebracht op mijn beduimelde regenjas, dat attribuut bij uitstek van de
ware journalist pur sang. Hoe nu verder?
Hola, wat was dat nu? Terwijl ik mijzelve sleepte naar de eigentijdse
koffie­automaat, waarop de vertrouwde knop 31 voor lauwe bonenkoffie
was vervangen door een digitaal touch-screen met een hippe app voor
Latte Macchiato, stuitte ik plotseling op een morsige kribbe omringd
door drie wijzen uit het Zuiden.
‘Je bent laat, Daan!’ snauwde de eerste Wijze uit het Zuiden, in wie
ik ondanks zijn aangeplakte Jihadbaard mijn eeuwige hoofdredacteur Walter Decheiver herkende. Naast hem stonden twee mannen in
Vlaamse feestgewaden en zij keken niet erg opgewekt in de kribbe, die
van dichtbij wel erg leek op een frituurbak.
lees meer in het nieuwe nummer
Auteurs in dit nummer
basje boer (1980) – Debuteerde in 2006 met de verhalenbundel Kiestoon. Publiceerde eerder in o.m. De Revisor, Hollands Maandblad, De
Gids en Das Magazin. In 2015 verschijnt haar debuutroman.
frank dam (1952) – Studeerde aan de ABK (thans Willem de Kooning
Academie) te Rotterdam. Tekent onder meer voor NRC Handelsblad,
vpro en Onze taal. Publiceerde diverse boeken, o.a. over Nederlandse
beatmuziek. Docent Illustratieve Vormgeving aan de akv St. Joost te
Den Bosch.
giovanni della chiusa (1969) – werkt aan zijn dichtbundel Een mens
moet ook niet alles willen weten.
maarten doorman (1957) – Filosoof, dichter, essayist. Zijn recentste
boeken zijn de poëziebundel Je kunt bellen (2013) en het essay Rousseau
en ik; Over de erfzonde van de authenticiteit (2012).
jack druppers (1962) – Wijkagent & inspecteur van politie te Amsterdam. Is ook actief als acteur. Publiceerde eerder in het politievakblad
Blauw en als ‘korpsblogger’. Voor zijn project ‘Politiekids’ ont­ving hij
de lpb Award voor het beste buurtproject en werd hij genomineerd voor
de Hein Roethofprijs.
antoine de kom (1956) – Werkzaam als forensisch psychiater. In 2012
verscheen Het misdadige brein, een bundel miniaturen die in Hollands
Maandblad verschenen. Zijn recentste poëziebundels: De lieve geur van
zijn of haar (2008) en Ritmisch zonder string (2013), bekroond met de
VSB Poëzieprijs 2014.
l.th. lehmann (1920-2012) – Dichter, prozaïst, vertaler, jurist, archeoloog en dj. In 2005 verscheen de prozacollectie De Tewaterlating van een
Theorie; herinneringen, reisverhalen en beschouwingen. Recente poëziebundels zijn Wat boven kwam (2006), Laden ledigen (2008) en Schoon
schip (2010).
j.j.a. mooij (1929) – Doceerde wiskunde, filosofie en literatuurwetenschap. Publiceerde o.m. Tijd en geest (2001), Het Europa van de filosofen
(2006), Het morele domein (2012) en twee dichtbundels. Enkele vroegere
bijdragen aan Hollands Maandblad zijn opgenomen in De wereld der
waarden (1987).
frans pointl (1933) – Schrijver. Debuteerde in 1959 met de dichtbundel
Afscheid van laatste lente. Op 56-jarige leeftijd publiceerde hij de verhalenbundel De kip die over de soep vloog, die o.m. werd ge­no­mi­neerd voor
de ako Literatuurprijs. In 2013 verscheen De laatste kamer; verhalen &
gedichten.
esther porcelijn (1985) – Theatermaker en ex-stadsdichter van Tilburg.
Ontving de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs 2012-2013 (poëzie). In 2013 verscheen haar debuut De keren dat ik verwaai.
daan schrijvers (1946) – Journalist in quasi-ruste; werkte o.m. bij
Boek in Beeld en NRC Handelsblad.
HOL L A NDS
Maa ndblad
Redactie: Bastiaan Bommeljé
Redactieraad: Gerard van Emmerik, Beatrijs Ritsema, Wim Brands en Janneke
­Louman
Vormgeving: Steven Boland
Copyright: Auteursrecht voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schrifte­lijke toestemming van de uitgever.
Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door subsidie van het
Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, thans Nederlands Letterenfonds.
Redactiesecretariaat: Hollands Maandblad • Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn
Amsterdam • Tel. 020-5706100 • [email protected] (niet voor kopij)
Bij ongevraagde bijdragen postzegels voor antwoord bijsluiten
Uitgevers: Nieuw Amsterdam Uitgevers in samenwerking met Stichting Hollands
Maandblad, Johannes Vermeerstraat 63 • 1071 dn Amsterdam
Abonnementen: 12 nummers per kalenderjaar, prijs per jaargang € 70,00 • voor stu-
denten en docenten € 52,50 Abonnementen die niet één maand voor afloop van de
abonnementsperiode zijn opgezegd, worden automatisch verlengd
Opgave: S.P. Abonneeservice • Postbus 105 • 2400 ac Alphen aan den Rijn.
Telefoon tijdens werkdagen van 9.00-17.00 uur: 0172-476085.
Een acceptgiro voor betaling volgt
Losse nummers: € 6,95 • dubbelnummers € 8,95 • Verkrijgbaar bij de boekhandel of
door bestelling bij Nieuw Amsterdam Uitgevers