Waarom Calvijn moest vluchten Het is druk op een van de

Waarom Calvijn moest vluchten
Het is druk op een van de grote pleinen midden in de Franse hoofdstad. Honderden
Parijzenaren zijn samengestroomd op deze zomerdag in het jaar 1533. Er is dan ook wel iets
heel ongewoons te zien. Ja, maar ook iets heel vreselijks. Dokter Pointet was bekend
geworden met de leer van de Duitse hervormer Maarten Luther en dat was het middel geweest
tot zijn bekering. Het duurde niet lang of de priesters en monniken hoorden er ook van. Dat
was niet zo’n wonder, want ze kwamen met hun kwalen en ziekten bij de dokter. Tegen
sommigen van hen zei hij, dat het een gevolg was van hun levenswijze. Dat zette kwaad
bloed, want zij wilden hun goddeloze leven niet veranderen. Ook sprak dokter Pointet met
hen over de dwalingen van de roomse kerk.
Het duurde niet lang of de dokter werd gevangengenomen. Ondanks alle martelingen
weigerde hij zijn geloof af te zweren. Het gevolg was dat hij veroordeeld werd tot de
brandstapel. Om te voorkomen dat hij de mensenmenigte nog zou toespreken, had de beul
hem eerst de tong afgesneden. Wat een afschuwelijke wreedheid!
Een jonge prediker
Onder de toeschouwers is ook Johannes Calvijn. Hij is een prediker van het Evangelie van
vrije genade, hoewel hij nog maar vierentwintig jaar is. Met grote verontwaardiging en innig
medelijden ziet hij het vreselijke schouwspel aan. Hij wil naar de brandstapel toestormen om
de martelaar te bevrijden, maar zijn vrienden houden hem tegen. Een van zijn vrienden trekt
hem mee en belet hem zo om in het openbaar te protesteren.
Maar diezelfde avond vergadert de kleine christengemeente. In de omliggende straten houden
de vrienden de wacht om direct bij gevaar de gelovigen te kunnen waarschuwen. Het verraad
loert overal; de spionnen van de inquisitie sluipen door de straten.
De prediker is de jonge Calvijn. Hij spreekt over de toepasselijke tekst: ‘Zijt getrouw tot den
dood, en Ik zal u geven de kroon des levens.’ Wat dat betekent hebben velen van de
aanwezigen die middag met eigen ogen kunnen zien.
Gedrongen tot de prediking
Niet lang nog had Johannes Calvijn het Evangelie verkondigd. Ongeveer een jaar daarvoor
was hij tot bekering gekomen. Luister maar wat hij jaren later schreef aan een kardinaal: ‘Als
door een plotselinge lichtstraal kwam ik tot het inzicht, in welk een afgrond van dwalingen en
verwarring ik mij had bevonden.’
Sindsdien zocht hij de mensen op en sprak zowel met arbeiders als met edelen. Hij ging naar
de dorpjes in de omgeving, maar liet zich ook zien in de zalen van de hogeschool.
Overal zocht hij de mensen te winnen voor het Evangelie van vrije genade en stelde hij de
misbruiken en de dwaalleer van de roomse kerk aan de kaak.
Een bewogen jaar
Het jaar 1533 zou behalve de marteldood van dokter Pointet nog meer ingrijpende
gebeurtenissen brengen in het leven van de jonge hervormer.
Calvijn was namelijk bevriend met Nicolaas Cop, een zoon van de lijfarts van de Franse
koning. Deze Nicolaas Cop was benoemd tot rector magnificus van de Parijse universiteit. Hij
zou dus voortaan een hoge positie bekleden. Dit hoge ambt zou hij aanvangen in een grote
vergadering van professoren en vele hovelingen van de koning. De roomse geestelijkheid is
goed vertegenwoordigd. In de kerk zijn ook veel franciscaner monniken aanwezig. Die willen
de nieuwe rector, de medicus uit Bazel, ook weleens horen. Verder zijn er veel aanhangers
van de nieuwe leer. Onder hen bevindt zich ook de vriend van Cop, Johannes Calvijn.
De twee vrienden hebben vele avonden en je kunt wel zeggen nachten met elkaar overlegd
wat de nieuwe rector allemaal in zijn intreerede zou zeggen. Was dit niet een prachtige
gelegenheid om de professoren en de geestelijke heren te overtuigen van de dwalingen der
kerk? Samen zijn ze het erover eens dat de rede van professor Cop een getuigenis moet zijn
van de gereformeerde leer, een opnieuw luisteren naar Gods Woord.
Zo komt de toespraak vooral door de inbreng van Calvijn tot stand.
Allerheiligen? Nee!
Op 1 november 1533 zal het gebeuren. Op het roomse feest van Allerheiligen.
Gespannen luisteren de vele aanwezigen. Professor Cop begint zijn rede over het onderwerp:
‘Zalig zijn de armen van geest.’ Dat waren de woorden van de Heere Jezus uit de
zaligsprekingen. De professor spreekt over de genade Gods, waardoor alleen de zonden
vergeven worden.
Het duurt niet lang of de franciscaner monniken beginnen te mompelen. Ja, ze hebben het
goed gehoord: die professor verkondigt ketterse dingen. Waarom spreekt hij niet van de
heiligen? Het is toch vandaag de grote feestdag Allerheiligen? Hoor toch eens wat hij zegt:
‘Laten wij Christus, de grote Ontfermer, de enige Voorspraak bij de Vader smeken, dat Zijn
Geest onze harten moge verlichten.’ Ja, Cop spreekt alleen van de genade van Christus en niet
van de zaligheid die we van de heiligen moeten verkrijgen.
Zo brengt het Woord verdeeldheid. Dat doet het altijd. Sommigen verblijden zich in deze
openlijke prediking van vrije genade. Anderen knarsetanden van woede. De teerling is
geworpen …
Vlucht! Vlucht voor het te laat is …
Tegen professor Cop wordt een aanklacht ingediend. Laten we niet menen dat de vijand zich
zonder slag of stoot zal overgeven. Die man moet dezelfde weg gaan als dokter Pointet en
zoveel andere gelovigen.
Cop wordt voor het parlement gedaagd. Daar moet hij zich verantwoorden. En hij gaat; in zijn
plechtig ambtsgewaad. Maar het kwaad is al ten volle over hem besloten. Op het nippertje kan
hij nog ontkomen. In vermomming ontvlucht hij Parijs. Zo ontkomt hij aan de brandstapel.
En Calvijn?
De overheid had er de lucht van gekregen, dat de rede van Nicolaas Cop hoofdzakelijk door
hem opgesteld was.
Het duurt niet lang of de gerechtsdienaars zijn hem op het spoor. Evenals zijn vriend Cop kan
hij nog maar op het laatste moment vluchten. Zijn vrienden laten hem aan een beddenlaken uit
het raam aan de achterkant van de woning zakken, terwijl de politie de voordeur al ingetrapt
heeft. Buiten staan vrienden klaar om hem verder te helpen. Vermomd als wijnboer zwerft hij
door heel Frankrijk. Na veel omzwervingen vindt hij ten slotte een woonplaats in de Zwitserse
stad Genève, waar hij na een arbeidzaam leven in 1564 sterft.
Barnold Tubant
(StandVastig september 1993, p. 12, 13)