ZBO-verantwoording 2013 - De Nederlandsche Bank

ZBO-verantwoording 2013
12 maart 2014
Inhoudsopgave
1. Inleiding
4
2. Resultaten en verantwoording
2.1 Toezichtbeleid en –aanpak
Internationale beleidsontwikkelingen
2.1.1
2.1.2 Nationale beleidsontwikkelingen
Werkwijze en organisatiestructuur toezicht
2.1.3
2.1.4 Resultaatmeting toezicht
2.2Sectoroverstijgende toezichtthema’s
2.3 Sectorspecifiek: banken
Ontwikkelingen in de sector
2.3.1
2.3.2 Nationalisatie SNS Reaal
2.3.3 Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS)
2.3.4 Liborfraude
Toezichtresultaten
2.3.5
2.4Sectorspecifiek: verzekeringsmaatschappijen
2.4.1 Ontwikkelingen in de sector
2.4.2 Toezichtresultaten
2.5 Sectorspecifiek: pensioenfondsen
Ontwikkelingen in de sector
2.5.1
2.5.2 Toezichtresultaten
2.6Overige instellingen
2.6.1 Beleggingsinstellingen en -ondernemingen
2.6.2 Premiepensioeninstellingen (PPI)
2.6.3 Trustkantoren en betaalinstellingen
6
6
6
8
9
11
13
15
15
15
16
17
18
21
21
22
25
25
25
28
28
29
29
3. Kosten en financiering toezicht
3.1 Toezichtkosten
3.2 Financiering toezichtkosten
3.3 Financieel beheer
3.4Aansprakelijkstellingen en aansprakelijkheidsprocedures 31
31
32
33
33
4. Verantwoording FEC
35
5. Controleverklaring van de onaf hankelijke accountant
37
Bijlage 1 Toezicht: doelen, activiteiten en effecten 39
Bijlage 2Details toezichtkosten 43
Bijlage 3 Grondslagen kostentoerekening
45
Bijlage 4Af kortingenlijst
48
3
1. Inleiding
Een gezonde, solide en integere financiële sector is in staat schokken op te vangen en te
anticiperen op veranderende omstandigheden. Een dergelijk aanpassingsvermogen is nodig
voor een robuuste financiële sector en schokbestendig financieel systeem en draagt bij aan
financiële stabiliteit en duurzame welvaart in Nederland. Het aanpassingsvermogen van de
Nederlandse financiële sector stond in 2013 echter onverminderd onder druk. Aanpassing was
niet alleen vereist vanwege een uitblijvend krachtig herstel van de economie, maar ook de
implementatie van wet- en regelgeving vroeg veel van Nederlandse financiële instellingen.
Daarbij worstelt de financiële sector met de nieuwe maatschappelijke realiteit, waarin herstel
van vertrouwen, imago en reputatie een langgerekt proces blijkt. De nationalisatie van SNS
Reaal, de Liborfraude en cybercrime incidenten hebben dit ten andere male onderstreept.
Eind 2011 kwam DNB tot de conclusie dat SNS Reaal niet langer in staat kon worden geacht
om op eigen kracht haar financiële positie voldoende op peil te brengen. Vanaf dat moment
heeft DNB in samenwerking met het ministerie van Financiën gezocht naar een publiekprivate oplossing. Begin 2013 moest DNB concluderen dat ook langs deze weg het kapitaal van
SNS niet afdoende kon worden aangevuld. De nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013
was een ingrijpende maatregel die als ultimum remedium is ingezet om de financiële
stabiliteit te waarborgen. Vervolgens is in opdracht van de minister van Financiën en de
Raad van Commissarissen van DNB de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS)
ingesteld. DNB hecht veel waarde aan dit externe onderzoek dat bijdraagt aan de transparantie
van het toezicht en de verantwoording die DNB als publiekrechtelijke organisatie wil
af leggen. Het rapport van de Commissie is op 23 januari 2014 gepubliceerd. DNB heeft met
waardering kennisgenomen van het rapport. Het maakt duidelijk dat de kiem van de financiële
problemen bij SNS Reaal vroegtijdig werd gelegd met de overname van Bouwfonds Property
Finance in 2006. Daarnaast is één van de belangrijkste conclusies van de Evaluatiecommissie
dat nationalisatie onvermijdelijk was. DNB neemt de aanbevelingen in het rapport ter harte.
De aanbevelingen ten aanzien van de governancestructuur van DNB zullen worden betrokken
bij de discussie over de veranderingen in de verantwoordelijkheidsverdeling rond de uitvoering
van het bankentoezicht die gevoerd moet worden naar aanleiding van de totstandkoming van
de Europese bankenunie.
De focus bij het toezicht in 2013 lag bij buffer- en balansherstel, beheersing van financieeleconomische risico’s, de voorbereiding op Europees bankentoezicht, de implementatie van
toezichteisen en eisen vanuit wet- en regelgeving in het kader van onder andere Bazel III en
de Capital Requirements Directive IV (CRD IV/CRR), de voorbereiding op Solvency II
en het nieuwe financieel toetsingskader (ftk). Maar ook gedrag en cultuur, de kwaliteit van
bestuur en de levensvatbaarheid van bedrijfsmodellen hebben in 2013 nadrukkelijk de aandacht
gekregen. De invoering van nieuwe wet- en regelgeving is noodzakelijk om de ernstige lacunes
die door de crisis aan het licht zijn gebracht te repareren. Tegelijkertijd is DNB zich bewust
van de forse inspanningen die in de sector worden verricht om tijdig aan alle nieuwe
internationale en nationale eisen te voldoen. Deze inspanningen moeten worden gepleegd in
een toch al moeilijke periode, waarin de sector herstellende is van een financiële crisis en een
ingrijpende herstructurering doormaakt.
Binnen DNB is verder gewerkt aan de inbedding van FOCUS!, de in 2012 geïntroduceerde
nieuwe toezichtmethodiek die een gerichtere inzet van de beschikbare toezichtcapaciteit
mogelijk maakt en de aanwezige expertise krachtiger benut door betere samenwerking tussen
disciplines. Zo hebben macro-financiële en sectorbrede ontwikkelingen een nadrukkelijke
plaats in de beoordeling van het risicoprofiel van individuele instellingen. In het verlengde
van de eerder ingezette veranderingen naar aanleiding van de Visie op Toezicht 2010-2014 en
het Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB is het toezicht het afgelopen jaar
opnieuw ­g eïntensiveerd. In de Visie op Toezicht 2014-2018, die begin dit jaar is gepubliceerd,
wordt uitgebreid ingegaan op vier centrale aandachtspunten voor toezicht de komende vijf
4
jaar: (i) DNB wordt een sterke speler in het Europese bankentoezicht, (ii) scherpe analyse
blijft de hoeksteen in toezicht, (iii) integriteit en (iv) het toezicht is maximaal transparant
waar mogelijk.
Daarnaast heeft de Raad van Commissarissen (RvC) van DNB bredere bevoegdheden
gekregen. Zo heeft de RvC een rol gekregen bij beleidsmatige aspecten, zoals de borging van
kwaliteit en effectiviteit van het beleid en de uitvoering van het toezicht in algemene zin.
Ook de sinds 2011 geïntensiveerde samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (AFM)
draagt bij aan de versterking van het toezicht. In 2013 heeft die samenwerking op allerlei
fronten plaatsgevonden, van regelmatig bestuursoverleg en gezamenlijke projecten waaronder
de bestuurderstoetsingen, tot een meer intensieve uitwisseling van informatie en operationele
samenwerking op bijvoorbeeld het gebied van inkoop en personeelsbeleid.
In dit document legt DNB verantwoording af over het toezicht op de financiële sector in 2013.
Om de effecten van toezicht beter in kaart te brengen, formuleert DNB sinds 2012 ambities;
iedere ambitie wordt daarbij zo goed mogelijk concreet gemaakt met behulp van indicatoren,
die meten wanneer de ambitie is waargemaakt en hoe effectief het toezicht is. Dit is geen
gemakkelijke opgave. Zo zijn de effecten van toezicht veelal lastig te meten en kan het toezicht
deze ambities niet op eigen houtje waarmaken. Naast de financiële sector zelf zijn ook de
bijdragen van andere stakeholders zoals de politiek en het maatschappelijk middenveld van
cruciaal belang. Het verwoorden van ambities en opnemen van indicatoren past in het streven
om de effecten van toezicht zoveel mogelijk meetbaar te maken en te verantwoorden. In haar
toezichtverantwoording over 2013 heeft DNB daarom de eerste deelresultaten opgenomen.
Hierbij zijn ook nadrukkelijk externe stakeholders geconsulteerd. In het onderzoek geven
stakeholders aan dat het toezicht van DNB indringender en vasthoudender is geworden.
Dit is een belangrijke bevinding voor DNB omdat dit een doelstelling is van de (interne)
cultuurverandering. Een nadere toelichting op de governance, risicobeheersing, doelmatigheid en rechtmatigheid van DNB in 2013 is opgenomen in hoofdstuk 5 Verantwoording van
het DNB Jaarverslag 2013.
5
2.Resultaten en
verantwoording
2.1 Toezichtbeleid en –aanpak
2.1.1 Internationale beleidsontwikkelingen
Bankenunie
De meest verstrekkende stap in het internationale toezichtbeleid in 2013 was ongetwijfeld
de aanname door het Europees Parlement op 12 september 2013 van de verordening ter
oprichting van het Single Supervisory Mechanism (SSM). Met het SSM krijgt de ECB de
verantwoordelijkheid over het toezicht op ruim 3000 banken (geconsolideerd cijfer) binnen
het eurogebied. De SSM-verordening bepaalt dat de ECB de directe leiding krijgt in het
toezicht op de 124 significante banken; in het toezicht op de minder-significante banken
houden de National Competent Authorities (NCA’s) het voortouw, maar de ECB kan hierin
sturen en desgewenst de regie overnemen. Op 4 november 2013 trad de verordening in
werking; exact een jaar later gaat het SSM van start. Het jaar 2013 was een transitiejaar,
waarin het Europese bankenlandschap nauwgezet in kaart is gebracht, de juridische basis
voor het SSM is ontworpen, het Europees toezichtmodel en de toezichthandboeken zijn
opgesteld, grote data-uitvragen zijn verwerkt voor de ECB en de in 2014 geplande
­C omprehensive Assessment (CA) met onder andere een Asset Quality Review (AQR) is
voorbereid (zie paragraaf 2.3.5 voor een meer uitgebreide verantwoording van DNB’s
­i nspanningen).
DNB is voorstander van een zoveel mogelijk gelijktijdige invoering van Europees banken­
toezicht (SSM) met de resolutiependant het Single Resolution Mechanism (SRM). Tijdens de
crisis is gebleken dat er onvoldoende coördinatie bestaat in het grensoverschrijdend toezicht
en de internationale crisisbestrijding. Bovendien was sprake van een negatieve wisselwerking
tussen nationale overheden en nationale bankensectoren die leidde tot fragmentatie in de
financiële markt. Een bankenunie, met één Europese toezichthouder, Europese crisisresolutie,
en mogelijk een Europees depositogarantiestelsel kan deze wisselwerking doorbreken,
en waarborgen dat instellingen onder voldoende intensief toezicht staan en afwikkelbaar zijn.
DNB heeft zich in de discussies over de vormgeving van de bankenunie ingezet voor een
krachtige vormgeving van deze instituties, om ervoor te zorgen dat de nieuwe structuur
voldoende robuust en slagvaardig zal zijn. Een ordelijke overgang naar het SSM heeft voor
DNB topprioriteit in 2014 (zie hoofdstuk 2 van het DNB Jaarverslag 2013).
Bazel III en CRD IV/CRR
Het mondiale Bazel III-akkoord is gericht op het verbeteren van het bankentoezicht naar
aanleiding van lessen uit de crisis. Het akkoord bevat onder meer een significante aanscherping
van de kapitaal- en liquiditeitsbuffers, en een aanpassing van de risicogewichten voor riskante
activiteiten. Omdat het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS) geen rechtstreekse
bevoegdheden heeft, moet het akkoord per jurisdictie in wetgeving worden omgezet.
In Europa gebeurt dit in de CRD IV/CRR regelgeving. De eerste toepassingsdatum hiervan
is 1 januari 2014. Het afgelopen jaar was erop gericht om, met behulp van Bazel III-migratieplannen, de banken te begeleiden naar een tijdig voldoen aan de nieuwe regels.
­Daarnaast heeft DNB de relevante toezichthouderregelingen aangepast, voorbereidingen
getroffen om de nieuwe rapportagestandaarden te ontvangen en verwerken en een zowel inals extern educatieprogramma ontwikkeld en uitgevoerd voor CRD IV/CRR en Bazel III.
6
Bazel III monitoring
DNB vraagt met regelmaat alle Nederlandse banken deel te nemen aan de Bazel IIImonitoringexercitie van het BCBS. Tijdens deze exercitie leveren Nederlandse banken cijfers
aan bij DNB van waaruit kan worden berekend welk effect de nieuwe Bazel III kapitaal- en
liquiditeitseisen hebben op de banken. De exercitie is belangrijk voor zowel de banken als
voor DNB. Nederlandse banken doen zo ervaring op met de, vaak complexe, nieuwe
definities van het nieuwe Bazelse toezichtregime. De overgang naar het nieuwe regime
verloopt zo soepeler. Ook krijgen de banken inzicht in mogelijke toekomstige kapitaal- of
liquiditeitstekorten. Ten slotte vormen de monitoringcijfers de basis voor tal van andere
analyses door DNB, zoals de jaarlijkse uitvraag van migratieplannen en de berekening van
systeemrelevante banken. Doordat alle Nederlandse banken deelnemen aan de Bazel
III-monitoringexercitie, en de exercitie wordt gekoppeld aan de uitvraag van de migratie­
plannen, heeft DNB goed inzicht in de mate waarin wordt voldaan aan de nieuwe kapitaalen liquiditeitseisen.
SIFI-raamwerk
De Financial Stability Board (FSB), in samenwerking met het BCBS en de International
Association of Insurance Supervisors (IAIS), werken sinds de crisis aan de aanpak van
systeemrelevante financiële instellingen. Net als in 2012 heeft DNB in 2013 in FSB verband
gewerkt aan verdere verfijning van dit beleid en de overeengekomen principes gericht op
nationaal systeemrelevante banken geïmplementeerd (zie paragraaf 2.3.5). Daarnaast nam
DNB in 2013 deel aan de IAIS-werkstroom over systeemrelevante verzekeraars. Deze werkstroom heeft in de zomer van 2013 een identificatieraamwerk voor mondiaal systeemrelevante
verzekeraars opgesteld en gepubliceerd. Op deze lijst staan overigens geen Nederlandse
verzekeringsgroepen.
Solvency II
Eind 2013 hebben de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad een
belangrijk akkoord bereikt over Solvency II. In dit akkoord zijn de contouren van het nieuwe
Europese raamwerk voor verzekeringstoezicht vastgelegd. Daarmee is een belangrijke stap
gezet naar de introductie van Solvency II per 1 januari 2016. De overgang naar Solvency II
betekent een fundamentele vooruitgang ten opzichte van het huidige kader, onder meer door
de introductie van risicogebaseerde kapitaaleisen en de waardering van activa en passiva op
basis van actuele waarde. In lijn met de introductie van Solvency II is het belangrijk om het
toezicht op verzekeraars meer risicogeoriënteerd en vooruitblikkend te maken. De European
Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) moedigt nationale toezichthouders
hiertoe aan door middel van richtsnoeren die per 1 januari 2014 van kracht zijn geworden.
Hiermee wil EIOPA een consistente en gezamenlijke voorbereiding op Solvency II in de
lidstaten bevorderen. DNB is voorstander van deze gezamenlijke voorbereiding.
Herziening IORP
Het werk aan de herziening van de Europese Pensioenrichtlijn (IORP-Directive, Institutions
for Occupational Retirement Provision) is het afgelopen jaar in Europees verband voortgezet.
DNB is hier intensief bij betrokken geweest. Inzet daarbij is dat de richtlijn zo herzien wordt
dat recht wordt gedaan aan de specifieke kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel.
EIOPA heeft in april 2013 een rapport naar de Europese Commissie gestuurd met de voorlopige
resultaten van de Quantitative Impact Study (QIS) die in een aantal lidstaten is uitgevoerd.
Doel van dit rapport was de mogelijke effecten van een herziening van de Europese Pensioenrichtlijn, in het bijzonder harmonisatie van de solvabiliteitseisen, inzichtelijk te maken voor
de verschillende lidstaten. Mede vanwege de beperkte vergelijkbaarheid van deze resultaten
heeft DNB er voor gekozen om de uitkomsten voor Nederland niet in het overkoepelende
EIOPA-rapport, maar in een separaat nationaal rapport naar de Europese Commissie te sturen.
Hiermee heeft DNB twee resultaten bereikt. Ten eerste zijn de uitkomsten voor Nederland
naar tevredenheid opgenomen in het eindrapport dat EIOPA in juli 2013 aan de Europese
Commissie heeft verstrekt. En ten tweede heeft de Commissie – mede onder invloed van het
rapport van DNB – besloten eerst de focus te leggen op het verbeteren van de governance van
pensioenfondsen en de transparantie richting deelnemers en meer tijd te nemen voor de
harmonisatie van solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen.
7
AIFM-richtlijn
Op 22 juli 2013 is de Europese richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFM-richtlijn) van kracht geworden via implementatie in nationale wetgeving (Wft).
De richtlijn introduceert een geharmoniseerd Europees toezichtkader en heeft als doel meer
transparantie en bescherming voor beleggers te bieden, alsmede beter inzicht in potentiële
systeemrisico’s uit hoofde van ‘leverage’ in de beleggingsinstelling. Met de implementatie in
nationale wetgeving komt een grote groep tot nu toe niet gereguleerde beleggingsinstellingen
onder toezicht van de AFM en DNB. De implementatie-werkzaamheden binnen DNB zijn in
de loop van 2013 afgerond. In dat kader heeft onder meer externe communicatie aan markt­
partijen plaatsgevonden via een gezamenlijk AFM-DNB seminar.
2.1.2 Nationale beleidsontwikkelingen
Visie op de bancaire sector
Op vrijdag 28 juni 2013 werd het rapport gepubliceerd van de commissie Wijffels
(de Commissie Structuur Nederlandse banken of CSN). De commissie had als opdracht om te
onderzoeken in hoeverre structuurhervormingen van de bankensector noodzakelijk zijn om de
stabiliteit van afzonderlijke banken en van het financiële stelsel als geheel te waarborgen. Het
rapport van de commissie biedt daarvoor waardevolle aanknopingspunten. Maatschappelijk
vertrouwen is de basis om financiële activiteiten goed te kunnen vervullen. Banken en andere
financiële instellingen moeten hier verder aan werken. Een andere belangrijke aanbeveling in
het rapport is de spoedige voltooiing van álle elementen van de bankenunie, waaronder de
noodzaak van een Europese resolutieautoriteit om het Europees bankentoezicht van de ECB
te complementeren. Directeur Jan Sijbrand was adviseur van de commissie. Daarnaast heeft
DNB ondersteuning verleend in onder meer de documentatie en gegevensverzameling.
Op vrijdag 23 augustus 2013 werd in Den Haag de Kabinetsvisie Nederlandse Bankensector
(KNB) gepubliceerd. De KNB schetst de visie van het kabinet op de wenselijke karakteristieken
en toekomst van de Nederlandse bankensector. De kabinetsvisie en gepresenteerde beleidshoofdlijnen zijn vrijwel geheel in lijn met de aanbevelingen van de CSN en worden door DNB
grotendeels onderschreven.
Meer risicogebaseerd toezicht op verzekeraars
Met het Europese akkoord over Solvency II is de invoeringsdatum bepaald op 1 januari 2016.
De invoering van het nieuwe raamwerk was eerder beoogd op 1 januari 2014. Vanwege dit
uitstel heeft het ministerie van Financiën – op advies van en in overleg met DNB – begin 2013
besloten om het Nederlandse toezichtkader voor verzekeraars al in een eerder stadium meer
risicogeoriënteerd en vooruitblikkend vorm te geven. Dit gebeurt onder meer via de intro­
ductie van een eigenrisicobeoordeling (ERB) en een theoretisch solvabiliteitscriterium (TSC).
DNB is het afgelopen jaar intensief betrokken geweest bij de totstandkoming van deze nieuwe
regelgeving. D
­ e ­n ieuwe regels zijn per 1 januari 2014 van kracht geworden en stellen DNB
beter dan voorheen in staat om effectief en risicogeoriënteerd toezicht te houden.
Herziening toezichtkader pensioenfondsen
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft het afgelopen jaar
belangrijke stappen gezet in de uitwerking van een nieuwe pensioenwet; 2013 kan in dit
opzicht worden gezien als een overgangsjaar. De nieuwe wet wordt de basis voor een duurzaam pensioenstelsel en heeft belangrijke implicaties voor het pensioencontract en voor het
toezicht. Een belangrijk onderdeel van de wet is een herziening van het financieel toetsingskader (ftk) voor pensioenfondsen.
DNB heeft het ministerie van SZW het afgelopen jaar intensief geadviseerd over de vorm­
geving van het ftk. Naast de versterking van het prudentiële toezichtkader is daarbij naar de
bijdrage van de pensioensector aan de macro-economische stabiliteit gekeken. In dat kader
heeft DNB begin september ook publiekelijk gereageerd op de consultatie van het nieuwe
wetsvoorstel. Daarin heeft DNB onder meer benadrukt hoe belangrijk het is dat de maat­
regelen uit het wetsvoorstel tijdig afgerond en geïmplementeerd worden. Dit is essentieel
voor het herstel van het vertrouwen in het stelsel en behoud van het draagvlak voor inter­
generationele solidariteit. Overigens heeft de staatssecretaris van SZW op basis van de
8
consultatieronde besloten om te komen tot een nieuw integraal ftk, en niet langer te koersen
op een zogenoemd nominaal of reëel pensioencontract (ftk1 en ftk2). Daarnaast was DNB
ad personam vertegenwoordigd in de door de staatssecretaris van SZW ingestelde Commissie
UFR. Deze commissie heeft in oktober 2013 een advies uitgebracht over de te hanteren
UFR-methode per de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2015. Het ­k abinet heeft dit
advies van de Commissie UFR overgenomen.
Wet versterking bestuur pensioenfondsen
Een ander wetgevingstraject waar DNB het afgelopen jaar een actieve bijdrage aan heeft
geleverd, is de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp). Deze wet is per augustus
2013 in werking getreden en richt zich onder meer op een versterking van de kwaliteit en
geschiktheid van het pensioenfondsbestuur en de mate waarin bestuurders ‘in control’ zijn.
De Wvbp voorziet ook in nieuwe bestuursmodellen die per 1 juli 2014 van kracht worden en
die pensioenfondsen tijdig moeten implementeren. DNB verwacht van pensioenfondsen dat
zij zich beter bewust zijn van de eisen die DNB aan de geschiktheid van pensioenfonds­
bestuurders stelt. DNB heeft sterk ingezet op het stimuleren van pensioenfondsbesturen om
de nieuwe governancemaatregelen actief op te pakken, onder andere via metingen naar de
voortgang van de implementatie. Dit heeft er toe geleid dat het merendeel van de pensioenfondsen eind 2013 bezig is met de implementatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen in hun governancestructuur.
Toezicht BES
Op 10 oktober 2010 hebben binnen het Koninkrijk der Nederlanden staatkundige
­hervormingen plaatsgevonden. Hierbij zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ook wel de
BES-eilanden genoemd, openbare lichamen binnen het Nederlandse staatsbestel geworden.
Deze wijzigingen betekenen onder meer dat DNB verantwoordelijk is voor betalingsverkeer
en het uitoefenen van toezicht op financiële ondernemingen in Caribisch Nederland.
Eén van de belangrijkste onderdelen van deze toezichttaken betreft het integriteitstoezicht op
banken en verzekeraars. Met betrekking tot deze sectoren zijn in 2013 onderzoeken uitgevoerd
naar de beheersing van het integriteitsrisico dat Caribische instellingen lopen via cliënt-relaties.
Deze onderzoeken zijn uitgevoerd bij de bijkantoren in de BES van 4 banken en 4 levens­
verzekeraars. Daarnaast is bij twee instellingen cross-sectoraal onderzoek uitgevoerd naar
corruptie en eerder getroffen maatregelen ter voorkoming van omkoping en belangen­
verstrengeling. DNB heeft in 2013 ook capaciteit ingezet om verder invulling te geven aan de
samenwerking met de Curaçaose Centrale Bank (CBCS).
2.1.3 Werkwijze en organisatiestructuur toezicht
Evaluatie toezichtmethodologie FOCUS!
In 2013 is de in 2012 geïmplementeerde nieuwe toezichtmethodologie FOCUS! verder
ontwikkeld en ingezet. De belangrijkste doelstellingen van de nieuwe methodologie zijn dat
het toezicht van DNB indringender, vasthoudender en meer vooruitblikkend wordt. In 2013
heeft DNB de nieuwe toezichtmethodologie geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie
laten zien dat de procedures rondom FOCUS! goed zijn geïmplementeerd. Uit de externe
stakeholderanalyse die in 2013 voor het eerst is uitgevoerd (een onaf hankelijk onderzoek
waarbij onder toezicht staande instellingen een oordeel kunnen geven over de kwaliteit van
toezicht, zie ook paragraaf 2.1.4), komt naar voren dat instellingen herkennen dat het toezicht
van DNB indringender en vasthoudender is geworden.
Tegelijkertijd zijn er verschillende aandachtspunten. Zo blijkt uit een kwaliteitsmeting door
de afdeling Risicomanagement Toezicht (zie ook hierna) dat DNB bij het aanpakken van
toezichtproblemen nog explicieter kan benoemen welk effect wordt nagestreefd. Tevens blijkt
uit de kwaliteitsmeting dat DNB zich in haar toezicht nog meer op onderliggende risico’s zelf
kan focussen in plaats van op de beheersing van deze risico’s door instellingen. Voor 2014
heeft DNB daarom als doel gesteld dat de toezichtinspanningen zich meer richten op het
inherente risico in plaats van op de risicobeheersing.
9
Kwaliteitsbewaking toezicht
De afdeling Risicomanagement Toezicht (RMT) is ruim twee jaar geleden opgericht, met als
voornaamste doel om de kwaliteit van toezicht constant te verbeteren. In 2012 heeft deze
afdeling zich vooral gericht op de implementatie van de nieuwe toezichtmethodologie
FOCUS!. In 2013 is RMT gestart met het evalueren en beoordelen van de kwaliteit van
toezicht. RMT zet verschillende instrumenten in om de kwaliteit van toezicht te meten,
waaronder zelfevaluaties van grote toezichtproblemen, effectmetingen van themagericht
toezicht, een eigen kwaliteitsmeting en bewaking van tijdige opvolging door DNB van
externe aanbevelingen. Ook is een jaarlijks te houden externe stakeholderanalyse ontwikkeld.
Daarnaast focust RMT op langslepende of complexe toezichtproblemen, waarbij een oordeel
wordt gegeven van de kwaliteit van de toezichtaanpak. De bevindingen van RMT worden
vertaald naar concrete aanbevelingen voor de directie en naar leerinterventies voor toezichthouders die via de DNB Academie (voorheen Toezichtacademie) worden vormgegeven met als
doel een continue verbetering van het toezicht te bewerkstelligen op het gebied van vakmanschap, meesterschap en leiderschap.
Transparantie en communicatie
Om het vertrouwen in de financiële sector te herstellen en maatschappelijke verantwoording
af te leggen over de kosten van toezicht, is het belangrijk transparant te zijn over hoe de
toezichthouder werkt en wat toezicht vermag – en wat niet. Om deze reden besteedt DNB
veel aandacht aan de dialoog met de sector en het publiek. In 2012 zijn bijvoorbeeld een
brochure en een app gemaakt om de onder toezicht staande instellingen vertrouwd te maken
met FOCUS!. In 2013 heeft DNB opnieuw diverse seminars georganiseerd en zijn de in 2012
geïntroduceerde maandelijkse nieuwsbrieven voor de verschillende onder toezicht staande
sectoren verbeterd. De nieuwsbrieven worden nu ook benut om nieuwe beleidsontwikkelingen
aan te kondigen, of de resultaten van thema-onderzoeken te delen. De nieuwsbrieven hebben
in korte tijd een groot aantal abonnees verzameld en dit aantal is in 2013 verder gestegen.
Ook heeft DNB haar consumentenwebsite in 2013 vernieuwd en toegankelijker gemaakt en is
een reguliere AFM/DNB Publieksbrochure Toezicht ingevoerd.
Naast verantwoording over het eigen handelen, kan de toezichthouder ook bijdragen aan het
herstel van vertrouwen door meer transparantie te bieden over het handelen van de onder
toezicht staande instellingen. In 2012 is DNB, mede naar aanleiding van een aanbeveling van
de commissie De Wit, een project gestart om te bezien hoe DNB meer inzicht kan bieden in
de gezondheid van financiële instellingen – uiteraard binnen de grenzen van de geheim­
houdingsplicht. Tegen deze achtergrond is in de wetgevingsbrief aan de ministers van
Financiën en SZW gevraagd om, waar nodig, verruiming van de regels voor het openbaar
maken van data. Dit is in 2013 uitgebreid met een vergelijkend onderzoek naar de praktijk van
buitenlandse toezichthouders. Voornaamste bevindingen zijn dat DNB op basis van reeds
beschikbare publieke informatie vanuit de instelling kan overwegen haar standpunten of
zorgen over een toezichtprobleem te publiceren; daarnaast kan DNB duidelijker en uitgebreider communiceren over instellingsoverstijgende en instellingspecifieke risico’s en toezicht­
resultaten en effecten in de publicatie van toezichtinformatie over groepen instellingen.
Macro-microkoppeling
Onderdeel van de FOCUS!-methodologie is een sterkere verbinding tussen het identificeren,
beoordelen en mitigeren van risico’s. DNB bewerkstelligt met FOCUS! een duidelijke macromicrokoppeling, waarmee inzichtelijk wordt gemaakt welke gevolgen macro-financiële en
sectorbrede ontwikkelingen hebben voor het risicoprofiel van individuele instellingen.
Zo kunnen de toezichtacties per instelling of per groep van instellingen worden bepaald en
aangepast. In het kader van deze macro-microkoppeling beoordelen alle toezichthouders hun
instelling op de blootstelling aan de meest prominente macrorisico’s. Bij specifieke risico’s
worden ook nog uitgebreidere onderzoeken op instellingsniveau uitgevoerd: afgelopen jaar
is onder andere een uitgebreid project uitgevoerd naar de kwetsbaarheid van financiële
instellingen voor renteschommelingen. Dit onderzoek heeft geleid tot de doorrekening van
rentescenario’s, onderzoek naar het beheer van renterisico en aanpassing van het kapitaals­
kader.
10
Interventie en handhaving
Voor de meest urgente gevallen beschikt DNB sinds tweeënhalf jaar over het Expertisecentrum
interventie en handhaving (Ecih). Het expertisecentrum fungeert vaak als aanjager in situaties
waarin een onder toezicht staande instelling niet bereid is om uit eigen beweging normconform
te handelen. Ecih werkt cross-sectoraal en heeft doorgaans enkele tientallen lopende zaken
onder zich. De intensiteit van de betrokkenheid varieert van meedenken met de toezichtteams,
tot het geven van (bindend) advies over de te voeren interventiestrategie en de penvoering bij
formele maatregelen.
Indien nodig neemt het expertisecentrum de regie over, zoals bij het Libor-dossier
(zie paragraaf 2.3.4). Ecih is in 2013 ook bij meerdere pensioenfondsen ingeschakeld vanwege
onder meer niet acceptabele risico’s in de beleggingsportefeuille of een onvoldoende
­f inanciële opzet. Verder heeft Ecih geadviseerd in situaties waarin een bank, verzekeraar of
beleggingsinstelling weliswaar nog aan de kapitaalvereisten voldeed, maar vanwege een zwak
bedrijfsmodel het (zelfstandig) voortbestaan op de langere termijn niet kon worden
­g egarandeerd. De afdeling is in 2013 ook betrokken geweest bij diverse (themagerichte)
onderzoeken in het kader van naleving van Sanctiewetgeving, klantintegriteit/customer due
diligence en bij diverse onderzoeken bij trust- en betaalinstellingen. In de meeste gevallen
zijn handhavingsplannen opgesteld en uitgevoerd en worden de vastgestelde tekortkomingen
en overtredingen beëindigd. In enkele gevallen bleek daartoe een formele handhavingsmaatregel noodzakelijk.
Interactie met de financiële sector
In 2013 heeft DNB veelvuldig het contact gezocht met de financiële sector in de vorm van
sectorale seminars en rondetafels (voor banken onder andere in het kader van de migratie
naar Bazel III/CRD IV/CRR en ten aanzien van liquiditeitsrisicomanagement;
voor verzekeraars de DNB Verzekeraarsdag; en voor pensioenfondsen het DNB Pensioen­
seminar). Hierin zijn vele honderden instellingen geïnformeerd over belangrijke
ontwikkelingen in het toezicht (zie ook de paragrafen met sectorale toezichtresultaten).
Daarnaast heeft in 2013 regulier overleg plaatsgevonden met brancheorganisaties en sector­
koepels, onder meer inzake de voortgang van de CRD IV/CRR implementatie, het SSM,
Solvency II, de voortgang inzake de herziening van het ftk en de Wet versterking bestuur
pensioenfondsen.
2.1.4 Resultaatmeting toezicht
Key Performance Indicators
DNB is van mening dat een betere resultaatverantwoording kan bijdragen aan herstel van
vertrouwen. Daarnaast heeft een scherpe resultaatmeting intern een disciplinerende werking.
De vaststelling van een nieuwe DNB-brede strategie in het voorjaar van 2012 is aangegrepen
om de ontwikkeling van zogeheten Key Performance Indicators (KPI’s) ter hand te nemen.
Toch bleek de ontwikkeling van KPI’s geen eenvoudige opgave, omdat het verband tussen
inspanning en resultaat in het toezicht lang niet altijd eenduidig is. Niettemin is in 2012 een
eerste set indicatoren ontwikkeld, waarvan de kwaliteit en betrouwbaarheid in 2013 voor het
eerst zijn getoetst. Hiermee heeft DNB in 2013 een volgende stap gezet in de concrete
verantwoording van haar inspanningen.
DNB heeft haar toezichtmissie – werken aan solide en integere financiële instellingen die hun
verplichtingen en toezeggingen nakomen – nader geoperationaliseerd. Het toezicht van DNB
moet ‘maatgevend en gezaghebbend’ zijn, waarbij vier concrete toezichtambities zijn
geformuleerd: (1) de kans op deconfitures van instellingen en instabiliteit moet worden
verminderd; (2) internationaal moet het toezicht tot de best practice behoren; (3) het
vertrouwen in de Nederlandse financiële sector moet worden bevorderd; en (4) het toezicht
moet gezag hebben in de Nederlandse financiële sector. Om de realisatie van deze ambities te
monitoren zijn één of meerdere KPI’s met bijbehorende streefwaarden gedefinieerd. Met de
meting van deze KPI’s is DNB in januari 2013 begonnen. Sindsdien worden de resultaten ieder
kwartaal vooralsnog intern gerapporteerd.
11
De eerste ambitie van DNB is het meest zwaarwegend. De nationalisatie van SNS Reaal
hangt daarbij als een schaduw over 2013. DNB neemt de aanbevelingen in het rapport van
de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal ter harte (zie paragraaf 2.3.3). DNB zal de
lessen voor het toezicht zo snel mogelijk in de praktijk brengen. Hoewel het toezicht geen
absolute garanties kan bieden, streeft DNB met deze belangrijke ambitie er naar de kans op
faillissementen zo dicht mogelijk bij nul te brengen.
Voor de overige drie ambities geven de KPI-metingen een gemengd beeld (zie tabel 1 in
bijlage 1). Zo laat de meting zien dat DNB in 2013 qua toezichtmethodiek en analyserend
vermogen niet heeft ondergedaan voor buitenlandse toezichthouders; in het toezicht op
gedrag en cultuur loopt DNB voorop. Ook in de meest recente Financial Sector Assessment
Program (FSAP) van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) behaalde het toezichtraamwerk
van DNB een goede score. Het IMF bestempelde de verbeteringen ten opzichte van de vorige
meting (2003/4) als ‘significant’. Een andere KPI heeft betrekking op de poortwachtersfunctie
van DNB, gemeten aan het aantal problemen dat zich voordoet binnen twee jaar na een
positieve bestuurderstoetsing of afgegeven verklaring van geen bezwaar (vvgb); de score op
deze KPI is in 2013 overwegend positief. Er ontstond geen probleemdossier binnen 2 jaar na
verlening van een vvgb. Wel was het bij één instelling noodzakelijk om een probleemdossier
aan te maken binnen 2 jaar na toetsing van een beleidsbepaler. Verder laat de jaarlijkse
reputatiemonitor onder bestuurders en medewerkers van onder toezicht staande instellingen
zien dat het ambitieniveau ten aanzien van het gezag in de financiële sector in 2013 nog niet
is gehaald. Tot slot geeft het door DNB uitgevoerde jaarlijkse externe stakeholderonderzoek
een genuanceerd beeld over het gezag van DNB in de financiële sector. Enerzijds worden de
veranderingen bij DNB herkend en als positief ervaren, in de zin dat deelnemers en onder
toezicht staande instellingen herkennen dat het toezicht indringender en vasthoudender is
geworden, maar anderzijds kan DNB nog nadrukkelijker de dialoog aangaan met stakeholders
over de toprisico’s van instellingen (zie onder).
Stakeholderonderzoek
In het kader van resultaatmeting is DNB in 2013 begonnen met een jaarlijks stakeholder­
onderzoek. Dit stelt DNB in staat de kwaliteit van het toezicht verder te verbeteren door
externe percepties over het toezicht in kaart te brengen; daar – indien nodig – actie op te
ondernemen en daarover transparant te zijn. Het in 2013 uitgevoerde stakeholderonderzoek
bestond uit een schriftelijke enquête, uitgevoerd door de Erasmus Universiteit onder alle
onder toezicht staande instellingen. Aansluitend vond een serie van 24 verdiepende gesprekken
plaats met de besturen van zeventien, overwegend grote, onder toezicht staande instellingen
uit alle sectoren, vijf brancheorganisaties en de koepels van accountants en actuarissen.
Uit het stakeholdersonderzoek 2013 komt naar voren dat men herkent dat het toezicht
indringender en vasthoudender is geworden. Voor DNB is dit een belangrijke bevinding
omdat dit een belangrijk doel is van de beoogde (interne) cultuurverandering. Daarbij springt
een aantal onderdelen van het toezicht er positief uit. Voorbeelden zijn het kennisniveau van
de toezichthouders, de vasthoudendheid (bij het signaleren en bespreken van risico’s) en de
positieve invloed die toezicht heeft op het risicomanagement van financiële instellingen.
Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek dat het toezicht op verschillende punten kan worden
versterkt. Zo kan DNB nadrukkelijker de dialoog aangaan met stakeholders over de toprisico´s
van instellingen. Ook kan beter worden aangegeven wanneer en bij welk effect de toezichthouder tevreden is. Tot slot wordt verwacht dat het toezicht aansprekender communiceert.
De uitkomsten van het stakeholderonderzoek 2013 zijn besproken in de Toezichtraad en met
de Raad van Commissarissen van DNB. DNB herkent de geïdentificeerde verbeterpunten en
zal er het komende jaar nadrukkelijk op sturen dat het toezicht op deze punten verbetert.
De realisatie van deze verbeteringen zal eind volgend jaar worden getoetst in het stakeholderonderzoek 2014.
12
2.2 Sectoroverstijgende toezichtthema’s
DNB zet structureel ten minste een kwart van haar toezichtcapaciteit in voor themagericht
toezicht. In dit toezicht worden instellingen niet op zichzelf, maar groepsgewijs benaderd
vanuit een specifiek thema. Dit type toezicht biedt aanknopingspunten voor de identificatie
van benchmarks en best practices. Door de inzichten uit het onderzoek zowel op instellingsniveau als sectorbreed terug te koppelen, kan bovendien een belangrijk signaleringseffect
worden bereikt. In deze paragraaf worden enkele van de voornaamste sectoroverstijgende
thema-onderzoeken uitgelicht. Daarnaast zijn er ook diverse sectorspecifieke themaonderzoeken, deze komen in de volgende paragrafen aan de orde.
Geschiktheidstoetsingen
Betrouwbare en deskundige bestuurders, commissarissen en andere beleidsbepalers helpen de
governance van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en andere ondernemingen in de
financiële sector te versterken en dragen bij aan een stabiele en integere financiële sector.
Om de geschiktheid en persoonlijke integriteit van beleidsbepalers te waarborgen, worden zij
hierop getoetst. In 2013 zijn circa 1200 toetsingen uitgevoerd.
De geschiktheidstoets vindt plaats op basis van de Beleidsregel Geschiktheid 2012. Bij de
beoordeling van de geschiktheid kijkt de toezichthouder niet alleen naar de kennis, ervaring
en vaardigheden van de voorgedragen kandidaat. In 2013 kwam bijna 14% niet door de toets;
90% daarvan trok zich daarop vrijwillig terug (zie bijlage 1, tabel 2). DNB beoordeelt ook de
toegevoegde waarde die de kandidaat levert in het collectief van het bestuur.
Bij ­commissarissen of andere interne toezichthouders kijkt DNB nadrukkelijk of een raad als
geheel evenwichtig is samengesteld. De geschiktheidseis voor deze groep geldt sinds 1 juli 2012.
Nieuw te benoemen commissarissen worden getoetst bij aantreden. Voor zittende
­commissarissen is een inhaalslag bezig: zij moeten vóór 1 januari 2016 zijn getoetst op
geschiktheid.
In 2013 voerde DNB meer hertoetsingen uit dan voorgaande jaren (21 ten opzichte van 4 in
2012, zie bijlage 1, tabel 2). DNB had in die gevallen aanleiding om te twijfelen aan de
geschiktheid of betrouwbaarheid van een zittende bestuurder of commissaris. Een deel hiervan
was het gevolg van een informatie-uitvraag van DNB naar zwartspaarders bij de belastingdienst. Dit gebeurde via het Financieel Expertisecentrum (FEC). Op grond hiervan heeft
DNB samen met de AFM beleidsbepalers die buitenlands vermogen niet hebben opgegeven
bij de belastingdienst hertoetst op betrouwbaarheid. In vrijwel alle gevallen was de conclusie
dat de betrouwbaarheid van betrokkenen niet langer buiten twijfel stond.
Integriteitstoezicht – gedrag en cultuur
DNB voert sinds 2011 regelmatig onderzoeken uit bij banken, verzekeraars en pensioen­
fondsen naar gedrag en cultuur. Financiële instellingen zijn zich steeds meer bewust geworden
van de impact die gedrag en cultuur hebben op de bedrijfsvoering, de reputatie en de winst­g evendheid van hun instelling. In 2013 is bij vijf instellingen waar DNB eerder risicovol gedrag
constateerde een vervolgonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat deze instellingen op
een goede manier opvolging hebben gegeven aan de eerder gesignaleerde aandachtspunten.
In 2013 is ook nieuw onderzoek verricht, onder meer bij trustkantoren naar de wisselwerking
tussen gedrag en bedrijfscultuur en integriteit. De bevindingen van DNB hebben geleid tot
algemene sectorbrede aanbevelingen voor de onder toezicht staande instellingen, onder meer
tot (i) het ontwikkelen van een heldere visie op hoe compliance en integriteit kan bijdragen
aan de realisatie van de ondernemingsdoelen; (ii) het steviger verankeren van eigenaarschap
voor compliance bij het management, en (iii) het organiseren van “countervailing power”.
Naar aanleiding van de bevindingen is ook een “self assessment” voor instellingen ontwikkeld.
Daarnaast is samen met de AFM in 2013 een cross-sectoraal onderzoek gestart naar de mate
waarin instellingen bereid en in staat zijn om veranderingen op het terrein van gedrag en
cultuur te realiseren. Een voorlopige conclusie is dat deze onderzoeken diepgaand inzicht
geven in de factoren die strategische veranderingen versterken en/of belemmeren en DNB
beter in staat stellen het verandervermogen van instellingen – waar nodig – te beïnvloeden.
13
DNB heeft alle onderzoeken op het gebied van gedrag en cultuur in 2013 laten beoordelen
door een onaf hankelijke partij. De evaluatie geeft een positief beeld: onderzochte instellingen
vinden het vanzelfsprekend dat DNB toezicht houdt op gedrag en cultuur bij financiële
instellingen en beoordelen het toezicht als ‘professioneel en deskundig’. De rapportage bevat
echter ook verbeterpunten. Zo zijn effecten pas op lange termijn te realiseren en verwachten
met name de kleinere instellingen meer kaders, bijvoorbeeld in de vorm van advies.
DNB ­verwerkt de verbeterpunten in de toezichtplannen voor 2014.
Integriteitstoezicht – corruptie
Publieke of private corruptie door middel van omkoping of belangenverstrengeling met
betrokkenheid van de financiële sector leidt tot maatschappelijke verontwaardiging, financiële
schade, beïnvloedt de reputatie van de sector negatief en vormt een toenemend juridisch
risico. Het integriteitstoezicht van DNB was er in 2013 daarom op gericht dat financiële
instellingen proactief corruptie en het faciliteren ervan tegengaan. Hiertoe zijn de aard,
ernst en omvang van het corruptierisico in Nederland in samenwerking met de FEC-partners
in kaart gebracht aan de hand van ronde tafelsessies, interviews met een twintigtal experts uit
de financiële sector, en via onderzoek naar de inrichting van anticorruptieprogramma’s bij
achttien verzekeraars en vijftig banken.
Bevindingen hebben aanleiding gegeven voor DNB om instellingen waar nodig aan te sporen
een adequate integere bedrijfsvoering en bedrijfscultuur in te richten om de risico’s op
betrokkenheid bij corruptie (omkoping en belangenverstrengeling), inclusief een juiste
‘tone at the top’, sneller te identificeren en te mitigeren.
Integriteitstoezicht – witwassen en terrorismefinanciering
DNB heeft in 2013 in het kader van het integriteitstoezicht nadrukkelijk aandacht besteed aan
de eventuele betrokkenheid van onder toezicht staande instellingen bij witwassen en
terrorismefinanciering. In 2013 zijn daartoe diverse cross-sectorale thema-onderzoeken
uitgevoerd in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van
terrorisme (WWFT). In totaal zijn 75 banken, verzekeraars en trustkantoren onderzocht.
Bevindingen hebben geleid tot aanvullende on-site onderzoekingen bij meer dan 30
­i nstellingen. Bij acht instellingen zijn handhavingsmaatregelen ingezet. Om de instellingen
een duidelijke handreiking te geven bij de implementatie van de WWFT is de ‘DNB Leidraad
WWFT’ geactualiseerd, mede aan de hand van “good practices” die naar voren zijn gekomen.
Informatiebeveiliging en cybercrime
Cybercrime heeft in 2013 tot veelsoortige en omvangrijke schade geleid. Door de toename van
het gebruik van het internet en het mobiele distributiekanaal bij financiële instellingen zal
het belang van informatiebeveiliging naar alle waarschijnlijk verder stijgen. Daarom heeft
DNB in 2013 de informatiebeveiliging van de onder toezicht staande instellingen opnieuw
onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat informatiebeveiliging mede dankzij de aanhoudende
inspanningen van DNB bij instellingen duidelijk hoger op de bestuursagenda staat. Instellingen investeren meer in beveiliging en dit heeft een preventieve werking gehad voor
incidenten op het gebied van cybercrime. De schade als gevolg van cybercrime is daardoor de
afgelopen jaren afgenomen. Bij instellingen waar het onderzoek is uitgevoerd, is de informatiebeveiliging verhoogd en het percentage dat thans voldoet aan de minimale standaard is
gestegen van 59% naar 81%; van de onderzochte instellingen die nog niet voldoen, verwacht
DNB dat zij binnen 2 jaar het vereiste minimale niveau behalen.
Betrouwbaarheid rapportages
Het toezicht steunt in belangrijke mate op door financiële instellingen aangeleverde gegevens.
Naar aanleiding van resultaten uit 2012 en de IMF FSAP (2011) heeft DNB in 2013 opnieuw
aandacht besteed aan de kwaliteit van toezichtrapportages, waarbij het onderzoek is uitgebreid
naar een groot aantal banken en verzekeraars. Pensioenfondsen zijn niet meegenomen in dit
onderzoek omdat de kwaliteit van de rapportages van deze instellingen sinds de introductie
van de Pensioenwet in 2007 al relatief goed is. Van de betrokken banken is in 2013 ieder
kwartaal één of meerdere onderdelen van de reguliere rapportage geselecteerd voor een
diepgaande toetsing van de betrouwbaarheid. Het betrof bijvoorbeeld informatie over slechte
leningen, financieringsbronnen en grote posten; juist die onderdelen die aandacht behoeven
14
voor de implementatie van CRD IV/CRR. Dit heeft geleid tot een groot aantal bevindingen.
Door snelle terugkoppeling van resultaten door DNB konden echter al eind 2013 verbeteringen in de rapportages van banken worden gesignaleerd. In sommige gevallen heeft DNB
individuele instellingen verzocht om rapportages opnieuw in te dienen. Ook is over 2013 een
algemene verdere verbetering zichtbaar in de tijdigheid van aanlevering van rapportages door
banken.
Voor de verzekeringssector heeft DNB in 2013 de aangeleverde kwartaalstatenrapportages
vergeleken met de cijfers uit de door accountants gecontroleerde jaarstaten over de periode
2009-2012. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er veel en grote verschillen bestaan tussen
de kwartaalstaten en de jaarstaten. Gedeeltelijk kunnen deze verschillen worden verklaard
doordat de jaarstaten later worden opgesteld, waardoor cijfers nauwkeuriger zijn. Bij een kwart
van de verschillen was echter sprake van fouten die voortkomen uit verkeerde berekeningen
of onjuiste brongegevens. Dit is onwenselijk en de kwaliteit van de kwartaalstatenrapportages
moet omhoog. Ook is aansluitend de betrokkenheid van beleidsbepalers, de opzet en
uitvoering, de rol van de actuariële functie en interne audit en de rol van de externe accountant onderzocht bij 21 verzekeringsmaatschappijen. DNB heeft daarbij vastgesteld dat bij circa
de helft van de maatschappijen de governance en procesinrichting rondom de kwartaalstatenrapportage onvoldoende op orde is. DNB heeft alle verzekeraars begin december 2013 per
brief geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek. In 2014 zal DNB opnieuw de
kwartaalstaten onderzoeken. DNB eist dat hieruit verbetering zal blijken.
2.3 Sectorspecifiek: banken
2.3.1 Ontwikkelingen in de sector
Het bankwezen heeft in 2013 de baten licht zien dalen in vergelijking met 2012. Dit geeft aan
dat banken nog altijd in een zeer uitdagende marktomgeving opereren. Omdat banken er echter
wel in zijn geslaagd de lasten verder te laten dalen, is de nettowinst aanzienlijk toegenomen.
De daling van de totale lasten in 2013 wordt veroorzaakt door lagere bedrijfs­lasten en lagere
voorzieningen in vergelijking met 2012. De daling van de bedrijfslasten met bijna EUR 2 miljard
geeft aan dat banken werk maken van kostenbesparing (tabel 2.1).
De totale omvang van de activa is in 2013 gedaald. Ook de samenstelling is veranderd. Zo zijn
de activa gerelateerd aan buitenlandse activiteiten, vooral door herstructureringen, verder
afgenomen. Deze trend doet zich al enkele jaren voor. Verder is de ontwikkeling van de
solva­biliteit gunstig: na een stagnatie in 2011 is de stijgende lijn van de afgelopen jaren hervat.
Inmiddels bedraagt de Core Tier 1-Ratio op basis van Bazel II definities 11,1 %; de Common
Equity Tier I -ratio onder Bazel III bedraagt 11,7% op basis van het derde kwartaal van 2013.
In Bazel III -termen is de Leverage Ratio eveneens verder toegenomen naar circa 3,4%
(op basis van het derde kwartaal van 2013). De langjarige ontwikkeling sinds het begin van de
crisis laat zien dat de buffers in het stelsel inmiddels f link zijn toegenomen. De weerbaarheid
van het bankwezen als geheel is daarmee vergroot. Dit algemene beeld laat echter de spreiding
niet zien, getuige in het bijzonder de gebeurtenissen bij SNS Bank (zie paragraaf 2.3.2).
2.3.2 Nationalisatie SNS Reaal
SNS Reaal stond sinds juni 2008 onder verhoogd toezicht van DNB. Vanwege problemen bij
de beleggingen van de verzekeringstak was in het najaar van 2008 een kapitaalinjectie van de
Staat vereist. In een later stadium kwam de vastgoedportefeuille van de bank onder druk,
en naarmate de financiële crisis verergerde, raakte SNS Reaal steeds verder in de problemen.
DNB heeft intensief toezicht gehouden op de maatregelen van de bank om de situatie te
verbeteren, en heeft op verschillende momenten aangezet tot verdere actie. De vastgoed­
portefeuille werd afgebouwd met tientallen procenten. Eerst vanaf 2009 het internationale
gedeelte, en vanaf begin 2011 ook het Nederlandse deel. Toen dat niet genoeg bleek, werd in
2011 een plan van aanpak opgesteld voor de kwetsbaarheden van het concern als geheel.
Eind 2011 kwam DNB tot de conclusie dat SNS Reaal niet langer in staat kon worden geacht
om op eigen kracht haar financiële positie voldoende op peil te brengen. Vanaf dat moment
heeft DNB in samenwerking met het ministerie van Financiën gezocht naar een publiekprivate oplossing. Begin 2013 moest DNB concluderen dat ook langs deze weg het kapitaal
15
van SNS niet afdoende kon worden aangevuld. Daarop heeft DNB de minister van Financiën
geadviseerd om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Interventiewet hem biedt om
de vitale functies van SNS en de belangen van de spaarders en polishouders veilig te stellen.
In 2013 is een significant deel van de toezichtinspanningen besteed aan de gevolgen van de
nationalisatie. Zo hebben het ministerie van Financiën en SNS Reaal in augustus de finale
versie van het door de Europese Commissie geëiste herstructureringsplan ingediend in Brussel.
DNB is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan. Het plan stelt een ontvlechting
van SNS Reaal voor: een splitsing van bank en verzekeraar en uiteindelijk een ontmanteling
van de holding. Deze ingreep gaat gepaard met een fundamentele reorganisatie en aanpassingen
van de governancestructuur. Daarnaast zijn voorbereidingen getroffen voor de afsplitsing van
SNS Property Finance naar een vastgoedbeheerorganisatie waarbij DNB zich ervoor inzet dat
deze organisatie in 2014 onder een voor haar geschikt vergunnings­r egime valt.
2.3.3 Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS)
Bij de nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013 is voor het eerst gebruik gemaakt van de
bevoegdheden op basis van de Interventiewet. Nationalisatie was een ingrijpende maatregel
die als ultimum remedium is ingezet om de financiële stabiliteit te waarborgen.
In opdracht van de minister van Financiën en de Raad van Commissarissen van DNB is de
Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS) ingesteld. De commissie ENS heeft
onderzocht of DNB en het ministerie van Financiën, afzonderlijk van elkaar en in samen­
werking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in
de financiële positie van SNS Reaal. DNB hecht veel waarde aan dit externe onderzoek dat
bijdraagt aan de transparantie van het toezicht en de verantwoording die DNB als publiekrechtelijke organisatie wil af leggen. De Commissie heeft alle relevante documenten ter
beschikking gesteld gekregen en gesprekken gevoerd met alle verschillende betrokkenen.
Het rapport van de Commissie is op 23 januari 2014 gepubliceerd. De Minister van Financiën
Tabel 2.1 Kerncijfers banken
EUR miljard
1
2009 3
Totaal baten
– Netto rentebaten
– Netto provisiebaten
– Opbrengst uit effecten en deelnemingen
– Resultaat uit financiële transacties
– Overige baten
Totaal lasten
– Bedrijfslasten
– Voorzieningen 2
Operationeel bedrijfsresultaat voor belastingen
Winst/verlies ivm beëindiging bedrijfsactiviteiten
Belastingen bedrijfsresultaat
Bedrijfsresultaat na belastingen
Tier 1-Ratio (in %)
Core Tier 1-ratio (in%)
Balanstotaal
2010
2011
2
3
16
2013 4
44,6
50,4
51,4
45,4
43,2
30,0
33,1
32,9
31,0
31,4
9,7
10,4
9,5
7,4
7,5
0,3
0,8
0,4
0,6
-0,2
1,6
4,4
5,0
3,3
0,9
3,0
1,7
3,5
2,9
3,6
45,1
39,9
41,8
39,0
36,2
31,4
32,7
31,3
30,0
28,1
13,7
7,2
10,5
9,1
8,1
-0,5
10,5
9,6
6,3
7,0
0,1
1,0
0,0
0,2
0,9
0,0
2,7
2,4
1,8
2,0
-0,3
8,8
7,2
4,7
5,9
11,3
11,8
11,8
12,3
13,0
8,8
9,6
9,5
10,2
11,1
2.648
2.713
2.832
2.688
2.433
Door afronding op één decimaal tellen de cijfers in sommige gevallen niet op.
Som van de waardeveranderingen van vorderingen en waardeveranderingen van financiële vaste activa.
Solvabiliteitscijfers exclusief aangehouden superdividend voor Santander.
4
Voorlopige cijfers.
1
2012
heeft op 7 februari namens het kabinet de reactie naar de Tweede Kamer gestuurd, met
daarbij als bijlage opgenomen een brief met de reactie van DNB.
DNB heeft met waardering kennisgenomen van het rapport. Het maakt duidelijk dat de kiem
van de financiële problemen bij SNS Reaal vroegtijdig werd gelegd met de overname van
Bouwfonds Property Finance in 2006. Hiermee vond een belangrijke verandering plaats in het
bedrijfsmodel van SNS Reaal die tot een concentratie van risico’s leidde. DNB zou een
dergelijke transactie nu niet meer goedkeuren. Na het uitbreken van de financiële crisis in de
tweede helft van 2008 en de verslechterende economische omstandigheden kwam SNS Reaal
in toenemende mate in de problemen. DNB heeft in de verschillende fases, zoals die zijn
beschreven in het rapport, veel tijd en energie geïnvesteerd om risico’s af te bouwen en te
zoeken naar een structurele oplossing die zou voorkomen dat belastinggeld moest worden
ingezet. Daarbij is nadrukkelijk gekeken naar de interactie tussen macro-economische aspecten,
financiële stabiliteit en de ten aanzien van SNS Reaal te treffen toezichtmaatregelen.
Toen het aantal alternatieven sterk was teruggelopen en een finale private oplossing met
voldoende zekerheid van slagen niet haalbaar bleek, is uiteindelijk besloten om het instrument
van nationalisatie in te zetten.
Eén van de belangrijkste conclusies van de Evaluatiecommissie is dat nationalisatie
onvermijdelijk was. Hoewel het belangrijkste doel - het waarborgen van financiële stabiliteit
in Nederland – daarmee is gerealiseerd, is nationalisatie een instrument dat slechts in zeer
uitzonderlijke gevallen en alleen als ultiem redmiddel dient te worden ingezet.
DNB neemt de aanbevelingen in het rapport ter harte. De aanbevelingen ten aanzien van de
governancestructuur van DNB zullen worden betrokken bij de discussie over de veranderingen
in de verantwoordelijkheidsverdeling rond de uitvoering van het bankentoezicht die gevoerd
moet worden naar aanleiding van de totstandkoming van de Europese bankenunie en het
bijbehorend resolutieregime. In dat kader zal ook worden betrokken hoe een verdere versterking
van de koppeling tussen macroprudentieel en microprudentieel toezicht het beste kan worden
vormgegeven. Ten aanzien van de Interventiewet, acht DNB vooral de aanbeveling van belang
dat DNB de mogelijkheid krijgt om onder voorwaarden het overdrachtsinstrument ook in te
zetten jegens de moedermaatschappij van een bank of verzekeraar, zodat interventie zich
effectief kan richten op de beleidsbepalende entiteit die de centrale rol vervult binnen de groep.
2.3.4 Liborfraude
Medio 2010 heeft Rabobank DNB geïnformeerd over verzoeken die de US Commodity
Futures Trading Commission (CFTC) had gedaan over onderzoek naar USD Libor submissies.
Vanaf 2011 onderzochten ook andere buitenlandse toezichthouders en autoriteiten de
mogelijke betrokkenheid van Rabobank bij onregelmatigheden in het Libor en Euribor
submissieproces. In de loop van 2011 werd geleidelijk duidelijk dat de beheerste en integere
bedrijfsvoering ten aanzien van dit proces mogelijk niet op orde was en er sprake zou kunnen
zijn van marktmanipulatie. Deze ontwikkelingen waren voor DNB aanleiding om in het
najaar van 2011 voorbereidingen in gang te zetten voor een grootschalig onderzoek naar de
beheerste en integere bedrijfsvoering ten aanzien van het Libor en Euribor submissieproces
bij Rabobank. In januari 2012 is dit onderzoek gestart. Het onderzoek had betrekking op de
periode van 2006 tot en met eind 2012. Ten behoeve van een gezamenlijk Nederlands
overheidsoptreden hebben DNB en het Openbaar Ministerie (OM) hun acties op elkaar
afgestemd. DNB heeft zich als prudentiële toezichthouder gericht op (herstel-)maatregelen
naar aanleiding van haar bevindingen in het onderzoek en het OM heeft zich als straf­
rechtelijke instantie gericht op een punitieve sanctie.
DNB heeft geconstateerd dat er in de onderzoeksperiode sprake was van ernstige overtreding
van de regels voor beheerste en integere bedrijfsvoering. Naar aanleiding daarvan heeft
Rabobank in nauw overleg met DNB een pakket aan maatregelen getroffen om de bedrijfsvoering te versterken. De herstelmaatregelen omvatten naast veranderprogramma’s over
cultuur en gedrag en compliance een versterking van het risicomanagement binnen de bank.
Op aandringen van DNB heeft Rabobank aanvullende disciplinaire maatregelen genomen en
bonussen ingetrokken. DNB zal strikt toezien op de implementatie van deze maatregelen.
Op verzoek van DNB zal de Raad van Bestuur tot eind 2014 DNB á tempo op de hoogte
17
houden om aan te tonen dat de afgesproken resultaten worden gerealiseerd. Indien nodig zal
DNB haar toezichtaanpak intensiveren.
2.3.5 Toezichtresultaten
Voorbereiding Europees bankentoezicht
In het transitiejaar 2013 is DNB nauw betrokken geweest bij de voorbereiding op het SSM
en Europees bankentoezicht; de verwachte operationele startdatum van het SSM is
4 ­november 2014. Deze voorbereiding viel in vijf stromen uiteen. Ten eerste is het Europese
bankenlandschap nauwgezet in kaart gebracht waarbij een concept-lijst van significante
banken is opgesteld die in 2014 zullen worden onderworpen aan de Comprehensive
­A ssessment (CA). De volgende Nederlandse banken staan op de CA-lijst: ING Bank, Rabobank, ABN AMRO Bank, SNS Bank, Bank Nederlandse Gemeenten, Nederlandse Waterschapsbank, en Royal Bank of Scotland NV. Ten tweede is in 2013 gewerkt aan SSM Regulation (SSM-R), de juridische basis voor het SSM, alsmede aan aanverwante juridische
vraagstukken op het terrein van ­g econsolideerd toezicht, de samenhang met andere Europese
regelgeving en Memoranda’s of Understanding (MoU’s). Op 7 februari 2014 is de consultatieperiode voor de SSM-R gestart. Ten derde is DNB als NCA nauw betrokken geweest bij de
invulling van het SSM-toezichtmodel. Hiertoe is in 2013 onder andere gewerkt aan het
Supervisory Manual, een handboek waarin SSM-procedures en -werkwijzen worden beschreven, alsmede aan de vormgeving en invulling van de door de ECB geleide Joint Supervisory
Teams, de samenwerking tussen de ECB toezichtdivisies en –afdelingen en vergelijkbare
functies bij de NCA’s, het toezicht op gedrag en cultuur, en on-site inspecties. Ten vierde
assisteert DNB Nederlandse banken bij het voldoen aan omvangrijke datarapportages en
uitvragen door de ECB. De ECB heeft in 2013 verscheidene malen op ad-hoc basis grote
databestanden uitgevraagd, onder hoge tijdsdruk, onder meer ten behoeve van de activa- portefeuilleselectie voor de AQR (zie hierna). Ten slotte heeft DNB in 2013 een leidende rol
vervuld bij de Europese voorbereiding van de CA, een toezichtoperatie zoals nog niet eerder
zal zijn vertoond. De CA bestaat uit een brede risicobeoordeling van bancaire balansen en
aansluitende activaselectie, een Asset Quality Review (AQR) van de geselecteerde activa, en
een gezamenlijke EBA/ECB stresstest.
Commercieel vastgoed
DNB heeft in 2013 in twee fases een Asset Quality Review (AQR) op commercieel vastgoed
uitgevoerd. De eerste fase beoordeelde de processen rond de risicobeheersing van vastgoed­
leningen (interne beoordeling van kredietrisico’s, taxatiebeleid en taxatie frequenties,
omgang  met leningen in betalingsmoeilijkheden en de vaststelling van voorzieningen).
Ook is de kwaliteit van managementinformatie tegen het licht gehouden en zijn de krediet­
risicomodellen die worden gebruikt om aan te houden kapitaal te berekenen door DNB
getoetst. De tweede fase van de AQR was gericht op de waardering van vastgoedleningen en
bijbehorend onderpand en had tot doel om de risico’s die banken liepen op hun commercieel
vastgoedleningen te kwantificeren en af te zetten tegen de buffers (voorzieningen en kapitaal).
Het onderzoek werd uitgevoerd door DNB met behulp van externe consultants en stelt DNB
in staat daadwerkelijk aangehouden voorzieningen te vergelijken met de verwachting van de
toezichthouder.
Op basis van de bevindingen concludeert DNB dat de risicobeheersing van de onderzochte
instellingen in 2013 structureel is verbeterd. Voor geconstateerde tekortkomingen hebben
banken in individuele gevallen slechts een korte termijn gekregen deze aantoonbaar te
repareren. In alle gevallen is sprake van verbetering. Sectorbreed heeft DNB additionele
pijler-II kapitaaleisen opgelegd ter hoogte van EUR 3,5 miljard om de buffers van banken voor
vastgoedexposures te vergroten. Banken zullen de resultaten van het onderzoek van DNB
verwerken in de cijfers van 2013 en de kapitaalpositie zal opnieuw worden beoordeeld in de
reguliere ‘Supervisory Review and Evaluation Proces’ (SREP)-ronde van 2014.
Supervisory Review and Evaluation Process (SREP)
Nadat in 2012 de nieuwe FOCUS!-methodologie voor de toezichtaanpak van DNB werd
ingevoerd, heeft DNB in het bankentoezicht de FOCUS!-risicoanalyse (risicoprofiel en
beheersingsraamwerk van banken) gekoppeld aan het reguliere SREP van kapitaal- en
18
liquiditeitsbuffers van banken. Doel is vast te stellen welke risico’s DNB te groot vindt na
inachtneming van de risicobeheersing en de buffers van een bank en welke interventie nodig
is om dit risico binnen acceptabele grenzen te brengen.
In 2013 zijn alle banken voor het eerst op deze manier beoordeeld. Geconcludeerd kan worden
dat zowel in het bankentoezicht als door de instellingen zelf doelgerichter wordt geacteerd op
risico’s die naar oordeel van DNB te hoog zijn. Gerichte eisen voor kapitaal- en liquiditeits­
buffers hebben ervoor gezorgd dat buffers waar nodig op een hoger niveau werden gebracht.
Migratie naar Bazel III
Hoewel volledige invoering van de Bazel III-normen pas is voorzien in 2019, hecht DNB eraan
dat banken aanzienlijk eerder klaar zijn voor de nieuwe eisen. Banken dienen daarom een
migratieplan op te stellen, waarin ze beschrijven hoe ze aan Bazel III denken te kunnen
voldoen. De migratieplannen van instellingen zijn in 2013 op verschillende onderdelen verder
verbeterd en onderbouwd ten opzichte van de plannen die in 2012 zijn opgesteld: onder andere
de winstverwachtingen liggen meer in lijn met de economische omgeving waarin banken
sinds de crisis verkeren, en er worden hogere kapitaalbuffers voorzien. Dit is een bevestiging
van het toegenomen inzicht in de sector over de impact van Bazel III op de bedrijfsvoering.
DNB vindt dit een positieve ontwikkeling. Bij de beoordeling van de migratieplannen in 2013
lag de focus van DNB op de onderbouwing en de hoogte van het ambitieniveau van banken.
Daarbij bleken de in de migratieplannen opgenomen alternatieve maatregelen om bij
tegenvallers de kapitaalratio’s te kunnen bijsturen veelal te algemeen van aard. In 2013 bleek
voorts winstinhouding wederom de grootste bron van kapitaalversterking; er was weinig
ruimte voor het uitkeren van dividend. DNB voorziet dat hierin de komende jaren slechts
beperkt verandering zal komen.
De banken in Nederland hebben in 2013 onmiskenbaar stappen gezet: hun solvabiliteit is in
2013 verder toegenomen (zie ook paragraaf 2.3.1), grosso modo conform individuele migratieplannen en men ligt op schema om tijdig aan de nieuwe Bazelse vereisten te voldoen. DNB
zal de migratie naar hogere kapitaalbuffers de komende jaren nauwgezet blijven volgen.
Financieringsstrategie
Sinds de Europese schuldencrisis hebben banken meer moeite om financiering aan te trekken.
Het is duurder geworden om ongedekte lange termijn financiering aan te trekken en daarmee
steeds aantrekkelijker om gebruik te maken van korte termijn en gedekte financiering.
Hoewel dit de winstgevendheid en stabiliteit voor banken op de korte termijn verbetert,
leidt het op langere termijn mogelijk tot een onevenwichtige financieringsstructuur.
Om deze problematiek op meer gestructureerde wijze te kunnen aanpakken, heeft DNB ook
in 2013 onderzoek gedaan naar de gewenste financieringsstructuur van banken aan de hand
van een in 2012 ontwikkeld beoordelingskader voor financieringsprofielen van banken.
Doordat specifieke bedrijfsmodellen om een afwijkend financieringsprofiel kunnen vragen,
is in het beoordelingskader f lexibiliteit ingebouwd om hier rekening mee te kunnen houden.
Het beoordelingskader biedt een stevigere fundering onder het oordeel van de toezichthouder
over de financieringsstructuur en geeft een betere basis om hier zo nodig formele maatregelen
aan te verbinden. Waar in het project knelpunten bij individuele instellingen zijn aangetroffen,
is een risicomitigatietraject ingezet.
Toezichtresultaten systeemrelevante banken
Nederland kent enkele grote, systeemrelevante banken. Omdat uitval van de kritische
activiteiten van systeembanken een directe negatieve doorwerking heeft op andere financiële
instellingen en de reële economie, heeft DNB in 2011 het toezicht op deze banken aan­
gescherpt. Om verliezen op te kunnen vangen moeten de Nederlandse systeembanken
structureel hogere kapitaalbuffers aanhouden, bovenop de aanscherpingen die voor alle
banken gelden. De hogere buffers worden opgelegd via de systeemrelevantie/systeemrisicobuffercomponent die wordt geïntroduceerd in de CRD IV/CRR en die tussen de 1% en 3%
van de risicogewogen activa (‘Risk Weighted Assets’ of RWAs) zal liggen. In 2013 heeft DNB
meegewerkt aan wetgeving die deze buffers verankert. Bovendien neemt DNB deel aan de
19
European Banking Authority (EBA)-werkgroep die de technische standaarden formuleert
voor de identificatie van systeemrelevante banken op zowel mondiaal als nationaal niveau.
Daarnaast eist DNB sinds 2012 van systeembanken dat zij herstelplannen opstellen en
implementeren. In de herstelplannen formuleren systeembanken maatregelen die ze zelf
kunnen nemen om in een crisis overeind te blijven. In 2013 is DNB overigens ook bij de
grootste verzekeraars begonnen met het uitvragen van herstelplannen. Een eerste versie van
deze plannen is ontvangen en de beoordeling daarvan is gaande; het project zal medio 2014
zijn afgerond. Resolutieplannen zijn er voor de situatie dat banken niet meer zelfstandig in
staat zijn dreigend onheil af te wenden. In zo’n situatie treedt de resolutiefase in en wordt
het resolutieplan geactiveerd. Het doel van een resolutieplan is de kritische economische
activiteiten van een bank te waarborgen. Hiermee wordt getracht de gevolgen van een falen
voor de financiële stabiliteit en voor de belastingbetaler te beperken. Het resolutieplan moet
bewerkstelligen dat in geval van een falen aandeelhouders en crediteuren kosten dragen die
ze in een normale liquidatie ook dragen, zodat deze niet op de belastingbetaler worden
afgewenteld. In 2012 is DNB een omvangrijk project gestart om resolutieplannen voor
systeembanken op te stellen. Uiteindelijk dienen voor betreffende banken haalbare en
geloofwaardige operationele resolutieplannen in 2014 te worden opgesteld. In de beginfase
van het project is een grote hoeveelheid informatie verzameld om kritische activiteiten te
identificeren en een gedetailleerd inzicht in de juridische structuur van banken te vergaren,
inclusief de af hankelijkheden tussen verschillende juridische entiteiten. In 2013 is dit project
vervolgd en is aanvullende informatie over verschillende aspecten van resolutieplanning
uitgevraagd op basis waarvan een begin is gemaakt met het vormgeven van de strategieën in
overleg met de banken.
Renterisico in het bankenboek
DNB heeft in 2013 een omvangrijk onderzoek gedaan naar het renterisico dat Nederlandse
banken lopen in het bankenboek en de wijze waarop zij dat risico beheersen. Voornaamste
aanleiding waren zorgen van de kant van DNB over de gevolgen van ofwel een mogelijke
rentestijging of juist een aanhoudend lage rente voor banken en de impact van lopende
regelgevingstrajecten ten aanzien van renterisico van de EBA en het Bazels Comité.
Naar aanleiding van de bevindingen heeft DNB een nieuwe toelichting op de renterisico­
rapportage van banken opgesteld en zijn aanvullende afspraken gemaakt met accountants
over de inhoud en procedures voor de bancaire renterisicorapportage, om de kwaliteit van de
rapportages op dit punt te verbeteren. Tevens heeft DNB een hernieuwd kapitaalkader
opgesteld voor renterisico op basis waarvan de pijler-II kapitaaleis consistent kan worden
vastgesteld als onderdeel van het reguliere SREP-proces (zie elders in deze paragraaf ).
Dit kader zal in het eerste kwartaal van 2014 aan de banken worden gestuurd, samen met een
‘Leidraad modelbeoordeling’ op basis waarvan de kwaliteit van modellen voor renterisico’s
kan worden getoetst.
De inspanningen van DNB op dit terrein hebben bijgedragen aan een verder verstevigde
positie in de internationale beleidsdiscussie over renterisico. DNB is op basis van haar
expertise gevraagd zitting te nemen in de EBA task force voor renterisico in het bankenboek,
die in 2014 onder meer reacties op de consultatie van de EBA-richtlijn voor renterisico in het
bankenboek zal beoordelen en verwerken.
Beoordeling bedrijfsmodel private-bankingactiviteiten Nederlandse banken
Net zoals de rest van de bancaire sector is het speelveld voor private banks de afgelopen jaren
fors veranderd. Als gevolg van de crisis werden private banks geconfronteerd met een
verzwakte macro-economische situatie, nieuwe regelgeving en veranderend klantgedrag.
Bovendien vormen ontwikkelingen in online mogelijkheden voor cliënten een extra factor
waar rekening mee moet worden gehouden. Daarom heeft DNB in 2013 de duurzame
winstgevendheid van de private-bankingactiviteiten van banken nader onderzocht, binnen
het kader van het toezicht op bedrijfsmodellen en strategie van banken.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het private banking bedrijfsmodel duurzaam winst­
gevend kan zijn op de Nederlandse markt. Daarvoor moet een private bank zich wel sterk
20
positioneren op tenminste één van de kernpijlers die de levensvatbaarheid bepalen: schaal,
kostenf lexibiliteit, en onderscheidend vermogen. Schaalvoordeel is één van de belangrijkste
pijlers om de kostenbasis gunstig te houden. Maar ook met een beperkte schaal is het
mogelijk om kostenefficiënt te zijn, wanneer private banks een “scaleable“ business model
hebben. Dit betekent dat zij werken met f lexibele en weinig complexe systemen en processen
en een gericht productaanbod. Private banks kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om geen
kredieten aan te bieden en zich enkel toe te leggen op het aanbieden van vermogensbeheer­
oplossingen (‘pure private banks’). Voor niche-spelers biedt dit een mogelijkheid om
­concurrerend te blijven ten opzichte van grotere “peers”. Het succes van het bedrijfsmodel
neemt daarbij toe wanneer private banks beschikken over een gericht onderscheidend
vermogen anders dan de prijs. Hierbij valt te danken aan een sterk relatienetwerk, eenvoudige
of transparante pricing of een dienstenaanbod dat goed aansluit bij de wensen van specifieke
klantgroepen.
Het afgeronde onderzoek is een voorbeeld van de nieuwe wijze van toezicht van DNB:
instellingoverstijgend, multidisciplinair, inclusief macro-economische afwegingen.
­Verder maakt dit onderzoek duidelijk dat DNB niet alleen aandacht heeft voor risico’s,
maar ook voor een houdbaar bedrijfsmodel. Daarbij hoort een beoordeling van de kwaliteit
van de opbrengsten (rente, provisies en overig) en kosten (besparingen) van banken.
DNB heeft met alle banken individueel het onderzoek en de uitkomsten besproken en zal in
de toekomst de hieruit voortvloeiende acties blijven monitoren en, waar nodig, actief
optreden.
2.4 Sectorspecifiek: verzekeringsmaatschappijen
2.4.1 Ontwikkelingen in de sector
Leven
Het bedrijfsresultaat van de levensverzekeringssector over 2013 is op basis van voorlopige cijfers
toegenomen tot circa EUR 2,2 miljard. Dit wordt gedreven door enkele grote verzekeraars die
aanpassingen hebben aangebracht in hun grondslagen, wat leidt tot incidentele baten die het
bedrijfsresultaat opwaarts beïnvloeden. Onderliggend is het sectorbrede bedrijfsresultaat
marginaal. De sectorbrede solvabiliteitsratio is over 2013 afgenomen door een daling van de
aanwezige reserves.
De levensverzekeringssector staat voor onverminderd grote structurele uitdagingen. Sinds de
introductie van banksparen in 2008 is de productie van individuele levensverzekeringen sterk
afgenomen, waardoor het verdienmodel van levensverzekeraars onder druk staat. De sector is
daarom bezig om enerzijds nieuwe bronnen van inkomsten te identificeren en aan te boren,
en anderzijds om de operationele kosten te verlagen. Levensverzekeraars spelen een belangrijke
rol in de Nederlandse samenleving. Het is daarom van belang dat de sector toekomst­
bestendige verdienmodellen ontwikkelt.
Schade
Het bedrijfsresultaat van de schadeverzekeringssector (exclusief zorgverzekeraars) over 2013 is
op basis van voorlopige cijfers uitgekomen op ongeveer EUR 700 miljoen en de solvabiliteitsratio op 302%. De niveaus van deze beide indicatoren zijn van dezelfde orde van grootte als
de niveaus van 2011 en 2012, maar beduidend lager dan in de jaren daarvoor. De Net Combined
Ratio (NCR) is voor het derde achtereenvolgende jaar verslechterd; ultimo 2013 komt de NCR
uit op 99%.
Zorg
Het bedrijfsresultaat van de zorgverzekeringssector bedraagt over 2013 op basis van voorlopige
cijfers ongeveer EUR 1,5 miljard, en is daarmee ongeveer EUR 170 miljoen gestegen ten
opzichte van 2012. Dit hogere resultaat lijkt vooral te worden veroorzaakt door een daling van
de schadelast. De solvabiliteitsratio van de sector als geheel is toegenomen tot 218% per
ultimo 2013.
21
Tabel 2.2 Kerncijfers verzekeringsmaatschappijen
Solvabiliteitsratio (gemiddeld in %) 2
Levensverzekeraars
Schadeverzekeraars excl. Zorg
Zorgverzekeraars
Bedrijfsresultaat (in EUR miljoen)
Levensverzekeraars
Schadeverzekeraars excl. Zorg
Zorgverzekeraars
Balanstotaal (in EUR miljard)
Levensverzekeraars
Schadeverzekeraars excl. Zorg
Zorgverzekeraars
Net Combined Ratio 3
Schadeverzekeraars excl. Zorg
Zorgverzekeraars
1
2009
2010
2011
2012
2013
245
242
239
263
249
321
327
302
312
302
197
188
190
187
218
2.070
180
-460
360
2.235
1.312
1.140
849
524
700
1.335
602
586
1.360
1.529
317
338
363
391
370
40
41
40
42
41
25
27
29
33
32
95
94
96
98
99
98
99
99
98
96
Voorlopige cijfers op basis van vierde kwartaalrapportages.
Op basis van Solvency I.
De Net Combined Ratio (NCR) geeft aan hoe de geleden schadelast eigen rekening plus bedrijfskosten zich verhouden tot de
verdiende premie eigen rekening. Een NCR kleiner dan 100% betekent dat de schadelast plus bedrijfskosten lager uitvallen dan
de verdiende premie.
2
3
2.4.2 Toezichtresultaten
Migratie naar Solvency II: Long-Term Guarantees Assessment
Midden november 2013 is een akkoord bereikt tussen de zogeheten triloogpartijen (Europese
Commissie, Europees Parlement en Europese Raad) over Solvency II. Bij de onderhandel­
ingen heeft de zogenaamde “Long-Term Guarantees Assessment” (LTGA) een prominente rol
gespeeld. Een belangrijk onderwerp van discussie bij de onderhandelingen over Solvency II
was de waardering van verzekeringsverplichtingen met een lange termijn karakter.
De ­t riloogpartijen hebben medio 2012 besloten een studie uit te voeren ter ondersteuning
van de besluitvorming over dit onderwerp. In juni 2013 heeft EIOPA haar rapport met de
uitkomsten van de studie gepubliceerd. DNB is actief betrokken geweest bij dit onderzoek.
De Europese bevindingen zijn gebaseerd op een uitgebreide uitvraag aan een selectie van
Europese verzekeraars en ook Nederlandse verzekeraars hebben hieraan bijgedragen.
Het ­advies van EIOPA naar aanleiding van de LTGA-studie heeft als basis gediend voor het
akkoord dat medio november is bereikt. Met dit akkoord is Solvency II nog niet af. In 2014
moet lagere regelgeving verder worden uitgewerkt voor de beoogde invoering van Solvency II
op 1 januari 2016. DNB zal de ingeslagen weg, mede door toepassing van de richtsnoeren van
EIOPA, verder intensiveren.
Pre-applicatie Interne Modellen
Onder Solvency II kunnen verzekeraars toestemming vragen om hun kapitaalvereiste met een
intern model te berekenen. Aan de goedkeuring van een intern model gaat een intensief
beoordelingsproces vooraf, de zogenaamde pre-applicatie. In Nederland doen 7 verzekeraars
mee aan de pre-applicatie. In totaal heeft DNB bij deze verzekeraars in 2013 tientallen on-site
onderzoeken uitgevoerd, in veel gevallen samen met buitenlandse toezichthouders. Het doel
van deze onderzoeken is vast te stellen in welke mate de interne modellen aan de Solvency II
eisen voldoen. Geconstateerde tekortkomingen zijn schriftelijk aan de verzekeraars
­g erapporteerd. Twee verzekeraars hebben in 2013 het formele applicatieproces al geoefend
door een proef-applicatie in te dienen. Dit proces heeft voor zowel de verzekeraars als DNB
diverse belangrijke leerpunten opgeleverd. De verzekeraars hebben een nog scherper beeld
22
1
gekregen van de noodzakelijke verbeteringen om voor goedkeuring van het interne model in
aanmerking te komen. DNB heeft kunnen constateren dat de tijdslijnen voor de beoordeling
van en besluitvorming over een applicatie krap zijn. Het is daarom belangrijk voor de start
van de officiële applicaties (die naar verwachting vanaf 1 april 2015 kunnen worden ingediend)
duidelijke afspraken te maken over de beoordeling van formele applicaties en het proces
rondom de goedkeuring van interne modellen.
Own Risk & Solvency Assessment (ORSA)
De ‘Own Risk & Solvency Assessment’ (ORSA) wordt een nieuw en verplicht onderdeel van
Solvency II. Het is een centraal hulpmiddel voor verzekeraars om risicomanagement en
kapitaalvereisten onder Solvency II te integreren. In 2012 konden verzekeraars al op vrijwillige
basis een ORSA inleveren. Ook in 2013 heeft DNB als onderdeel van de versterking van het
toezichtraamwerk verzekeraars gevraagd een ORSA uit te voeren. In 2013 hebben ruim 90
verzekeraars vrijwillig een ORSA ingeleverd, die door DNB deels op kwalitatieve hoofdlijnen
is beoordeeld. De algehele beoordeling vormt een belangrijke input voor de (FOCUS!)toezichtaanpak in 2014. DNB signaleert dat verzekeraars de ORSA serieus oppakken. In zijn
algemeenheid kan gesteld worden dat Nederlandse verzekeraars dan ook goed op weg zijn bij
de voorbereiding op Solvency II. Ze behoren in dit opzicht tot de Europese voorhoede.
Closed books
Levensverzekeraars hebben in het verleden een breed scala aan producten aangeboden.
Veel van die producten zijn “closed books”, producten die niet meer worden verkocht,
maar die voor bestaande klanten nog jarenlang doorlopen. Door de opwaartse impact op de
vaste kostenbasis als gevolg van het sterk teruglopen van de markt voor levensverzekeringen
en bijbehorende daling van premie- inkomsten, drukken de “closed books” steeds harder op
de winstgevendheid. Het gaat om een omvangrijke portefeuille. Daar komt bij dat de kosten
die gemoeid zijn met het beheer van “closed books” niet eenvoudig zijn terug te dringen,
mede omdat onzeker is in hoeverre een fusie of overname tussen verzekeraars zal leiden tot
kostensynergie.
“Closed books” is al geruime tijd een belangrijk thema in het toezicht op de Nederlandse
levensverzekeringssector. In 2013 heeft de wijze waarop levensverzekeraars omgaan met hun
“closed books” een meer centrale rol gekregen in het toezicht. DNB heeft daarbij twee
prioriteiten gesteld: een groter urgentiebesef bij verzekeraars van de problematiek en een
goede doorrekening van de kosten. Belangrijk is dat bij de aanpak van het kostenprobleem de
belangen van de polishouder zijn gewaarborgd. DNB ziet dat verzekeraars die opvatting
inmiddels onderschrijven. Het thema “closed books” blijft daarom ook in 2014 een prioriteit
in het toezicht op de verzekeringssector en wordt in 2014 nadrukkelijk betrokken in het
thema-onderzoek naar bedrijfsmodellen van verzekeraars.
Winstgevendheid inkomensverzekering
Op de markt voor collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WIA-WGA eigenrisicoverzekeringen) is sinds 2006 een tiental verzekeraars actief. Ze lijden vrijwel zonder
uitzondering verlies op deze producten. Gezien de complexiteit van het product zelf, de
historische ontwikkeling alsmede de toekomstige veranderingen door wetswijzigingen, is er
sprake van een breed en sterk verweven problemenpalet met maatschappelijke en prudentiële
risico’s. Cruciale factor is de mate van voorspelbaarheid van de (toekomstige) risico’s.
De juistheid en volledigheid van zowel interne als externe (UWV) data – alsmede het proces
van dataverwerking – spelen hierbij een belangrijke rol. Hiertoe zal ook het risicomanagement
in brede zin verder op orde gebracht moeten worden. DNB wijst op het belang van een
gestructureerd review proces dat onaf hankelijk van bijvoorbeeld behaalde resultaten wordt
uitgevoerd. Vanwege een wetswijziging zullen vanaf 2016 ook tijdelijke arbeidskrachten
(WGA-f lex) onder de eigenrisicodekking vallen. Ook andere AOV- en WIA- producten staan
onder druk, of kunnen door (economische) ontwikkelingen verder onder druk komen te staan
(bijvoorbeeld de WGA hiaatverzekering). Het is van belang dat eveneens voor deze producten
adequate beheersmaatregelen worden getroffen. DNB vraagt niet alleen alertheid van
verzekeraars, maar ook van de in- en externe accountantsdiensten.
23
Kapitaalbeleid middelgrote en kleine verzekeraars
Vanwege gebrek aan inzicht heeft DNB onderzoek gedaan naar het (actuele) kapitaalbeleid
van middelgrote en kleine verzekeraars. Met name is nagegaan of het kapitaalbeleid (indien
aanwezig) actueel inzicht gaf in de minimale normsolvabiliteit die de instelling nastreeft.
DNB heeft zowel de volledigheid als de geloofwaardigheid beoordeeld. Slechts één verzekeraar
heeft direct een volledig en geloofwaardig kapitaalbeleid opgeleverd. Van de overige
verzekeraars waren 102 inzendingen onvolledig; van 46 verzekeraars ontbrak de inzending.
Zij hebben vóór 1 december 2013 een (herziene) versie moeten aanleveren. Door tijdige
communicatie met instellingen en door het delen van breed inzetbare modelconcepten via de
koepelorganisaties is slechts bij één verzekeraar een handhavingstraject gestart. Uit een quick
scan van de herziene inzendingen bleek de kwaliteit nu op een goed niveau te liggen, zij het
dat bij een aantal nog aanscherping nodig bleek.
Risicobeheersing volmachtportefeuille verzekeraars
In 2013 heeft DNB in samenwerking met de AFM onderzoek gedaan naar de mate van
risicobeheersing van de volmachtportefeuille door verzekeraars. Hierbij is gekeken naar
governance, strategie en datakwaliteit. Voornaamste bevinding was dat commerciële belangen
prevaleren boven risicobeheersing. Resultaten zijn schriftelijk teruggekoppeld aan de sector.
DNB heeft aangegeven het beeld verontrustend te vinden. Met name de ontwikkelingen
binnen het volmachtkanaal, waarbij sprake is van een verschuiving van de simpele producten
naar meer complexe producten, en de relatief snelle groei hiervan als gevolg van de invoer
van het provisieverbod. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek heeft DNB
een Q&A opgesteld en het gehanteerde normenkader met de sector gedeeld. Gegeven de ernst
van de bevindingen zal DNB in 2014 een ‘éénmeting’ uitvoeren onder alle verzekeraars die
gebruik maken van het volmachtkanaal. De interne auditdiensten van de betrokken
verzekeraars zullen hiertoe een onderzoek uitvoeren en uitkomsten rapporteren aan DNB.
Beleggingsverzekeringen
In 2013 was er weer volop aandacht voor beleggingsverzekeringen. Behalve dat het dossier
beleggingsverzekeringen de reputatie van verzekeraars schaadt, creëert de onzekerheid die
het met zich meebrengt ook een drempel voor initiatieven die in de sector van de grond
moeten komen om de overcapaciteit aan te pakken en de levensvatbaarheid van de sector te
garanderen. DNB benadrukt daarom dat het in het belang is van alle betrokken partijen om
deze onzekerheden zo veel mogelijk te verminderen om het vizier vervolgens weer op de
toekomst te kunnen richten. DNB houdt de ontwikkelingen in het dossier nauwgezet in de
gaten en spreekt over dit onderwerp met individuele verzekeraars en het Verbond van
Verzekeraars en werkt waar nodig samen met de AFM en het ministerie van Financiën.
Zorgverzekeraars
De hoge bedrijfsresultaten en de toenemende buffers voor zorgverzekeraars hebben in 2013
geleid tot maatschappelijke druk op de hoogte van premiestelling in basiszorgverzekering.
DNB heeft aangegeven te verwachten dat zorgverzekeraars zo goed mogelijk rekening houden
met alle toekomstige ontwikkelingen, waaronder toenemende risico’s in de sector. De ORSA
kan hierbij een goed hulpmiddel vormen om de hoogte van de buffers op een risicogebaseerde manier te onderbouwen. Daarnaast heeft DNB het risicomanagement, de beheersing
van de bevoorschotting van zorgaanbieders door zorgverzekeraars, en het vermogensbeheer
van zorgverzekeraars onderzocht. In voorkomende gevallen heeft DNB de zorgverzekeraars
verzocht de beheersing te verbeteren.
Internationale samenwerking
De internationalisering van het toezicht krijgt steeds meer vorm. Over diverse verzekeraars
die grensoverschrijdend opereren vindt overleg met toezichthouders van andere landen plaats.
Goed voorbeeld daarvan vormen de zogenoemde “Colleges of Supervisors” (Toezichtcolleges).
Toezichtcolleges bieden een samenwerkingskader waarbinnen de consoliderende ‘home’
toezichthouder en de andere betrokken “host” autoriteiten informatie uitwisselen, (gezamenlijke) toezichtactiviteiten plannen en coördineren en voorbereidingen treffen op een eventuele crisis. Ook worden hier “good practices” uitgewisseld. De consoliderende toezichthouder
van een financiële groep dient de toezichtcolleges op te richten en deze taken te faciliteren.
24
2.5 Sectorspecifiek: pensioenfondsen
2.5.1 Ontwikkelingen in de sector
De financiële positie van pensioenfondsen is in 2013 verder hersteld. Zo is de gemiddelde
(nominale) dekkingsgraad het afgelopen jaar gestegen van 102% naar 110%. Daarmee ligt de
gemiddelde dekkingsgraad voor het eerst sinds 2010 weer boven het Minimaal Vereist
Eigen Vermogen van 105%. Het herstel van de dekkingsgraden is, naast de gunstige beleggings­resultaten, te danken aan een stijging van de rentetermijnstructuur die fondsen moeten
hanteren voor het waarderen van hun verplichtingen. De rentetermijnstructuur, relevant voor
de discontering van pensioenverplichtingen, omvat een zogenoemde Ultimate Forward Rate
(UFR) en is gebaseerd op een driemaands gemiddelde.
Per 1 april 2013 hebben in totaal 66 pensioenfondsen een korting op pensioenrechten
doorgevoerd. Deze korting was gebaseerd op de financiële positie per ultimo december 2012
en de in het voorjaar uitgevoerde evaluatie van (kortetermijn) herstelplannen. De kortingen
waren nodig om de vermogenspositie van pensioenfondsen eind 2013 weer op het minimaal
vereiste peil te krijgen. De gewogen gemiddelde hoogte van de korting bedroeg 1,9% en had
betrekking op circa 5,6 miljoen pensioendeelnemers. Overigens heeft geen van de pensioenfondsen in 2013 een korting doorgevoerd van meer dan 7%. Dit hangt samen met de mogelijkheid die SZW in het najaar van 2012 – in overleg met DNB – heeft geboden aan pensioenfondsen om de voorgenomen korting te maximeren op 7%. Dit met het oog op de
uitzonderlijke marktomstandigheden en de mogelijke macro-economische effecten van
substantiële kortingen. Uiteindelijk hebben 19 pensioenfondsen in 2013 van de mogelijkheid
gebruik gemaakt om de korting te maximeren op 7%. Ondanks het verdere herstel van de
dekkingsgraad is er een aantal pensioenfondsen dat ook voor 2014 een voorgenomen korting
moest aankondigen (zie paragraaf 2.5.2 voor de evaluatie van herstelplannen). Naast de
doorgevoerde en voorgenomen kortingen hebben de meeste pensioenfondsen, net als de
voorgaande jaren, geen toeslag (inf latiecorrectie) verleend op pensioenaanspraken en
-uitkeringen.
2.5.2 Toezichtresultaten
DNB heeft in het voorjaar van 2013 de herstelplanevaluaties van 274 pensioenfondsen
beoordeeld. Naast het feit dat 66 fondsen per 1 april opgebouwde pensioen moesten verlagen,
bleek daaruit dat nog eens 37 pensioenfondsen geen tijdig herstel dachten te kunnen realiseren
zonder een kortingsmaatregel in 2014. Voor de meeste pensioenfondsen eindigde het korte
termijnherstelplan – ingezet na de financiële crisis – op 31 december 2013. De voorgenomen
kortingen voor 2014 betreffen in dit geval zogenaamde ‘eindkortingen’, waarmee de fondsen
aan het eind van het herstelplan op het vereiste dekkingsgraadniveau van ongeveer 105%
uitkomen. Uit de evaluaties op basis van de stand van zaken begin maart 2014 blijkt dat naar
verwachting circa 29 pensioenfondsen per 1 april 2014 een verlaging van het pensioen moeten
doorvoeren bij het afronden van de vijfjarige herstelplannen. De gemiddelde korting voor
deze fondsen bedraagt 1,3%. Overigens is de kwaliteit van de door pensioenfondsen ingediende
rapportages verbeterd ten opzichte van de evaluaties van de herstelplannen in de voorgaande
jaren. Mede hierdoor zijn er aanzienlijk minder bevindingen geconstateerd bij de beoordeling
van de herstelplannen.
Voortgang transitie pensioencontract
De ontwikkeling van het nieuwe pensioenstelsel vordert. In 2013 heeft het ministerie van
SZW belangrijke stappen gezet in de uitwerking van een wetsvoorstel over de voortgang van
de transitie naar een nieuw pensioencontract. Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel
is een herziening van het financieel toetsingskader (ftk). DNB heeft het ministerie van SZW
geadviseerd over de vormgeving van het ftk. In dat kader heeft DNB zich onder meer ingezet
voor een nadere invulling van het ‘prudent person’ beginsel. Dit geeft duidelijkheid aan de
pensioensector over de geldende beleidskaders voor het beleggingsbeleid en stelt de toezichthouder in de gelegenheid om in voorkomende gevallen effectief toezicht te houden. Daarnaast zijn ­dekkingsgraadmiddeling en een spreidingsmechanisme voor financiële schokken in
de herstelplansystematiek nieuwe elementen in het ftk waar DNB op heeft ingezet. Ze zorgen
ervoor dat pensioenfondsen niet meer sturen op dagkoersen en dragen daarmee bij aan meer
25
Tabel 2.3 Kerncijfers pensioenfondsen
2009
Reële dekkingsgraad (%) 1
Nominale dekkingsgraad marktrente (%)
15 jaar zero coupon rente (%) 4
Premies pensioenfondsen (in % van de bruto loonsom)
Belegd vermogen voor risico fonds (EUR miljard, marktwaarde)
Waarvan: Onroerend goed (%)
Aandelen incl. deelnemingen (%)
Vastrentend (%)
waarvan index-linked bonds (in %-punten)
Overige beleggingen (%)
Rendement (%)
Waarvan 2 : Onroerend goed (%)
Aandelen (%)
Vastrentend (%)
Overige beleggingen (%)
2010
2011
2012
2013 3
81
80
73
76
82
109
107
98
102
110
4,12
3,77
2,93
2,23
2,62
9,2
9,2
9,2
9,6
10,2
952
667
747
803
916
9,8
10,3
10,1
9,3
8,4
36,4
35,8
32,3
33,4
36,5
48,9
45,3
48,7
51,9
47,5
6,3
5,0
5,0
4,7
4,3
4,9
8,5
8,9
5,4
7,6
15,6
11,9
7,5
13,7
3,3
1,9
11,6
2,8
10,6
2,8
32,1
18,3
-5,2
16,1
17,0
10,9
8,2
14,3
10,8
-1,6
7,8
10,6
2,5
31,7
-20,7
DNB berekeningen op basis van een inf latie van 2%.
Bron: DNB (inclusief herwaardering ).
3
Voorlopige cijfers.
4
Cijfers vanaf 2011 op basis van driemaandsgemiddelde. Vanaf 2012 ook inclusief UFR.
1
2
stabiliteit van pensioenen in de uitkeringsfase. DNB heeft deze punten begin september
publiekelijk aan de orde gebracht in haar reactie op de consultatie van het wetsvoorstel.
Vooruitlopend op de invoering van het nieuwe ftk heeft DNB zich het afgelopen jaar ook
nadrukkelijk tot de pensioensector gericht. Een belangrijk doel hiervan was het beïnvloeden
van en – waar mogelijk – “guidance” bieden aan de sector zodat zij tot een beheerste
­i mplementatie van het nieuwe ftk komt. Hierbij lag tot de zomer de nadruk op het aanzetten
van fondsen om een keuze te maken tussen het nominale of reële contract. In het najaar is
de aandacht vervolgens verschoven naar de voorbereidingen voor een nieuw integraal ftk.
In dat kader is in 2013 – samen met de AFM – door middel van een (vervolg)meting in de
sector onderzocht hoe ver pensioenfondsen waren met de voorbereiding op het nieuwe ftk.
Uit de meting volgde dat een deel van de pensioenfondsen de impact van de transitie naar
een nieuw ftk per 1 januari 2015 onderschat. Daarnaast bleek dat de grote pensioenfondsen
over het algemeen verder waren in hun voorbereiding dan kleine en middelgrote fondsen.
DNB is van mening dat fondsen uiterlijk eind 2013 over een transitie-plan moeten beschikken
en fondsen die dit nog niet hebben, zijn hierover door DNB benaderd. In 2014 wordt het
project om fondsen voor te bereiden op het nieuwe ftk voortgezet.
Beleggingsrisico
DNB heeft in 2013 drie themagerichte onderzoeken bij pensioenfondsen uitgevoerd naar de
beheersing van de risico’s die samenhangen met hun beleggingsbeleid. Specifiek heeft DNB
zich daarbij gericht op het renterisico, de beheersing van het marktrisico en de vormgeving
van vermogensbeheercontracten. Onderzoeken gericht op beleggingsrisico’s worden al sinds
de financiële crisis uitgevoerd en zullen ook in 2014 worden vervolgd.
Uit het onderzoek naar de beheersing van het renterisico is naar voren gekomen dat het bij
veel pensioenfondsen ontbreekt aan een goede vastlegging van het rentebeleid. Ook geven de
rapportages die fondsen ontvangen ten aanzien van het rente-afdekkingsbeleid veelal
onvoldoende inzicht. Hierdoor bestaat het risico dat pensioenfondsen de grip verliezen op
het risicoprofiel van hun beleggingsbeleid. In september 2013 heeft DNB over deze aandachtspunten en de geconstateerde “good practices” een brief aan alle pensioenfondsen gestuurd.
26
Hiermee streeft DNB er naar om “guidance” aan de pensioensector te geven en zo de
totstandkoming van verbeteringen rondom het beleggingsbeleid en de beheersing van het
renterisico te bevorderen.
Daarnaast heeft DNB in 2013 ook een thema-onderzoek uitgevoerd naar de beheersing van het
marktrisico. Dit onderzoek heeft geleid tot sectorbrede aandachtspunten op het vlak van de
selectieprocedure en monitoring van beleggingen, governance en het risicobeheer. DNB zal
de resultaten van de onderzoeken individueel naar de betrokken fondsen terugkoppelen en de
belangrijkste generieke bevindingen in 2014 met de sector delen via de sectorale nieuwsbrief.
Tot slot heeft DNB het in 2012 gestarte onderzoek naar de vormgeving van vermogensbeheercontracten vervolg gegeven in 2013. Specifiek heeft DNB daarbij gekeken naar de striktheid
van mandatering in de contracten tussen – kleine en middelgrote – pensioenfondsen en hun
vermogensbeheerders. Bij veel fondsen bleek de vastlegging hiervan onvoldoende op orde.
Aan deze pensioenfondsen is gevraagd om voor eind 2013 opvolging te geven aan de door
DNB geconstateerde bevindingen. Deze eindrapportage van de fondsen wordt momenteel
beoordeeld. Gegeven de relevantie van de bevindingen wordt dit onderzoek in 2014 ook
gestart voor grote pensioenfondsen. Voorafgaand daaraan heeft DNB de grote fondsen eind
2013 gevraagd om hun eigen vermogensbeheercontracten te beoordelen door middel van een
zelfevaluatie. DNB zal de kwaliteit van deze zelfevaluatie begin 2014 beoordelen en de
bevindingen hiervan aan pensioenfondsen en vermogensbeheerders terugkoppelen.
Vermogensbeheerkosten
DNB heeft het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar de vermogensbeheerkosten van
pensioenfondsen. DNB heeft bij 278 pensioenfondsen hun gerapporteerde vermogensbeheerkosten geanalyseerd en geconcludeerd dat deze fondsen het zicht op hun vermogensbeheerkosten hebben verbeterd. De door DNB aangescherpte rapportageverplichting hebben aan
deze verbetering bijgedragen. Van de 278 onderzochte fondsen heeft 72 procent de kosten
gerapporteerd van alle categorieën waarin zij beleggen. De overige fondsen, veelal kleinere
fondsen, hebben geen volledig zicht op de kosten van al hun beleggingen, zo blijkt uit de
rapportage. DNB vindt dat fondsen volledig inzicht moeten hebben in hun vermogensbeheerkosten en vraagt de betreffende fondsen in 2014 om een nieuwe rapportage van hun kosten.
Om bewustwording en inzicht bij de pensioenfondsen te bevorderen heeft DNB daarnaast
alle pensioenfondsen een brief gestuurd met daarin een benchmarking van hun eigen
vermogensbeheerkosten ten opzichte van de sector. Begin 2014 heeft DNB zowel een
nieuwsbrief als een DNBulletin over de vermogensbeheerkosten gepubliceerd.
Risicobeheer uitbesteding administratie
Veel pensioenfondsen hebben hun pensioenadministratie uitbesteed. Uitbesteding van deze
belangrijke taken vereist dat pensioenfondsen de daarmee gepaard gaande risico’s goed
beheersen. In dat kader heeft DNB het afgelopen jaar bij pensioenfondsen onderzoek gedaan
naar de beheersing van de uitbesteding van hun pensioenadministratie. Het onderzoek is vormgegeven door middel van een “self assessment” door pensioenfondsen. Belangrijke uitkomst
van het onderzoek is dat de risicobeheersing van de uitbestedingsrelatie op punten verbetering
behoeft. Zo scoren de onderzochte pensioenfondsen onvoldoende op het gebied van beleid,
de inbedding van beleid in bedrijfsvoering en de effectiviteit van beheersmaatregelen.
Naar aanleiding van deze bevindingen zal DNB dit jaar een normenkader opstellen voor de
uitbesteding van de pensioenadministratie en aan de sector communiceren. Op basis daarvan
dienen pensioenfondsen eventuele tekortkomingen in de beheersing te adresseren.
Houdbaarheid bedrijfsmodel kleine en krimpende pensioenfondsen
DNB heeft het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van het bedrijfsmodel
van kleine en krimpende pensioenfondsen. In dat kader heeft DNB 62 pensioenfondsen
geïdentificeerd met een kwetsbaar bedrijfsmodel. Het gaat in deze gevallen om fondsen die
te maken hebben met bovengemiddelde uitvoeringskosten, een sterk vergrijzend deelnemers­
bestand en/of een structureel dalende deelnemerspopulatie. Dit maakt deze fondsen kwetsbaar voor tegenvallers en vraagt om nadere aandacht voor het beheersen van de specifieke
risico’s. Om binnen de sector voldoende bewustzijn te creëren voor de urgentie van deze
problematiek heeft DNB in 2013 een leidraad ‘Guidance krimpende en gesloten fondsen’
27
gepubliceerd. Doel van deze leidraad was pensioenfondsbesturen bewust te maken van de
risico’s en aan te sporen tot het nemen van tijdige maatregelen om deze risico’s te mitigeren.
DNB vervolgt haar activiteiten in 2014, onder meer door het organiseren van een voorlichtingsseminar voor deze groep kleine en krimpende pensioenfondsen.
Intern toezicht
Bij kleine en middelgrote pensioenfondsen heeft DNB in 2013 onderzoek gedaan naar de
effectiviteit van het intern toezicht, uitgevoerd in de vorm van visitatie. Op basis van een
geselecteerde uitvraag en daaropvolgende interviews is gebleken dat een meerderheid van de
pensioenfondsbesturen niet overtuigd is van de voordelen van intern toezicht voor de
beheersing van de bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s. Deze houding van het bestuur kan
zowel de kwaliteit van het visitatieproces als de mate waarin het bestuur de bevindingen van
de visitatiecommissie adequaat opvolgt beïnvloeden. Mede daarom heeft DNB het afgelopen
jaar een reeks van acties ondernomen. Zo is een sectorbrief verzonden met ‘good practices’ op
het gebied van intern toezicht. Daarnaast zijn grote visitatiebureaus bezocht om de conclusies
van het DNB onderzoek toe te lichten en de noodzaak voor verdere verbeteringen van het
intern toezicht te benadrukken. DNB heeft haar boodschap het afgelopen jaar zien terugkomen in meerdere publicaties vanuit de sector. Mede door de acties van DNB staat het belang
van intern toezicht nu dus meer op de kaart in de pensioensector.
Vervolgonderzoek beheer gelden VUT, prepensioen en levensloopregeling (VPL-gelden)
Met de afschaffing van VUT/prepensioen en de introductie van de levensloopregeling is het
wettelijk mogelijk gemaakt in het verleden niet benutte fiscale pensioenruimte alsnog te
gebruiken voor de inkoop van extra ouderdomspensioen. Pensioenfondsen is het als neven­
activiteit toegestaan om een rol te spelen bij zogenoemde VPL-toezeggingen door sociale
partners. Het pensioenfonds beheert in dat geval de door sociale partners bijeengebrachte
VPL-gelden totdat de VPL-toezegging wordt omgezet in pensioen. Ongeveer een honderdtal
pensioenfondsen beheert momenteel VPL-gelden. Om het risico te mitigeren dat pensioenfondsen hun pensioenvermogen inzetten voor de financiering van VPL-toezeggingen heeft
DNB eind 2012 een sectorbrief over VPL gepubliceerd. In 2013 heeft DNB vervolgens
diepgravend onderzoek uitgevoerd bij pensioenfondsen die VPL- gelden beheren.
Het ­a lgemene beeld is dat deze fondsen de richtlijnen uit de DNB sectorbrief goed hebben
opgepakt. Zo scheiden de fondsen de VPL-gelden beter af van het pensioenvermogen.
Opvallend is dat de aandacht van DNB voor het onderwerp in enkele gevallen ook heeft
geleid tot versobering van de VPL-regeling of zelfs tot de afschaffing daarvan. Wel zijn er
momenteel nog steeds enkele fondsen die het risico lopen dat pensioenvermogen weglekt.
In totaal heeft DNB bij 22 fondsen een hoog risico op vermogensoverdracht van pensioen
naar VPL geïdentificeerd. DNB heeft eind 2013 nog een tiental mitigatietrajecten lopen en
blijft het beheer van VPL-gelden nauwlettend in de gaten houden.
2.6 Overige instellingen
2.6.1 Beleggingsinstellingen en –ondernemingen
Op 22 juli 2013 is de Europese Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggings­
instellingen (AIFM-richtlijn) van kracht geworden via implementatie in nationale wetgeving.
Met de komst van de richtlijn wordt een geharmoniseerd Europees toezichtkader voor
beleggingsinstellingen geïntroduceerd waarmee beleggers meer transparantie en bescherming
wordt geboden. De implementatie van de richtlijn in nationale wetgeving (Wft) brengt een
grote groep tot nu toe niet gereguleerde beleggingsinstellingen onder toezicht van de AFM en
DNB. Naar schatting zal het huidige aantal van 120 onder toezicht staande fondsbeheerders
ongeveer verdriedubbelen. De toename betreft beheerders van beleggingsinstellingen die zich
vooral richten op professionele partijen, in het bijzonder hedge fondsen, private equity-,
vastgoed- en overige non-retailfondsen. De wetgeving voorziet in een overgangsjaar – dat loopt
tot 22 juli 2014 – waarbinnen marktpartijen aan de wettelijke vereisten moeten voldoen. DNB
heeft haar implementatiewerkzaamheden in de loop van 2013 afgerond. In dat kader heeft
onder meer externe communicatie aan marktpartijen plaatsgevonden via een gezamenlijk
seminar van de AFM en DNB. Eind 2013 waren 12 vergunningaanvragen ontvangen en bij de
AFM en DNB in behandeling.
28
In het toezicht op beleggingsondernemingen stond de voorbereiding op de – met ingang van
2014 – inwerking tredende Europese verordening kapitaalvereisten (CRR) en de bijbehorende
Europese Richtlijn kapitaalvereisten (CRD IV) centraal. In het najaar heeft DNB een seminar
georganiseerd om beleggingsondernemingen te informeren over de impact van deze nieuwe
regelgeving. Daarnaast heeft DNB het afgelopen verslagjaar er bij een aantal beleggingsondernemingen met succes op aangedrongen de kapitaalpositie te versterken en het bedrijfsmodel
toekomstbestendiger te maken. Over het jaar als geheel hebben 10 beleggingsondernemingen
hun activiteiten gestaakt. Hiertegenover staat een iets groter aantal partijen dat in 2013 tot de
markt voor beleggingsdienstverlening is toegetreden. Per saldo is het aantal beleggingsondernemingen met 2 toegenomen waardoor de onder toezicht staande totale populatie is gestegen
naar 251.
2.6.2 Premiepensioeninstellingen (PPI)
In 2013 zijn aan twee partijen een vergunning als premiepensioeninstelling (PPI) verleend,
hetgeen het huidige aantal op 11 brengt. De vooralsnog bescheiden groei van de PPI-markt in
combinatie met een sterke concurrentie op deze markt, was voor één PPI aanleiding om haar
bedrijfsactiviteiten te beëindigen en de opgebouwde rechten van de deelnemers over te dragen
aan een andere pensioenuitvoerder. Het beheerd vermogen van de PPI’s, dat eind 2013
circa EUR 350 miljoen bedroeg, komt vooral voort uit collectieve waardeoverdrachten die
merendeels af komstig zijn van pensioenverzekeraars. Eind 2013 was nog geen sprake van PPI’s
die grensoverschrijdende dienstverlening aanbieden. In de tweede helft van 2013 is een begin
gemaakt met een thematisch onderzoek naar de vraag of het (standaard) beleggingsbeleid
van de PPI in overeenstemming is met het “prudent person” beginsel. In december 2013 is,
naar aanleiding van eerdere toezeggingen aan de Tweede Kamer, door de ministeries van
­S ociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën een start gemaakt met de evaluatie van de
ontwikkeling van de PPI-markt in de eerste drie jaar van haar bestaan. De resultaten van deze
evaluatie, waaraan DNB en AFM ook zullen medewerken, worden in het voorjaar van 2014
verwacht.
2.6.3 Trustkantoren en betaalinstellingen
Trustkantoren
In 2013 heeft DNB aan 12 trustkantoren een vergunning verleend. De trustsector bestaat nu uit
289 vergunning houdende kantoren. De procedure rond de betrouwbaarheid en geschiktheid
van kandidaat-bestuurders en mede-beleidsbepalers is aangescherpt. Door deze strengere
selectie aan de poort zijn 7 kandidaat-bestuurders afgewezen en in voorkomende gevallen
heeft dit geleid tot het afwijzen van vergunningaanvragen.
In 2013 heeft DNB diverse thema-onderzoeken uitgevoerd bij trustkantoren. Naast onderzoek
naar de dienstverlening via zogenoemde ‘doorstroom-vennootschappen’, heeft DNB onderzoek gedaan naar de mate van naleving van de ‘ken-uw-klant’-bepalingen door trustkantoren.
In het voornoemd project zijn ook ‘gedrag en cultuur’-elementen binnen trustkantoren
onderzocht. Tot slot is DNB in de tweede helft van 2013 projecten gestart naar de dienst­
verlening aan internationale CV-structuren en naar de functiescheiding bij kleine trust­
kantoren. Deze thema-onderzoeken laten zien dat de onderzochte trustkantoren nog
onvoldoende maatregelen treffen om de integriteitsrisico’s bij onder meer doorstroomvennootschappen en CV-structuren te beheersen. Ook ontbreekt het bij de trustkantoren
regelmatig aan een goede monitoring van de (transacties van) klanten. De toezicht­
inspanningen hebben er toe geleid dat zowel de dienstverlening aan CV-structuren als het
aantal cliënten van doorstroomvennootschappen aanzienlijk is afgenomen. Naar aanleiding
van de projecten zijn aan 12 trustkantoren formele maatregelen opgelegd, dan wel thans in
voorbereiding. In één geval is de vergunning door DNB ingetrokken.
DNB heeft dit jaar, tijdens de voornoemde thema-onderzoeken en verschillende presentaties
voor de sector, extra aandacht besteed aan het melden van ongebruikelijke transacties
ingevolge de WWFT. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat het aantal meldingen in
2013 aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van 2012.
29
Ten slotte heeft DNB in het najaar van 2013 voor trustkantoren die recent een vergunning
hebben gekregen een ‘starterseminar’ georganiseerd. Tijdens dit seminar heeft DNB de
startende trustkantoren kennis laten maken met het toezicht en aan de hand van casuïstiek
deze trustkantoren bekend gemaakt met de actuele integriteitsrisico’s.
Betaalinstellingen
Het aantal vergunning houdende Nederlandse betaal- en elektronische geldinstellingen is in
2013 met 6 toegenomen tot 40. De groei van het aantal betaalinstellingen wordt grotendeels
veroorzaakt door de groei van het online winkelen en de hieruit voortvloeiende toenemende
vraag naar online betalen. De betaalinstellingen bieden moderne IT platforms met een breed
aanbod van traditionele, innovatieve en grensoverschrijdende elektronische betaal­
functionaliteiten die door middel van interfaces eenvoudig gekoppeld kunnen worden met
de online winkels. Bij de behandeling van de vergunningaanvraag heeft DNB meer aandacht
gegeven aan de governance en de geschiktheid van beleidsbepalende personen bij de betaal­
instellingen. Bij de periodieke prudentiële analyse van de financiële cijfers in 2013 is vast­
gesteld dat 5 instellingen niet voldeden aan het wettelijk vereist toetsingsvermogen.
Op ­a angeven van DNB hebben deze instellingen het eigen vermogen inmiddels versterkt.
Het toezicht op betaalinstellingen is overwegend vorm gegeven als groepstoezicht en DNB
heeft in 2013 in toenemende mate gebruikgemaakt van periodieke rapportages als toezicht­
instrument. Hier hebben betreffende instellingen in voorkomende gevallen een kwaliteitslag
te maken, die in 2014 zal worden gemonitord. Omdat veel Nederlandse betaalinstellingen
betaaldiensten verlenen in de Europese Economische Ruimte (EER) en diverse Europese
paspoorthouders actief zijn in Nederland, werkt DNB ook in toenemende mate samen met
buitenlandse toezichthouders.
DNB zag in 2013 wederom een toename van locaties (agenten) van betaalinstellingen die
geldtransfers verrichten. DNB heeft daarom opnieuw transactieanalyses van geldtransfers
uitgevoerd en bij enkele betaalinstellingen bleken de agenten niet te voldoen aan de vereiste
criteria. In die gevallen heeft DNB nader onderzoek verricht. De transactie-analyses in de
huidige vorm zijn tijdrovend en daarom zullen de rapportages en analyses van de transacties
in 2014 worden geautomatiseerd.
Door de ontwikkeling van nieuwe betaalproducten en een toenemende complexiteit van de
betaalketens is de traceerbaarheid van elektronische betalingen minder transparant geworden.
In 2013 is door middel van een themaproject bij diverse betaalinstellingen inventariserend
onderzoek gedaan naar de integriteitsrisico’s. Het toenemende gebruik van prepaid cards,
de opkomst van virtuele valuta en de mogelijkheden om eenvoudiger grensoverschrijdend te
betalen stellen hogere eisen aan de beheersingsmaatregelen van betaalinstellingen om de
herleidbaarheid van de identiteit van de betaler en begunstigde bij een elektronische betaling
afdoende te waarborgen. In 2014 zal ook in het bancaire betalingsverkeer onderzoek worden
uitgevoerd naar de beheersing van deze integriteitsrisico’s. Het integriteitstoezicht op
betaalinstellingen zal in 2014 verder gestructureerd worden door middel van een rapportageverplichting.
30
3. Kosten en financiering
toezicht
3.1 Toezichtkosten
Conform de verwachting uit de ZBO-verantwoording 2012 zijn de kosten van het toezicht in
2013 lager uitgevallen dan begroot. De toezichtkosten bedroegen in totaal EUR 139,9 miljoen.
Dat is een onderschrijding van EUR 9,1 miljoen (6%) t.o.v. de toezichtbegroting van
EUR 149,0 miljoen.
In tabel 3.1 is de onderschrijding naar de verschillende soorten kosten weergegeven. De details
van de toezichtkosten (per doelgroep) zijn te vinden in bijlage 2.
De personele kosten onderschrijden in totaal EUR 7,7 miljoen. Deze kosten worden voor een
groot deel bepaald door de inzet van toezichthouders (directe toezicht fte’s). Voor 2013 was,
rekening houdend met o.a. de vernieuwde toezichtaanpak FOCUS!, een capaciteitsuitbreiding
van circa 10% voorzien. Zoals verwacht en vermeld in de ZBO-verantwoording 2012, is deze
capaciteitsuitbreiding in 2013 geleidelijk aan gerealiseerd. Dit heeft een onderbezetting en
daarmee een onderschrijding in de personeelskosten bij de toezichtdivisies veroorzaakt.
Eind 2013 is de formatie vrijwel volledig ingevuld en de beoogde capaciteitsuitbreiding bereikt,
maar de gemiddelde bezetting over het hele jaar bij de primaire toezichtdivisies valt 29 fte
lager uit dan begroot. Een deel van de achtergebleven personeelskosten wordt daarnaast
verklaard door DNB-brede meevallers in de loonontwikkeling en in de pensioenlasten.
Het ingroeimodel voor de capaciteitsuitbreiding leidt tevens tot lagere kosten dan begroot
voor algemene kosten, kantoorkosten en reis- en verblijf kosten. Daarentegen zijn er meer
kosten gemaakt voor externe inhuur. Dit is onder meer veroorzaakt door de inhuur voor de
AQR op commercieel vastgoed bij banken (zie paragraaf 2.3.5).
Overschrijding begroting in 2014
In 2013 is met het ministerie van Financiën afgesproken dat de aankomende vier jaar verdere
wijzigingen in het takenpakket binnen de bestaande capaciteit zullen worden opgevangen,
tenzij onvoorziene veranderingen in de toezichtactiviteiten optreden die materieel van
omvang zijn. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de invoering van de Europese bankenunie (SSM) waarvan in de ZBO-begroting 2014 is aangegeven dat deze mogelijk majeure
implicaties voor de kosten van de toezichttaak van DNB zal hebben. In de ZBO-begroting
Tabel 3.1 Gerealiseerde toezichtkosten t.o.v. begroting
EUR miljoen
Begroting
Personele kosten
Algemene kosten en kantoorkosten
Reis- en verblijf kosten
Inhuur projecten
Overige kosten
Totaal onderschrijding
Realisatie 2013
149,0
-7,7
-1,7
-0,5
1,3
-0,5
-9,1
139,9
31
2014 is evenwel nog geen rekening gehouden met SSM, omdat de implicaties toen nog niet
konden worden gekwantificeerd. Voor de comprehensive assessment, en in het bijzonder de
AQR, zal naast inzet van eigen medewerkers, een beroep worden gedaan op externe expertise.
Dit zal leiden tot aanvullende kosten. Zodra hieromtrent meer duidelijkheid bestaat,
zal afstemming plaatsvinden met voornoemd ministerie.
3.2 Financiering toezichtkosten
Per 1 januari 2013 is de nieuwe Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) in werking
getreden. In de nieuwe bekostigingssystematiek wordt, anders dan tot nu toe het geval was,
uitgegaan van een forfaitaire overheidsbijdrage aan de kosten van de toezichthouders.
De overheidsbijdrage is in de vorm van een forfait vastgelegd in de wet ter hoogte van
EUR 18,8 miljoen. Dit is lager dan het niveau van de overheidsbijdragen over de afgelopen
jaren en sluit aan bij het niveau vóór het uitbreken van de financiële crisis. Daarnaast betaalt
de overheid de kosten van het toezicht op de financiële instellingen die gevestigd zijn op de
BES-eilanden.
In de nieuwe systematiek worden de kosten per toezichtcategorie uitgedrukt in een vast
percentage van het totaal van de door de financiële sector te dragen kosten. De procentuele
verdeling van de kosten over de toezichtcategorieën wordt in principe iedere vijf jaar herzien.
Een tussentijdse herziening van de percentages is mogelijk bij majeure wijzigingen,
bijvoorbeeld wanneer een wijziging van de wetgeving op het terrein van het toezicht daartoe
aanleiding geeft.
De financiering vindt plaats op basis van een door de minister vastgestelde heffings­
systematiek (zie bijlage 3). Eens per jaar wordt een rekening verzonden aan de instellingen
inzake voorschot overige kosten (de reguliere heffing). Daarnaast worden kosten voor bepaalde
handelingen, zoals opgenomen in de Wbft, in rekening gebracht en kan DNB ook overgaan
tot het opleggen van boetes en dwangsommen. Het exploitatiesaldo voor alle instellingen
wordt vastgesteld door de totale toezichtkosten te salderen met de totale financiering.
De financiering bestaat uit de overheidsbijdrage, de vergoeding voor de toezichtkosten BES
en de ontvangsten van de instellingen met betrekking tot het betreffende jaar (zie tabel 3.2).
DNB stelt voor om het volledige exploitatiesaldo over 2013 van EUR 8,37 miljoen met de
instellingen te verrekenen in 2014. Als de minister van Financiën dit voorstel volgt, betekent
dit dat de afrekening van 2013 wordt gecombineerd met de heffing op basis van de begroting
2014. In tabel 3.3 is de verrekening per toezichtcategorie opgenomen.
Tabel 3.2 Financiering toezichtkosten 2013
EUR miljoen
Totale kosten
1
Totale financiering
waarvan:
- Bijdrage overheid
- Kosten BES
- Opbrengst heffingen eenmalige handelingen (leges) 2
- Opbrengst boetes en dwangsommen 2
- Berekende voorschotten reguliere heffing 2
Exploitatiesaldo
1
148,27
18,80
0,78
2,12
0,19
126,38
-8,37
De verdeling van de kosten over activiteiten en doelgroepen is opgenomen in bijlage 2 (tabel 1)
De verdeling van de van de instellingen ontvangen gelden is opgenomen in bijlage 2 (tabel 3)
2
32
139,90
Tabel 3.3 Te verrekenen met instellingen in 2014
EUR miljoen
Percentage Verrekening
2014
in 2014
Exploitatieresultaat
-8,37
Te verrekenen in 2014
-8,37
Banken 1
Pensioenfondsen
Verzekeraars (exclusief Zorg)
Zorgverzekeraars
Betaalinstellingen 2
Trustkantoren
Beleggingsinstellingen
Beleggingsondernemingen
1
43,5%
-3,64
21,6%
-1,81
23,7%
-1,98
4,1%
-0,34
0,7%
-0,06
1,2%
-0,10
2,4%
-0,20
2,8%
-0,23
Banken incl overige kredietinstellingen (niet banken)
Betaalinstellingen incl elektronischgeldinstellingen
2
3.3 Financieel beheer
DNB streeft naar een volledige rechtmatigheid van haar ZBO-uitgaven. Om dit te bereiken
legt DNB in de planning- en control (P&C)-cyclus een verbinding tussen de doelstellingen
van DNB en de daarvoor gemaakte kosten. Voor de ZBO-taak wordt een aparte begroting en
verantwoording opgesteld. DNB heeft de externe accountant gevraagd om de doelmatige en
rechtmatige inzet van financiële middelen te beoordelen en hierover in het verslag van
bevindingen bij de accountantsverklaring over de verantwoording van de ZBO-taken te
rapporteren, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan de verplichting die voortvloeit uit
de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Pensioenwet. De doelmatigheid van DNB
wordt getoetst aan de hand van de mate waarin haar P&c-cyclus goed functioneert.
Als norm geldt dat minimaal 99% van de ZBO-uitgaven rechtmatig moet zijn. Over de
uitgaven in 2013 bedroeg dit percentage 99,2% (in 2012 98,9%). De afwijking wordt veroorzaakt
doordat is afgeweken van de regelgeving voor Europese aanbestedingen.
De kosten die worden toegerekend aan de ZBO-taak zijn integrale kosten, d.w.z. inclusief
de kosten voor ondersteuning die voor deze taak zijn gemaakt. De ondersteuning van DNB
is centraal georganiseerd. De toerekening van de kosten van deze ondersteuning die worden
gemaakt voor de ZBO-taak vindt plaats op basis van sleutels, zoals personele capaciteit.
In bijlage 3 is een toelichting op de gehanteerde sleutels opgenomen.
3.4 Aansprakelijkstellingen en aansprakelijkheidsprocedures
Het komt voor dat DNB uit hoofde van haar toezichttaak of anderszins aansprakelijkstellingen
ontvangt (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). In sommige gevallen worden
aansprakelijkheidsprocedures tegen DNB aanhangig gemaakt. Indien de uit een dergelijke
procedure voortvloeiende verplichting voor DNB niet redelijkerwijs valt in te schatten of er
geen redelijke mate van zekerheid bestaat dat de verplichting moet worden voldaan, wordt
volstaan met vermelding in deze paragraaf. De directie heeft ter zake van de betreffende
aanhangige aansprakelijkheidsprocedures geen aanleiding gezien om in dit verslagjaar een
voorziening te treffen. De relevante lopende zaken worden hieronder toegelicht.
Vorderingen van Fortisaandeelhouders
Een groep van (Belgische) Fortisaandeelhouders heeft DNB - naast de Nederlandse Staat en
Fortis - betrokken in een procedure bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel en (onder
33
andere) een schadevergoeding van EUR 5 per aandeel gevorderd. Onbekend is om hoeveel
aandelen het gaat. De Rechtbank van Koophandel heeft in zijn vonnis van 8 december 2009
het beroep op immuniteit van de Nederlandse Staat en DNB in deze procedure gehonoreerd.
In 2011 hebben (enkele van) de Fortisaandeelhouders tegen deze uitspraak hoger beroep
ingesteld bij het Hof van Beroep. Het Hof van Beroep heeft in 2013 geoordeeld dat de
Nederlandse Staat en DNB niet kunnen worden gedaagd voor de Belgische rechter wegens
immuniteit.
Stichting Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij uitspraak van 10 september 2013 het
hoger beroep van DNB verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Inzet van de
procedure was een aanwijzing van DNB tot mitigering of af bouw van de omvangrijke
goudbelegging van het pensioenfonds. De rechtbank heeft bij uitspraak van 15 maart 2012 het
beroep van het pensioenfonds gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd, het
aanwijzingsbesluit herroepen alsmede het onderzoek heropend ter voorbereiding van een
nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding als gevolg van de vernietiging.
Laatstgenoemde procedure wordt nu voortgezet. Het pensioenfonds heeft de schade in mei
2012 becijferd op circa EUR 9.500.000. Een uitspraak van de rechtbank op het verzoek om
schadevergoeding wordt in 2014 verwacht.
Stichting Gedupeerden Easy Life
De Stichting Gedupeerden Easy Life (de “Stichting”) heeft DNB in 2012 gedagvaard voor de
rechtbank Amsterdam. De Stichting heeft (onder andere) een verklaring voor recht gevorderd
dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld jegens beleggers die geld hebben geïnvesteerd bij
diverse (niet onder toezicht staande) vennootschappen die actief waren onder de noemer Easy
Life en dat DNB is gehouden tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade. In de
procedure zijn conclusies gewisseld en begin december 2013 heeft pleidooi plaatsgevonden.
Uitspraak wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2014.
Scheepvaart-onderneming en ondernemer uit Griekenland
Een natuurlijk persoon en een onderneming uit Griekenland hebben onder andere DNB en
de Nederlandse Staat gedagvaard voor de rechter in Griekenland. Het geschil dat heeft geleid
tot het uitbrengen van de dagvaarding betreft een zakelijk geschil tussen de betreffende
onderneming en een consortium van banken over (de terugbetaling van) een kredietfaciliteit
en - in verband daarmee - het inroepen van een bankgarantie. Het belangrijkste verwijt dat
DNB lijkt te worden gemaakt is dat aan DNB in het kader van deze kwestie zou zijn gemeld
dat sprake zou zijn van witwassen van inkomen uit criminele activiteiten en dat DNB daarop
niet (adequaat) heeft ingegrepen. DNB heeft in maart 2013 schriftelijk verweer ingediend bij
de rechtbank in Griekenland. De behandeling van de zaak is uitgesteld tot april 2014.
Curatoren DSB Bank en diverse belangenverenigingen
De curatoren van DSB Bank hebben - samen met enkele belangenverenigingen van rekeninghouders van DSB Bank –DNB in november 2013 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam.
In de dagvaarding vorderen zij (samengevat) dat de rechtbank oordeelt dat DNB onrechtmatig
heeft gehandeld en aansprakelijk is voor schade als gevolg van het faillissement van DSB
Bank. Aan DNB worden onder andere de volgende verwijten gemaakt: (i) DNB heeft ten
onrechte in 2005 een bankvergunning aan DSB Bank en verklaringen van geen bezwaar
afgegeven, (ii) DNB heeft onvoldoende daadkrachtig opgetreden bij het doorlopend toezicht
op DSB, (iii) DNB heeft ten onrechte de waarde van het door DSB in het kader van de
ECB-faciliteiten gegeven onderpand afgewaardeerd en daarbij onzorgvuldig gehandeld, en
(iv) DNB heeft onzorgvuldig gehandeld door zich de belangen van potentiële crediteuren van
DSB onvoldoende aan te trekken.
34
4.Verantwoording fec
Het Financieel Expertise Centrum (FEC) is in 1998 opgericht om de integriteit van de
financiële sector te versterken. Het FEC is een multidisciplinair samenwerkingsverband tussen
autoriteiten met een toezicht-, controle-, vervolgings- en opsporingstaak in de financiële sector.
De samenstelling van het FEC was in 2013: Autoriteit Financiële Markten (AFM), Algemene
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Belastingdienst, de Nederlandsche Bank (DNB),
Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), Openbaar ministerie (OM) en politie.
Als waarnemers bij de niet-operationele activiteiten van het FEC zijn de ministeries van
Financiën en Veiligheid & Justitie betrokken. De taken van het FEC zijn (1) het creëren van
structurele informatie-uitwisseling tussen de FEC-partners, (2) het realiseren van een kennis­centrum van, voor en door de FEC-partners op de voor het FEC relevante kennis­g ebieden,
en (3) het uitvoeren van projecten met het oog op concrete, operationeel bruikbare resultaten.
Het FEC bestaat organisatorisch uit een FEC-raad en een FEC-eenheid en is beheersmatig
ondergebracht bij DNB. De FEC-raad staat onder voorzitterschap (voor een tweede periode
van 2012-2014) van mw. mr. A.J. Kellermann, directeur van DNB. De FEC-eenheid voert de
taken van het FEC uit en legt verantwoording af aan de FEC-raad.
De AIVD heeft medio 2013 haar deelname aan het FEC-convenant per 1 januari 2014 beëindigd.
De Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland is, met instemming van de FEC-Raad,
op grond van artikel 1 lid 3 van het Convenant FEC 2009, per 1 januari 2014 toegetreden tot
het FEC. Ook in 2013 was een belangrijke taak de informatie-uitwisseling tussen de FECpartners binnen het informatieplatform. Daarnaast is het project Uitkomsten National Threat
Assessment Witwassen (NTA) geëvalueerd, hebben onderzoeken plaatsgevonden naar
integriteitsbedreigingen bij pensioenfondsen en zijn met hypotheekverstrekkers acties
ondernomen in de bestrijding van hypotheekfraude.
Met instemming van de FEC-raad hebben de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en
Veiligheid, Koninklijke Marechaussee, FIU-Nederland, Immigratie- en Naturalisatiedienst en
Belastingdienst/Douane deelgenomen aan het FEC-project Terrorisme Financiering. In dit
project is ten aanzien van een casus over een specifieke terroristische organisatie informatie
uitgewisseld met als doel het opstellen van een gezamenlijke interventiestrategie.
Hiertoe hebben voornoemde FEC-participanten een addendum bij het Informatieprotocol
FEC 2011 ondertekend. Tot slot is het FEC aangesloten bij (internationale) initiatieven en
samenwerkingsverbanden die het doel en de missie van het FEC raken, zoals de Regiegroep
Aanpak Misbruik Vastgoed. Hierbij is ook een eerste verkenning gedaan naar een samen­
werking met FIN-NET. FIN-NET een samenwerkingsverband op het gebied van informatie­
deling tussen 112 partners en is onderdeel van de Engelse toezichthouder FSA (Financial
Services Authority). Verder is een structurele Publiek Private Samenwerking opgezet tussen
het FEC, de NVB en de vier grootbanken. Het Convenant FEC 2009 en het Informatie _
protocol FEC 2011 zijn in 2013 geëvalueerd. Dit heeft geresulteerd in een aangepast Convenant
2014 en een aangepast Informatieprotocol FEC 2014.
Kosten
Het FEC ontvangt jaarlijks een rijksbijdrage van het ministerie van Financiën. Het FEC stelt
hiertoe een eigen begroting vast waarin de personeelskosten van de FEC-eenheid zijn
opgenomen, de kosten van ‘gastvrouw’ DNB (huisvesting, kantoormiddelen, ICT, etc.) en de
uitgaven van het FEC. Aangezien het FEC geen rechtspersoonlijkheid heeft wordt de rijks­bijdrage van het ministerie van Financiën ‘gepositioneerd’ op de rekening van DNB ten
behoeve van het FEC. De gerealiseerde kosten voor de FEC-taak vallen EUR 0,3 miljoen lager
uit dan begroot. De onderschrijding is met name veroorzaakt door besparingen op de
personeelskosten. Dit bedrag wordt verrekend met het ministerie van Financiën.
35
Tabel 4.1 Kosten FEC 2013
EUR miljoen
FEC-eenheid
36
Nacalculatie
­bijdrage overheid
Voorschot
Te verrekenen
0,93
1,2
-0,27
5. Controleverklaring
van de onafhankelijke
accountant
Aan: de directie en Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank N.V.
Wij hebben de bijgaande, door ons gewaarmerkte, ZBO-verantwoording (hierna ‘het overzicht’)
van De Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam over het jaar geëindigd op 31 december 2013
gecontroleerd. De verantwoording is opgesteld door de directie van De Nederlandsche Bank
N.V. in overeenstemming met artikel 5 lid 2 van de Wet bekostiging financieel toezicht.
Deze verklaring heeft uitsluitend betrekking op de volgende tabellen en bijlage inzake de
kosten, opbrengsten en voorschotten van het toezicht (hierna ‘de verantwoording’):
• Tabel 3.2 ‘Financiering toezichtkosten 2013;
• Tabel 3.3 ‘Te verrekenen met instellingen in 2014’;
• Bijlage 2 ‘Details toezichtkosten’.
Verantwoordelijkheid van de directie
De directie van de vennootschap is verantwoordelijk voor het opstellen van de verantwoording
in overeenstemming met artikel 5 lid 2 van de Wet bekostiging financieel toezicht. De directie
is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als de directie noodzakelijk
acht om het opstellen van de verantwoording mogelijk te maken zonder afwijkingen van
materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de verantwoording op basis van
onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht,
waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het door het ministerie van Financiën
afgegeven controleprotocol voor het financieel beheer van het toezicht op de financiële
markten. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat
wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt
verkregen dat de verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie
over de bedragen en toelichtingen in de verantwoording. De geselecteerde werkzaamheden
zijn af hankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het
inschatten van de risico’s dat de verantwoording een afwijking van materieel belang bevat als
gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in
aanmerking die relevant is voor het opstellen van de verantwoording door de vennootschap,
gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden.
Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen
over de effectiviteit van de interne beheersing van de vennootschap. Een controle omvat
tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële
verslaggeving en van de redelijkheid van de door de directie van de vennootschap gemaakte
schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de verantwoording.
37
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is
om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
Naar ons oordeel zijn de in de verantwoording van De Nederlandsche Bank N.V. opgenomen
kosten, opbrengsten en voorschotten van het toezicht over het jaar geëindigd op 31 december
2013 in alle van materieel belang zijnde aspecten weergegeven in overeenstemming met artikel
5 lid 2 van de Wet bekostiging financieel toezicht.
Voorts zijn wij van oordeel dat de in de verantwoording opgenomen kosten, opbrengsten en
voorschotten rechtmatig tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de voor
De Nederlandsche Bank N.V. relevante wetgeving zoals opgenomen in het Toezichtarrangement
aangaande de toezichthouders op de financiële markten.
Verklaring betreffende de verantwoording
Wij vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het
onderzoek of het overeenkomstig artikel 5 lid 2 van de Wet bekostiging financieel toezicht
opgestelde overzicht van de Nederlandsche Bank N.V., voor zover wij dat kunnen beoordelen,
verenigbaar is met de verantwoording inzake de kosten, opbrengsten en voorschotten van het
toezicht over het jaar geëindigd op 31 december 2013.
Basis voor financiële verslaggeving en beperking in gebruik en verspreidingskring
Zonder af breuk te doen aan ons oordeel vestigen wij de aandacht op het doel waarvoor en de
basis voor financiële verslaggeving waarop de verantwoording is opgesteld.
De verantwoording is opgesteld voor het ministerie van Financiën en het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid met als doel De Nederlandsche Bank N.V. in staat te
stellen verantwoording af te leggen over de kosten, opbrengsten en voorschotten van het
toezicht. Hierdoor is de verantwoording en onze verklaring mogelijk niet geschikt voor
andere doeleinden.
Amsterdam, 12 maart 2014
Deloitte Accountants B.V.
drs. H.H.H. Wieleman RA
38
Bijlage 1 toezicht: doelen,
activiteiten en effecten
Tabel 1 Ambities, key performance indicators en resultaten voor 2013
Toezichtambities:
Key performance indicators (kpi’s)
en streefwaarden:
Prestatie en toelichting:
Het toezicht
slaagt erin de
kans op
deconfitures en
instabiliteit te
minimaliseren
Aantal deconfitures, i.c.m. % geld
veilig gesteld in een jaar. DNB streeft
naar afwezigheid van deconfitures en
100% veiliggestelde tegoeden.
Er was één deconfiture: in februari 2013 moest
SNS Reaal genationaliseerd worden. Met de
gekozen aanpak zijn depositohouders 100%
veiliggesteld.
Ontwikkeling toezichtregimes.
DNB streeft ernaar dat midden-totlaag-risico instellingen niet langer dan
een ½ jaar onder het urgente regime
vallen; hoog-risico instellingen niet
langer dan 1 jaar.
Bij twee midden-tot-laag-risico instellingen was
DNB van oordeel dat het urgente toezichtregime
langer dan ½ jaar moest worden toegepast, en bij
één hoog-risico instelling langer dan een jaar.
Ontwikkeling solvabiliteit en
dekkingsgraden. DNB streeft ernaar
dat 100% van de instellingen voldoet
aan de minimumeisen.
Per eind 2013 voldeden alle banken aan de Tier 1
kapitaalvereisten. De gemiddelde solvabiliteit steeg
van 12,3% (ultimo 2012) naar 13,0% (ultimo 2013).
Alle verzekeraars voldeden per ultimo 2013 aan de
minimumeisen; de gemiddelde solvabiliteitsratio (S1)
voor de gehele sector steeg van 262% naar 266%.
Van de pensioenfondsen voldeed 79% aan het
Minimum Vereist Eigen Vermogen; de gemiddelde
dekkingsgraad steeg van 102% naar 110%.
Voor circa 5,6 miljoen deelnemers zijn de
pensioenrechten in 2013 verlaagd. De gewogen
gemiddelde hoogte van deze korting bedroeg 1,9%.
Het toezicht
behoort
internationaal
tot de best
practice
Score op het IMF Financial Sector
Assessment Program (FSAP).
DNB wil behoren tot de beste landen
in de benchmark en een positieve
ontwikkeling realiseren t.o.v. de
vorige beoordeling.
De meest recente IMF FSAP dateert uit 2011.
Hierin behaalde het toezichtraamwerk een goede
positie (boven o.a. VS, VK en Duitsland). Het IMF
bestempelde de verbeteringen t.o.v. de vorige
meting (2003/4) als ‘significant’.
Het toezicht
bevordert het
vertrouwen in
de Nederlandse
financiële
sector
Poortwachtersfunctie (toetsingen
en vergunningverlening). DNB
streeft naar afwezigheid van
probleemdossiers binnen 2 jaar na
toetsing of verlening van verklaring
van geen bezwaar (vvgb).
Er ontstond geen probleemdossier binnen 2 jaar na
verlening van een vvgb. Bij één instelling achtte
DNB het noodzakelijk om een probleemdossier
aan te maken binnen 2 jaar na toetsing van een
beleidsbepaler.
Het toezicht
heeft gezag in
de Nederlandse
financiële
sector
Ontwikkeling reputatie DNB in de
Voor 2013 was de score 68.
financiële sector. DNB streeft naar
een score hoger dan 70 in de jaarlijkse
Erasmus reputatiemonitor onder
primaire relaties (onder toezicht
staande instellingen en medewerkers).
39
Tabel 2 Aantal getoetste beleidsbepalers
2009
Kredietinstellingen
Verzekeraars
Overige Wft
Pensioenfondsen
Betaalinstellingen 1
Trustkantoren
Totaal
Waarvan:
Afgekeurde aanvragen
Ingetrokken aanvragen
Hertoetsing deskundigheid
Hertoetsing betrouwbaarheid
Goedkeuring desk. met voorschriften
1
2010
2011
2012
2013
319
331
252
185
166
395
403
335
256
337
5
-
100
162
124
467
460
354
379
367
70
72
104
117
73
153
119
167
143
111
1.409
1.385
1.312
1.242
1.178
1
-
3
13
20
86
96
91
108
145
-
-
1
4
8
-
-
1
0
13
-
-
3
78
1
2009
2010
2011
2012
2013
384
407
464
243
239
78
148
90
68
94
-
16
1
2
-
Hieronder zijn ook de Geldtransactiekantoren begrepen
Tabel 3 Aantal verleende vvgb’s 1
Totaal vvgb’s
- banken
- elektronischgeldinstellingen
- coöperatieve banken
- verzekeraars
- beleggingsondernemingen en beheerders icbe
1
-
-
-
-
1
64
56
109
5
29
242
187
264
168
115
Niet alle vvgb-aanvragen leiden tot het daadwerkelijk verlenen van de gevraagde vvgb. Sommige aanvragen zijn vanwege
onvolledigheid buiten behandeling gesteld of op prudentiële gronden afgewezen. Ook zijn in 2013 meerdere aanvragen door de
aanvragers ingetrokken.
Tabel 4 Inschrijvingen in de registers
Onder toezicht DNB
Kredietinstellingen 1
Verzekeraars 2
Herverzekeraars
Pensioenfondsen
Betaalinstellingen 3
Trustkantoren 4
PPI
Notif icatie in Nederland
2009
2010
2011
2012 5
2013 5
2009
2010
249
239
231
223
416
377
345
324
15
15
15
579
514
12
14
167
176
2011
2012 5
2013 5
214
528
298
918
546
559
577
590
965
1.023
918
12
11
11
937
54
58
58
60
461
415
381
34
41
50
185
187
192
6
9
10
Inclusief Rabo en aangesloten Rabo’s en niet-EU bijkantoren.
Hieronder zijn ook begrepen de vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen ( VOW’ers).
3
Hieronder zijn ook de begrepen de Wisselkantoren, Geldtransactiekantoren en Elektronischgeldinstellingen. Met ingang van van 1 juli 2012 worden EER
agenten niet langer in het DNB register opgenomen.
4
Inclusief enkelvoudige en groepshoofden.
5
Inclusief onder toezicht staande instellingen in Caribisch Nederland.
1
2
40
Tabel 5 Maatregelen bij onder toezicht staande instellingen
2009
2010
2011
2012
2013
Waarvan:
Banken 1 Verzeke- Pensioen-
Betaal-
Trust-­
Beleg-
raars 2 fond­s en 3
instel-
kan­­­-
gings-
Beleggings-
lingen
toren
instel-
onder­
lingen nemingen 4
Aanwijzing
Last onder dwangsom
Bestuurlijke boete
Publicatie
Financieringsplan
Saneringsplan
Herstelplan
11
12
8
10
10
203
114
93
54
49
2
1
2
1
4
-
-
1
-
-
-
1
1
2
-
4
-
-
-
-
343
13
3
-
-
3
3
3
1
-
-
-
1
-
-
1
2
-
-
-
1
1
-
-
-
-
-
-
-
-
568
147
112
68
63
Stille curatele
Aanstelling bewindvoerder
Doorhaling uit het register
Noodregeling
Aangifte bij het OM
Totaal
– waarvan gepubliceerd
2
2
3
8
40
2
1
1
1
1
2
3
11
43
0
2
1
3
0
0
0
0
0
0
0
Bestuurlijke boete opgelegd van EUR 27.225,-.
Bestuurlijke boete van EUR 10.000,-.
3
In 4 gevallen dwangsommen verbeurd voor een totaal bedrag van EUR 30.500,-.
4
Bestuurlijke boete opgelegd voor een totaalbedrag van EUR 20.000,-.
1
2
Tabel 6 Maatregelen bij niet onder toezicht staande instellingen
Illegalen
2009
2010
2011
2012
2013
Waarvan in de sectoren:
Banken 1
Verzeke­-
Pensioen-
Betaal-
Trust-­
raars
fondsen
instel-
kan­t oren3
lingen 2
Last onder dwangsom
– waarvan gepubliceerd
Bestuurlijke boete
– waarvan gepubliceerd
Publicatie
Aanwijzing
Stille curatele
Aangifte bij het OM
Noodregeling
Faillissement op verzoek DNB
Totaal
– waarvan gepubliceerd
3
1
1
1
1
-
1
-
1
-
1
8
1
2
4
11
3
3
-
1
-
2
2
1
1
-
4
-
-
1
4
5
2
-
-
2
2
1
-
1
2
2
2
-
1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
23
11
8
6
14
5
3
2
1
2
5
1
1
0
0
3
6
1
Dwangsommen verbeurd voor in totaal EUR 7.500,-. Bestuurlijke boetes opgelegd voor een totaal bedrag van EUR 200.000, Bestuurlijke boetes opgelegd voor een totaal bedrag van EUR 780.000,3
Bestuurlijke boetes opgelegd voor een totaal bedrag van EUR 440.500,1
2
41
Tabel 7 Bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures 1
Bezwaarschriftprocedures
Kredietinstellingen (Wtk, Wft)
- waarvan particulieren 2
Verzekeraars (Wtv, Wtn, Wft)
Pensioenfondsen (Pw, Psw, Wvb,
Wet Bpf 2000)
Betaalinstellingen (Wgt)
Trustkantoren (Wtt)
Beleggingsondernemingen- en
instellingen (Wtb, Wte, Wft)
- waarvan particulieren 2
Statistiekrapporteurs (Wf bb)
Totaal
- waarvan particulieren 2
1
2009
2010
45
32
(Hoger) beroepsprocedures
2011
2012
2013
2009
2010
2011
2012
2013
88
316
299
340
10
45
81
284
272
4
4
41
36
271
308
34
268
249
23
14
17
7
94
6
0
5
1
2
38
36
54
36
70
5
4
3
1
7
10
2
10
7
12
8
3
2
7
15
11
8
5
4
4
47
71
194
179
185
7
9
5
0
0
6
8
8
61
72
2
0
0
0
16
8
15
12
0
6
2
2
2
2
3
165
231
592
550
726
38
71
66
346
403
39
90
289
272
4
6
41
34
268
249
Dit betreft de in het betreffende jaar afgesloten zaken alsmede de per 31 december van het betreffende jaar nog in behandeling zijnde zaken.
Dit betreft het aantal zaken van particulieren over de toepassing van het depositogarantiestelsel (Icesave, DSB) resp. het beleggingscompensatiestelsel (TPC,
St. George Private Finance) en zijn meegeteld met het totaal aantal zaken van kredietinstellingen resp. beleggingsondernemingen.
2
42
Bijlage 2 Details
toezichtkosten
Tabel 1 Toezichtkosten per doelgroep
EUR miljoen
Banken Pensioen-
Verze-
Betaal-
Beleg-
Beleg-­
fondsen
keraars
instel­
gings-
gings- kan­toren ­cc-mijen
lingen
Trust- Casi­no’s,
instel­ onderne­
Bes Realisatie Begroting
2013
2013
Verschil
­en sanc-
lingen
mingen
0,79
0,10
0,49
1,12
-
0,14
8,41
8,09
tiewet
Uitvoerende activiteiten
Toetreding
Lopend toezicht
Handhaving
Statistiek
2,65
1,13
1,99
26,29
10,45
17,42
0,72
0,54
0,99
1,25
0,06
0,34
58,07
59,45
-1,38
1,41
0,80
0,68
0,09
0,04
0,04
0,15
-
-
3,21
5,63
-2,42
1,65
0,98
1,02
-
0,32
0,12
-
-
-
4,09
4,79
-0,69
Totaal uitvoerend
32,01
13,36
21,11
1,60
1,00
1,63
2,53
0,06
0,48
73,78
77,95
-4,17
0,52
0,29
0,43
-
-
-
-
-
-
1,24
1,45
-0,21
3,16
0,90
0,85
-
0,01
0,01
-
-
-
4,93
6,56
-1,63
1,25
1,15
0,60
0,02
0,03
0,03
0,13
0,02
0,01
3,25
4,95
-1,70
3,31
0,73
0,42
0,08
0,05
0,18
0,10
0,01
-
4,88
4,62
0,26
0,52
0,36
0,38
0,03
0,02
0,03
0,04
0,00
-
1,38
1,71
-0,33
8,77
3,43
2,68
0,13
0,12
0,24
0,27
0,02
0,01
15,68
19,29
-3,61
40,77
16,79
23,79
1,73
1,12
1,87
2,80
0,08
0,50
89,46
97,25
-7,79
3,62
1,89
2,64
0,19
0,14
0,21
0,31
0,01
0,06
9,06
8,87
0,19
1,13
0,33
0,32
0,03
0,02
0,05
0,04
0,00
0,00
1,93
2,17
-0,24
5,36
2,90
3,74
0,32
0,31
0,35
0,48
0,05
0,06
13,57
14,24
-0,67
3,11
1,53
2,16
0,16
0,11
0,17
0,26
0,01
0,05
7,55
6,56
0,99
1,16
0,53
0,78
0,06
0,04
0,06
0,09
0,00
0,01
2,73
3,19
-0,46
Toezichtbrede activiteiten
Kennisopbouw
Extern beleid en regelgeving
Intern beleid
Juridische activiteiten
Externe communicatie
Grote projecten
Totaal toezichtbreed
Totaal primaire activiteiten
Ondersteunende activiteiten
Besturing
Juridische ondersteuning
ICT-ondersteuning
P&O-ondersteuning
Communicatieondersteuning
Informatievoorziening
Facilitaire diensten
Beveiliging en transport
0,32
2,10
1,08
1,54
0,11
0,08
0,12
0,18
0,00
0,04
5,25
6,00
-0,75
4,25
2,07
2,85
0,22
0,15
0,23
0,36
0,01
0,07
10,20
10,40
-0,20
0,06
0,03
0,05
0,00
0,00
0,00
0,01
0,00
0,00
0,15
0,31
-0,16
Totaal ondersteunende activiteiten 20,79
10,37
14,07
1,08
0,84
1,19
1,73
0,07
0,28
50,44
51,73
-1,29
Totaal toezichtkosten
61,56
27,16
37,87
2,81
1,96
3,06
4,53
0,16
0,78 139,90 148,98
-9,08
Totaal Realisatie 2012
50,76
29,33
34,56
3,01
1,42
3,49
3,85
0,17
0,98 127,57
Totaal Realisatie 2011
46,40
26,59
33,82
3,36
0,80
3,69
2,73
0,15
0,50 118,05
Totaal Realisatie 2010
42,81
23,87
27,81
2,85
0,83
3,32
2,72
0,13
104,34
2010: Met ingang van 10 oktober 2010 houdt DNB toezicht op de financiële instellingen op de BES eilanden. De kosten over 2010 zijn begrepen in de
afzonderlijke doelgroepen.
43
Tabel 2 Toezichtkosten categoraal
EUR miljoen
Banken
Reguliere bedrijfskosten
Personeelskosten
Andere beheerskosten
Afschrijvingen
Overige bedrijfsopbrengsten
Geactiveerde kosten
Totaal
Pensioen-
Verze-
fondsen
keraars
Betaal- Beleggings- Beleggings-
Trust-­
Casino’s,
instel-
instel­-
onderne-
kantoren cc-mijen en
lingen
lingen
mingen
sanctiewet
Bes
Totaal
40,58
19,63
28,04
2,05
1,39
2,22
3,34
0,09
0,60
97,95
17,53
5,80
7,48
0,58
0,45
0,65
0,90
0,06
0,12
33,57
3,83
1,91
2,57
0,19
0,19
0,22
0,30
0,01
0,05
9,27
-0,03
-0,01
-0,02
-0,00
-0,00
-0,00
-0,01
-0,00
-0,00
-0,08
-0,35
-0,17
-0,20
-0,00
-0,06
-0,02
-0,00
-0,00
-0,00
-0,81
61,56
27,16
37,87
2,81
1,96
3,06
4,53
0,16
0,78
139,90
230,8
114,9
161,7
11,8
8,0
12,8
19,3
0,4
3,6
563,4
84,9
42,1
57,0
4,3
3,4
4,9
6,9
0,3
1,1
204,9
315,7
157,0
218,7
16,1
11,4
17,7
26,3
0,7
4,7
768,2
Fte
Primaire activiteiten
Ondersteunende activiteiten
Totaal fte
Tabel 3 Ontvangen voorschotten van instellingen over 2013
EUR miljoen
Voorschot totaal
Banken 1
Pensioenfondsen
Verzekeraars
Verzekeraars (exclusief Zorg)
Zorgverzekeraars
Betaalinstellingen 2
Trustkantoren
Beleggingsinstellingen
Beleggingsondernemingen
Casino's, cc-mijen en sanctiewet
Totaal
Banken incl overige kredietinstellingen (niet banken)
Betaalinstellingen incl elektronischgeldinstellingen
3
Boetes en dwangsommen
1
2
44
waarvan regulier
waarvan leges
waarvan b&d 3
54,11
53,12
0,95
0,03
30,92
30,80
0,09
0,03
37,02
36,34
0,67
0,00
31,12
30,45
0,67
0,00
5,89
5,89
0,00
0,00
0,73
0,62
0,11
0,00
1,28
1,10
0,05
0,13
0,76
0,75
0,01
0,00
3,88
3,64
0,23
0,01
-
-
-
-
128,70
126,38
2,12
0,19
Bijlage 3 grondslagen
kostentoerekening
Deze bijlage geeft een overzicht van de grondslagen die in deze ZBO-verantwoording zijn
gehanteerd bij de toerekening van de kosten aan de ZBO-taken van DNB.
Heffingssystematiek
Met ingang van 2013 is de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) in werking getreden.
In de nieuwe bekostigingssystematiek wordt, anders dan tot nu toe het geval was, uitgegaan
van een forfaitaire overheidsbijdrage aan de kosten van de toezichthouders. Ook de wijze
waarop de kosten aan de financiële sector worden doorberekend is veranderd. De meest in het
oog springende verandering betreft de toerekening van toezichtkosten aan de verschillende
toezichtcategorieën op basis van procentuele aandelen, die in beginsel voor een periode van
vijf jaar wettelijk zijn vastgesteld. Er waren drie redenen om het vorige bekostigingssysteem te
wijzigen en op te nemen in één wet:
• het creëren van duidelijkheid over de verdeling van de kosten van DNB tussen enerzijds
overheid en anderzijds marktpartijen en instellingen die deel uitmaken van de financiële
sector;
• het beperken van de f luctuaties in de jaarlijks op te leggen heffingen;
• het vereenvoudigen en stroomlijnen van de wet- en regelgeving die betrekking heeft op het
financieel beheer bij de toezichthouders.
De hoogte van de door de Staat te verstrekken bijdrage voor het toezicht op de financiële
markten is niet langer gekoppeld aan de feitelijk gemaakte kosten. In plaats daarvan is de
overheidsbijdrage in de vorm van een forfait vastgelegd in de wet. De hoogte van dit forfait
ad EUR 18,8 miljoen is lager dan het niveau van de overheidsbijdragen over de afgelopen jaren
en sluit aan bij het niveau vóór het uitbreken van de financiële crisis. In de toekomst zal
de bijdrage jaarlijks muteren vanwege binnen de rijksbegroting verwerkte loon- en prijsbijstellingen en opgelegde taakstellingen. De overheidsbijdrage komt vanaf 2015 vermoedelijk te
vervallen. Een uitzondering hierop vormt de overheidsbijdrage aan de kosten van het BEStoezicht. Het gevolg van deze wijziging in het bekostigingssysteem is een eventuele stijging
van de kosten voor de financiële sector. Niet alleen bij de inwerkingtreding van deze wet,
maar ook daarna aangezien eventuele toekomstige wijzigingen in de kosten van DNB in
beginsel ten laste of ten gunste komen voor de financiële sector.
In de nieuwe systematiek worden de f luctuaties bij de jaarlijks op te leggen heffingen beperkt
door de kosten per toezichtcategorie te bepalen op basis van een vast percentage van het totaal
van de door de sector te dragen kosten. Deze percentages zijn vastgesteld aan de hand van het
karakter en de intensiteit van het toezicht op de te onderscheiden categorieën. Aangezien het
karakter en de intensiteit van het toezicht op termijn kan veranderen, wordt de procentuele
verdeling van de kosten over de toezichtcategorieën iedere vijf jaar bezien en zo nodig ook
herzien. Een tussentijdse herziening van de percentages is mogelijk wanneer een wijziging van
de wetgeving op het terrein van het toezicht daartoe aanleiding geeft. In dat kader zijn de
percentages vanaf 2014 herzien als gevolg van de invoering van de richtlijn AIFM. Ook de
wijziging van de toezichtintensiteit als gevolg van de implementatie van de nieuwe toezichtaanpak FOCUS! is meegenomen in de herziening van de percentages vanaf 2014.
Teruggave van de opbrengsten uit hoofde van boetes en dwangsommen blijft (in ieder geval)
tot en met 2014 gehandhaafd. Om daarin te voorzien zal de toezichthouder de in dat verband
onherroepelijk verkregen gelden, opnemen in de exploitatierekening. De verdeling van het
exploitatieresultaat geschiedt overeenkomstig de systematiek die wordt gehanteerd voor de
toerekening van de kosten van DNB aan toezichtcategorieën. De ministers zijn bevoegd te
beslissen om het exploitatiesaldo niet of slechts ten dele te betrekken bij de doorberekening
van kosten aan marktpartijen, om te voorkomen dat er een al te sterke invloed van uitgaat op
de jaarlijks aan de sector op te leggen heffingen. Het deel van het saldo dat op dat moment
45
niet wordt doorberekend, wordt bij de vaststelling van het exploitatiesaldo over het daaropvolgende jaar betrokken. Om een cumulatie-effect te voorkomen is tevens bepaald dat een
uitgestelde verrekening met marktpartijen niet mogelijk is voor het deel van het exploitatiesaldo, positief of negatief, dat het bedrag van EUR 5 miljoen overstijgt.
Het effect van de lagere overheidsbijdrage is, naar rato van de mate waarin de Staat voorheen
bijdroeg in de kosten van het toezicht op een categorie, verdeeld over de categorieën.
Hoe groter het procentuele aandeel van de overheidsbijdrage in een categorie was, des te
groter is de impact in de nieuwe situatie voor de in die categorie opgenomen marktpartijen.
Om te voorkomen dat dit effect te groot zou worden, is besloten om de toenames bij
‘betaalinstellingen’ en ‘trustkantoren’ te maximeren. Daarnaast is een uitzondering gemaakt
voor de categorie ‘Casino’s, creditcard- en leasemaatschappijen’. De instellingen in deze
categorie krijgen geen heffing opgelegd, aangezien het toezicht zich primair richt op het
voorkomen van overtredingen door niet onder toezicht staande instellingen en personen.
Met andere woorden, de kosten van het toezicht op deze categorie worden volledig vanuit de
overheidsbijdrage gefinancierd.
In de bekostigingswet is vastgelegd dat de toezichthouders voor eenmalige handelingen leges
moeten heffen. Deze bevoegdheid heeft over het algemeen een ‘dwingend’ karakter.
­De ­legestarieven zijn thans voor de periode van vijf jaar vastgesteld en opgenomen in de
Wbft. De eenmalige toezichthandelingen waarvoor leges kunnen worden vastgesteld,
worden onderscheiden in:
i ‘pre-toelatingshandelingen’: vergunning, ontheffing, verklaring van ondertoezichtstelling,
nschrijving in het register, betrouwbaarheids- en deskundigheidstoetsing in het kader van
vergunning en inschrijving in het register;
ii ‘post-toelatingshandelingen’: verklaring van geen bezwaar, betrouwbaarheids- en
deskundigheidstoetsing na melding of in het kader van een verklaring van geen bezwaar.
Door de opgelegde boetes en dwangsommen betalen overtreders (een deel van) de eigen extra
toezichtkosten. De boetes en dwangsommen worden niet in de begroting opgenomen.
Het totaal van de in enig jaar ontvangen boetes en dwangsommen wordt toegevoegd aan de
exploitatierekening.
Gehanteerde sleutels
De toerekening van de kosten naar de hoofdtaak Toezicht gebeurt voor de primaire divisies
aan de hand van de capaciteitsverdeling (in fte’s). Voor de toerekening van de interne
ondersteuning zijn de sleutels uit de onderstaande tabel gehanteerd.
46
Tabel Belangrijkste toerekeningssleutels ondersteuning 1
Aspect
Belangrijkste element
Besturing
Directie
Directie
Finance en advies Finance
Intern organisatieadvies
Iad
Accountantsonderzoeken
Toegerekend naar/op basis van
Personele capaciteit afdelingen
Personele capaciteit afdelingen
Afgenomen uren
Personele capaciteit afdelingen
Juridische zaken
Juridisch advies
Gerealiseerde uren en externe
kosten rechtstreeks
Ict
Ict werkplekken
Exploitatie
Ict advies en projecten
Aantal pc’s
Gebruikte applicaties en data-opslag
Afgenomen uren
P&O
P&O Advies en beleid
Personele capaciteit afdelingen
Informatie/­
communicatie
Informatiedienst 2
Externe communicatie
Interne communicatie
Vertalingen
Personele capaciteit afdelingen
Personele capaciteit afdelingen
Personele capaciteit afdelingen
Afgenomen uren
Facilitair
Huisvesting
Fd werkplekken
Repro
Fd advies
Aantal vierkante meters
Aantal werkplekken
Gemaakte repro kosten in euro
Afgenomen uren
Beveiliging en
­t ransport
Standaard bewaking kantoorpand Personele capaciteit afdelingen
Beveiligingsbeleid, bewaking en Betalingsverkeer
transport waarden
1 Voor de overzichtelijkheid zijn hier niet alle producten met hun kostenverdeelsleutel weergegeven.
2 Incl. archief en bibliotheek.
47
Bijlage 4 afkortingenlijst
AFM:
AIFM:
AOV:
AQR:
BCBS:
BES:
CA:
CFTC:
CRD:
CRR:
CSN:
EBA:
ECB:
EER:
EIOPA:
ENS:
ERB:
FEC:
FSAP:
FSB:
FTK:
IAIS:
IMF:
IORP:
KNB:
KPI:
LTGA:
NCA:
OM:
ORSA:
PPI:
QIS:
RMT:
RvC:
RWA:
SIFI:
SREP:
SRM:
SSM:
SSM-R:
SZW:
TSC:
UFR:
VPL:
Vvgb:
Wbft:
Wft:
WGA:
WIA:
Wvbp:
Wwft:
48
Autoriteit Financiële Markten
Alternative Investment Fund Managers
Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Asset Quality Review
Basel Committee on Banking Supervision
Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Comprehensive Assessment
US Commodity Futures Trading Commission
Capital Requirements Directive
Capital Requirements Regulation
Commissie Structuur Nederlandse banken
European Banking Authority
Europese Centrale Bank, European Central Bank
Europese Economische Ruimte (EU plus Liechtenstein, Noorwegen, IJsland)
European Insurance and Occupational Pensions Authority
Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal
Eigen Risico Beoordeling
Financieel Expertisecentrum
Financial Sector Assessment Program
Financial Stability Board
Financieel ToetsingsKader
International Association of Insurance Supervisors
Internationaal Monetair Fonds
Institutions for Occupational Retirement Provision
Kabinetsvisie Nederlandse Bankensector
Key Performance Indicator
Long-Term Guarantees Assessment
National Competent Authority
Openbaar Ministerie
Own Risk & Solvency Assessment
Premiepensioeninstelling
Quantative Impact Study
(afdeling) Risicomanagement Toezicht
Raad van Commissarissen
Risk Weighted Asset
Systemically Important Financial Institution
Supervisory Review and Evaluation Process
Single Resolution Mechanism
Single Supervisory Mechanism
SSM-Regulation
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Theoretisch solvabiliteitscriterium
Ultimate Forward Rate
VUT, prepensioen en levensloopregeling
Verklaring van geen bezwaar
Wet bekostiging Financieel Toezicht
Wet op het Financieel Toezicht
Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wet versterking bestuur pensioenfondsen
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme