ZBO-verantwoording 2013 12 maart 2014 Inhoudsopgave 1. Inleiding 4 2. Resultaten en verantwoording 2.1 Toezichtbeleid en –aanpak Internationale beleidsontwikkelingen 2.1.1 2.1.2 Nationale beleidsontwikkelingen Werkwijze en organisatiestructuur toezicht 2.1.3 2.1.4 Resultaatmeting toezicht 2.2Sectoroverstijgende toezichtthema’s 2.3 Sectorspecifiek: banken Ontwikkelingen in de sector 2.3.1 2.3.2 Nationalisatie SNS Reaal 2.3.3 Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS) 2.3.4 Liborfraude Toezichtresultaten 2.3.5 2.4Sectorspecifiek: verzekeringsmaatschappijen 2.4.1 Ontwikkelingen in de sector 2.4.2 Toezichtresultaten 2.5 Sectorspecifiek: pensioenfondsen Ontwikkelingen in de sector 2.5.1 2.5.2 Toezichtresultaten 2.6Overige instellingen 2.6.1 Beleggingsinstellingen en -ondernemingen 2.6.2 Premiepensioeninstellingen (PPI) 2.6.3 Trustkantoren en betaalinstellingen 6 6 6 8 9 11 13 15 15 15 16 17 18 21 21 22 25 25 25 28 28 29 29 3. Kosten en financiering toezicht 3.1 Toezichtkosten 3.2 Financiering toezichtkosten 3.3 Financieel beheer 3.4Aansprakelijkstellingen en aansprakelijkheidsprocedures 31 31 32 33 33 4. Verantwoording FEC 35 5. Controleverklaring van de onaf hankelijke accountant 37 Bijlage 1 Toezicht: doelen, activiteiten en effecten 39 Bijlage 2Details toezichtkosten 43 Bijlage 3 Grondslagen kostentoerekening 45 Bijlage 4Af kortingenlijst 48 3 1. Inleiding Een gezonde, solide en integere financiële sector is in staat schokken op te vangen en te anticiperen op veranderende omstandigheden. Een dergelijk aanpassingsvermogen is nodig voor een robuuste financiële sector en schokbestendig financieel systeem en draagt bij aan financiële stabiliteit en duurzame welvaart in Nederland. Het aanpassingsvermogen van de Nederlandse financiële sector stond in 2013 echter onverminderd onder druk. Aanpassing was niet alleen vereist vanwege een uitblijvend krachtig herstel van de economie, maar ook de implementatie van wet- en regelgeving vroeg veel van Nederlandse financiële instellingen. Daarbij worstelt de financiële sector met de nieuwe maatschappelijke realiteit, waarin herstel van vertrouwen, imago en reputatie een langgerekt proces blijkt. De nationalisatie van SNS Reaal, de Liborfraude en cybercrime incidenten hebben dit ten andere male onderstreept. Eind 2011 kwam DNB tot de conclusie dat SNS Reaal niet langer in staat kon worden geacht om op eigen kracht haar financiële positie voldoende op peil te brengen. Vanaf dat moment heeft DNB in samenwerking met het ministerie van Financiën gezocht naar een publiekprivate oplossing. Begin 2013 moest DNB concluderen dat ook langs deze weg het kapitaal van SNS niet afdoende kon worden aangevuld. De nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013 was een ingrijpende maatregel die als ultimum remedium is ingezet om de financiële stabiliteit te waarborgen. Vervolgens is in opdracht van de minister van Financiën en de Raad van Commissarissen van DNB de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS) ingesteld. DNB hecht veel waarde aan dit externe onderzoek dat bijdraagt aan de transparantie van het toezicht en de verantwoording die DNB als publiekrechtelijke organisatie wil af leggen. Het rapport van de Commissie is op 23 januari 2014 gepubliceerd. DNB heeft met waardering kennisgenomen van het rapport. Het maakt duidelijk dat de kiem van de financiële problemen bij SNS Reaal vroegtijdig werd gelegd met de overname van Bouwfonds Property Finance in 2006. Daarnaast is één van de belangrijkste conclusies van de Evaluatiecommissie dat nationalisatie onvermijdelijk was. DNB neemt de aanbevelingen in het rapport ter harte. De aanbevelingen ten aanzien van de governancestructuur van DNB zullen worden betrokken bij de discussie over de veranderingen in de verantwoordelijkheidsverdeling rond de uitvoering van het bankentoezicht die gevoerd moet worden naar aanleiding van de totstandkoming van de Europese bankenunie. De focus bij het toezicht in 2013 lag bij buffer- en balansherstel, beheersing van financieeleconomische risico’s, de voorbereiding op Europees bankentoezicht, de implementatie van toezichteisen en eisen vanuit wet- en regelgeving in het kader van onder andere Bazel III en de Capital Requirements Directive IV (CRD IV/CRR), de voorbereiding op Solvency II en het nieuwe financieel toetsingskader (ftk). Maar ook gedrag en cultuur, de kwaliteit van bestuur en de levensvatbaarheid van bedrijfsmodellen hebben in 2013 nadrukkelijk de aandacht gekregen. De invoering van nieuwe wet- en regelgeving is noodzakelijk om de ernstige lacunes die door de crisis aan het licht zijn gebracht te repareren. Tegelijkertijd is DNB zich bewust van de forse inspanningen die in de sector worden verricht om tijdig aan alle nieuwe internationale en nationale eisen te voldoen. Deze inspanningen moeten worden gepleegd in een toch al moeilijke periode, waarin de sector herstellende is van een financiële crisis en een ingrijpende herstructurering doormaakt. Binnen DNB is verder gewerkt aan de inbedding van FOCUS!, de in 2012 geïntroduceerde nieuwe toezichtmethodiek die een gerichtere inzet van de beschikbare toezichtcapaciteit mogelijk maakt en de aanwezige expertise krachtiger benut door betere samenwerking tussen disciplines. Zo hebben macro-financiële en sectorbrede ontwikkelingen een nadrukkelijke plaats in de beoordeling van het risicoprofiel van individuele instellingen. In het verlengde van de eerder ingezette veranderingen naar aanleiding van de Visie op Toezicht 2010-2014 en het Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB is het toezicht het afgelopen jaar opnieuw g eïntensiveerd. In de Visie op Toezicht 2014-2018, die begin dit jaar is gepubliceerd, wordt uitgebreid ingegaan op vier centrale aandachtspunten voor toezicht de komende vijf 4 jaar: (i) DNB wordt een sterke speler in het Europese bankentoezicht, (ii) scherpe analyse blijft de hoeksteen in toezicht, (iii) integriteit en (iv) het toezicht is maximaal transparant waar mogelijk. Daarnaast heeft de Raad van Commissarissen (RvC) van DNB bredere bevoegdheden gekregen. Zo heeft de RvC een rol gekregen bij beleidsmatige aspecten, zoals de borging van kwaliteit en effectiviteit van het beleid en de uitvoering van het toezicht in algemene zin. Ook de sinds 2011 geïntensiveerde samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) draagt bij aan de versterking van het toezicht. In 2013 heeft die samenwerking op allerlei fronten plaatsgevonden, van regelmatig bestuursoverleg en gezamenlijke projecten waaronder de bestuurderstoetsingen, tot een meer intensieve uitwisseling van informatie en operationele samenwerking op bijvoorbeeld het gebied van inkoop en personeelsbeleid. In dit document legt DNB verantwoording af over het toezicht op de financiële sector in 2013. Om de effecten van toezicht beter in kaart te brengen, formuleert DNB sinds 2012 ambities; iedere ambitie wordt daarbij zo goed mogelijk concreet gemaakt met behulp van indicatoren, die meten wanneer de ambitie is waargemaakt en hoe effectief het toezicht is. Dit is geen gemakkelijke opgave. Zo zijn de effecten van toezicht veelal lastig te meten en kan het toezicht deze ambities niet op eigen houtje waarmaken. Naast de financiële sector zelf zijn ook de bijdragen van andere stakeholders zoals de politiek en het maatschappelijk middenveld van cruciaal belang. Het verwoorden van ambities en opnemen van indicatoren past in het streven om de effecten van toezicht zoveel mogelijk meetbaar te maken en te verantwoorden. In haar toezichtverantwoording over 2013 heeft DNB daarom de eerste deelresultaten opgenomen. Hierbij zijn ook nadrukkelijk externe stakeholders geconsulteerd. In het onderzoek geven stakeholders aan dat het toezicht van DNB indringender en vasthoudender is geworden. Dit is een belangrijke bevinding voor DNB omdat dit een doelstelling is van de (interne) cultuurverandering. Een nadere toelichting op de governance, risicobeheersing, doelmatigheid en rechtmatigheid van DNB in 2013 is opgenomen in hoofdstuk 5 Verantwoording van het DNB Jaarverslag 2013. 5 2.Resultaten en verantwoording 2.1 Toezichtbeleid en –aanpak 2.1.1 Internationale beleidsontwikkelingen Bankenunie De meest verstrekkende stap in het internationale toezichtbeleid in 2013 was ongetwijfeld de aanname door het Europees Parlement op 12 september 2013 van de verordening ter oprichting van het Single Supervisory Mechanism (SSM). Met het SSM krijgt de ECB de verantwoordelijkheid over het toezicht op ruim 3000 banken (geconsolideerd cijfer) binnen het eurogebied. De SSM-verordening bepaalt dat de ECB de directe leiding krijgt in het toezicht op de 124 significante banken; in het toezicht op de minder-significante banken houden de National Competent Authorities (NCA’s) het voortouw, maar de ECB kan hierin sturen en desgewenst de regie overnemen. Op 4 november 2013 trad de verordening in werking; exact een jaar later gaat het SSM van start. Het jaar 2013 was een transitiejaar, waarin het Europese bankenlandschap nauwgezet in kaart is gebracht, de juridische basis voor het SSM is ontworpen, het Europees toezichtmodel en de toezichthandboeken zijn opgesteld, grote data-uitvragen zijn verwerkt voor de ECB en de in 2014 geplande C omprehensive Assessment (CA) met onder andere een Asset Quality Review (AQR) is voorbereid (zie paragraaf 2.3.5 voor een meer uitgebreide verantwoording van DNB’s i nspanningen). DNB is voorstander van een zoveel mogelijk gelijktijdige invoering van Europees banken toezicht (SSM) met de resolutiependant het Single Resolution Mechanism (SRM). Tijdens de crisis is gebleken dat er onvoldoende coördinatie bestaat in het grensoverschrijdend toezicht en de internationale crisisbestrijding. Bovendien was sprake van een negatieve wisselwerking tussen nationale overheden en nationale bankensectoren die leidde tot fragmentatie in de financiële markt. Een bankenunie, met één Europese toezichthouder, Europese crisisresolutie, en mogelijk een Europees depositogarantiestelsel kan deze wisselwerking doorbreken, en waarborgen dat instellingen onder voldoende intensief toezicht staan en afwikkelbaar zijn. DNB heeft zich in de discussies over de vormgeving van de bankenunie ingezet voor een krachtige vormgeving van deze instituties, om ervoor te zorgen dat de nieuwe structuur voldoende robuust en slagvaardig zal zijn. Een ordelijke overgang naar het SSM heeft voor DNB topprioriteit in 2014 (zie hoofdstuk 2 van het DNB Jaarverslag 2013). Bazel III en CRD IV/CRR Het mondiale Bazel III-akkoord is gericht op het verbeteren van het bankentoezicht naar aanleiding van lessen uit de crisis. Het akkoord bevat onder meer een significante aanscherping van de kapitaal- en liquiditeitsbuffers, en een aanpassing van de risicogewichten voor riskante activiteiten. Omdat het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS) geen rechtstreekse bevoegdheden heeft, moet het akkoord per jurisdictie in wetgeving worden omgezet. In Europa gebeurt dit in de CRD IV/CRR regelgeving. De eerste toepassingsdatum hiervan is 1 januari 2014. Het afgelopen jaar was erop gericht om, met behulp van Bazel III-migratieplannen, de banken te begeleiden naar een tijdig voldoen aan de nieuwe regels. Daarnaast heeft DNB de relevante toezichthouderregelingen aangepast, voorbereidingen getroffen om de nieuwe rapportagestandaarden te ontvangen en verwerken en een zowel inals extern educatieprogramma ontwikkeld en uitgevoerd voor CRD IV/CRR en Bazel III. 6 Bazel III monitoring DNB vraagt met regelmaat alle Nederlandse banken deel te nemen aan de Bazel IIImonitoringexercitie van het BCBS. Tijdens deze exercitie leveren Nederlandse banken cijfers aan bij DNB van waaruit kan worden berekend welk effect de nieuwe Bazel III kapitaal- en liquiditeitseisen hebben op de banken. De exercitie is belangrijk voor zowel de banken als voor DNB. Nederlandse banken doen zo ervaring op met de, vaak complexe, nieuwe definities van het nieuwe Bazelse toezichtregime. De overgang naar het nieuwe regime verloopt zo soepeler. Ook krijgen de banken inzicht in mogelijke toekomstige kapitaal- of liquiditeitstekorten. Ten slotte vormen de monitoringcijfers de basis voor tal van andere analyses door DNB, zoals de jaarlijkse uitvraag van migratieplannen en de berekening van systeemrelevante banken. Doordat alle Nederlandse banken deelnemen aan de Bazel III-monitoringexercitie, en de exercitie wordt gekoppeld aan de uitvraag van de migratie plannen, heeft DNB goed inzicht in de mate waarin wordt voldaan aan de nieuwe kapitaalen liquiditeitseisen. SIFI-raamwerk De Financial Stability Board (FSB), in samenwerking met het BCBS en de International Association of Insurance Supervisors (IAIS), werken sinds de crisis aan de aanpak van systeemrelevante financiële instellingen. Net als in 2012 heeft DNB in 2013 in FSB verband gewerkt aan verdere verfijning van dit beleid en de overeengekomen principes gericht op nationaal systeemrelevante banken geïmplementeerd (zie paragraaf 2.3.5). Daarnaast nam DNB in 2013 deel aan de IAIS-werkstroom over systeemrelevante verzekeraars. Deze werkstroom heeft in de zomer van 2013 een identificatieraamwerk voor mondiaal systeemrelevante verzekeraars opgesteld en gepubliceerd. Op deze lijst staan overigens geen Nederlandse verzekeringsgroepen. Solvency II Eind 2013 hebben de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad een belangrijk akkoord bereikt over Solvency II. In dit akkoord zijn de contouren van het nieuwe Europese raamwerk voor verzekeringstoezicht vastgelegd. Daarmee is een belangrijke stap gezet naar de introductie van Solvency II per 1 januari 2016. De overgang naar Solvency II betekent een fundamentele vooruitgang ten opzichte van het huidige kader, onder meer door de introductie van risicogebaseerde kapitaaleisen en de waardering van activa en passiva op basis van actuele waarde. In lijn met de introductie van Solvency II is het belangrijk om het toezicht op verzekeraars meer risicogeoriënteerd en vooruitblikkend te maken. De European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) moedigt nationale toezichthouders hiertoe aan door middel van richtsnoeren die per 1 januari 2014 van kracht zijn geworden. Hiermee wil EIOPA een consistente en gezamenlijke voorbereiding op Solvency II in de lidstaten bevorderen. DNB is voorstander van deze gezamenlijke voorbereiding. Herziening IORP Het werk aan de herziening van de Europese Pensioenrichtlijn (IORP-Directive, Institutions for Occupational Retirement Provision) is het afgelopen jaar in Europees verband voortgezet. DNB is hier intensief bij betrokken geweest. Inzet daarbij is dat de richtlijn zo herzien wordt dat recht wordt gedaan aan de specifieke kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel. EIOPA heeft in april 2013 een rapport naar de Europese Commissie gestuurd met de voorlopige resultaten van de Quantitative Impact Study (QIS) die in een aantal lidstaten is uitgevoerd. Doel van dit rapport was de mogelijke effecten van een herziening van de Europese Pensioenrichtlijn, in het bijzonder harmonisatie van de solvabiliteitseisen, inzichtelijk te maken voor de verschillende lidstaten. Mede vanwege de beperkte vergelijkbaarheid van deze resultaten heeft DNB er voor gekozen om de uitkomsten voor Nederland niet in het overkoepelende EIOPA-rapport, maar in een separaat nationaal rapport naar de Europese Commissie te sturen. Hiermee heeft DNB twee resultaten bereikt. Ten eerste zijn de uitkomsten voor Nederland naar tevredenheid opgenomen in het eindrapport dat EIOPA in juli 2013 aan de Europese Commissie heeft verstrekt. En ten tweede heeft de Commissie – mede onder invloed van het rapport van DNB – besloten eerst de focus te leggen op het verbeteren van de governance van pensioenfondsen en de transparantie richting deelnemers en meer tijd te nemen voor de harmonisatie van solvabiliteitseisen voor pensioenfondsen. 7 AIFM-richtlijn Op 22 juli 2013 is de Europese richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFM-richtlijn) van kracht geworden via implementatie in nationale wetgeving (Wft). De richtlijn introduceert een geharmoniseerd Europees toezichtkader en heeft als doel meer transparantie en bescherming voor beleggers te bieden, alsmede beter inzicht in potentiële systeemrisico’s uit hoofde van ‘leverage’ in de beleggingsinstelling. Met de implementatie in nationale wetgeving komt een grote groep tot nu toe niet gereguleerde beleggingsinstellingen onder toezicht van de AFM en DNB. De implementatie-werkzaamheden binnen DNB zijn in de loop van 2013 afgerond. In dat kader heeft onder meer externe communicatie aan markt partijen plaatsgevonden via een gezamenlijk AFM-DNB seminar. 2.1.2 Nationale beleidsontwikkelingen Visie op de bancaire sector Op vrijdag 28 juni 2013 werd het rapport gepubliceerd van de commissie Wijffels (de Commissie Structuur Nederlandse banken of CSN). De commissie had als opdracht om te onderzoeken in hoeverre structuurhervormingen van de bankensector noodzakelijk zijn om de stabiliteit van afzonderlijke banken en van het financiële stelsel als geheel te waarborgen. Het rapport van de commissie biedt daarvoor waardevolle aanknopingspunten. Maatschappelijk vertrouwen is de basis om financiële activiteiten goed te kunnen vervullen. Banken en andere financiële instellingen moeten hier verder aan werken. Een andere belangrijke aanbeveling in het rapport is de spoedige voltooiing van álle elementen van de bankenunie, waaronder de noodzaak van een Europese resolutieautoriteit om het Europees bankentoezicht van de ECB te complementeren. Directeur Jan Sijbrand was adviseur van de commissie. Daarnaast heeft DNB ondersteuning verleend in onder meer de documentatie en gegevensverzameling. Op vrijdag 23 augustus 2013 werd in Den Haag de Kabinetsvisie Nederlandse Bankensector (KNB) gepubliceerd. De KNB schetst de visie van het kabinet op de wenselijke karakteristieken en toekomst van de Nederlandse bankensector. De kabinetsvisie en gepresenteerde beleidshoofdlijnen zijn vrijwel geheel in lijn met de aanbevelingen van de CSN en worden door DNB grotendeels onderschreven. Meer risicogebaseerd toezicht op verzekeraars Met het Europese akkoord over Solvency II is de invoeringsdatum bepaald op 1 januari 2016. De invoering van het nieuwe raamwerk was eerder beoogd op 1 januari 2014. Vanwege dit uitstel heeft het ministerie van Financiën – op advies van en in overleg met DNB – begin 2013 besloten om het Nederlandse toezichtkader voor verzekeraars al in een eerder stadium meer risicogeoriënteerd en vooruitblikkend vorm te geven. Dit gebeurt onder meer via de intro ductie van een eigenrisicobeoordeling (ERB) en een theoretisch solvabiliteitscriterium (TSC). DNB is het afgelopen jaar intensief betrokken geweest bij de totstandkoming van deze nieuwe regelgeving. D e n ieuwe regels zijn per 1 januari 2014 van kracht geworden en stellen DNB beter dan voorheen in staat om effectief en risicogeoriënteerd toezicht te houden. Herziening toezichtkader pensioenfondsen Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet in de uitwerking van een nieuwe pensioenwet; 2013 kan in dit opzicht worden gezien als een overgangsjaar. De nieuwe wet wordt de basis voor een duurzaam pensioenstelsel en heeft belangrijke implicaties voor het pensioencontract en voor het toezicht. Een belangrijk onderdeel van de wet is een herziening van het financieel toetsingskader (ftk) voor pensioenfondsen. DNB heeft het ministerie van SZW het afgelopen jaar intensief geadviseerd over de vorm geving van het ftk. Naast de versterking van het prudentiële toezichtkader is daarbij naar de bijdrage van de pensioensector aan de macro-economische stabiliteit gekeken. In dat kader heeft DNB begin september ook publiekelijk gereageerd op de consultatie van het nieuwe wetsvoorstel. Daarin heeft DNB onder meer benadrukt hoe belangrijk het is dat de maat regelen uit het wetsvoorstel tijdig afgerond en geïmplementeerd worden. Dit is essentieel voor het herstel van het vertrouwen in het stelsel en behoud van het draagvlak voor inter generationele solidariteit. Overigens heeft de staatssecretaris van SZW op basis van de 8 consultatieronde besloten om te komen tot een nieuw integraal ftk, en niet langer te koersen op een zogenoemd nominaal of reëel pensioencontract (ftk1 en ftk2). Daarnaast was DNB ad personam vertegenwoordigd in de door de staatssecretaris van SZW ingestelde Commissie UFR. Deze commissie heeft in oktober 2013 een advies uitgebracht over de te hanteren UFR-methode per de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2015. Het k abinet heeft dit advies van de Commissie UFR overgenomen. Wet versterking bestuur pensioenfondsen Een ander wetgevingstraject waar DNB het afgelopen jaar een actieve bijdrage aan heeft geleverd, is de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp). Deze wet is per augustus 2013 in werking getreden en richt zich onder meer op een versterking van de kwaliteit en geschiktheid van het pensioenfondsbestuur en de mate waarin bestuurders ‘in control’ zijn. De Wvbp voorziet ook in nieuwe bestuursmodellen die per 1 juli 2014 van kracht worden en die pensioenfondsen tijdig moeten implementeren. DNB verwacht van pensioenfondsen dat zij zich beter bewust zijn van de eisen die DNB aan de geschiktheid van pensioenfonds bestuurders stelt. DNB heeft sterk ingezet op het stimuleren van pensioenfondsbesturen om de nieuwe governancemaatregelen actief op te pakken, onder andere via metingen naar de voortgang van de implementatie. Dit heeft er toe geleid dat het merendeel van de pensioenfondsen eind 2013 bezig is met de implementatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen in hun governancestructuur. Toezicht BES Op 10 oktober 2010 hebben binnen het Koninkrijk der Nederlanden staatkundige hervormingen plaatsgevonden. Hierbij zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ook wel de BES-eilanden genoemd, openbare lichamen binnen het Nederlandse staatsbestel geworden. Deze wijzigingen betekenen onder meer dat DNB verantwoordelijk is voor betalingsverkeer en het uitoefenen van toezicht op financiële ondernemingen in Caribisch Nederland. Eén van de belangrijkste onderdelen van deze toezichttaken betreft het integriteitstoezicht op banken en verzekeraars. Met betrekking tot deze sectoren zijn in 2013 onderzoeken uitgevoerd naar de beheersing van het integriteitsrisico dat Caribische instellingen lopen via cliënt-relaties. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd bij de bijkantoren in de BES van 4 banken en 4 levens verzekeraars. Daarnaast is bij twee instellingen cross-sectoraal onderzoek uitgevoerd naar corruptie en eerder getroffen maatregelen ter voorkoming van omkoping en belangen verstrengeling. DNB heeft in 2013 ook capaciteit ingezet om verder invulling te geven aan de samenwerking met de Curaçaose Centrale Bank (CBCS). 2.1.3 Werkwijze en organisatiestructuur toezicht Evaluatie toezichtmethodologie FOCUS! In 2013 is de in 2012 geïmplementeerde nieuwe toezichtmethodologie FOCUS! verder ontwikkeld en ingezet. De belangrijkste doelstellingen van de nieuwe methodologie zijn dat het toezicht van DNB indringender, vasthoudender en meer vooruitblikkend wordt. In 2013 heeft DNB de nieuwe toezichtmethodologie geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie laten zien dat de procedures rondom FOCUS! goed zijn geïmplementeerd. Uit de externe stakeholderanalyse die in 2013 voor het eerst is uitgevoerd (een onaf hankelijk onderzoek waarbij onder toezicht staande instellingen een oordeel kunnen geven over de kwaliteit van toezicht, zie ook paragraaf 2.1.4), komt naar voren dat instellingen herkennen dat het toezicht van DNB indringender en vasthoudender is geworden. Tegelijkertijd zijn er verschillende aandachtspunten. Zo blijkt uit een kwaliteitsmeting door de afdeling Risicomanagement Toezicht (zie ook hierna) dat DNB bij het aanpakken van toezichtproblemen nog explicieter kan benoemen welk effect wordt nagestreefd. Tevens blijkt uit de kwaliteitsmeting dat DNB zich in haar toezicht nog meer op onderliggende risico’s zelf kan focussen in plaats van op de beheersing van deze risico’s door instellingen. Voor 2014 heeft DNB daarom als doel gesteld dat de toezichtinspanningen zich meer richten op het inherente risico in plaats van op de risicobeheersing. 9 Kwaliteitsbewaking toezicht De afdeling Risicomanagement Toezicht (RMT) is ruim twee jaar geleden opgericht, met als voornaamste doel om de kwaliteit van toezicht constant te verbeteren. In 2012 heeft deze afdeling zich vooral gericht op de implementatie van de nieuwe toezichtmethodologie FOCUS!. In 2013 is RMT gestart met het evalueren en beoordelen van de kwaliteit van toezicht. RMT zet verschillende instrumenten in om de kwaliteit van toezicht te meten, waaronder zelfevaluaties van grote toezichtproblemen, effectmetingen van themagericht toezicht, een eigen kwaliteitsmeting en bewaking van tijdige opvolging door DNB van externe aanbevelingen. Ook is een jaarlijks te houden externe stakeholderanalyse ontwikkeld. Daarnaast focust RMT op langslepende of complexe toezichtproblemen, waarbij een oordeel wordt gegeven van de kwaliteit van de toezichtaanpak. De bevindingen van RMT worden vertaald naar concrete aanbevelingen voor de directie en naar leerinterventies voor toezichthouders die via de DNB Academie (voorheen Toezichtacademie) worden vormgegeven met als doel een continue verbetering van het toezicht te bewerkstelligen op het gebied van vakmanschap, meesterschap en leiderschap. Transparantie en communicatie Om het vertrouwen in de financiële sector te herstellen en maatschappelijke verantwoording af te leggen over de kosten van toezicht, is het belangrijk transparant te zijn over hoe de toezichthouder werkt en wat toezicht vermag – en wat niet. Om deze reden besteedt DNB veel aandacht aan de dialoog met de sector en het publiek. In 2012 zijn bijvoorbeeld een brochure en een app gemaakt om de onder toezicht staande instellingen vertrouwd te maken met FOCUS!. In 2013 heeft DNB opnieuw diverse seminars georganiseerd en zijn de in 2012 geïntroduceerde maandelijkse nieuwsbrieven voor de verschillende onder toezicht staande sectoren verbeterd. De nieuwsbrieven worden nu ook benut om nieuwe beleidsontwikkelingen aan te kondigen, of de resultaten van thema-onderzoeken te delen. De nieuwsbrieven hebben in korte tijd een groot aantal abonnees verzameld en dit aantal is in 2013 verder gestegen. Ook heeft DNB haar consumentenwebsite in 2013 vernieuwd en toegankelijker gemaakt en is een reguliere AFM/DNB Publieksbrochure Toezicht ingevoerd. Naast verantwoording over het eigen handelen, kan de toezichthouder ook bijdragen aan het herstel van vertrouwen door meer transparantie te bieden over het handelen van de onder toezicht staande instellingen. In 2012 is DNB, mede naar aanleiding van een aanbeveling van de commissie De Wit, een project gestart om te bezien hoe DNB meer inzicht kan bieden in de gezondheid van financiële instellingen – uiteraard binnen de grenzen van de geheim houdingsplicht. Tegen deze achtergrond is in de wetgevingsbrief aan de ministers van Financiën en SZW gevraagd om, waar nodig, verruiming van de regels voor het openbaar maken van data. Dit is in 2013 uitgebreid met een vergelijkend onderzoek naar de praktijk van buitenlandse toezichthouders. Voornaamste bevindingen zijn dat DNB op basis van reeds beschikbare publieke informatie vanuit de instelling kan overwegen haar standpunten of zorgen over een toezichtprobleem te publiceren; daarnaast kan DNB duidelijker en uitgebreider communiceren over instellingsoverstijgende en instellingspecifieke risico’s en toezicht resultaten en effecten in de publicatie van toezichtinformatie over groepen instellingen. Macro-microkoppeling Onderdeel van de FOCUS!-methodologie is een sterkere verbinding tussen het identificeren, beoordelen en mitigeren van risico’s. DNB bewerkstelligt met FOCUS! een duidelijke macromicrokoppeling, waarmee inzichtelijk wordt gemaakt welke gevolgen macro-financiële en sectorbrede ontwikkelingen hebben voor het risicoprofiel van individuele instellingen. Zo kunnen de toezichtacties per instelling of per groep van instellingen worden bepaald en aangepast. In het kader van deze macro-microkoppeling beoordelen alle toezichthouders hun instelling op de blootstelling aan de meest prominente macrorisico’s. Bij specifieke risico’s worden ook nog uitgebreidere onderzoeken op instellingsniveau uitgevoerd: afgelopen jaar is onder andere een uitgebreid project uitgevoerd naar de kwetsbaarheid van financiële instellingen voor renteschommelingen. Dit onderzoek heeft geleid tot de doorrekening van rentescenario’s, onderzoek naar het beheer van renterisico en aanpassing van het kapitaals kader. 10 Interventie en handhaving Voor de meest urgente gevallen beschikt DNB sinds tweeënhalf jaar over het Expertisecentrum interventie en handhaving (Ecih). Het expertisecentrum fungeert vaak als aanjager in situaties waarin een onder toezicht staande instelling niet bereid is om uit eigen beweging normconform te handelen. Ecih werkt cross-sectoraal en heeft doorgaans enkele tientallen lopende zaken onder zich. De intensiteit van de betrokkenheid varieert van meedenken met de toezichtteams, tot het geven van (bindend) advies over de te voeren interventiestrategie en de penvoering bij formele maatregelen. Indien nodig neemt het expertisecentrum de regie over, zoals bij het Libor-dossier (zie paragraaf 2.3.4). Ecih is in 2013 ook bij meerdere pensioenfondsen ingeschakeld vanwege onder meer niet acceptabele risico’s in de beleggingsportefeuille of een onvoldoende f inanciële opzet. Verder heeft Ecih geadviseerd in situaties waarin een bank, verzekeraar of beleggingsinstelling weliswaar nog aan de kapitaalvereisten voldeed, maar vanwege een zwak bedrijfsmodel het (zelfstandig) voortbestaan op de langere termijn niet kon worden g egarandeerd. De afdeling is in 2013 ook betrokken geweest bij diverse (themagerichte) onderzoeken in het kader van naleving van Sanctiewetgeving, klantintegriteit/customer due diligence en bij diverse onderzoeken bij trust- en betaalinstellingen. In de meeste gevallen zijn handhavingsplannen opgesteld en uitgevoerd en worden de vastgestelde tekortkomingen en overtredingen beëindigd. In enkele gevallen bleek daartoe een formele handhavingsmaatregel noodzakelijk. Interactie met de financiële sector In 2013 heeft DNB veelvuldig het contact gezocht met de financiële sector in de vorm van sectorale seminars en rondetafels (voor banken onder andere in het kader van de migratie naar Bazel III/CRD IV/CRR en ten aanzien van liquiditeitsrisicomanagement; voor verzekeraars de DNB Verzekeraarsdag; en voor pensioenfondsen het DNB Pensioen seminar). Hierin zijn vele honderden instellingen geïnformeerd over belangrijke ontwikkelingen in het toezicht (zie ook de paragrafen met sectorale toezichtresultaten). Daarnaast heeft in 2013 regulier overleg plaatsgevonden met brancheorganisaties en sector koepels, onder meer inzake de voortgang van de CRD IV/CRR implementatie, het SSM, Solvency II, de voortgang inzake de herziening van het ftk en de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. 2.1.4 Resultaatmeting toezicht Key Performance Indicators DNB is van mening dat een betere resultaatverantwoording kan bijdragen aan herstel van vertrouwen. Daarnaast heeft een scherpe resultaatmeting intern een disciplinerende werking. De vaststelling van een nieuwe DNB-brede strategie in het voorjaar van 2012 is aangegrepen om de ontwikkeling van zogeheten Key Performance Indicators (KPI’s) ter hand te nemen. Toch bleek de ontwikkeling van KPI’s geen eenvoudige opgave, omdat het verband tussen inspanning en resultaat in het toezicht lang niet altijd eenduidig is. Niettemin is in 2012 een eerste set indicatoren ontwikkeld, waarvan de kwaliteit en betrouwbaarheid in 2013 voor het eerst zijn getoetst. Hiermee heeft DNB in 2013 een volgende stap gezet in de concrete verantwoording van haar inspanningen. DNB heeft haar toezichtmissie – werken aan solide en integere financiële instellingen die hun verplichtingen en toezeggingen nakomen – nader geoperationaliseerd. Het toezicht van DNB moet ‘maatgevend en gezaghebbend’ zijn, waarbij vier concrete toezichtambities zijn geformuleerd: (1) de kans op deconfitures van instellingen en instabiliteit moet worden verminderd; (2) internationaal moet het toezicht tot de best practice behoren; (3) het vertrouwen in de Nederlandse financiële sector moet worden bevorderd; en (4) het toezicht moet gezag hebben in de Nederlandse financiële sector. Om de realisatie van deze ambities te monitoren zijn één of meerdere KPI’s met bijbehorende streefwaarden gedefinieerd. Met de meting van deze KPI’s is DNB in januari 2013 begonnen. Sindsdien worden de resultaten ieder kwartaal vooralsnog intern gerapporteerd. 11 De eerste ambitie van DNB is het meest zwaarwegend. De nationalisatie van SNS Reaal hangt daarbij als een schaduw over 2013. DNB neemt de aanbevelingen in het rapport van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal ter harte (zie paragraaf 2.3.3). DNB zal de lessen voor het toezicht zo snel mogelijk in de praktijk brengen. Hoewel het toezicht geen absolute garanties kan bieden, streeft DNB met deze belangrijke ambitie er naar de kans op faillissementen zo dicht mogelijk bij nul te brengen. Voor de overige drie ambities geven de KPI-metingen een gemengd beeld (zie tabel 1 in bijlage 1). Zo laat de meting zien dat DNB in 2013 qua toezichtmethodiek en analyserend vermogen niet heeft ondergedaan voor buitenlandse toezichthouders; in het toezicht op gedrag en cultuur loopt DNB voorop. Ook in de meest recente Financial Sector Assessment Program (FSAP) van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) behaalde het toezichtraamwerk van DNB een goede score. Het IMF bestempelde de verbeteringen ten opzichte van de vorige meting (2003/4) als ‘significant’. Een andere KPI heeft betrekking op de poortwachtersfunctie van DNB, gemeten aan het aantal problemen dat zich voordoet binnen twee jaar na een positieve bestuurderstoetsing of afgegeven verklaring van geen bezwaar (vvgb); de score op deze KPI is in 2013 overwegend positief. Er ontstond geen probleemdossier binnen 2 jaar na verlening van een vvgb. Wel was het bij één instelling noodzakelijk om een probleemdossier aan te maken binnen 2 jaar na toetsing van een beleidsbepaler. Verder laat de jaarlijkse reputatiemonitor onder bestuurders en medewerkers van onder toezicht staande instellingen zien dat het ambitieniveau ten aanzien van het gezag in de financiële sector in 2013 nog niet is gehaald. Tot slot geeft het door DNB uitgevoerde jaarlijkse externe stakeholderonderzoek een genuanceerd beeld over het gezag van DNB in de financiële sector. Enerzijds worden de veranderingen bij DNB herkend en als positief ervaren, in de zin dat deelnemers en onder toezicht staande instellingen herkennen dat het toezicht indringender en vasthoudender is geworden, maar anderzijds kan DNB nog nadrukkelijker de dialoog aangaan met stakeholders over de toprisico’s van instellingen (zie onder). Stakeholderonderzoek In het kader van resultaatmeting is DNB in 2013 begonnen met een jaarlijks stakeholder onderzoek. Dit stelt DNB in staat de kwaliteit van het toezicht verder te verbeteren door externe percepties over het toezicht in kaart te brengen; daar – indien nodig – actie op te ondernemen en daarover transparant te zijn. Het in 2013 uitgevoerde stakeholderonderzoek bestond uit een schriftelijke enquête, uitgevoerd door de Erasmus Universiteit onder alle onder toezicht staande instellingen. Aansluitend vond een serie van 24 verdiepende gesprekken plaats met de besturen van zeventien, overwegend grote, onder toezicht staande instellingen uit alle sectoren, vijf brancheorganisaties en de koepels van accountants en actuarissen. Uit het stakeholdersonderzoek 2013 komt naar voren dat men herkent dat het toezicht indringender en vasthoudender is geworden. Voor DNB is dit een belangrijke bevinding omdat dit een belangrijk doel is van de beoogde (interne) cultuurverandering. Daarbij springt een aantal onderdelen van het toezicht er positief uit. Voorbeelden zijn het kennisniveau van de toezichthouders, de vasthoudendheid (bij het signaleren en bespreken van risico’s) en de positieve invloed die toezicht heeft op het risicomanagement van financiële instellingen. Tegelijkertijd blijkt uit het onderzoek dat het toezicht op verschillende punten kan worden versterkt. Zo kan DNB nadrukkelijker de dialoog aangaan met stakeholders over de toprisico´s van instellingen. Ook kan beter worden aangegeven wanneer en bij welk effect de toezichthouder tevreden is. Tot slot wordt verwacht dat het toezicht aansprekender communiceert. De uitkomsten van het stakeholderonderzoek 2013 zijn besproken in de Toezichtraad en met de Raad van Commissarissen van DNB. DNB herkent de geïdentificeerde verbeterpunten en zal er het komende jaar nadrukkelijk op sturen dat het toezicht op deze punten verbetert. De realisatie van deze verbeteringen zal eind volgend jaar worden getoetst in het stakeholderonderzoek 2014. 12 2.2 Sectoroverstijgende toezichtthema’s DNB zet structureel ten minste een kwart van haar toezichtcapaciteit in voor themagericht toezicht. In dit toezicht worden instellingen niet op zichzelf, maar groepsgewijs benaderd vanuit een specifiek thema. Dit type toezicht biedt aanknopingspunten voor de identificatie van benchmarks en best practices. Door de inzichten uit het onderzoek zowel op instellingsniveau als sectorbreed terug te koppelen, kan bovendien een belangrijk signaleringseffect worden bereikt. In deze paragraaf worden enkele van de voornaamste sectoroverstijgende thema-onderzoeken uitgelicht. Daarnaast zijn er ook diverse sectorspecifieke themaonderzoeken, deze komen in de volgende paragrafen aan de orde. Geschiktheidstoetsingen Betrouwbare en deskundige bestuurders, commissarissen en andere beleidsbepalers helpen de governance van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en andere ondernemingen in de financiële sector te versterken en dragen bij aan een stabiele en integere financiële sector. Om de geschiktheid en persoonlijke integriteit van beleidsbepalers te waarborgen, worden zij hierop getoetst. In 2013 zijn circa 1200 toetsingen uitgevoerd. De geschiktheidstoets vindt plaats op basis van de Beleidsregel Geschiktheid 2012. Bij de beoordeling van de geschiktheid kijkt de toezichthouder niet alleen naar de kennis, ervaring en vaardigheden van de voorgedragen kandidaat. In 2013 kwam bijna 14% niet door de toets; 90% daarvan trok zich daarop vrijwillig terug (zie bijlage 1, tabel 2). DNB beoordeelt ook de toegevoegde waarde die de kandidaat levert in het collectief van het bestuur. Bij commissarissen of andere interne toezichthouders kijkt DNB nadrukkelijk of een raad als geheel evenwichtig is samengesteld. De geschiktheidseis voor deze groep geldt sinds 1 juli 2012. Nieuw te benoemen commissarissen worden getoetst bij aantreden. Voor zittende commissarissen is een inhaalslag bezig: zij moeten vóór 1 januari 2016 zijn getoetst op geschiktheid. In 2013 voerde DNB meer hertoetsingen uit dan voorgaande jaren (21 ten opzichte van 4 in 2012, zie bijlage 1, tabel 2). DNB had in die gevallen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid of betrouwbaarheid van een zittende bestuurder of commissaris. Een deel hiervan was het gevolg van een informatie-uitvraag van DNB naar zwartspaarders bij de belastingdienst. Dit gebeurde via het Financieel Expertisecentrum (FEC). Op grond hiervan heeft DNB samen met de AFM beleidsbepalers die buitenlands vermogen niet hebben opgegeven bij de belastingdienst hertoetst op betrouwbaarheid. In vrijwel alle gevallen was de conclusie dat de betrouwbaarheid van betrokkenen niet langer buiten twijfel stond. Integriteitstoezicht – gedrag en cultuur DNB voert sinds 2011 regelmatig onderzoeken uit bij banken, verzekeraars en pensioen fondsen naar gedrag en cultuur. Financiële instellingen zijn zich steeds meer bewust geworden van de impact die gedrag en cultuur hebben op de bedrijfsvoering, de reputatie en de winstg evendheid van hun instelling. In 2013 is bij vijf instellingen waar DNB eerder risicovol gedrag constateerde een vervolgonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat deze instellingen op een goede manier opvolging hebben gegeven aan de eerder gesignaleerde aandachtspunten. In 2013 is ook nieuw onderzoek verricht, onder meer bij trustkantoren naar de wisselwerking tussen gedrag en bedrijfscultuur en integriteit. De bevindingen van DNB hebben geleid tot algemene sectorbrede aanbevelingen voor de onder toezicht staande instellingen, onder meer tot (i) het ontwikkelen van een heldere visie op hoe compliance en integriteit kan bijdragen aan de realisatie van de ondernemingsdoelen; (ii) het steviger verankeren van eigenaarschap voor compliance bij het management, en (iii) het organiseren van “countervailing power”. Naar aanleiding van de bevindingen is ook een “self assessment” voor instellingen ontwikkeld. Daarnaast is samen met de AFM in 2013 een cross-sectoraal onderzoek gestart naar de mate waarin instellingen bereid en in staat zijn om veranderingen op het terrein van gedrag en cultuur te realiseren. Een voorlopige conclusie is dat deze onderzoeken diepgaand inzicht geven in de factoren die strategische veranderingen versterken en/of belemmeren en DNB beter in staat stellen het verandervermogen van instellingen – waar nodig – te beïnvloeden. 13 DNB heeft alle onderzoeken op het gebied van gedrag en cultuur in 2013 laten beoordelen door een onaf hankelijke partij. De evaluatie geeft een positief beeld: onderzochte instellingen vinden het vanzelfsprekend dat DNB toezicht houdt op gedrag en cultuur bij financiële instellingen en beoordelen het toezicht als ‘professioneel en deskundig’. De rapportage bevat echter ook verbeterpunten. Zo zijn effecten pas op lange termijn te realiseren en verwachten met name de kleinere instellingen meer kaders, bijvoorbeeld in de vorm van advies. DNB verwerkt de verbeterpunten in de toezichtplannen voor 2014. Integriteitstoezicht – corruptie Publieke of private corruptie door middel van omkoping of belangenverstrengeling met betrokkenheid van de financiële sector leidt tot maatschappelijke verontwaardiging, financiële schade, beïnvloedt de reputatie van de sector negatief en vormt een toenemend juridisch risico. Het integriteitstoezicht van DNB was er in 2013 daarom op gericht dat financiële instellingen proactief corruptie en het faciliteren ervan tegengaan. Hiertoe zijn de aard, ernst en omvang van het corruptierisico in Nederland in samenwerking met de FEC-partners in kaart gebracht aan de hand van ronde tafelsessies, interviews met een twintigtal experts uit de financiële sector, en via onderzoek naar de inrichting van anticorruptieprogramma’s bij achttien verzekeraars en vijftig banken. Bevindingen hebben aanleiding gegeven voor DNB om instellingen waar nodig aan te sporen een adequate integere bedrijfsvoering en bedrijfscultuur in te richten om de risico’s op betrokkenheid bij corruptie (omkoping en belangenverstrengeling), inclusief een juiste ‘tone at the top’, sneller te identificeren en te mitigeren. Integriteitstoezicht – witwassen en terrorismefinanciering DNB heeft in 2013 in het kader van het integriteitstoezicht nadrukkelijk aandacht besteed aan de eventuele betrokkenheid van onder toezicht staande instellingen bij witwassen en terrorismefinanciering. In 2013 zijn daartoe diverse cross-sectorale thema-onderzoeken uitgevoerd in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT). In totaal zijn 75 banken, verzekeraars en trustkantoren onderzocht. Bevindingen hebben geleid tot aanvullende on-site onderzoekingen bij meer dan 30 i nstellingen. Bij acht instellingen zijn handhavingsmaatregelen ingezet. Om de instellingen een duidelijke handreiking te geven bij de implementatie van de WWFT is de ‘DNB Leidraad WWFT’ geactualiseerd, mede aan de hand van “good practices” die naar voren zijn gekomen. Informatiebeveiliging en cybercrime Cybercrime heeft in 2013 tot veelsoortige en omvangrijke schade geleid. Door de toename van het gebruik van het internet en het mobiele distributiekanaal bij financiële instellingen zal het belang van informatiebeveiliging naar alle waarschijnlijk verder stijgen. Daarom heeft DNB in 2013 de informatiebeveiliging van de onder toezicht staande instellingen opnieuw onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat informatiebeveiliging mede dankzij de aanhoudende inspanningen van DNB bij instellingen duidelijk hoger op de bestuursagenda staat. Instellingen investeren meer in beveiliging en dit heeft een preventieve werking gehad voor incidenten op het gebied van cybercrime. De schade als gevolg van cybercrime is daardoor de afgelopen jaren afgenomen. Bij instellingen waar het onderzoek is uitgevoerd, is de informatiebeveiliging verhoogd en het percentage dat thans voldoet aan de minimale standaard is gestegen van 59% naar 81%; van de onderzochte instellingen die nog niet voldoen, verwacht DNB dat zij binnen 2 jaar het vereiste minimale niveau behalen. Betrouwbaarheid rapportages Het toezicht steunt in belangrijke mate op door financiële instellingen aangeleverde gegevens. Naar aanleiding van resultaten uit 2012 en de IMF FSAP (2011) heeft DNB in 2013 opnieuw aandacht besteed aan de kwaliteit van toezichtrapportages, waarbij het onderzoek is uitgebreid naar een groot aantal banken en verzekeraars. Pensioenfondsen zijn niet meegenomen in dit onderzoek omdat de kwaliteit van de rapportages van deze instellingen sinds de introductie van de Pensioenwet in 2007 al relatief goed is. Van de betrokken banken is in 2013 ieder kwartaal één of meerdere onderdelen van de reguliere rapportage geselecteerd voor een diepgaande toetsing van de betrouwbaarheid. Het betrof bijvoorbeeld informatie over slechte leningen, financieringsbronnen en grote posten; juist die onderdelen die aandacht behoeven 14 voor de implementatie van CRD IV/CRR. Dit heeft geleid tot een groot aantal bevindingen. Door snelle terugkoppeling van resultaten door DNB konden echter al eind 2013 verbeteringen in de rapportages van banken worden gesignaleerd. In sommige gevallen heeft DNB individuele instellingen verzocht om rapportages opnieuw in te dienen. Ook is over 2013 een algemene verdere verbetering zichtbaar in de tijdigheid van aanlevering van rapportages door banken. Voor de verzekeringssector heeft DNB in 2013 de aangeleverde kwartaalstatenrapportages vergeleken met de cijfers uit de door accountants gecontroleerde jaarstaten over de periode 2009-2012. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er veel en grote verschillen bestaan tussen de kwartaalstaten en de jaarstaten. Gedeeltelijk kunnen deze verschillen worden verklaard doordat de jaarstaten later worden opgesteld, waardoor cijfers nauwkeuriger zijn. Bij een kwart van de verschillen was echter sprake van fouten die voortkomen uit verkeerde berekeningen of onjuiste brongegevens. Dit is onwenselijk en de kwaliteit van de kwartaalstatenrapportages moet omhoog. Ook is aansluitend de betrokkenheid van beleidsbepalers, de opzet en uitvoering, de rol van de actuariële functie en interne audit en de rol van de externe accountant onderzocht bij 21 verzekeringsmaatschappijen. DNB heeft daarbij vastgesteld dat bij circa de helft van de maatschappijen de governance en procesinrichting rondom de kwartaalstatenrapportage onvoldoende op orde is. DNB heeft alle verzekeraars begin december 2013 per brief geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek. In 2014 zal DNB opnieuw de kwartaalstaten onderzoeken. DNB eist dat hieruit verbetering zal blijken. 2.3 Sectorspecifiek: banken 2.3.1 Ontwikkelingen in de sector Het bankwezen heeft in 2013 de baten licht zien dalen in vergelijking met 2012. Dit geeft aan dat banken nog altijd in een zeer uitdagende marktomgeving opereren. Omdat banken er echter wel in zijn geslaagd de lasten verder te laten dalen, is de nettowinst aanzienlijk toegenomen. De daling van de totale lasten in 2013 wordt veroorzaakt door lagere bedrijfslasten en lagere voorzieningen in vergelijking met 2012. De daling van de bedrijfslasten met bijna EUR 2 miljard geeft aan dat banken werk maken van kostenbesparing (tabel 2.1). De totale omvang van de activa is in 2013 gedaald. Ook de samenstelling is veranderd. Zo zijn de activa gerelateerd aan buitenlandse activiteiten, vooral door herstructureringen, verder afgenomen. Deze trend doet zich al enkele jaren voor. Verder is de ontwikkeling van de solvabiliteit gunstig: na een stagnatie in 2011 is de stijgende lijn van de afgelopen jaren hervat. Inmiddels bedraagt de Core Tier 1-Ratio op basis van Bazel II definities 11,1 %; de Common Equity Tier I -ratio onder Bazel III bedraagt 11,7% op basis van het derde kwartaal van 2013. In Bazel III -termen is de Leverage Ratio eveneens verder toegenomen naar circa 3,4% (op basis van het derde kwartaal van 2013). De langjarige ontwikkeling sinds het begin van de crisis laat zien dat de buffers in het stelsel inmiddels f link zijn toegenomen. De weerbaarheid van het bankwezen als geheel is daarmee vergroot. Dit algemene beeld laat echter de spreiding niet zien, getuige in het bijzonder de gebeurtenissen bij SNS Bank (zie paragraaf 2.3.2). 2.3.2 Nationalisatie SNS Reaal SNS Reaal stond sinds juni 2008 onder verhoogd toezicht van DNB. Vanwege problemen bij de beleggingen van de verzekeringstak was in het najaar van 2008 een kapitaalinjectie van de Staat vereist. In een later stadium kwam de vastgoedportefeuille van de bank onder druk, en naarmate de financiële crisis verergerde, raakte SNS Reaal steeds verder in de problemen. DNB heeft intensief toezicht gehouden op de maatregelen van de bank om de situatie te verbeteren, en heeft op verschillende momenten aangezet tot verdere actie. De vastgoed portefeuille werd afgebouwd met tientallen procenten. Eerst vanaf 2009 het internationale gedeelte, en vanaf begin 2011 ook het Nederlandse deel. Toen dat niet genoeg bleek, werd in 2011 een plan van aanpak opgesteld voor de kwetsbaarheden van het concern als geheel. Eind 2011 kwam DNB tot de conclusie dat SNS Reaal niet langer in staat kon worden geacht om op eigen kracht haar financiële positie voldoende op peil te brengen. Vanaf dat moment heeft DNB in samenwerking met het ministerie van Financiën gezocht naar een publiekprivate oplossing. Begin 2013 moest DNB concluderen dat ook langs deze weg het kapitaal 15 van SNS niet afdoende kon worden aangevuld. Daarop heeft DNB de minister van Financiën geadviseerd om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Interventiewet hem biedt om de vitale functies van SNS en de belangen van de spaarders en polishouders veilig te stellen. In 2013 is een significant deel van de toezichtinspanningen besteed aan de gevolgen van de nationalisatie. Zo hebben het ministerie van Financiën en SNS Reaal in augustus de finale versie van het door de Europese Commissie geëiste herstructureringsplan ingediend in Brussel. DNB is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan. Het plan stelt een ontvlechting van SNS Reaal voor: een splitsing van bank en verzekeraar en uiteindelijk een ontmanteling van de holding. Deze ingreep gaat gepaard met een fundamentele reorganisatie en aanpassingen van de governancestructuur. Daarnaast zijn voorbereidingen getroffen voor de afsplitsing van SNS Property Finance naar een vastgoedbeheerorganisatie waarbij DNB zich ervoor inzet dat deze organisatie in 2014 onder een voor haar geschikt vergunningsr egime valt. 2.3.3 Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS) Bij de nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013 is voor het eerst gebruik gemaakt van de bevoegdheden op basis van de Interventiewet. Nationalisatie was een ingrijpende maatregel die als ultimum remedium is ingezet om de financiële stabiliteit te waarborgen. In opdracht van de minister van Financiën en de Raad van Commissarissen van DNB is de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (ENS) ingesteld. De commissie ENS heeft onderzocht of DNB en het ministerie van Financiën, afzonderlijk van elkaar en in samen werking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in de financiële positie van SNS Reaal. DNB hecht veel waarde aan dit externe onderzoek dat bijdraagt aan de transparantie van het toezicht en de verantwoording die DNB als publiekrechtelijke organisatie wil af leggen. De Commissie heeft alle relevante documenten ter beschikking gesteld gekregen en gesprekken gevoerd met alle verschillende betrokkenen. Het rapport van de Commissie is op 23 januari 2014 gepubliceerd. De Minister van Financiën Tabel 2.1 Kerncijfers banken EUR miljard 1 2009 3 Totaal baten – Netto rentebaten – Netto provisiebaten – Opbrengst uit effecten en deelnemingen – Resultaat uit financiële transacties – Overige baten Totaal lasten – Bedrijfslasten – Voorzieningen 2 Operationeel bedrijfsresultaat voor belastingen Winst/verlies ivm beëindiging bedrijfsactiviteiten Belastingen bedrijfsresultaat Bedrijfsresultaat na belastingen Tier 1-Ratio (in %) Core Tier 1-ratio (in%) Balanstotaal 2010 2011 2 3 16 2013 4 44,6 50,4 51,4 45,4 43,2 30,0 33,1 32,9 31,0 31,4 9,7 10,4 9,5 7,4 7,5 0,3 0,8 0,4 0,6 -0,2 1,6 4,4 5,0 3,3 0,9 3,0 1,7 3,5 2,9 3,6 45,1 39,9 41,8 39,0 36,2 31,4 32,7 31,3 30,0 28,1 13,7 7,2 10,5 9,1 8,1 -0,5 10,5 9,6 6,3 7,0 0,1 1,0 0,0 0,2 0,9 0,0 2,7 2,4 1,8 2,0 -0,3 8,8 7,2 4,7 5,9 11,3 11,8 11,8 12,3 13,0 8,8 9,6 9,5 10,2 11,1 2.648 2.713 2.832 2.688 2.433 Door afronding op één decimaal tellen de cijfers in sommige gevallen niet op. Som van de waardeveranderingen van vorderingen en waardeveranderingen van financiële vaste activa. Solvabiliteitscijfers exclusief aangehouden superdividend voor Santander. 4 Voorlopige cijfers. 1 2012 heeft op 7 februari namens het kabinet de reactie naar de Tweede Kamer gestuurd, met daarbij als bijlage opgenomen een brief met de reactie van DNB. DNB heeft met waardering kennisgenomen van het rapport. Het maakt duidelijk dat de kiem van de financiële problemen bij SNS Reaal vroegtijdig werd gelegd met de overname van Bouwfonds Property Finance in 2006. Hiermee vond een belangrijke verandering plaats in het bedrijfsmodel van SNS Reaal die tot een concentratie van risico’s leidde. DNB zou een dergelijke transactie nu niet meer goedkeuren. Na het uitbreken van de financiële crisis in de tweede helft van 2008 en de verslechterende economische omstandigheden kwam SNS Reaal in toenemende mate in de problemen. DNB heeft in de verschillende fases, zoals die zijn beschreven in het rapport, veel tijd en energie geïnvesteerd om risico’s af te bouwen en te zoeken naar een structurele oplossing die zou voorkomen dat belastinggeld moest worden ingezet. Daarbij is nadrukkelijk gekeken naar de interactie tussen macro-economische aspecten, financiële stabiliteit en de ten aanzien van SNS Reaal te treffen toezichtmaatregelen. Toen het aantal alternatieven sterk was teruggelopen en een finale private oplossing met voldoende zekerheid van slagen niet haalbaar bleek, is uiteindelijk besloten om het instrument van nationalisatie in te zetten. Eén van de belangrijkste conclusies van de Evaluatiecommissie is dat nationalisatie onvermijdelijk was. Hoewel het belangrijkste doel - het waarborgen van financiële stabiliteit in Nederland – daarmee is gerealiseerd, is nationalisatie een instrument dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen en alleen als ultiem redmiddel dient te worden ingezet. DNB neemt de aanbevelingen in het rapport ter harte. De aanbevelingen ten aanzien van de governancestructuur van DNB zullen worden betrokken bij de discussie over de veranderingen in de verantwoordelijkheidsverdeling rond de uitvoering van het bankentoezicht die gevoerd moet worden naar aanleiding van de totstandkoming van de Europese bankenunie en het bijbehorend resolutieregime. In dat kader zal ook worden betrokken hoe een verdere versterking van de koppeling tussen macroprudentieel en microprudentieel toezicht het beste kan worden vormgegeven. Ten aanzien van de Interventiewet, acht DNB vooral de aanbeveling van belang dat DNB de mogelijkheid krijgt om onder voorwaarden het overdrachtsinstrument ook in te zetten jegens de moedermaatschappij van een bank of verzekeraar, zodat interventie zich effectief kan richten op de beleidsbepalende entiteit die de centrale rol vervult binnen de groep. 2.3.4 Liborfraude Medio 2010 heeft Rabobank DNB geïnformeerd over verzoeken die de US Commodity Futures Trading Commission (CFTC) had gedaan over onderzoek naar USD Libor submissies. Vanaf 2011 onderzochten ook andere buitenlandse toezichthouders en autoriteiten de mogelijke betrokkenheid van Rabobank bij onregelmatigheden in het Libor en Euribor submissieproces. In de loop van 2011 werd geleidelijk duidelijk dat de beheerste en integere bedrijfsvoering ten aanzien van dit proces mogelijk niet op orde was en er sprake zou kunnen zijn van marktmanipulatie. Deze ontwikkelingen waren voor DNB aanleiding om in het najaar van 2011 voorbereidingen in gang te zetten voor een grootschalig onderzoek naar de beheerste en integere bedrijfsvoering ten aanzien van het Libor en Euribor submissieproces bij Rabobank. In januari 2012 is dit onderzoek gestart. Het onderzoek had betrekking op de periode van 2006 tot en met eind 2012. Ten behoeve van een gezamenlijk Nederlands overheidsoptreden hebben DNB en het Openbaar Ministerie (OM) hun acties op elkaar afgestemd. DNB heeft zich als prudentiële toezichthouder gericht op (herstel-)maatregelen naar aanleiding van haar bevindingen in het onderzoek en het OM heeft zich als straf rechtelijke instantie gericht op een punitieve sanctie. DNB heeft geconstateerd dat er in de onderzoeksperiode sprake was van ernstige overtreding van de regels voor beheerste en integere bedrijfsvoering. Naar aanleiding daarvan heeft Rabobank in nauw overleg met DNB een pakket aan maatregelen getroffen om de bedrijfsvoering te versterken. De herstelmaatregelen omvatten naast veranderprogramma’s over cultuur en gedrag en compliance een versterking van het risicomanagement binnen de bank. Op aandringen van DNB heeft Rabobank aanvullende disciplinaire maatregelen genomen en bonussen ingetrokken. DNB zal strikt toezien op de implementatie van deze maatregelen. Op verzoek van DNB zal de Raad van Bestuur tot eind 2014 DNB á tempo op de hoogte 17 houden om aan te tonen dat de afgesproken resultaten worden gerealiseerd. Indien nodig zal DNB haar toezichtaanpak intensiveren. 2.3.5 Toezichtresultaten Voorbereiding Europees bankentoezicht In het transitiejaar 2013 is DNB nauw betrokken geweest bij de voorbereiding op het SSM en Europees bankentoezicht; de verwachte operationele startdatum van het SSM is 4 november 2014. Deze voorbereiding viel in vijf stromen uiteen. Ten eerste is het Europese bankenlandschap nauwgezet in kaart gebracht waarbij een concept-lijst van significante banken is opgesteld die in 2014 zullen worden onderworpen aan de Comprehensive A ssessment (CA). De volgende Nederlandse banken staan op de CA-lijst: ING Bank, Rabobank, ABN AMRO Bank, SNS Bank, Bank Nederlandse Gemeenten, Nederlandse Waterschapsbank, en Royal Bank of Scotland NV. Ten tweede is in 2013 gewerkt aan SSM Regulation (SSM-R), de juridische basis voor het SSM, alsmede aan aanverwante juridische vraagstukken op het terrein van g econsolideerd toezicht, de samenhang met andere Europese regelgeving en Memoranda’s of Understanding (MoU’s). Op 7 februari 2014 is de consultatieperiode voor de SSM-R gestart. Ten derde is DNB als NCA nauw betrokken geweest bij de invulling van het SSM-toezichtmodel. Hiertoe is in 2013 onder andere gewerkt aan het Supervisory Manual, een handboek waarin SSM-procedures en -werkwijzen worden beschreven, alsmede aan de vormgeving en invulling van de door de ECB geleide Joint Supervisory Teams, de samenwerking tussen de ECB toezichtdivisies en –afdelingen en vergelijkbare functies bij de NCA’s, het toezicht op gedrag en cultuur, en on-site inspecties. Ten vierde assisteert DNB Nederlandse banken bij het voldoen aan omvangrijke datarapportages en uitvragen door de ECB. De ECB heeft in 2013 verscheidene malen op ad-hoc basis grote databestanden uitgevraagd, onder hoge tijdsdruk, onder meer ten behoeve van de activa- portefeuilleselectie voor de AQR (zie hierna). Ten slotte heeft DNB in 2013 een leidende rol vervuld bij de Europese voorbereiding van de CA, een toezichtoperatie zoals nog niet eerder zal zijn vertoond. De CA bestaat uit een brede risicobeoordeling van bancaire balansen en aansluitende activaselectie, een Asset Quality Review (AQR) van de geselecteerde activa, en een gezamenlijke EBA/ECB stresstest. Commercieel vastgoed DNB heeft in 2013 in twee fases een Asset Quality Review (AQR) op commercieel vastgoed uitgevoerd. De eerste fase beoordeelde de processen rond de risicobeheersing van vastgoed leningen (interne beoordeling van kredietrisico’s, taxatiebeleid en taxatie frequenties, omgang met leningen in betalingsmoeilijkheden en de vaststelling van voorzieningen). Ook is de kwaliteit van managementinformatie tegen het licht gehouden en zijn de krediet risicomodellen die worden gebruikt om aan te houden kapitaal te berekenen door DNB getoetst. De tweede fase van de AQR was gericht op de waardering van vastgoedleningen en bijbehorend onderpand en had tot doel om de risico’s die banken liepen op hun commercieel vastgoedleningen te kwantificeren en af te zetten tegen de buffers (voorzieningen en kapitaal). Het onderzoek werd uitgevoerd door DNB met behulp van externe consultants en stelt DNB in staat daadwerkelijk aangehouden voorzieningen te vergelijken met de verwachting van de toezichthouder. Op basis van de bevindingen concludeert DNB dat de risicobeheersing van de onderzochte instellingen in 2013 structureel is verbeterd. Voor geconstateerde tekortkomingen hebben banken in individuele gevallen slechts een korte termijn gekregen deze aantoonbaar te repareren. In alle gevallen is sprake van verbetering. Sectorbreed heeft DNB additionele pijler-II kapitaaleisen opgelegd ter hoogte van EUR 3,5 miljard om de buffers van banken voor vastgoedexposures te vergroten. Banken zullen de resultaten van het onderzoek van DNB verwerken in de cijfers van 2013 en de kapitaalpositie zal opnieuw worden beoordeeld in de reguliere ‘Supervisory Review and Evaluation Proces’ (SREP)-ronde van 2014. Supervisory Review and Evaluation Process (SREP) Nadat in 2012 de nieuwe FOCUS!-methodologie voor de toezichtaanpak van DNB werd ingevoerd, heeft DNB in het bankentoezicht de FOCUS!-risicoanalyse (risicoprofiel en beheersingsraamwerk van banken) gekoppeld aan het reguliere SREP van kapitaal- en 18 liquiditeitsbuffers van banken. Doel is vast te stellen welke risico’s DNB te groot vindt na inachtneming van de risicobeheersing en de buffers van een bank en welke interventie nodig is om dit risico binnen acceptabele grenzen te brengen. In 2013 zijn alle banken voor het eerst op deze manier beoordeeld. Geconcludeerd kan worden dat zowel in het bankentoezicht als door de instellingen zelf doelgerichter wordt geacteerd op risico’s die naar oordeel van DNB te hoog zijn. Gerichte eisen voor kapitaal- en liquiditeits buffers hebben ervoor gezorgd dat buffers waar nodig op een hoger niveau werden gebracht. Migratie naar Bazel III Hoewel volledige invoering van de Bazel III-normen pas is voorzien in 2019, hecht DNB eraan dat banken aanzienlijk eerder klaar zijn voor de nieuwe eisen. Banken dienen daarom een migratieplan op te stellen, waarin ze beschrijven hoe ze aan Bazel III denken te kunnen voldoen. De migratieplannen van instellingen zijn in 2013 op verschillende onderdelen verder verbeterd en onderbouwd ten opzichte van de plannen die in 2012 zijn opgesteld: onder andere de winstverwachtingen liggen meer in lijn met de economische omgeving waarin banken sinds de crisis verkeren, en er worden hogere kapitaalbuffers voorzien. Dit is een bevestiging van het toegenomen inzicht in de sector over de impact van Bazel III op de bedrijfsvoering. DNB vindt dit een positieve ontwikkeling. Bij de beoordeling van de migratieplannen in 2013 lag de focus van DNB op de onderbouwing en de hoogte van het ambitieniveau van banken. Daarbij bleken de in de migratieplannen opgenomen alternatieve maatregelen om bij tegenvallers de kapitaalratio’s te kunnen bijsturen veelal te algemeen van aard. In 2013 bleek voorts winstinhouding wederom de grootste bron van kapitaalversterking; er was weinig ruimte voor het uitkeren van dividend. DNB voorziet dat hierin de komende jaren slechts beperkt verandering zal komen. De banken in Nederland hebben in 2013 onmiskenbaar stappen gezet: hun solvabiliteit is in 2013 verder toegenomen (zie ook paragraaf 2.3.1), grosso modo conform individuele migratieplannen en men ligt op schema om tijdig aan de nieuwe Bazelse vereisten te voldoen. DNB zal de migratie naar hogere kapitaalbuffers de komende jaren nauwgezet blijven volgen. Financieringsstrategie Sinds de Europese schuldencrisis hebben banken meer moeite om financiering aan te trekken. Het is duurder geworden om ongedekte lange termijn financiering aan te trekken en daarmee steeds aantrekkelijker om gebruik te maken van korte termijn en gedekte financiering. Hoewel dit de winstgevendheid en stabiliteit voor banken op de korte termijn verbetert, leidt het op langere termijn mogelijk tot een onevenwichtige financieringsstructuur. Om deze problematiek op meer gestructureerde wijze te kunnen aanpakken, heeft DNB ook in 2013 onderzoek gedaan naar de gewenste financieringsstructuur van banken aan de hand van een in 2012 ontwikkeld beoordelingskader voor financieringsprofielen van banken. Doordat specifieke bedrijfsmodellen om een afwijkend financieringsprofiel kunnen vragen, is in het beoordelingskader f lexibiliteit ingebouwd om hier rekening mee te kunnen houden. Het beoordelingskader biedt een stevigere fundering onder het oordeel van de toezichthouder over de financieringsstructuur en geeft een betere basis om hier zo nodig formele maatregelen aan te verbinden. Waar in het project knelpunten bij individuele instellingen zijn aangetroffen, is een risicomitigatietraject ingezet. Toezichtresultaten systeemrelevante banken Nederland kent enkele grote, systeemrelevante banken. Omdat uitval van de kritische activiteiten van systeembanken een directe negatieve doorwerking heeft op andere financiële instellingen en de reële economie, heeft DNB in 2011 het toezicht op deze banken aan gescherpt. Om verliezen op te kunnen vangen moeten de Nederlandse systeembanken structureel hogere kapitaalbuffers aanhouden, bovenop de aanscherpingen die voor alle banken gelden. De hogere buffers worden opgelegd via de systeemrelevantie/systeemrisicobuffercomponent die wordt geïntroduceerd in de CRD IV/CRR en die tussen de 1% en 3% van de risicogewogen activa (‘Risk Weighted Assets’ of RWAs) zal liggen. In 2013 heeft DNB meegewerkt aan wetgeving die deze buffers verankert. Bovendien neemt DNB deel aan de 19 European Banking Authority (EBA)-werkgroep die de technische standaarden formuleert voor de identificatie van systeemrelevante banken op zowel mondiaal als nationaal niveau. Daarnaast eist DNB sinds 2012 van systeembanken dat zij herstelplannen opstellen en implementeren. In de herstelplannen formuleren systeembanken maatregelen die ze zelf kunnen nemen om in een crisis overeind te blijven. In 2013 is DNB overigens ook bij de grootste verzekeraars begonnen met het uitvragen van herstelplannen. Een eerste versie van deze plannen is ontvangen en de beoordeling daarvan is gaande; het project zal medio 2014 zijn afgerond. Resolutieplannen zijn er voor de situatie dat banken niet meer zelfstandig in staat zijn dreigend onheil af te wenden. In zo’n situatie treedt de resolutiefase in en wordt het resolutieplan geactiveerd. Het doel van een resolutieplan is de kritische economische activiteiten van een bank te waarborgen. Hiermee wordt getracht de gevolgen van een falen voor de financiële stabiliteit en voor de belastingbetaler te beperken. Het resolutieplan moet bewerkstelligen dat in geval van een falen aandeelhouders en crediteuren kosten dragen die ze in een normale liquidatie ook dragen, zodat deze niet op de belastingbetaler worden afgewenteld. In 2012 is DNB een omvangrijk project gestart om resolutieplannen voor systeembanken op te stellen. Uiteindelijk dienen voor betreffende banken haalbare en geloofwaardige operationele resolutieplannen in 2014 te worden opgesteld. In de beginfase van het project is een grote hoeveelheid informatie verzameld om kritische activiteiten te identificeren en een gedetailleerd inzicht in de juridische structuur van banken te vergaren, inclusief de af hankelijkheden tussen verschillende juridische entiteiten. In 2013 is dit project vervolgd en is aanvullende informatie over verschillende aspecten van resolutieplanning uitgevraagd op basis waarvan een begin is gemaakt met het vormgeven van de strategieën in overleg met de banken. Renterisico in het bankenboek DNB heeft in 2013 een omvangrijk onderzoek gedaan naar het renterisico dat Nederlandse banken lopen in het bankenboek en de wijze waarop zij dat risico beheersen. Voornaamste aanleiding waren zorgen van de kant van DNB over de gevolgen van ofwel een mogelijke rentestijging of juist een aanhoudend lage rente voor banken en de impact van lopende regelgevingstrajecten ten aanzien van renterisico van de EBA en het Bazels Comité. Naar aanleiding van de bevindingen heeft DNB een nieuwe toelichting op de renterisico rapportage van banken opgesteld en zijn aanvullende afspraken gemaakt met accountants over de inhoud en procedures voor de bancaire renterisicorapportage, om de kwaliteit van de rapportages op dit punt te verbeteren. Tevens heeft DNB een hernieuwd kapitaalkader opgesteld voor renterisico op basis waarvan de pijler-II kapitaaleis consistent kan worden vastgesteld als onderdeel van het reguliere SREP-proces (zie elders in deze paragraaf ). Dit kader zal in het eerste kwartaal van 2014 aan de banken worden gestuurd, samen met een ‘Leidraad modelbeoordeling’ op basis waarvan de kwaliteit van modellen voor renterisico’s kan worden getoetst. De inspanningen van DNB op dit terrein hebben bijgedragen aan een verder verstevigde positie in de internationale beleidsdiscussie over renterisico. DNB is op basis van haar expertise gevraagd zitting te nemen in de EBA task force voor renterisico in het bankenboek, die in 2014 onder meer reacties op de consultatie van de EBA-richtlijn voor renterisico in het bankenboek zal beoordelen en verwerken. Beoordeling bedrijfsmodel private-bankingactiviteiten Nederlandse banken Net zoals de rest van de bancaire sector is het speelveld voor private banks de afgelopen jaren fors veranderd. Als gevolg van de crisis werden private banks geconfronteerd met een verzwakte macro-economische situatie, nieuwe regelgeving en veranderend klantgedrag. Bovendien vormen ontwikkelingen in online mogelijkheden voor cliënten een extra factor waar rekening mee moet worden gehouden. Daarom heeft DNB in 2013 de duurzame winstgevendheid van de private-bankingactiviteiten van banken nader onderzocht, binnen het kader van het toezicht op bedrijfsmodellen en strategie van banken. Uit het onderzoek komt naar voren dat het private banking bedrijfsmodel duurzaam winst gevend kan zijn op de Nederlandse markt. Daarvoor moet een private bank zich wel sterk 20 positioneren op tenminste één van de kernpijlers die de levensvatbaarheid bepalen: schaal, kostenf lexibiliteit, en onderscheidend vermogen. Schaalvoordeel is één van de belangrijkste pijlers om de kostenbasis gunstig te houden. Maar ook met een beperkte schaal is het mogelijk om kostenefficiënt te zijn, wanneer private banks een “scaleable“ business model hebben. Dit betekent dat zij werken met f lexibele en weinig complexe systemen en processen en een gericht productaanbod. Private banks kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om geen kredieten aan te bieden en zich enkel toe te leggen op het aanbieden van vermogensbeheer oplossingen (‘pure private banks’). Voor niche-spelers biedt dit een mogelijkheid om concurrerend te blijven ten opzichte van grotere “peers”. Het succes van het bedrijfsmodel neemt daarbij toe wanneer private banks beschikken over een gericht onderscheidend vermogen anders dan de prijs. Hierbij valt te danken aan een sterk relatienetwerk, eenvoudige of transparante pricing of een dienstenaanbod dat goed aansluit bij de wensen van specifieke klantgroepen. Het afgeronde onderzoek is een voorbeeld van de nieuwe wijze van toezicht van DNB: instellingoverstijgend, multidisciplinair, inclusief macro-economische afwegingen. Verder maakt dit onderzoek duidelijk dat DNB niet alleen aandacht heeft voor risico’s, maar ook voor een houdbaar bedrijfsmodel. Daarbij hoort een beoordeling van de kwaliteit van de opbrengsten (rente, provisies en overig) en kosten (besparingen) van banken. DNB heeft met alle banken individueel het onderzoek en de uitkomsten besproken en zal in de toekomst de hieruit voortvloeiende acties blijven monitoren en, waar nodig, actief optreden. 2.4 Sectorspecifiek: verzekeringsmaatschappijen 2.4.1 Ontwikkelingen in de sector Leven Het bedrijfsresultaat van de levensverzekeringssector over 2013 is op basis van voorlopige cijfers toegenomen tot circa EUR 2,2 miljard. Dit wordt gedreven door enkele grote verzekeraars die aanpassingen hebben aangebracht in hun grondslagen, wat leidt tot incidentele baten die het bedrijfsresultaat opwaarts beïnvloeden. Onderliggend is het sectorbrede bedrijfsresultaat marginaal. De sectorbrede solvabiliteitsratio is over 2013 afgenomen door een daling van de aanwezige reserves. De levensverzekeringssector staat voor onverminderd grote structurele uitdagingen. Sinds de introductie van banksparen in 2008 is de productie van individuele levensverzekeringen sterk afgenomen, waardoor het verdienmodel van levensverzekeraars onder druk staat. De sector is daarom bezig om enerzijds nieuwe bronnen van inkomsten te identificeren en aan te boren, en anderzijds om de operationele kosten te verlagen. Levensverzekeraars spelen een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving. Het is daarom van belang dat de sector toekomst bestendige verdienmodellen ontwikkelt. Schade Het bedrijfsresultaat van de schadeverzekeringssector (exclusief zorgverzekeraars) over 2013 is op basis van voorlopige cijfers uitgekomen op ongeveer EUR 700 miljoen en de solvabiliteitsratio op 302%. De niveaus van deze beide indicatoren zijn van dezelfde orde van grootte als de niveaus van 2011 en 2012, maar beduidend lager dan in de jaren daarvoor. De Net Combined Ratio (NCR) is voor het derde achtereenvolgende jaar verslechterd; ultimo 2013 komt de NCR uit op 99%. Zorg Het bedrijfsresultaat van de zorgverzekeringssector bedraagt over 2013 op basis van voorlopige cijfers ongeveer EUR 1,5 miljard, en is daarmee ongeveer EUR 170 miljoen gestegen ten opzichte van 2012. Dit hogere resultaat lijkt vooral te worden veroorzaakt door een daling van de schadelast. De solvabiliteitsratio van de sector als geheel is toegenomen tot 218% per ultimo 2013. 21 Tabel 2.2 Kerncijfers verzekeringsmaatschappijen Solvabiliteitsratio (gemiddeld in %) 2 Levensverzekeraars Schadeverzekeraars excl. Zorg Zorgverzekeraars Bedrijfsresultaat (in EUR miljoen) Levensverzekeraars Schadeverzekeraars excl. Zorg Zorgverzekeraars Balanstotaal (in EUR miljard) Levensverzekeraars Schadeverzekeraars excl. Zorg Zorgverzekeraars Net Combined Ratio 3 Schadeverzekeraars excl. Zorg Zorgverzekeraars 1 2009 2010 2011 2012 2013 245 242 239 263 249 321 327 302 312 302 197 188 190 187 218 2.070 180 -460 360 2.235 1.312 1.140 849 524 700 1.335 602 586 1.360 1.529 317 338 363 391 370 40 41 40 42 41 25 27 29 33 32 95 94 96 98 99 98 99 99 98 96 Voorlopige cijfers op basis van vierde kwartaalrapportages. Op basis van Solvency I. De Net Combined Ratio (NCR) geeft aan hoe de geleden schadelast eigen rekening plus bedrijfskosten zich verhouden tot de verdiende premie eigen rekening. Een NCR kleiner dan 100% betekent dat de schadelast plus bedrijfskosten lager uitvallen dan de verdiende premie. 2 3 2.4.2 Toezichtresultaten Migratie naar Solvency II: Long-Term Guarantees Assessment Midden november 2013 is een akkoord bereikt tussen de zogeheten triloogpartijen (Europese Commissie, Europees Parlement en Europese Raad) over Solvency II. Bij de onderhandel ingen heeft de zogenaamde “Long-Term Guarantees Assessment” (LTGA) een prominente rol gespeeld. Een belangrijk onderwerp van discussie bij de onderhandelingen over Solvency II was de waardering van verzekeringsverplichtingen met een lange termijn karakter. De t riloogpartijen hebben medio 2012 besloten een studie uit te voeren ter ondersteuning van de besluitvorming over dit onderwerp. In juni 2013 heeft EIOPA haar rapport met de uitkomsten van de studie gepubliceerd. DNB is actief betrokken geweest bij dit onderzoek. De Europese bevindingen zijn gebaseerd op een uitgebreide uitvraag aan een selectie van Europese verzekeraars en ook Nederlandse verzekeraars hebben hieraan bijgedragen. Het advies van EIOPA naar aanleiding van de LTGA-studie heeft als basis gediend voor het akkoord dat medio november is bereikt. Met dit akkoord is Solvency II nog niet af. In 2014 moet lagere regelgeving verder worden uitgewerkt voor de beoogde invoering van Solvency II op 1 januari 2016. DNB zal de ingeslagen weg, mede door toepassing van de richtsnoeren van EIOPA, verder intensiveren. Pre-applicatie Interne Modellen Onder Solvency II kunnen verzekeraars toestemming vragen om hun kapitaalvereiste met een intern model te berekenen. Aan de goedkeuring van een intern model gaat een intensief beoordelingsproces vooraf, de zogenaamde pre-applicatie. In Nederland doen 7 verzekeraars mee aan de pre-applicatie. In totaal heeft DNB bij deze verzekeraars in 2013 tientallen on-site onderzoeken uitgevoerd, in veel gevallen samen met buitenlandse toezichthouders. Het doel van deze onderzoeken is vast te stellen in welke mate de interne modellen aan de Solvency II eisen voldoen. Geconstateerde tekortkomingen zijn schriftelijk aan de verzekeraars g erapporteerd. Twee verzekeraars hebben in 2013 het formele applicatieproces al geoefend door een proef-applicatie in te dienen. Dit proces heeft voor zowel de verzekeraars als DNB diverse belangrijke leerpunten opgeleverd. De verzekeraars hebben een nog scherper beeld 22 1 gekregen van de noodzakelijke verbeteringen om voor goedkeuring van het interne model in aanmerking te komen. DNB heeft kunnen constateren dat de tijdslijnen voor de beoordeling van en besluitvorming over een applicatie krap zijn. Het is daarom belangrijk voor de start van de officiële applicaties (die naar verwachting vanaf 1 april 2015 kunnen worden ingediend) duidelijke afspraken te maken over de beoordeling van formele applicaties en het proces rondom de goedkeuring van interne modellen. Own Risk & Solvency Assessment (ORSA) De ‘Own Risk & Solvency Assessment’ (ORSA) wordt een nieuw en verplicht onderdeel van Solvency II. Het is een centraal hulpmiddel voor verzekeraars om risicomanagement en kapitaalvereisten onder Solvency II te integreren. In 2012 konden verzekeraars al op vrijwillige basis een ORSA inleveren. Ook in 2013 heeft DNB als onderdeel van de versterking van het toezichtraamwerk verzekeraars gevraagd een ORSA uit te voeren. In 2013 hebben ruim 90 verzekeraars vrijwillig een ORSA ingeleverd, die door DNB deels op kwalitatieve hoofdlijnen is beoordeeld. De algehele beoordeling vormt een belangrijke input voor de (FOCUS!)toezichtaanpak in 2014. DNB signaleert dat verzekeraars de ORSA serieus oppakken. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat Nederlandse verzekeraars dan ook goed op weg zijn bij de voorbereiding op Solvency II. Ze behoren in dit opzicht tot de Europese voorhoede. Closed books Levensverzekeraars hebben in het verleden een breed scala aan producten aangeboden. Veel van die producten zijn “closed books”, producten die niet meer worden verkocht, maar die voor bestaande klanten nog jarenlang doorlopen. Door de opwaartse impact op de vaste kostenbasis als gevolg van het sterk teruglopen van de markt voor levensverzekeringen en bijbehorende daling van premie- inkomsten, drukken de “closed books” steeds harder op de winstgevendheid. Het gaat om een omvangrijke portefeuille. Daar komt bij dat de kosten die gemoeid zijn met het beheer van “closed books” niet eenvoudig zijn terug te dringen, mede omdat onzeker is in hoeverre een fusie of overname tussen verzekeraars zal leiden tot kostensynergie. “Closed books” is al geruime tijd een belangrijk thema in het toezicht op de Nederlandse levensverzekeringssector. In 2013 heeft de wijze waarop levensverzekeraars omgaan met hun “closed books” een meer centrale rol gekregen in het toezicht. DNB heeft daarbij twee prioriteiten gesteld: een groter urgentiebesef bij verzekeraars van de problematiek en een goede doorrekening van de kosten. Belangrijk is dat bij de aanpak van het kostenprobleem de belangen van de polishouder zijn gewaarborgd. DNB ziet dat verzekeraars die opvatting inmiddels onderschrijven. Het thema “closed books” blijft daarom ook in 2014 een prioriteit in het toezicht op de verzekeringssector en wordt in 2014 nadrukkelijk betrokken in het thema-onderzoek naar bedrijfsmodellen van verzekeraars. Winstgevendheid inkomensverzekering Op de markt voor collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WIA-WGA eigenrisicoverzekeringen) is sinds 2006 een tiental verzekeraars actief. Ze lijden vrijwel zonder uitzondering verlies op deze producten. Gezien de complexiteit van het product zelf, de historische ontwikkeling alsmede de toekomstige veranderingen door wetswijzigingen, is er sprake van een breed en sterk verweven problemenpalet met maatschappelijke en prudentiële risico’s. Cruciale factor is de mate van voorspelbaarheid van de (toekomstige) risico’s. De juistheid en volledigheid van zowel interne als externe (UWV) data – alsmede het proces van dataverwerking – spelen hierbij een belangrijke rol. Hiertoe zal ook het risicomanagement in brede zin verder op orde gebracht moeten worden. DNB wijst op het belang van een gestructureerd review proces dat onaf hankelijk van bijvoorbeeld behaalde resultaten wordt uitgevoerd. Vanwege een wetswijziging zullen vanaf 2016 ook tijdelijke arbeidskrachten (WGA-f lex) onder de eigenrisicodekking vallen. Ook andere AOV- en WIA- producten staan onder druk, of kunnen door (economische) ontwikkelingen verder onder druk komen te staan (bijvoorbeeld de WGA hiaatverzekering). Het is van belang dat eveneens voor deze producten adequate beheersmaatregelen worden getroffen. DNB vraagt niet alleen alertheid van verzekeraars, maar ook van de in- en externe accountantsdiensten. 23 Kapitaalbeleid middelgrote en kleine verzekeraars Vanwege gebrek aan inzicht heeft DNB onderzoek gedaan naar het (actuele) kapitaalbeleid van middelgrote en kleine verzekeraars. Met name is nagegaan of het kapitaalbeleid (indien aanwezig) actueel inzicht gaf in de minimale normsolvabiliteit die de instelling nastreeft. DNB heeft zowel de volledigheid als de geloofwaardigheid beoordeeld. Slechts één verzekeraar heeft direct een volledig en geloofwaardig kapitaalbeleid opgeleverd. Van de overige verzekeraars waren 102 inzendingen onvolledig; van 46 verzekeraars ontbrak de inzending. Zij hebben vóór 1 december 2013 een (herziene) versie moeten aanleveren. Door tijdige communicatie met instellingen en door het delen van breed inzetbare modelconcepten via de koepelorganisaties is slechts bij één verzekeraar een handhavingstraject gestart. Uit een quick scan van de herziene inzendingen bleek de kwaliteit nu op een goed niveau te liggen, zij het dat bij een aantal nog aanscherping nodig bleek. Risicobeheersing volmachtportefeuille verzekeraars In 2013 heeft DNB in samenwerking met de AFM onderzoek gedaan naar de mate van risicobeheersing van de volmachtportefeuille door verzekeraars. Hierbij is gekeken naar governance, strategie en datakwaliteit. Voornaamste bevinding was dat commerciële belangen prevaleren boven risicobeheersing. Resultaten zijn schriftelijk teruggekoppeld aan de sector. DNB heeft aangegeven het beeld verontrustend te vinden. Met name de ontwikkelingen binnen het volmachtkanaal, waarbij sprake is van een verschuiving van de simpele producten naar meer complexe producten, en de relatief snelle groei hiervan als gevolg van de invoer van het provisieverbod. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek heeft DNB een Q&A opgesteld en het gehanteerde normenkader met de sector gedeeld. Gegeven de ernst van de bevindingen zal DNB in 2014 een ‘éénmeting’ uitvoeren onder alle verzekeraars die gebruik maken van het volmachtkanaal. De interne auditdiensten van de betrokken verzekeraars zullen hiertoe een onderzoek uitvoeren en uitkomsten rapporteren aan DNB. Beleggingsverzekeringen In 2013 was er weer volop aandacht voor beleggingsverzekeringen. Behalve dat het dossier beleggingsverzekeringen de reputatie van verzekeraars schaadt, creëert de onzekerheid die het met zich meebrengt ook een drempel voor initiatieven die in de sector van de grond moeten komen om de overcapaciteit aan te pakken en de levensvatbaarheid van de sector te garanderen. DNB benadrukt daarom dat het in het belang is van alle betrokken partijen om deze onzekerheden zo veel mogelijk te verminderen om het vizier vervolgens weer op de toekomst te kunnen richten. DNB houdt de ontwikkelingen in het dossier nauwgezet in de gaten en spreekt over dit onderwerp met individuele verzekeraars en het Verbond van Verzekeraars en werkt waar nodig samen met de AFM en het ministerie van Financiën. Zorgverzekeraars De hoge bedrijfsresultaten en de toenemende buffers voor zorgverzekeraars hebben in 2013 geleid tot maatschappelijke druk op de hoogte van premiestelling in basiszorgverzekering. DNB heeft aangegeven te verwachten dat zorgverzekeraars zo goed mogelijk rekening houden met alle toekomstige ontwikkelingen, waaronder toenemende risico’s in de sector. De ORSA kan hierbij een goed hulpmiddel vormen om de hoogte van de buffers op een risicogebaseerde manier te onderbouwen. Daarnaast heeft DNB het risicomanagement, de beheersing van de bevoorschotting van zorgaanbieders door zorgverzekeraars, en het vermogensbeheer van zorgverzekeraars onderzocht. In voorkomende gevallen heeft DNB de zorgverzekeraars verzocht de beheersing te verbeteren. Internationale samenwerking De internationalisering van het toezicht krijgt steeds meer vorm. Over diverse verzekeraars die grensoverschrijdend opereren vindt overleg met toezichthouders van andere landen plaats. Goed voorbeeld daarvan vormen de zogenoemde “Colleges of Supervisors” (Toezichtcolleges). Toezichtcolleges bieden een samenwerkingskader waarbinnen de consoliderende ‘home’ toezichthouder en de andere betrokken “host” autoriteiten informatie uitwisselen, (gezamenlijke) toezichtactiviteiten plannen en coördineren en voorbereidingen treffen op een eventuele crisis. Ook worden hier “good practices” uitgewisseld. De consoliderende toezichthouder van een financiële groep dient de toezichtcolleges op te richten en deze taken te faciliteren. 24 2.5 Sectorspecifiek: pensioenfondsen 2.5.1 Ontwikkelingen in de sector De financiële positie van pensioenfondsen is in 2013 verder hersteld. Zo is de gemiddelde (nominale) dekkingsgraad het afgelopen jaar gestegen van 102% naar 110%. Daarmee ligt de gemiddelde dekkingsgraad voor het eerst sinds 2010 weer boven het Minimaal Vereist Eigen Vermogen van 105%. Het herstel van de dekkingsgraden is, naast de gunstige beleggingsresultaten, te danken aan een stijging van de rentetermijnstructuur die fondsen moeten hanteren voor het waarderen van hun verplichtingen. De rentetermijnstructuur, relevant voor de discontering van pensioenverplichtingen, omvat een zogenoemde Ultimate Forward Rate (UFR) en is gebaseerd op een driemaands gemiddelde. Per 1 april 2013 hebben in totaal 66 pensioenfondsen een korting op pensioenrechten doorgevoerd. Deze korting was gebaseerd op de financiële positie per ultimo december 2012 en de in het voorjaar uitgevoerde evaluatie van (kortetermijn) herstelplannen. De kortingen waren nodig om de vermogenspositie van pensioenfondsen eind 2013 weer op het minimaal vereiste peil te krijgen. De gewogen gemiddelde hoogte van de korting bedroeg 1,9% en had betrekking op circa 5,6 miljoen pensioendeelnemers. Overigens heeft geen van de pensioenfondsen in 2013 een korting doorgevoerd van meer dan 7%. Dit hangt samen met de mogelijkheid die SZW in het najaar van 2012 – in overleg met DNB – heeft geboden aan pensioenfondsen om de voorgenomen korting te maximeren op 7%. Dit met het oog op de uitzonderlijke marktomstandigheden en de mogelijke macro-economische effecten van substantiële kortingen. Uiteindelijk hebben 19 pensioenfondsen in 2013 van de mogelijkheid gebruik gemaakt om de korting te maximeren op 7%. Ondanks het verdere herstel van de dekkingsgraad is er een aantal pensioenfondsen dat ook voor 2014 een voorgenomen korting moest aankondigen (zie paragraaf 2.5.2 voor de evaluatie van herstelplannen). Naast de doorgevoerde en voorgenomen kortingen hebben de meeste pensioenfondsen, net als de voorgaande jaren, geen toeslag (inf latiecorrectie) verleend op pensioenaanspraken en -uitkeringen. 2.5.2 Toezichtresultaten DNB heeft in het voorjaar van 2013 de herstelplanevaluaties van 274 pensioenfondsen beoordeeld. Naast het feit dat 66 fondsen per 1 april opgebouwde pensioen moesten verlagen, bleek daaruit dat nog eens 37 pensioenfondsen geen tijdig herstel dachten te kunnen realiseren zonder een kortingsmaatregel in 2014. Voor de meeste pensioenfondsen eindigde het korte termijnherstelplan – ingezet na de financiële crisis – op 31 december 2013. De voorgenomen kortingen voor 2014 betreffen in dit geval zogenaamde ‘eindkortingen’, waarmee de fondsen aan het eind van het herstelplan op het vereiste dekkingsgraadniveau van ongeveer 105% uitkomen. Uit de evaluaties op basis van de stand van zaken begin maart 2014 blijkt dat naar verwachting circa 29 pensioenfondsen per 1 april 2014 een verlaging van het pensioen moeten doorvoeren bij het afronden van de vijfjarige herstelplannen. De gemiddelde korting voor deze fondsen bedraagt 1,3%. Overigens is de kwaliteit van de door pensioenfondsen ingediende rapportages verbeterd ten opzichte van de evaluaties van de herstelplannen in de voorgaande jaren. Mede hierdoor zijn er aanzienlijk minder bevindingen geconstateerd bij de beoordeling van de herstelplannen. Voortgang transitie pensioencontract De ontwikkeling van het nieuwe pensioenstelsel vordert. In 2013 heeft het ministerie van SZW belangrijke stappen gezet in de uitwerking van een wetsvoorstel over de voortgang van de transitie naar een nieuw pensioencontract. Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is een herziening van het financieel toetsingskader (ftk). DNB heeft het ministerie van SZW geadviseerd over de vormgeving van het ftk. In dat kader heeft DNB zich onder meer ingezet voor een nadere invulling van het ‘prudent person’ beginsel. Dit geeft duidelijkheid aan de pensioensector over de geldende beleidskaders voor het beleggingsbeleid en stelt de toezichthouder in de gelegenheid om in voorkomende gevallen effectief toezicht te houden. Daarnaast zijn dekkingsgraadmiddeling en een spreidingsmechanisme voor financiële schokken in de herstelplansystematiek nieuwe elementen in het ftk waar DNB op heeft ingezet. Ze zorgen ervoor dat pensioenfondsen niet meer sturen op dagkoersen en dragen daarmee bij aan meer 25 Tabel 2.3 Kerncijfers pensioenfondsen 2009 Reële dekkingsgraad (%) 1 Nominale dekkingsgraad marktrente (%) 15 jaar zero coupon rente (%) 4 Premies pensioenfondsen (in % van de bruto loonsom) Belegd vermogen voor risico fonds (EUR miljard, marktwaarde) Waarvan: Onroerend goed (%) Aandelen incl. deelnemingen (%) Vastrentend (%) waarvan index-linked bonds (in %-punten) Overige beleggingen (%) Rendement (%) Waarvan 2 : Onroerend goed (%) Aandelen (%) Vastrentend (%) Overige beleggingen (%) 2010 2011 2012 2013 3 81 80 73 76 82 109 107 98 102 110 4,12 3,77 2,93 2,23 2,62 9,2 9,2 9,2 9,6 10,2 952 667 747 803 916 9,8 10,3 10,1 9,3 8,4 36,4 35,8 32,3 33,4 36,5 48,9 45,3 48,7 51,9 47,5 6,3 5,0 5,0 4,7 4,3 4,9 8,5 8,9 5,4 7,6 15,6 11,9 7,5 13,7 3,3 1,9 11,6 2,8 10,6 2,8 32,1 18,3 -5,2 16,1 17,0 10,9 8,2 14,3 10,8 -1,6 7,8 10,6 2,5 31,7 -20,7 DNB berekeningen op basis van een inf latie van 2%. Bron: DNB (inclusief herwaardering ). 3 Voorlopige cijfers. 4 Cijfers vanaf 2011 op basis van driemaandsgemiddelde. Vanaf 2012 ook inclusief UFR. 1 2 stabiliteit van pensioenen in de uitkeringsfase. DNB heeft deze punten begin september publiekelijk aan de orde gebracht in haar reactie op de consultatie van het wetsvoorstel. Vooruitlopend op de invoering van het nieuwe ftk heeft DNB zich het afgelopen jaar ook nadrukkelijk tot de pensioensector gericht. Een belangrijk doel hiervan was het beïnvloeden van en – waar mogelijk – “guidance” bieden aan de sector zodat zij tot een beheerste i mplementatie van het nieuwe ftk komt. Hierbij lag tot de zomer de nadruk op het aanzetten van fondsen om een keuze te maken tussen het nominale of reële contract. In het najaar is de aandacht vervolgens verschoven naar de voorbereidingen voor een nieuw integraal ftk. In dat kader is in 2013 – samen met de AFM – door middel van een (vervolg)meting in de sector onderzocht hoe ver pensioenfondsen waren met de voorbereiding op het nieuwe ftk. Uit de meting volgde dat een deel van de pensioenfondsen de impact van de transitie naar een nieuw ftk per 1 januari 2015 onderschat. Daarnaast bleek dat de grote pensioenfondsen over het algemeen verder waren in hun voorbereiding dan kleine en middelgrote fondsen. DNB is van mening dat fondsen uiterlijk eind 2013 over een transitie-plan moeten beschikken en fondsen die dit nog niet hebben, zijn hierover door DNB benaderd. In 2014 wordt het project om fondsen voor te bereiden op het nieuwe ftk voortgezet. Beleggingsrisico DNB heeft in 2013 drie themagerichte onderzoeken bij pensioenfondsen uitgevoerd naar de beheersing van de risico’s die samenhangen met hun beleggingsbeleid. Specifiek heeft DNB zich daarbij gericht op het renterisico, de beheersing van het marktrisico en de vormgeving van vermogensbeheercontracten. Onderzoeken gericht op beleggingsrisico’s worden al sinds de financiële crisis uitgevoerd en zullen ook in 2014 worden vervolgd. Uit het onderzoek naar de beheersing van het renterisico is naar voren gekomen dat het bij veel pensioenfondsen ontbreekt aan een goede vastlegging van het rentebeleid. Ook geven de rapportages die fondsen ontvangen ten aanzien van het rente-afdekkingsbeleid veelal onvoldoende inzicht. Hierdoor bestaat het risico dat pensioenfondsen de grip verliezen op het risicoprofiel van hun beleggingsbeleid. In september 2013 heeft DNB over deze aandachtspunten en de geconstateerde “good practices” een brief aan alle pensioenfondsen gestuurd. 26 Hiermee streeft DNB er naar om “guidance” aan de pensioensector te geven en zo de totstandkoming van verbeteringen rondom het beleggingsbeleid en de beheersing van het renterisico te bevorderen. Daarnaast heeft DNB in 2013 ook een thema-onderzoek uitgevoerd naar de beheersing van het marktrisico. Dit onderzoek heeft geleid tot sectorbrede aandachtspunten op het vlak van de selectieprocedure en monitoring van beleggingen, governance en het risicobeheer. DNB zal de resultaten van de onderzoeken individueel naar de betrokken fondsen terugkoppelen en de belangrijkste generieke bevindingen in 2014 met de sector delen via de sectorale nieuwsbrief. Tot slot heeft DNB het in 2012 gestarte onderzoek naar de vormgeving van vermogensbeheercontracten vervolg gegeven in 2013. Specifiek heeft DNB daarbij gekeken naar de striktheid van mandatering in de contracten tussen – kleine en middelgrote – pensioenfondsen en hun vermogensbeheerders. Bij veel fondsen bleek de vastlegging hiervan onvoldoende op orde. Aan deze pensioenfondsen is gevraagd om voor eind 2013 opvolging te geven aan de door DNB geconstateerde bevindingen. Deze eindrapportage van de fondsen wordt momenteel beoordeeld. Gegeven de relevantie van de bevindingen wordt dit onderzoek in 2014 ook gestart voor grote pensioenfondsen. Voorafgaand daaraan heeft DNB de grote fondsen eind 2013 gevraagd om hun eigen vermogensbeheercontracten te beoordelen door middel van een zelfevaluatie. DNB zal de kwaliteit van deze zelfevaluatie begin 2014 beoordelen en de bevindingen hiervan aan pensioenfondsen en vermogensbeheerders terugkoppelen. Vermogensbeheerkosten DNB heeft het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar de vermogensbeheerkosten van pensioenfondsen. DNB heeft bij 278 pensioenfondsen hun gerapporteerde vermogensbeheerkosten geanalyseerd en geconcludeerd dat deze fondsen het zicht op hun vermogensbeheerkosten hebben verbeterd. De door DNB aangescherpte rapportageverplichting hebben aan deze verbetering bijgedragen. Van de 278 onderzochte fondsen heeft 72 procent de kosten gerapporteerd van alle categorieën waarin zij beleggen. De overige fondsen, veelal kleinere fondsen, hebben geen volledig zicht op de kosten van al hun beleggingen, zo blijkt uit de rapportage. DNB vindt dat fondsen volledig inzicht moeten hebben in hun vermogensbeheerkosten en vraagt de betreffende fondsen in 2014 om een nieuwe rapportage van hun kosten. Om bewustwording en inzicht bij de pensioenfondsen te bevorderen heeft DNB daarnaast alle pensioenfondsen een brief gestuurd met daarin een benchmarking van hun eigen vermogensbeheerkosten ten opzichte van de sector. Begin 2014 heeft DNB zowel een nieuwsbrief als een DNBulletin over de vermogensbeheerkosten gepubliceerd. Risicobeheer uitbesteding administratie Veel pensioenfondsen hebben hun pensioenadministratie uitbesteed. Uitbesteding van deze belangrijke taken vereist dat pensioenfondsen de daarmee gepaard gaande risico’s goed beheersen. In dat kader heeft DNB het afgelopen jaar bij pensioenfondsen onderzoek gedaan naar de beheersing van de uitbesteding van hun pensioenadministratie. Het onderzoek is vormgegeven door middel van een “self assessment” door pensioenfondsen. Belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat de risicobeheersing van de uitbestedingsrelatie op punten verbetering behoeft. Zo scoren de onderzochte pensioenfondsen onvoldoende op het gebied van beleid, de inbedding van beleid in bedrijfsvoering en de effectiviteit van beheersmaatregelen. Naar aanleiding van deze bevindingen zal DNB dit jaar een normenkader opstellen voor de uitbesteding van de pensioenadministratie en aan de sector communiceren. Op basis daarvan dienen pensioenfondsen eventuele tekortkomingen in de beheersing te adresseren. Houdbaarheid bedrijfsmodel kleine en krimpende pensioenfondsen DNB heeft het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van het bedrijfsmodel van kleine en krimpende pensioenfondsen. In dat kader heeft DNB 62 pensioenfondsen geïdentificeerd met een kwetsbaar bedrijfsmodel. Het gaat in deze gevallen om fondsen die te maken hebben met bovengemiddelde uitvoeringskosten, een sterk vergrijzend deelnemers bestand en/of een structureel dalende deelnemerspopulatie. Dit maakt deze fondsen kwetsbaar voor tegenvallers en vraagt om nadere aandacht voor het beheersen van de specifieke risico’s. Om binnen de sector voldoende bewustzijn te creëren voor de urgentie van deze problematiek heeft DNB in 2013 een leidraad ‘Guidance krimpende en gesloten fondsen’ 27 gepubliceerd. Doel van deze leidraad was pensioenfondsbesturen bewust te maken van de risico’s en aan te sporen tot het nemen van tijdige maatregelen om deze risico’s te mitigeren. DNB vervolgt haar activiteiten in 2014, onder meer door het organiseren van een voorlichtingsseminar voor deze groep kleine en krimpende pensioenfondsen. Intern toezicht Bij kleine en middelgrote pensioenfondsen heeft DNB in 2013 onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het intern toezicht, uitgevoerd in de vorm van visitatie. Op basis van een geselecteerde uitvraag en daaropvolgende interviews is gebleken dat een meerderheid van de pensioenfondsbesturen niet overtuigd is van de voordelen van intern toezicht voor de beheersing van de bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s. Deze houding van het bestuur kan zowel de kwaliteit van het visitatieproces als de mate waarin het bestuur de bevindingen van de visitatiecommissie adequaat opvolgt beïnvloeden. Mede daarom heeft DNB het afgelopen jaar een reeks van acties ondernomen. Zo is een sectorbrief verzonden met ‘good practices’ op het gebied van intern toezicht. Daarnaast zijn grote visitatiebureaus bezocht om de conclusies van het DNB onderzoek toe te lichten en de noodzaak voor verdere verbeteringen van het intern toezicht te benadrukken. DNB heeft haar boodschap het afgelopen jaar zien terugkomen in meerdere publicaties vanuit de sector. Mede door de acties van DNB staat het belang van intern toezicht nu dus meer op de kaart in de pensioensector. Vervolgonderzoek beheer gelden VUT, prepensioen en levensloopregeling (VPL-gelden) Met de afschaffing van VUT/prepensioen en de introductie van de levensloopregeling is het wettelijk mogelijk gemaakt in het verleden niet benutte fiscale pensioenruimte alsnog te gebruiken voor de inkoop van extra ouderdomspensioen. Pensioenfondsen is het als neven activiteit toegestaan om een rol te spelen bij zogenoemde VPL-toezeggingen door sociale partners. Het pensioenfonds beheert in dat geval de door sociale partners bijeengebrachte VPL-gelden totdat de VPL-toezegging wordt omgezet in pensioen. Ongeveer een honderdtal pensioenfondsen beheert momenteel VPL-gelden. Om het risico te mitigeren dat pensioenfondsen hun pensioenvermogen inzetten voor de financiering van VPL-toezeggingen heeft DNB eind 2012 een sectorbrief over VPL gepubliceerd. In 2013 heeft DNB vervolgens diepgravend onderzoek uitgevoerd bij pensioenfondsen die VPL- gelden beheren. Het a lgemene beeld is dat deze fondsen de richtlijnen uit de DNB sectorbrief goed hebben opgepakt. Zo scheiden de fondsen de VPL-gelden beter af van het pensioenvermogen. Opvallend is dat de aandacht van DNB voor het onderwerp in enkele gevallen ook heeft geleid tot versobering van de VPL-regeling of zelfs tot de afschaffing daarvan. Wel zijn er momenteel nog steeds enkele fondsen die het risico lopen dat pensioenvermogen weglekt. In totaal heeft DNB bij 22 fondsen een hoog risico op vermogensoverdracht van pensioen naar VPL geïdentificeerd. DNB heeft eind 2013 nog een tiental mitigatietrajecten lopen en blijft het beheer van VPL-gelden nauwlettend in de gaten houden. 2.6 Overige instellingen 2.6.1 Beleggingsinstellingen en –ondernemingen Op 22 juli 2013 is de Europese Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggings instellingen (AIFM-richtlijn) van kracht geworden via implementatie in nationale wetgeving. Met de komst van de richtlijn wordt een geharmoniseerd Europees toezichtkader voor beleggingsinstellingen geïntroduceerd waarmee beleggers meer transparantie en bescherming wordt geboden. De implementatie van de richtlijn in nationale wetgeving (Wft) brengt een grote groep tot nu toe niet gereguleerde beleggingsinstellingen onder toezicht van de AFM en DNB. Naar schatting zal het huidige aantal van 120 onder toezicht staande fondsbeheerders ongeveer verdriedubbelen. De toename betreft beheerders van beleggingsinstellingen die zich vooral richten op professionele partijen, in het bijzonder hedge fondsen, private equity-, vastgoed- en overige non-retailfondsen. De wetgeving voorziet in een overgangsjaar – dat loopt tot 22 juli 2014 – waarbinnen marktpartijen aan de wettelijke vereisten moeten voldoen. DNB heeft haar implementatiewerkzaamheden in de loop van 2013 afgerond. In dat kader heeft onder meer externe communicatie aan marktpartijen plaatsgevonden via een gezamenlijk seminar van de AFM en DNB. Eind 2013 waren 12 vergunningaanvragen ontvangen en bij de AFM en DNB in behandeling. 28 In het toezicht op beleggingsondernemingen stond de voorbereiding op de – met ingang van 2014 – inwerking tredende Europese verordening kapitaalvereisten (CRR) en de bijbehorende Europese Richtlijn kapitaalvereisten (CRD IV) centraal. In het najaar heeft DNB een seminar georganiseerd om beleggingsondernemingen te informeren over de impact van deze nieuwe regelgeving. Daarnaast heeft DNB het afgelopen verslagjaar er bij een aantal beleggingsondernemingen met succes op aangedrongen de kapitaalpositie te versterken en het bedrijfsmodel toekomstbestendiger te maken. Over het jaar als geheel hebben 10 beleggingsondernemingen hun activiteiten gestaakt. Hiertegenover staat een iets groter aantal partijen dat in 2013 tot de markt voor beleggingsdienstverlening is toegetreden. Per saldo is het aantal beleggingsondernemingen met 2 toegenomen waardoor de onder toezicht staande totale populatie is gestegen naar 251. 2.6.2 Premiepensioeninstellingen (PPI) In 2013 zijn aan twee partijen een vergunning als premiepensioeninstelling (PPI) verleend, hetgeen het huidige aantal op 11 brengt. De vooralsnog bescheiden groei van de PPI-markt in combinatie met een sterke concurrentie op deze markt, was voor één PPI aanleiding om haar bedrijfsactiviteiten te beëindigen en de opgebouwde rechten van de deelnemers over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder. Het beheerd vermogen van de PPI’s, dat eind 2013 circa EUR 350 miljoen bedroeg, komt vooral voort uit collectieve waardeoverdrachten die merendeels af komstig zijn van pensioenverzekeraars. Eind 2013 was nog geen sprake van PPI’s die grensoverschrijdende dienstverlening aanbieden. In de tweede helft van 2013 is een begin gemaakt met een thematisch onderzoek naar de vraag of het (standaard) beleggingsbeleid van de PPI in overeenstemming is met het “prudent person” beginsel. In december 2013 is, naar aanleiding van eerdere toezeggingen aan de Tweede Kamer, door de ministeries van S ociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën een start gemaakt met de evaluatie van de ontwikkeling van de PPI-markt in de eerste drie jaar van haar bestaan. De resultaten van deze evaluatie, waaraan DNB en AFM ook zullen medewerken, worden in het voorjaar van 2014 verwacht. 2.6.3 Trustkantoren en betaalinstellingen Trustkantoren In 2013 heeft DNB aan 12 trustkantoren een vergunning verleend. De trustsector bestaat nu uit 289 vergunning houdende kantoren. De procedure rond de betrouwbaarheid en geschiktheid van kandidaat-bestuurders en mede-beleidsbepalers is aangescherpt. Door deze strengere selectie aan de poort zijn 7 kandidaat-bestuurders afgewezen en in voorkomende gevallen heeft dit geleid tot het afwijzen van vergunningaanvragen. In 2013 heeft DNB diverse thema-onderzoeken uitgevoerd bij trustkantoren. Naast onderzoek naar de dienstverlening via zogenoemde ‘doorstroom-vennootschappen’, heeft DNB onderzoek gedaan naar de mate van naleving van de ‘ken-uw-klant’-bepalingen door trustkantoren. In het voornoemd project zijn ook ‘gedrag en cultuur’-elementen binnen trustkantoren onderzocht. Tot slot is DNB in de tweede helft van 2013 projecten gestart naar de dienst verlening aan internationale CV-structuren en naar de functiescheiding bij kleine trust kantoren. Deze thema-onderzoeken laten zien dat de onderzochte trustkantoren nog onvoldoende maatregelen treffen om de integriteitsrisico’s bij onder meer doorstroomvennootschappen en CV-structuren te beheersen. Ook ontbreekt het bij de trustkantoren regelmatig aan een goede monitoring van de (transacties van) klanten. De toezicht inspanningen hebben er toe geleid dat zowel de dienstverlening aan CV-structuren als het aantal cliënten van doorstroomvennootschappen aanzienlijk is afgenomen. Naar aanleiding van de projecten zijn aan 12 trustkantoren formele maatregelen opgelegd, dan wel thans in voorbereiding. In één geval is de vergunning door DNB ingetrokken. DNB heeft dit jaar, tijdens de voornoemde thema-onderzoeken en verschillende presentaties voor de sector, extra aandacht besteed aan het melden van ongebruikelijke transacties ingevolge de WWFT. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat het aantal meldingen in 2013 aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van 2012. 29 Ten slotte heeft DNB in het najaar van 2013 voor trustkantoren die recent een vergunning hebben gekregen een ‘starterseminar’ georganiseerd. Tijdens dit seminar heeft DNB de startende trustkantoren kennis laten maken met het toezicht en aan de hand van casuïstiek deze trustkantoren bekend gemaakt met de actuele integriteitsrisico’s. Betaalinstellingen Het aantal vergunning houdende Nederlandse betaal- en elektronische geldinstellingen is in 2013 met 6 toegenomen tot 40. De groei van het aantal betaalinstellingen wordt grotendeels veroorzaakt door de groei van het online winkelen en de hieruit voortvloeiende toenemende vraag naar online betalen. De betaalinstellingen bieden moderne IT platforms met een breed aanbod van traditionele, innovatieve en grensoverschrijdende elektronische betaal functionaliteiten die door middel van interfaces eenvoudig gekoppeld kunnen worden met de online winkels. Bij de behandeling van de vergunningaanvraag heeft DNB meer aandacht gegeven aan de governance en de geschiktheid van beleidsbepalende personen bij de betaal instellingen. Bij de periodieke prudentiële analyse van de financiële cijfers in 2013 is vast gesteld dat 5 instellingen niet voldeden aan het wettelijk vereist toetsingsvermogen. Op a angeven van DNB hebben deze instellingen het eigen vermogen inmiddels versterkt. Het toezicht op betaalinstellingen is overwegend vorm gegeven als groepstoezicht en DNB heeft in 2013 in toenemende mate gebruikgemaakt van periodieke rapportages als toezicht instrument. Hier hebben betreffende instellingen in voorkomende gevallen een kwaliteitslag te maken, die in 2014 zal worden gemonitord. Omdat veel Nederlandse betaalinstellingen betaaldiensten verlenen in de Europese Economische Ruimte (EER) en diverse Europese paspoorthouders actief zijn in Nederland, werkt DNB ook in toenemende mate samen met buitenlandse toezichthouders. DNB zag in 2013 wederom een toename van locaties (agenten) van betaalinstellingen die geldtransfers verrichten. DNB heeft daarom opnieuw transactieanalyses van geldtransfers uitgevoerd en bij enkele betaalinstellingen bleken de agenten niet te voldoen aan de vereiste criteria. In die gevallen heeft DNB nader onderzoek verricht. De transactie-analyses in de huidige vorm zijn tijdrovend en daarom zullen de rapportages en analyses van de transacties in 2014 worden geautomatiseerd. Door de ontwikkeling van nieuwe betaalproducten en een toenemende complexiteit van de betaalketens is de traceerbaarheid van elektronische betalingen minder transparant geworden. In 2013 is door middel van een themaproject bij diverse betaalinstellingen inventariserend onderzoek gedaan naar de integriteitsrisico’s. Het toenemende gebruik van prepaid cards, de opkomst van virtuele valuta en de mogelijkheden om eenvoudiger grensoverschrijdend te betalen stellen hogere eisen aan de beheersingsmaatregelen van betaalinstellingen om de herleidbaarheid van de identiteit van de betaler en begunstigde bij een elektronische betaling afdoende te waarborgen. In 2014 zal ook in het bancaire betalingsverkeer onderzoek worden uitgevoerd naar de beheersing van deze integriteitsrisico’s. Het integriteitstoezicht op betaalinstellingen zal in 2014 verder gestructureerd worden door middel van een rapportageverplichting. 30 3. Kosten en financiering toezicht 3.1 Toezichtkosten Conform de verwachting uit de ZBO-verantwoording 2012 zijn de kosten van het toezicht in 2013 lager uitgevallen dan begroot. De toezichtkosten bedroegen in totaal EUR 139,9 miljoen. Dat is een onderschrijding van EUR 9,1 miljoen (6%) t.o.v. de toezichtbegroting van EUR 149,0 miljoen. In tabel 3.1 is de onderschrijding naar de verschillende soorten kosten weergegeven. De details van de toezichtkosten (per doelgroep) zijn te vinden in bijlage 2. De personele kosten onderschrijden in totaal EUR 7,7 miljoen. Deze kosten worden voor een groot deel bepaald door de inzet van toezichthouders (directe toezicht fte’s). Voor 2013 was, rekening houdend met o.a. de vernieuwde toezichtaanpak FOCUS!, een capaciteitsuitbreiding van circa 10% voorzien. Zoals verwacht en vermeld in de ZBO-verantwoording 2012, is deze capaciteitsuitbreiding in 2013 geleidelijk aan gerealiseerd. Dit heeft een onderbezetting en daarmee een onderschrijding in de personeelskosten bij de toezichtdivisies veroorzaakt. Eind 2013 is de formatie vrijwel volledig ingevuld en de beoogde capaciteitsuitbreiding bereikt, maar de gemiddelde bezetting over het hele jaar bij de primaire toezichtdivisies valt 29 fte lager uit dan begroot. Een deel van de achtergebleven personeelskosten wordt daarnaast verklaard door DNB-brede meevallers in de loonontwikkeling en in de pensioenlasten. Het ingroeimodel voor de capaciteitsuitbreiding leidt tevens tot lagere kosten dan begroot voor algemene kosten, kantoorkosten en reis- en verblijf kosten. Daarentegen zijn er meer kosten gemaakt voor externe inhuur. Dit is onder meer veroorzaakt door de inhuur voor de AQR op commercieel vastgoed bij banken (zie paragraaf 2.3.5). Overschrijding begroting in 2014 In 2013 is met het ministerie van Financiën afgesproken dat de aankomende vier jaar verdere wijzigingen in het takenpakket binnen de bestaande capaciteit zullen worden opgevangen, tenzij onvoorziene veranderingen in de toezichtactiviteiten optreden die materieel van omvang zijn. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de invoering van de Europese bankenunie (SSM) waarvan in de ZBO-begroting 2014 is aangegeven dat deze mogelijk majeure implicaties voor de kosten van de toezichttaak van DNB zal hebben. In de ZBO-begroting Tabel 3.1 Gerealiseerde toezichtkosten t.o.v. begroting EUR miljoen Begroting Personele kosten Algemene kosten en kantoorkosten Reis- en verblijf kosten Inhuur projecten Overige kosten Totaal onderschrijding Realisatie 2013 149,0 -7,7 -1,7 -0,5 1,3 -0,5 -9,1 139,9 31 2014 is evenwel nog geen rekening gehouden met SSM, omdat de implicaties toen nog niet konden worden gekwantificeerd. Voor de comprehensive assessment, en in het bijzonder de AQR, zal naast inzet van eigen medewerkers, een beroep worden gedaan op externe expertise. Dit zal leiden tot aanvullende kosten. Zodra hieromtrent meer duidelijkheid bestaat, zal afstemming plaatsvinden met voornoemd ministerie. 3.2 Financiering toezichtkosten Per 1 januari 2013 is de nieuwe Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) in werking getreden. In de nieuwe bekostigingssystematiek wordt, anders dan tot nu toe het geval was, uitgegaan van een forfaitaire overheidsbijdrage aan de kosten van de toezichthouders. De overheidsbijdrage is in de vorm van een forfait vastgelegd in de wet ter hoogte van EUR 18,8 miljoen. Dit is lager dan het niveau van de overheidsbijdragen over de afgelopen jaren en sluit aan bij het niveau vóór het uitbreken van de financiële crisis. Daarnaast betaalt de overheid de kosten van het toezicht op de financiële instellingen die gevestigd zijn op de BES-eilanden. In de nieuwe systematiek worden de kosten per toezichtcategorie uitgedrukt in een vast percentage van het totaal van de door de financiële sector te dragen kosten. De procentuele verdeling van de kosten over de toezichtcategorieën wordt in principe iedere vijf jaar herzien. Een tussentijdse herziening van de percentages is mogelijk bij majeure wijzigingen, bijvoorbeeld wanneer een wijziging van de wetgeving op het terrein van het toezicht daartoe aanleiding geeft. De financiering vindt plaats op basis van een door de minister vastgestelde heffings systematiek (zie bijlage 3). Eens per jaar wordt een rekening verzonden aan de instellingen inzake voorschot overige kosten (de reguliere heffing). Daarnaast worden kosten voor bepaalde handelingen, zoals opgenomen in de Wbft, in rekening gebracht en kan DNB ook overgaan tot het opleggen van boetes en dwangsommen. Het exploitatiesaldo voor alle instellingen wordt vastgesteld door de totale toezichtkosten te salderen met de totale financiering. De financiering bestaat uit de overheidsbijdrage, de vergoeding voor de toezichtkosten BES en de ontvangsten van de instellingen met betrekking tot het betreffende jaar (zie tabel 3.2). DNB stelt voor om het volledige exploitatiesaldo over 2013 van EUR 8,37 miljoen met de instellingen te verrekenen in 2014. Als de minister van Financiën dit voorstel volgt, betekent dit dat de afrekening van 2013 wordt gecombineerd met de heffing op basis van de begroting 2014. In tabel 3.3 is de verrekening per toezichtcategorie opgenomen. Tabel 3.2 Financiering toezichtkosten 2013 EUR miljoen Totale kosten 1 Totale financiering waarvan: - Bijdrage overheid - Kosten BES - Opbrengst heffingen eenmalige handelingen (leges) 2 - Opbrengst boetes en dwangsommen 2 - Berekende voorschotten reguliere heffing 2 Exploitatiesaldo 1 148,27 18,80 0,78 2,12 0,19 126,38 -8,37 De verdeling van de kosten over activiteiten en doelgroepen is opgenomen in bijlage 2 (tabel 1) De verdeling van de van de instellingen ontvangen gelden is opgenomen in bijlage 2 (tabel 3) 2 32 139,90 Tabel 3.3 Te verrekenen met instellingen in 2014 EUR miljoen Percentage Verrekening 2014 in 2014 Exploitatieresultaat -8,37 Te verrekenen in 2014 -8,37 Banken 1 Pensioenfondsen Verzekeraars (exclusief Zorg) Zorgverzekeraars Betaalinstellingen 2 Trustkantoren Beleggingsinstellingen Beleggingsondernemingen 1 43,5% -3,64 21,6% -1,81 23,7% -1,98 4,1% -0,34 0,7% -0,06 1,2% -0,10 2,4% -0,20 2,8% -0,23 Banken incl overige kredietinstellingen (niet banken) Betaalinstellingen incl elektronischgeldinstellingen 2 3.3 Financieel beheer DNB streeft naar een volledige rechtmatigheid van haar ZBO-uitgaven. Om dit te bereiken legt DNB in de planning- en control (P&C)-cyclus een verbinding tussen de doelstellingen van DNB en de daarvoor gemaakte kosten. Voor de ZBO-taak wordt een aparte begroting en verantwoording opgesteld. DNB heeft de externe accountant gevraagd om de doelmatige en rechtmatige inzet van financiële middelen te beoordelen en hierover in het verslag van bevindingen bij de accountantsverklaring over de verantwoording van de ZBO-taken te rapporteren, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan de verplichting die voortvloeit uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Pensioenwet. De doelmatigheid van DNB wordt getoetst aan de hand van de mate waarin haar P&c-cyclus goed functioneert. Als norm geldt dat minimaal 99% van de ZBO-uitgaven rechtmatig moet zijn. Over de uitgaven in 2013 bedroeg dit percentage 99,2% (in 2012 98,9%). De afwijking wordt veroorzaakt doordat is afgeweken van de regelgeving voor Europese aanbestedingen. De kosten die worden toegerekend aan de ZBO-taak zijn integrale kosten, d.w.z. inclusief de kosten voor ondersteuning die voor deze taak zijn gemaakt. De ondersteuning van DNB is centraal georganiseerd. De toerekening van de kosten van deze ondersteuning die worden gemaakt voor de ZBO-taak vindt plaats op basis van sleutels, zoals personele capaciteit. In bijlage 3 is een toelichting op de gehanteerde sleutels opgenomen. 3.4 Aansprakelijkstellingen en aansprakelijkheidsprocedures Het komt voor dat DNB uit hoofde van haar toezichttaak of anderszins aansprakelijkstellingen ontvangt (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). In sommige gevallen worden aansprakelijkheidsprocedures tegen DNB aanhangig gemaakt. Indien de uit een dergelijke procedure voortvloeiende verplichting voor DNB niet redelijkerwijs valt in te schatten of er geen redelijke mate van zekerheid bestaat dat de verplichting moet worden voldaan, wordt volstaan met vermelding in deze paragraaf. De directie heeft ter zake van de betreffende aanhangige aansprakelijkheidsprocedures geen aanleiding gezien om in dit verslagjaar een voorziening te treffen. De relevante lopende zaken worden hieronder toegelicht. Vorderingen van Fortisaandeelhouders Een groep van (Belgische) Fortisaandeelhouders heeft DNB - naast de Nederlandse Staat en Fortis - betrokken in een procedure bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel en (onder 33 andere) een schadevergoeding van EUR 5 per aandeel gevorderd. Onbekend is om hoeveel aandelen het gaat. De Rechtbank van Koophandel heeft in zijn vonnis van 8 december 2009 het beroep op immuniteit van de Nederlandse Staat en DNB in deze procedure gehonoreerd. In 2011 hebben (enkele van) de Fortisaandeelhouders tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep. Het Hof van Beroep heeft in 2013 geoordeeld dat de Nederlandse Staat en DNB niet kunnen worden gedaagd voor de Belgische rechter wegens immuniteit. Stichting Pensioenfonds Vereenigde Glasfabrieken Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij uitspraak van 10 september 2013 het hoger beroep van DNB verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Inzet van de procedure was een aanwijzing van DNB tot mitigering of af bouw van de omvangrijke goudbelegging van het pensioenfonds. De rechtbank heeft bij uitspraak van 15 maart 2012 het beroep van het pensioenfonds gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd, het aanwijzingsbesluit herroepen alsmede het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding als gevolg van de vernietiging. Laatstgenoemde procedure wordt nu voortgezet. Het pensioenfonds heeft de schade in mei 2012 becijferd op circa EUR 9.500.000. Een uitspraak van de rechtbank op het verzoek om schadevergoeding wordt in 2014 verwacht. Stichting Gedupeerden Easy Life De Stichting Gedupeerden Easy Life (de “Stichting”) heeft DNB in 2012 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. De Stichting heeft (onder andere) een verklaring voor recht gevorderd dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld jegens beleggers die geld hebben geïnvesteerd bij diverse (niet onder toezicht staande) vennootschappen die actief waren onder de noemer Easy Life en dat DNB is gehouden tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade. In de procedure zijn conclusies gewisseld en begin december 2013 heeft pleidooi plaatsgevonden. Uitspraak wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2014. Scheepvaart-onderneming en ondernemer uit Griekenland Een natuurlijk persoon en een onderneming uit Griekenland hebben onder andere DNB en de Nederlandse Staat gedagvaard voor de rechter in Griekenland. Het geschil dat heeft geleid tot het uitbrengen van de dagvaarding betreft een zakelijk geschil tussen de betreffende onderneming en een consortium van banken over (de terugbetaling van) een kredietfaciliteit en - in verband daarmee - het inroepen van een bankgarantie. Het belangrijkste verwijt dat DNB lijkt te worden gemaakt is dat aan DNB in het kader van deze kwestie zou zijn gemeld dat sprake zou zijn van witwassen van inkomen uit criminele activiteiten en dat DNB daarop niet (adequaat) heeft ingegrepen. DNB heeft in maart 2013 schriftelijk verweer ingediend bij de rechtbank in Griekenland. De behandeling van de zaak is uitgesteld tot april 2014. Curatoren DSB Bank en diverse belangenverenigingen De curatoren van DSB Bank hebben - samen met enkele belangenverenigingen van rekeninghouders van DSB Bank –DNB in november 2013 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. In de dagvaarding vorderen zij (samengevat) dat de rechtbank oordeelt dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor schade als gevolg van het faillissement van DSB Bank. Aan DNB worden onder andere de volgende verwijten gemaakt: (i) DNB heeft ten onrechte in 2005 een bankvergunning aan DSB Bank en verklaringen van geen bezwaar afgegeven, (ii) DNB heeft onvoldoende daadkrachtig opgetreden bij het doorlopend toezicht op DSB, (iii) DNB heeft ten onrechte de waarde van het door DSB in het kader van de ECB-faciliteiten gegeven onderpand afgewaardeerd en daarbij onzorgvuldig gehandeld, en (iv) DNB heeft onzorgvuldig gehandeld door zich de belangen van potentiële crediteuren van DSB onvoldoende aan te trekken. 34 4.Verantwoording fec Het Financieel Expertise Centrum (FEC) is in 1998 opgericht om de integriteit van de financiële sector te versterken. Het FEC is een multidisciplinair samenwerkingsverband tussen autoriteiten met een toezicht-, controle-, vervolgings- en opsporingstaak in de financiële sector. De samenstelling van het FEC was in 2013: Autoriteit Financiële Markten (AFM), Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Belastingdienst, de Nederlandsche Bank (DNB), Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), Openbaar ministerie (OM) en politie. Als waarnemers bij de niet-operationele activiteiten van het FEC zijn de ministeries van Financiën en Veiligheid & Justitie betrokken. De taken van het FEC zijn (1) het creëren van structurele informatie-uitwisseling tussen de FEC-partners, (2) het realiseren van een kenniscentrum van, voor en door de FEC-partners op de voor het FEC relevante kennisg ebieden, en (3) het uitvoeren van projecten met het oog op concrete, operationeel bruikbare resultaten. Het FEC bestaat organisatorisch uit een FEC-raad en een FEC-eenheid en is beheersmatig ondergebracht bij DNB. De FEC-raad staat onder voorzitterschap (voor een tweede periode van 2012-2014) van mw. mr. A.J. Kellermann, directeur van DNB. De FEC-eenheid voert de taken van het FEC uit en legt verantwoording af aan de FEC-raad. De AIVD heeft medio 2013 haar deelname aan het FEC-convenant per 1 januari 2014 beëindigd. De Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland is, met instemming van de FEC-Raad, op grond van artikel 1 lid 3 van het Convenant FEC 2009, per 1 januari 2014 toegetreden tot het FEC. Ook in 2013 was een belangrijke taak de informatie-uitwisseling tussen de FECpartners binnen het informatieplatform. Daarnaast is het project Uitkomsten National Threat Assessment Witwassen (NTA) geëvalueerd, hebben onderzoeken plaatsgevonden naar integriteitsbedreigingen bij pensioenfondsen en zijn met hypotheekverstrekkers acties ondernomen in de bestrijding van hypotheekfraude. Met instemming van de FEC-raad hebben de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, Koninklijke Marechaussee, FIU-Nederland, Immigratie- en Naturalisatiedienst en Belastingdienst/Douane deelgenomen aan het FEC-project Terrorisme Financiering. In dit project is ten aanzien van een casus over een specifieke terroristische organisatie informatie uitgewisseld met als doel het opstellen van een gezamenlijke interventiestrategie. Hiertoe hebben voornoemde FEC-participanten een addendum bij het Informatieprotocol FEC 2011 ondertekend. Tot slot is het FEC aangesloten bij (internationale) initiatieven en samenwerkingsverbanden die het doel en de missie van het FEC raken, zoals de Regiegroep Aanpak Misbruik Vastgoed. Hierbij is ook een eerste verkenning gedaan naar een samen werking met FIN-NET. FIN-NET een samenwerkingsverband op het gebied van informatie deling tussen 112 partners en is onderdeel van de Engelse toezichthouder FSA (Financial Services Authority). Verder is een structurele Publiek Private Samenwerking opgezet tussen het FEC, de NVB en de vier grootbanken. Het Convenant FEC 2009 en het Informatie _ protocol FEC 2011 zijn in 2013 geëvalueerd. Dit heeft geresulteerd in een aangepast Convenant 2014 en een aangepast Informatieprotocol FEC 2014. Kosten Het FEC ontvangt jaarlijks een rijksbijdrage van het ministerie van Financiën. Het FEC stelt hiertoe een eigen begroting vast waarin de personeelskosten van de FEC-eenheid zijn opgenomen, de kosten van ‘gastvrouw’ DNB (huisvesting, kantoormiddelen, ICT, etc.) en de uitgaven van het FEC. Aangezien het FEC geen rechtspersoonlijkheid heeft wordt de rijksbijdrage van het ministerie van Financiën ‘gepositioneerd’ op de rekening van DNB ten behoeve van het FEC. De gerealiseerde kosten voor de FEC-taak vallen EUR 0,3 miljoen lager uit dan begroot. De onderschrijding is met name veroorzaakt door besparingen op de personeelskosten. Dit bedrag wordt verrekend met het ministerie van Financiën. 35 Tabel 4.1 Kosten FEC 2013 EUR miljoen FEC-eenheid 36 Nacalculatie bijdrage overheid Voorschot Te verrekenen 0,93 1,2 -0,27 5. Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: de directie en Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank N.V. Wij hebben de bijgaande, door ons gewaarmerkte, ZBO-verantwoording (hierna ‘het overzicht’) van De Nederlandsche Bank N.V. te Amsterdam over het jaar geëindigd op 31 december 2013 gecontroleerd. De verantwoording is opgesteld door de directie van De Nederlandsche Bank N.V. in overeenstemming met artikel 5 lid 2 van de Wet bekostiging financieel toezicht. Deze verklaring heeft uitsluitend betrekking op de volgende tabellen en bijlage inzake de kosten, opbrengsten en voorschotten van het toezicht (hierna ‘de verantwoording’): • Tabel 3.2 ‘Financiering toezichtkosten 2013; • Tabel 3.3 ‘Te verrekenen met instellingen in 2014’; • Bijlage 2 ‘Details toezichtkosten’. Verantwoordelijkheid van de directie De directie van de vennootschap is verantwoordelijk voor het opstellen van de verantwoording in overeenstemming met artikel 5 lid 2 van de Wet bekostiging financieel toezicht. De directie is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als de directie noodzakelijk acht om het opstellen van de verantwoording mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de verantwoording op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het door het ministerie van Financiën afgegeven controleprotocol voor het financieel beheer van het toezicht op de financiële markten. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en toelichtingen in de verantwoording. De geselecteerde werkzaamheden zijn af hankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de verantwoording een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opstellen van de verantwoording door de vennootschap, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de vennootschap. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door de directie van de vennootschap gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de verantwoording. 37 Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel zijn de in de verantwoording van De Nederlandsche Bank N.V. opgenomen kosten, opbrengsten en voorschotten van het toezicht over het jaar geëindigd op 31 december 2013 in alle van materieel belang zijnde aspecten weergegeven in overeenstemming met artikel 5 lid 2 van de Wet bekostiging financieel toezicht. Voorts zijn wij van oordeel dat de in de verantwoording opgenomen kosten, opbrengsten en voorschotten rechtmatig tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de voor De Nederlandsche Bank N.V. relevante wetgeving zoals opgenomen in het Toezichtarrangement aangaande de toezichthouders op de financiële markten. Verklaring betreffende de verantwoording Wij vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het overeenkomstig artikel 5 lid 2 van de Wet bekostiging financieel toezicht opgestelde overzicht van de Nederlandsche Bank N.V., voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de verantwoording inzake de kosten, opbrengsten en voorschotten van het toezicht over het jaar geëindigd op 31 december 2013. Basis voor financiële verslaggeving en beperking in gebruik en verspreidingskring Zonder af breuk te doen aan ons oordeel vestigen wij de aandacht op het doel waarvoor en de basis voor financiële verslaggeving waarop de verantwoording is opgesteld. De verantwoording is opgesteld voor het ministerie van Financiën en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met als doel De Nederlandsche Bank N.V. in staat te stellen verantwoording af te leggen over de kosten, opbrengsten en voorschotten van het toezicht. Hierdoor is de verantwoording en onze verklaring mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Amsterdam, 12 maart 2014 Deloitte Accountants B.V. drs. H.H.H. Wieleman RA 38 Bijlage 1 toezicht: doelen, activiteiten en effecten Tabel 1 Ambities, key performance indicators en resultaten voor 2013 Toezichtambities: Key performance indicators (kpi’s) en streefwaarden: Prestatie en toelichting: Het toezicht slaagt erin de kans op deconfitures en instabiliteit te minimaliseren Aantal deconfitures, i.c.m. % geld veilig gesteld in een jaar. DNB streeft naar afwezigheid van deconfitures en 100% veiliggestelde tegoeden. Er was één deconfiture: in februari 2013 moest SNS Reaal genationaliseerd worden. Met de gekozen aanpak zijn depositohouders 100% veiliggesteld. Ontwikkeling toezichtregimes. DNB streeft ernaar dat midden-totlaag-risico instellingen niet langer dan een ½ jaar onder het urgente regime vallen; hoog-risico instellingen niet langer dan 1 jaar. Bij twee midden-tot-laag-risico instellingen was DNB van oordeel dat het urgente toezichtregime langer dan ½ jaar moest worden toegepast, en bij één hoog-risico instelling langer dan een jaar. Ontwikkeling solvabiliteit en dekkingsgraden. DNB streeft ernaar dat 100% van de instellingen voldoet aan de minimumeisen. Per eind 2013 voldeden alle banken aan de Tier 1 kapitaalvereisten. De gemiddelde solvabiliteit steeg van 12,3% (ultimo 2012) naar 13,0% (ultimo 2013). Alle verzekeraars voldeden per ultimo 2013 aan de minimumeisen; de gemiddelde solvabiliteitsratio (S1) voor de gehele sector steeg van 262% naar 266%. Van de pensioenfondsen voldeed 79% aan het Minimum Vereist Eigen Vermogen; de gemiddelde dekkingsgraad steeg van 102% naar 110%. Voor circa 5,6 miljoen deelnemers zijn de pensioenrechten in 2013 verlaagd. De gewogen gemiddelde hoogte van deze korting bedroeg 1,9%. Het toezicht behoort internationaal tot de best practice Score op het IMF Financial Sector Assessment Program (FSAP). DNB wil behoren tot de beste landen in de benchmark en een positieve ontwikkeling realiseren t.o.v. de vorige beoordeling. De meest recente IMF FSAP dateert uit 2011. Hierin behaalde het toezichtraamwerk een goede positie (boven o.a. VS, VK en Duitsland). Het IMF bestempelde de verbeteringen t.o.v. de vorige meting (2003/4) als ‘significant’. Het toezicht bevordert het vertrouwen in de Nederlandse financiële sector Poortwachtersfunctie (toetsingen en vergunningverlening). DNB streeft naar afwezigheid van probleemdossiers binnen 2 jaar na toetsing of verlening van verklaring van geen bezwaar (vvgb). Er ontstond geen probleemdossier binnen 2 jaar na verlening van een vvgb. Bij één instelling achtte DNB het noodzakelijk om een probleemdossier aan te maken binnen 2 jaar na toetsing van een beleidsbepaler. Het toezicht heeft gezag in de Nederlandse financiële sector Ontwikkeling reputatie DNB in de Voor 2013 was de score 68. financiële sector. DNB streeft naar een score hoger dan 70 in de jaarlijkse Erasmus reputatiemonitor onder primaire relaties (onder toezicht staande instellingen en medewerkers). 39 Tabel 2 Aantal getoetste beleidsbepalers 2009 Kredietinstellingen Verzekeraars Overige Wft Pensioenfondsen Betaalinstellingen 1 Trustkantoren Totaal Waarvan: Afgekeurde aanvragen Ingetrokken aanvragen Hertoetsing deskundigheid Hertoetsing betrouwbaarheid Goedkeuring desk. met voorschriften 1 2010 2011 2012 2013 319 331 252 185 166 395 403 335 256 337 5 - 100 162 124 467 460 354 379 367 70 72 104 117 73 153 119 167 143 111 1.409 1.385 1.312 1.242 1.178 1 - 3 13 20 86 96 91 108 145 - - 1 4 8 - - 1 0 13 - - 3 78 1 2009 2010 2011 2012 2013 384 407 464 243 239 78 148 90 68 94 - 16 1 2 - Hieronder zijn ook de Geldtransactiekantoren begrepen Tabel 3 Aantal verleende vvgb’s 1 Totaal vvgb’s - banken - elektronischgeldinstellingen - coöperatieve banken - verzekeraars - beleggingsondernemingen en beheerders icbe 1 - - - - 1 64 56 109 5 29 242 187 264 168 115 Niet alle vvgb-aanvragen leiden tot het daadwerkelijk verlenen van de gevraagde vvgb. Sommige aanvragen zijn vanwege onvolledigheid buiten behandeling gesteld of op prudentiële gronden afgewezen. Ook zijn in 2013 meerdere aanvragen door de aanvragers ingetrokken. Tabel 4 Inschrijvingen in de registers Onder toezicht DNB Kredietinstellingen 1 Verzekeraars 2 Herverzekeraars Pensioenfondsen Betaalinstellingen 3 Trustkantoren 4 PPI Notif icatie in Nederland 2009 2010 2011 2012 5 2013 5 2009 2010 249 239 231 223 416 377 345 324 15 15 15 579 514 12 14 167 176 2011 2012 5 2013 5 214 528 298 918 546 559 577 590 965 1.023 918 12 11 11 937 54 58 58 60 461 415 381 34 41 50 185 187 192 6 9 10 Inclusief Rabo en aangesloten Rabo’s en niet-EU bijkantoren. Hieronder zijn ook begrepen de vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen ( VOW’ers). 3 Hieronder zijn ook de begrepen de Wisselkantoren, Geldtransactiekantoren en Elektronischgeldinstellingen. Met ingang van van 1 juli 2012 worden EER agenten niet langer in het DNB register opgenomen. 4 Inclusief enkelvoudige en groepshoofden. 5 Inclusief onder toezicht staande instellingen in Caribisch Nederland. 1 2 40 Tabel 5 Maatregelen bij onder toezicht staande instellingen 2009 2010 2011 2012 2013 Waarvan: Banken 1 Verzeke- Pensioen- Betaal- Trust- Beleg- raars 2 fonds en 3 instel- kan- gings- Beleggings- lingen toren instel- onder lingen nemingen 4 Aanwijzing Last onder dwangsom Bestuurlijke boete Publicatie Financieringsplan Saneringsplan Herstelplan 11 12 8 10 10 203 114 93 54 49 2 1 2 1 4 - - 1 - - - 1 1 2 - 4 - - - - 343 13 3 - - 3 3 3 1 - - - 1 - - 1 2 - - - 1 1 - - - - - - - - 568 147 112 68 63 Stille curatele Aanstelling bewindvoerder Doorhaling uit het register Noodregeling Aangifte bij het OM Totaal – waarvan gepubliceerd 2 2 3 8 40 2 1 1 1 1 2 3 11 43 0 2 1 3 0 0 0 0 0 0 0 Bestuurlijke boete opgelegd van EUR 27.225,-. Bestuurlijke boete van EUR 10.000,-. 3 In 4 gevallen dwangsommen verbeurd voor een totaal bedrag van EUR 30.500,-. 4 Bestuurlijke boete opgelegd voor een totaalbedrag van EUR 20.000,-. 1 2 Tabel 6 Maatregelen bij niet onder toezicht staande instellingen Illegalen 2009 2010 2011 2012 2013 Waarvan in de sectoren: Banken 1 Verzeke- Pensioen- Betaal- Trust- raars fondsen instel- kant oren3 lingen 2 Last onder dwangsom – waarvan gepubliceerd Bestuurlijke boete – waarvan gepubliceerd Publicatie Aanwijzing Stille curatele Aangifte bij het OM Noodregeling Faillissement op verzoek DNB Totaal – waarvan gepubliceerd 3 1 1 1 1 - 1 - 1 - 1 8 1 2 4 11 3 3 - 1 - 2 2 1 1 - 4 - - 1 4 5 2 - - 2 2 1 - 1 2 2 2 - 1 - - - - - - - - - - 23 11 8 6 14 5 3 2 1 2 5 1 1 0 0 3 6 1 Dwangsommen verbeurd voor in totaal EUR 7.500,-. Bestuurlijke boetes opgelegd voor een totaal bedrag van EUR 200.000, Bestuurlijke boetes opgelegd voor een totaal bedrag van EUR 780.000,3 Bestuurlijke boetes opgelegd voor een totaal bedrag van EUR 440.500,1 2 41 Tabel 7 Bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures 1 Bezwaarschriftprocedures Kredietinstellingen (Wtk, Wft) - waarvan particulieren 2 Verzekeraars (Wtv, Wtn, Wft) Pensioenfondsen (Pw, Psw, Wvb, Wet Bpf 2000) Betaalinstellingen (Wgt) Trustkantoren (Wtt) Beleggingsondernemingen- en instellingen (Wtb, Wte, Wft) - waarvan particulieren 2 Statistiekrapporteurs (Wf bb) Totaal - waarvan particulieren 2 1 2009 2010 45 32 (Hoger) beroepsprocedures 2011 2012 2013 2009 2010 2011 2012 2013 88 316 299 340 10 45 81 284 272 4 4 41 36 271 308 34 268 249 23 14 17 7 94 6 0 5 1 2 38 36 54 36 70 5 4 3 1 7 10 2 10 7 12 8 3 2 7 15 11 8 5 4 4 47 71 194 179 185 7 9 5 0 0 6 8 8 61 72 2 0 0 0 16 8 15 12 0 6 2 2 2 2 3 165 231 592 550 726 38 71 66 346 403 39 90 289 272 4 6 41 34 268 249 Dit betreft de in het betreffende jaar afgesloten zaken alsmede de per 31 december van het betreffende jaar nog in behandeling zijnde zaken. Dit betreft het aantal zaken van particulieren over de toepassing van het depositogarantiestelsel (Icesave, DSB) resp. het beleggingscompensatiestelsel (TPC, St. George Private Finance) en zijn meegeteld met het totaal aantal zaken van kredietinstellingen resp. beleggingsondernemingen. 2 42 Bijlage 2 Details toezichtkosten Tabel 1 Toezichtkosten per doelgroep EUR miljoen Banken Pensioen- Verze- Betaal- Beleg- Beleg- fondsen keraars instel gings- gings- kantoren cc-mijen lingen Trust- Casino’s, instel onderne Bes Realisatie Begroting 2013 2013 Verschil en sanc- lingen mingen 0,79 0,10 0,49 1,12 - 0,14 8,41 8,09 tiewet Uitvoerende activiteiten Toetreding Lopend toezicht Handhaving Statistiek 2,65 1,13 1,99 26,29 10,45 17,42 0,72 0,54 0,99 1,25 0,06 0,34 58,07 59,45 -1,38 1,41 0,80 0,68 0,09 0,04 0,04 0,15 - - 3,21 5,63 -2,42 1,65 0,98 1,02 - 0,32 0,12 - - - 4,09 4,79 -0,69 Totaal uitvoerend 32,01 13,36 21,11 1,60 1,00 1,63 2,53 0,06 0,48 73,78 77,95 -4,17 0,52 0,29 0,43 - - - - - - 1,24 1,45 -0,21 3,16 0,90 0,85 - 0,01 0,01 - - - 4,93 6,56 -1,63 1,25 1,15 0,60 0,02 0,03 0,03 0,13 0,02 0,01 3,25 4,95 -1,70 3,31 0,73 0,42 0,08 0,05 0,18 0,10 0,01 - 4,88 4,62 0,26 0,52 0,36 0,38 0,03 0,02 0,03 0,04 0,00 - 1,38 1,71 -0,33 8,77 3,43 2,68 0,13 0,12 0,24 0,27 0,02 0,01 15,68 19,29 -3,61 40,77 16,79 23,79 1,73 1,12 1,87 2,80 0,08 0,50 89,46 97,25 -7,79 3,62 1,89 2,64 0,19 0,14 0,21 0,31 0,01 0,06 9,06 8,87 0,19 1,13 0,33 0,32 0,03 0,02 0,05 0,04 0,00 0,00 1,93 2,17 -0,24 5,36 2,90 3,74 0,32 0,31 0,35 0,48 0,05 0,06 13,57 14,24 -0,67 3,11 1,53 2,16 0,16 0,11 0,17 0,26 0,01 0,05 7,55 6,56 0,99 1,16 0,53 0,78 0,06 0,04 0,06 0,09 0,00 0,01 2,73 3,19 -0,46 Toezichtbrede activiteiten Kennisopbouw Extern beleid en regelgeving Intern beleid Juridische activiteiten Externe communicatie Grote projecten Totaal toezichtbreed Totaal primaire activiteiten Ondersteunende activiteiten Besturing Juridische ondersteuning ICT-ondersteuning P&O-ondersteuning Communicatieondersteuning Informatievoorziening Facilitaire diensten Beveiliging en transport 0,32 2,10 1,08 1,54 0,11 0,08 0,12 0,18 0,00 0,04 5,25 6,00 -0,75 4,25 2,07 2,85 0,22 0,15 0,23 0,36 0,01 0,07 10,20 10,40 -0,20 0,06 0,03 0,05 0,00 0,00 0,00 0,01 0,00 0,00 0,15 0,31 -0,16 Totaal ondersteunende activiteiten 20,79 10,37 14,07 1,08 0,84 1,19 1,73 0,07 0,28 50,44 51,73 -1,29 Totaal toezichtkosten 61,56 27,16 37,87 2,81 1,96 3,06 4,53 0,16 0,78 139,90 148,98 -9,08 Totaal Realisatie 2012 50,76 29,33 34,56 3,01 1,42 3,49 3,85 0,17 0,98 127,57 Totaal Realisatie 2011 46,40 26,59 33,82 3,36 0,80 3,69 2,73 0,15 0,50 118,05 Totaal Realisatie 2010 42,81 23,87 27,81 2,85 0,83 3,32 2,72 0,13 104,34 2010: Met ingang van 10 oktober 2010 houdt DNB toezicht op de financiële instellingen op de BES eilanden. De kosten over 2010 zijn begrepen in de afzonderlijke doelgroepen. 43 Tabel 2 Toezichtkosten categoraal EUR miljoen Banken Reguliere bedrijfskosten Personeelskosten Andere beheerskosten Afschrijvingen Overige bedrijfsopbrengsten Geactiveerde kosten Totaal Pensioen- Verze- fondsen keraars Betaal- Beleggings- Beleggings- Trust- Casino’s, instel- instel- onderne- kantoren cc-mijen en lingen lingen mingen sanctiewet Bes Totaal 40,58 19,63 28,04 2,05 1,39 2,22 3,34 0,09 0,60 97,95 17,53 5,80 7,48 0,58 0,45 0,65 0,90 0,06 0,12 33,57 3,83 1,91 2,57 0,19 0,19 0,22 0,30 0,01 0,05 9,27 -0,03 -0,01 -0,02 -0,00 -0,00 -0,00 -0,01 -0,00 -0,00 -0,08 -0,35 -0,17 -0,20 -0,00 -0,06 -0,02 -0,00 -0,00 -0,00 -0,81 61,56 27,16 37,87 2,81 1,96 3,06 4,53 0,16 0,78 139,90 230,8 114,9 161,7 11,8 8,0 12,8 19,3 0,4 3,6 563,4 84,9 42,1 57,0 4,3 3,4 4,9 6,9 0,3 1,1 204,9 315,7 157,0 218,7 16,1 11,4 17,7 26,3 0,7 4,7 768,2 Fte Primaire activiteiten Ondersteunende activiteiten Totaal fte Tabel 3 Ontvangen voorschotten van instellingen over 2013 EUR miljoen Voorschot totaal Banken 1 Pensioenfondsen Verzekeraars Verzekeraars (exclusief Zorg) Zorgverzekeraars Betaalinstellingen 2 Trustkantoren Beleggingsinstellingen Beleggingsondernemingen Casino's, cc-mijen en sanctiewet Totaal Banken incl overige kredietinstellingen (niet banken) Betaalinstellingen incl elektronischgeldinstellingen 3 Boetes en dwangsommen 1 2 44 waarvan regulier waarvan leges waarvan b&d 3 54,11 53,12 0,95 0,03 30,92 30,80 0,09 0,03 37,02 36,34 0,67 0,00 31,12 30,45 0,67 0,00 5,89 5,89 0,00 0,00 0,73 0,62 0,11 0,00 1,28 1,10 0,05 0,13 0,76 0,75 0,01 0,00 3,88 3,64 0,23 0,01 - - - - 128,70 126,38 2,12 0,19 Bijlage 3 grondslagen kostentoerekening Deze bijlage geeft een overzicht van de grondslagen die in deze ZBO-verantwoording zijn gehanteerd bij de toerekening van de kosten aan de ZBO-taken van DNB. Heffingssystematiek Met ingang van 2013 is de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) in werking getreden. In de nieuwe bekostigingssystematiek wordt, anders dan tot nu toe het geval was, uitgegaan van een forfaitaire overheidsbijdrage aan de kosten van de toezichthouders. Ook de wijze waarop de kosten aan de financiële sector worden doorberekend is veranderd. De meest in het oog springende verandering betreft de toerekening van toezichtkosten aan de verschillende toezichtcategorieën op basis van procentuele aandelen, die in beginsel voor een periode van vijf jaar wettelijk zijn vastgesteld. Er waren drie redenen om het vorige bekostigingssysteem te wijzigen en op te nemen in één wet: • het creëren van duidelijkheid over de verdeling van de kosten van DNB tussen enerzijds overheid en anderzijds marktpartijen en instellingen die deel uitmaken van de financiële sector; • het beperken van de f luctuaties in de jaarlijks op te leggen heffingen; • het vereenvoudigen en stroomlijnen van de wet- en regelgeving die betrekking heeft op het financieel beheer bij de toezichthouders. De hoogte van de door de Staat te verstrekken bijdrage voor het toezicht op de financiële markten is niet langer gekoppeld aan de feitelijk gemaakte kosten. In plaats daarvan is de overheidsbijdrage in de vorm van een forfait vastgelegd in de wet. De hoogte van dit forfait ad EUR 18,8 miljoen is lager dan het niveau van de overheidsbijdragen over de afgelopen jaren en sluit aan bij het niveau vóór het uitbreken van de financiële crisis. In de toekomst zal de bijdrage jaarlijks muteren vanwege binnen de rijksbegroting verwerkte loon- en prijsbijstellingen en opgelegde taakstellingen. De overheidsbijdrage komt vanaf 2015 vermoedelijk te vervallen. Een uitzondering hierop vormt de overheidsbijdrage aan de kosten van het BEStoezicht. Het gevolg van deze wijziging in het bekostigingssysteem is een eventuele stijging van de kosten voor de financiële sector. Niet alleen bij de inwerkingtreding van deze wet, maar ook daarna aangezien eventuele toekomstige wijzigingen in de kosten van DNB in beginsel ten laste of ten gunste komen voor de financiële sector. In de nieuwe systematiek worden de f luctuaties bij de jaarlijks op te leggen heffingen beperkt door de kosten per toezichtcategorie te bepalen op basis van een vast percentage van het totaal van de door de sector te dragen kosten. Deze percentages zijn vastgesteld aan de hand van het karakter en de intensiteit van het toezicht op de te onderscheiden categorieën. Aangezien het karakter en de intensiteit van het toezicht op termijn kan veranderen, wordt de procentuele verdeling van de kosten over de toezichtcategorieën iedere vijf jaar bezien en zo nodig ook herzien. Een tussentijdse herziening van de percentages is mogelijk wanneer een wijziging van de wetgeving op het terrein van het toezicht daartoe aanleiding geeft. In dat kader zijn de percentages vanaf 2014 herzien als gevolg van de invoering van de richtlijn AIFM. Ook de wijziging van de toezichtintensiteit als gevolg van de implementatie van de nieuwe toezichtaanpak FOCUS! is meegenomen in de herziening van de percentages vanaf 2014. Teruggave van de opbrengsten uit hoofde van boetes en dwangsommen blijft (in ieder geval) tot en met 2014 gehandhaafd. Om daarin te voorzien zal de toezichthouder de in dat verband onherroepelijk verkregen gelden, opnemen in de exploitatierekening. De verdeling van het exploitatieresultaat geschiedt overeenkomstig de systematiek die wordt gehanteerd voor de toerekening van de kosten van DNB aan toezichtcategorieën. De ministers zijn bevoegd te beslissen om het exploitatiesaldo niet of slechts ten dele te betrekken bij de doorberekening van kosten aan marktpartijen, om te voorkomen dat er een al te sterke invloed van uitgaat op de jaarlijks aan de sector op te leggen heffingen. Het deel van het saldo dat op dat moment 45 niet wordt doorberekend, wordt bij de vaststelling van het exploitatiesaldo over het daaropvolgende jaar betrokken. Om een cumulatie-effect te voorkomen is tevens bepaald dat een uitgestelde verrekening met marktpartijen niet mogelijk is voor het deel van het exploitatiesaldo, positief of negatief, dat het bedrag van EUR 5 miljoen overstijgt. Het effect van de lagere overheidsbijdrage is, naar rato van de mate waarin de Staat voorheen bijdroeg in de kosten van het toezicht op een categorie, verdeeld over de categorieën. Hoe groter het procentuele aandeel van de overheidsbijdrage in een categorie was, des te groter is de impact in de nieuwe situatie voor de in die categorie opgenomen marktpartijen. Om te voorkomen dat dit effect te groot zou worden, is besloten om de toenames bij ‘betaalinstellingen’ en ‘trustkantoren’ te maximeren. Daarnaast is een uitzondering gemaakt voor de categorie ‘Casino’s, creditcard- en leasemaatschappijen’. De instellingen in deze categorie krijgen geen heffing opgelegd, aangezien het toezicht zich primair richt op het voorkomen van overtredingen door niet onder toezicht staande instellingen en personen. Met andere woorden, de kosten van het toezicht op deze categorie worden volledig vanuit de overheidsbijdrage gefinancierd. In de bekostigingswet is vastgelegd dat de toezichthouders voor eenmalige handelingen leges moeten heffen. Deze bevoegdheid heeft over het algemeen een ‘dwingend’ karakter. De legestarieven zijn thans voor de periode van vijf jaar vastgesteld en opgenomen in de Wbft. De eenmalige toezichthandelingen waarvoor leges kunnen worden vastgesteld, worden onderscheiden in: i ‘pre-toelatingshandelingen’: vergunning, ontheffing, verklaring van ondertoezichtstelling, nschrijving in het register, betrouwbaarheids- en deskundigheidstoetsing in het kader van vergunning en inschrijving in het register; ii ‘post-toelatingshandelingen’: verklaring van geen bezwaar, betrouwbaarheids- en deskundigheidstoetsing na melding of in het kader van een verklaring van geen bezwaar. Door de opgelegde boetes en dwangsommen betalen overtreders (een deel van) de eigen extra toezichtkosten. De boetes en dwangsommen worden niet in de begroting opgenomen. Het totaal van de in enig jaar ontvangen boetes en dwangsommen wordt toegevoegd aan de exploitatierekening. Gehanteerde sleutels De toerekening van de kosten naar de hoofdtaak Toezicht gebeurt voor de primaire divisies aan de hand van de capaciteitsverdeling (in fte’s). Voor de toerekening van de interne ondersteuning zijn de sleutels uit de onderstaande tabel gehanteerd. 46 Tabel Belangrijkste toerekeningssleutels ondersteuning 1 Aspect Belangrijkste element Besturing Directie Directie Finance en advies Finance Intern organisatieadvies Iad Accountantsonderzoeken Toegerekend naar/op basis van Personele capaciteit afdelingen Personele capaciteit afdelingen Afgenomen uren Personele capaciteit afdelingen Juridische zaken Juridisch advies Gerealiseerde uren en externe kosten rechtstreeks Ict Ict werkplekken Exploitatie Ict advies en projecten Aantal pc’s Gebruikte applicaties en data-opslag Afgenomen uren P&O P&O Advies en beleid Personele capaciteit afdelingen Informatie/ communicatie Informatiedienst 2 Externe communicatie Interne communicatie Vertalingen Personele capaciteit afdelingen Personele capaciteit afdelingen Personele capaciteit afdelingen Afgenomen uren Facilitair Huisvesting Fd werkplekken Repro Fd advies Aantal vierkante meters Aantal werkplekken Gemaakte repro kosten in euro Afgenomen uren Beveiliging en t ransport Standaard bewaking kantoorpand Personele capaciteit afdelingen Beveiligingsbeleid, bewaking en Betalingsverkeer transport waarden 1 Voor de overzichtelijkheid zijn hier niet alle producten met hun kostenverdeelsleutel weergegeven. 2 Incl. archief en bibliotheek. 47 Bijlage 4 afkortingenlijst AFM: AIFM: AOV: AQR: BCBS: BES: CA: CFTC: CRD: CRR: CSN: EBA: ECB: EER: EIOPA: ENS: ERB: FEC: FSAP: FSB: FTK: IAIS: IMF: IORP: KNB: KPI: LTGA: NCA: OM: ORSA: PPI: QIS: RMT: RvC: RWA: SIFI: SREP: SRM: SSM: SSM-R: SZW: TSC: UFR: VPL: Vvgb: Wbft: Wft: WGA: WIA: Wvbp: Wwft: 48 Autoriteit Financiële Markten Alternative Investment Fund Managers Arbeidsongeschiktheidsverzekering Asset Quality Review Basel Committee on Banking Supervision Bonaire, Sint Eustatius en Saba Comprehensive Assessment US Commodity Futures Trading Commission Capital Requirements Directive Capital Requirements Regulation Commissie Structuur Nederlandse banken European Banking Authority Europese Centrale Bank, European Central Bank Europese Economische Ruimte (EU plus Liechtenstein, Noorwegen, IJsland) European Insurance and Occupational Pensions Authority Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal Eigen Risico Beoordeling Financieel Expertisecentrum Financial Sector Assessment Program Financial Stability Board Financieel ToetsingsKader International Association of Insurance Supervisors Internationaal Monetair Fonds Institutions for Occupational Retirement Provision Kabinetsvisie Nederlandse Bankensector Key Performance Indicator Long-Term Guarantees Assessment National Competent Authority Openbaar Ministerie Own Risk & Solvency Assessment Premiepensioeninstelling Quantative Impact Study (afdeling) Risicomanagement Toezicht Raad van Commissarissen Risk Weighted Asset Systemically Important Financial Institution Supervisory Review and Evaluation Process Single Resolution Mechanism Single Supervisory Mechanism SSM-Regulation Sociale Zaken en Werkgelegenheid Theoretisch solvabiliteitscriterium Ultimate Forward Rate VUT, prepensioen en levensloopregeling Verklaring van geen bezwaar Wet bekostiging Financieel Toezicht Wet op het Financieel Toezicht Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen Wet versterking bestuur pensioenfondsen Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
© Copyright 2024 ExpyDoc