wtw 13302 vergunning

Watervergunning
Datum
Nummer
Onderwerp
25 maart 2014
RWS-2014/13354
Besluit op aanvraag om wijziging van de vergunning van:
Afvalzorg Deponie B.V.
Postbus 2
1566 ZG Assendelft
Locatie:
Stortplaats Nauerna
Nauerna 1
1566 PB Assendelft
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Aanhef
Besluit
Voorschriften
Aanvraag
Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
Procedure
Conclusie
Ondertekening
Mededelingen
Bijlage 1: Begripsbepalingen
Bijlage 2: Analysevoorschriften
Pagina 1 van 24
1. Aanhef
Datum
25 maart 2014
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 3 juli 2013 een aanvraag
ontvangen van Afvalzorg Deponie B.V. te Assendelft (hierna: Afvalzorg).
om de vigerende vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw)
voor het verrichten van handelingen in een watersysteem te wijzigen. Deze
vergunning is verleend op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren,
maar door de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 december 2009 een
watervergunning geworden.
Nummer
RWS-2014/13354
De aanvraag tot wijziging betreft het brengen van stoffen, afkomstig van de
stortplaats Nauerna, Nauerna 1, 1566 PB Assendelft, in het Noordzeekanaal.
De aanvraag is geregistreerd onder nummer RWS-2013/34720 (Wave-nummer:
wtw 13302).
De aanvraag omvat de volgende stukken:
• Aanbiedingsbrief
• Tekstbijlage “Motivatie aanpassing lozingsvergunning percolaatzuivering
stortlocatie Nauerna”
• Bijlage 1: Eindrapportage “Procesgeïntegreerde aanpak verminderen van
calciumcarbonaat vorming in de percolaatwaterzuivering van Afvalzorg te
Nauerna”
• Bijlage 2: Aanvraag voor de implementatie van een opstroomkolom ter
verwijdering van kalkhoudende bestanddelen uit de percolaatzuivering te
Naurna
• Bijlage 3: Rapportage Lozingseis-assistent
• Bijlage 4: Overzicht analyseresultaten onopgeloste bestanddelen
• Bijlage 5: Overzicht van de parameters en de gebruikte analysemethoden
• Bijlage 6: Eindrapportage “Verwerking van sanitair water op de
percolaatzuivering van Afvalzorg te Nauerna”
• Bijlage 7: Rapportage “Totaal effluent beoordeling Afvalzorg”
2. Besluit
Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de
Algemene wet bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen besluit de
minister van Infrastructuur en Milieu als volgt:
De aan Afvalzorg Deponie B.V. verleende vergunning van 3 mei 2006 met
kenmerk WSW 2006/2101, het laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 januari 2012
met kenmerk WSV 2012/302 als volgt te wijzigen:
Pagina 2 van 24
3. Voorschriften
Datum
25 maart 2014
Voorschrift 1, lid 1 wordt vervangen door een nieuw voorschrift 1, lid 1.
Nummer
RWS-2014/13354
Voorschrift 1
Soorten (afval)waterstromen
1. Het op het Noordzeekanaal en Zijkanaal D te lozen afvalwater mag uitsluitend
bestaan uit de in de onderstaande tabel genoemde afvalwaterstromen met
bijbehorende lozingspunten en meetpunten:
Lozingspunt Meetpunt
1
PWZI – CPP
Soort afvalwaterstroom
Effluent PWZI
2
Speciewater en afvalwater
Zijkanaal D
gelijkwaardig aan speciewater
Ten westen van de
loswal in Zijkanaal D
Naam oppervlaktewater
Noordzeekanaal
Voorschrift 2 is vervallen.
Voorschrift 3 wordt vervangen door een nieuw voorschrift 3.
Voorschrift 3
Lozingseisen effluent PWZI
1. De in voorschrift 1, eerste lid, omschreven afvalwaterstroom van de
percolaatwaterzuiveringsinstallatie (PWZI) mag alleen in het oppervlaktewater
worden gebracht, als de volgende per parameter aangegeven lozingseisen op
meetpunt PWZI-CPP, niet worden overschreden:
Parameter
I
(max)
Chemisch Zuurstof Verbruik (CZV)
540
Biochemisch Zuurstof Verbruik (BZV5)
Onopgeloste bestanddelen
240
Totaal-stikstof (totaal-N)
Totaal-fosfaat (totaal-P)
Minerale olie
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen 0,005
(PAK (16 van EPA))
Extraheerbare organisch gebonden
halogenen (EOX)
Som overige zware metalen: koper (Cu),
1
lood (Pb), nikkel (Ni), zink (Zn), chroom
(Cr)
Cadmium (Cd)
0,01
Kwik (Hg)
0,0001
Arseen (As)
0,05
II
(gem)
20
120
60
2
-
III (max in
Eenheid
steekmonster)
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
mg/l
1
mg/l
mg/l
-
0,1
mg/l
-
mg/l
-
mg/l
mg/l
mg/l
Pagina 3 van 24
Legenda:
I: De maximale concentratie bepaald in een volume proportioneel etmaalmonster.
II: De concentratie als het voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van de gehaltes
in 10 opeenvolgend genomen representatieve etmaalmonsters. De etmalen
waarin deze monsters genomen zijn hoeven niet aaneengesloten te zijn.
III: De maximale concentratie bepaald in een steekmonster.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
2. De zuurgraad van het effluent mag niet lager zijn dan pH 6,5 en niet hoger
dan pH 9,0.
3. De te lozen hoeveelheid afvalwater mag maximaal 65 m3/uur ofwel 1560
m3/dag bedragen en maximaal 480.000 m3/jaar.
4. De analyse van de in lid 1 genoemde parameters is gebaseerd op de in bijlage
2 genoemde analysemethoden.
Voorschrift 14 wordt toegevoegd aan de vergunning.
1.
2.
3.
4.
Voorschrift 14
Waterverwerkingsbeleid
Uiterlijk 1 juli 2014 moet de vergunninghouder de acceptatiecriteria en
bijbehorende waterverwerkingsbeleid met betrekking tot het verwerken van
afvalwaterstromen in de percolaatwaterzuiveringsinstallatie ter goedkeuring
indienen bij Rijkswaterstaat. Het besluit omtrent goedkeuring staat open voor
bezwaar en beroep.
In het waterverwerkingsbeleid worden ten minste de volgende onderwerpen
vermeld: negatieve stoffenlijst, ABM, Immissietoets en het Operatiewindow
van de pwzi. Het waterverwerkingsbeleid moet in overleg met Rijkswaterstaat
worden opgesteld.
Na schriftelijke goedkeuring door Rijkswaterstaat moet de vergunninghouder
werken conform het goedgekeurde waterverwerkingsbeleid.
Wijzigingen in het vastgestelde waterverwerkingsbeleid behoeft vooraf de
schriftelijke goedkeuring van Rijkswaterstaat. Het besluit omtrent goedkeuring
staat open voor bezwaar en beroep.
a.
de reden tot wijziging;
b.
de aard van de wijziging
c.
de mogelijke gevolgen.
Bijlage 2 wordt vervangen door een nieuwe bijlage 2.
Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt
verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning.
Pagina 4 van 24
4.
Aanvraag
Datum
25 maart 2014
4.1
Algemeen
Nummer
RWS-2014/13354
4.1.1 Aanleiding
Het bedrijf heeft bij besluit van 3 mei 2006 met kenmerk WSW 2006/2101, het
laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 januari 2012 met kenmerk WSV
2012/302 een vergunning gekregen voor het brengen van stoffen in het
Noordzeekanaal en Zijkanaal D.
Het bedrijf vraagt wijziging van deze vergunning, omdat er veranderingen zijn in
de bedrijfssituatie/lozingssituatie. De wijziging betreft het verzoek tot aanpassing
van de lozingseisen voor de percolaatwaterzuiveringsinstallatie, het verzoek om
andere analysemethoden te mogen gebruiken in plaats van de in de vigerende
vergunning genoemde analysemethoden en het verzoek om sanitair afvalwater te
mogen verwerken in de percolaatwaterzuiveringsinstallatie.
De wijziging is van dien aard dat het noodzakelijk is de milieugevolgen van de
wijziging te beoordelen. Daarom heeft het bedrijf op 3 juli 2013 een aanvraag
ingediend om de vigerende vergunning te wijzigen.
4.2 Huidige situatie
De stortplaats Nauerna wordt door het bedrijf gebruikt voor de eindverwerking
van gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen. Op de stortplaats vinden tevens
afvalbewerkingactiviteiten en afvalverwerkingsactiviteiten plaats.
Het terrein heeft een oppervlakte van circa 70 ha. De stortplaats is opgebouwd uit
een 19-tal afzonderlijke stortcompartimenten voor de eindverwerking van
afvalstoffen. Verder bevinden zich op het terrein onder meer weegbruggen, een
kantoor, een grondbank, baggerdepots, een loskade aan het Zijkanaal D en
diverse installaties zoals een grondreinigingsinstallatie, een immobilisatieinstallatie, een TRC-systeem (gaswasser) en een vaste fakkelinstallatie.
Het percolaatwater afkomstig van de stortplaats wordt behandeld in een
biologische waterzuiveringsinstallatie. Het betreft een laagbelast actief slibsysteem
(voordenitrificatie gevolgd door nitrificatie). Het effluent van de
percolaatwaterzuiveringsinstallatie (pwzi) wordt op het Noordzeekanaal geloosd.
Milieuzorg
Het bedrijf beschikt over een gecertificeerd milieuzorgsysteem dat is opgezet
volgens de norm ISO 14001. Dit houdt in dat het bedrijf zodanige
(organisatorische) maatregelen heeft geïmplementeerd dat het in staat is om
te voldoen aan de wet- en regelgeving en bovendien invulling geeft aan het
continu verbeteren van de milieuprestaties. De doelstellingen van het bedrijf
op het gebied van milieu zijn opgenomen in een milieubeleidsverklaring van
het bedrijf.
Pagina 5 van 24
4.3 Gewenste wijzigingen
Ten opzichte van de vigerende watervergunning worden de volgende wijzigingen
aangevraagd.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
1. Er wordt een wijziging aangevraagd van de lozingseisen voor het effluent van
de percolaatwaterzuiveringsinstallatie. Het betreft de volgende parameters:
• Maximaal dagdebiet in m 3/dag
• Totaal-stikstof (totaal-N)
• Onopgeloste bestanddelen
Toelichting op verzoek aanpassing maximaal dagdebiet:
Als gevolg van de klimaatverandering regent het steeds vaker en harder, vooral in
de zomerperiode worden de buien zwaarder. Om het vervuilde regen- en
percolaatwater versneld af te kunnen voeren en daarmee ook in de toekomst een
goed peilbeheer op de locatie te kunnen garanderen is het noodzakelijk om de
norm voor het maximaal dagdebiet te wijzigen.
In de vigerende vergunning is opgenomen dat de te lozen hoeveelheid afvalwater
maximaal 56 m3/uur (1344 m3/dag) mag bedragen en maximaal 480.000 m3/jaar.
In 2012 heeft het bedrijf 318.000 m3 afvalwater (effluent) geloosd. Aanpassing
van het maximale jaardebiet is vooralsnog niet noodzakelijk.
De hydraulische capaciteit van de percolaatwaterzuiveringsinstallatie is
ruimschoots voldoende (70 m3/uur). De stikstofbelasting (vracht) levert geen
zuiveringsproblemen op wanneer het dagdebiet wordt verruimd tot 65 m3/uur
ofwel 1560 m3/dag.
Toelichting op verzoek aanpassing norm totaal-N:
In de vigerende vergunning is een norm voor totaal-N opgenomen van maximaal
100 mg/l, bepaald als het voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van de gehaltes
in 10 opeenvolgend genomen representatieve etmaalmonsters.
Het bedrijf ziet onder meer vanuit milieuoogpunt de mogelijkheid zichzelf een
strengere norm op te leggen. Het bedrijf verzoekt de norm voor totaal-N aan te
passen naar 60 mg/l.
Toelichting op verzoek aanpassing norm onopgeloste bestanddelen:
In 2010 heeft het bedrijf onderzoek gedaan naar de verlaging van het kalkgehalte
in de zuiveringsinstallatie. Het actiefslib bestond voor 80% uit calciumcarbonaat
en voor 20% uit levende biomassa. Hierdoor is de nitrificatie/denitrificatie
activiteit van de zuivering lager dan de ontwerpcapaciteit. De resultaten van dit
onderzoek zijn verwerkt in een rapport (zie bijlage 1 van de aanvraag).
In 2011 zijn alle operationele verbeteringen in de bedrijfsvoering inmiddels
doorgevoerd. Belangrijke verbeteringen zijn de efficiëntere beluchting en de
temperatuurverlaging van 30˚C naar 20˚C. De overmatige neerslag van
calciumcarbonaat in de waterzuivering is hiermee verder onder controle gebracht.
Een derde aanbeveling van het rapport betreft de plaatsing van een
opstroomkolom voor de scheiding van de zwaardere kalk- en zanddeeltjes uit de
waterzuivering (zie bijlage 2 van de aanvraag). De opstroomkolom is eind 2011 in
bedrijf genomen. De opstroomkolom draagt bij aan een verdere verlaging van de
anorganische delen in de waterzuivering.
Bij de nabezinktanks vindt echter een gedeeltelijke na-kristallisatie plaats van
calciumcarbonaat. Dit wordt veroorzaakt doordat het koolzuurevenwicht verschuift
Pagina 6 van 24
richting carbonaat waardoor oververzadiging optreedt en calciumcarbonaat
kristallen worden gevormd. De gevormde kristallen hechten zich deels aan de
onopgeloste bestanddelen vast en spoelen ook als zodanig uit. De uitspoeling van
calciumcarbonaat resulteert in regelmatige overschrijdingen van de parameter
onopgeloste bestanddelen. Calciumcarbonaat is geen milieubezwaarlijke stof en
komt van nature voor in het oppervlaktewater.
Het bedrijf heeft het statistisch softwareprogramma “Lozingseis assistent” gebruikt
om een norm voor onopgeloste bestanddelen vast te stellen aan de hand van een
meetreeks over de periode 8 januari 2010 tot en met 16 mei 2013.
Het programma heeft de volgende lozingseisen berekend:
a. 239.9 mg/l, bepaald in een individueel etmaalmonster
b. 121.7 mg/l, bepaald als voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van de
gehaltes in 10 opeenvolgend genomen representatieve etmaalmonsters.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
Voor de totale rapportage wordt verwezen naar bijlage 3 van de aanvraag.
Sinds 2008 wordt de parameter onopgeloste bestanddelen (aangezuurd pH=1)
geanalyseerd. Uit de analyseresultaten van deze extra analyse valt af te leiden dat
na aanzuring de gekristalliseerde kalk in oplossing gaat (en blijft) en daardoor als
zodanig niet als onopgelost bestanddeel wordt geanalyseerd. Uit een onderzoek
van de Waterdienst van Rijkswaterstaat in 2008 is gebleken dat de onopgeloste
bestanddelen voor meer dan de helft uit calciumcarbonaat bestond.
Het bedrijf verzoekt tot aanpassing van de norm voor de parameter onopgeloste
bestanddelen. Bij voorkeur de norm in de vergunning op te nemen die met behulp
van het programma “Lozingseis assistent” is berekend. Indien dit niet mogelijk is
verzoekt het bedrijf een vooraf aangezuurd monster te gebruiken ter bepaling van
deze parameter. Voor een totaal overzicht van de analyseresultaten wordt
verwezen naar bijlage 4 van de aanvraag.
2. Het verzoek om andere analysemethoden te mogen gebruiken.
Bij de aanvraag is een overzicht van de parameters en de gebruikte
analysemethoden bijgevoegd (zie bijlage 5). Het bedrijf laat de
afvalwatermonsters analyseren door een geaccrediteerd Sterlab. Dit Sterlab
gebruikt voor een aantal parameters een afwijkende analysemethode. Het bedrijf
verzoekt deze analysemethoden te mogen gebruiken in plaats van de in de
vigerende vergunning genoemde analysemethoden.
3. Het verzoek om sanitair afvalwater te mogen verwerken in de
percolaatwaterzuiveringsinstallatie (pwzi).
Het bedrijf heeft vanaf juni 2012 tot december 2012 een proefperiode doorlopen
met het verwerken van sanitair afvalwater (eco-toiletwater) in de pwzi. Het doel
van de proef was het realiseren van een gelijkmatige belasting en een continue
hoog zuiveringsrendement van de pwzi. Daarnaast vervangt het aanwezige fosfaat
in het eco-toiletwater grotendeels het fosfaat dat momenteel in zuivere vorm
(ortho-fosfaat) wordt toegevoegd aan de pwzi.
De monstername en analyse van het eco-toiletwater alsmede van het influent en
effluent van de pwzi heeft periodiek plaatsgevonden. Na afloop van de
proefneming zijn de resultaten en bevindingen van het onderzoek in een
eindrapportage verwerkt. Uit deze rapportage (zie bijlage 6 van de aanvraag)
blijkt dat het verwerken van sanitair afvalwater in de pwzi heeft geleid tot een
verhoging van het zuiveringsrendement. Uit de totaal-effluent beoordeling (TEB)
Pagina 7 van 24
(zie bijlage 7 van de aanvraag) is gebleken dat het effluent niet toxisch is en
derhalve geen nadelige invloed heeft op de kwaliteit van het ontvangende
oppervlaktewater.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
4.4 Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de handelingen
plaatsvinden
De activiteiten vinden plaats in het KRW-waterlichaam Noordzeekanaal. Het KRWwaterlichaam Noordzeekanaal behoort tot de categorie M30 (zwak brakke
wateren) en wordt aangemerkt als kunstmatig waterlichaam. Binnen dit
waterlichaam zijn geen beschermde gebieden aangewezen.
Chemische toestand:
In het waterlichaam Noordzeekanaal vindt een normoverschrijding plaats van de
prioritaire stoffen som PAK benzo(g,h,i) peryleen en indeno (1,2,3-c,d) pyreen.
Van de overige relevante stoffen voldoen boor, kobalt, koper, thallium, uranium,
zink en som PCB’s niet aan de norm. Na correctie op basis van achtergrondgehalte
of beschikbaarheid vormen de metalen kobalt en thallium in het waterlichaam
Noordzeekanaal geen knelpunt meer. Koper, uranium en zink zijn na de 2e
lijnsbeoordeling een aandachtstof vanwege het ontbreken van gegevens voor de
toetsing. De overige relevante stoffen 3-chloorpropeen, chlooretheen,
cisheptachloorepoxide, cumafos, dibutyltin, dichloorvos, ethylazinfos, heptachloor,
heptenofos, mevinfos, methylazinfos, tolclofos-methyl, trichloorfon, triazofos en
zilver zijn aangemerkt als aandachtstof vanwege analytische beperkingen (een
onvoldoende lage rapportagegrens).
Ecologische toestand:
De ecologische kwaliteit van het waterlichaam wordt bepaald door de
hydromorfologische en chemische kwaliteit. Voor het waterlichaam
Noordzeekanaal zijn de volgende ecologische kwaliteitselementen relevant:
• fytoplankton,
• macrofyten,
• macrofauna en
• vis.
Er is getoetst op de referentiemaatlat type M30. Vanwege menselijk
hydromorfologische ingrepen, behoort het waterlichaam Noordzeekanaal tot sterk
veranderd waterlichaam en zullen de ecologische kwaliteitselementen de GET niet
bereiken. Voor de beoordeling van de kwaliteitselementen is daarom een (GEP
Goed Ecologisch Potentieel) afgeleid, die rekening houdt met deze ingrepen. De
GEP voor kunstmatige wateren is maximaal 0,6. In de huidige situatie voldoen nog
niet alle kwaliteitselementen aan de default-GEP voor het watertype M30 (zwak
brakke wateren). Het kwaliteitselement fytoplankton voldoet.
Kwaliteitselement
fytoplankton
macrofyten/fytobenthos
macrofauna
vissen
Huidig (2006-2008)
0,92
0,34
0,38
0,56
Pagina 8 van 24
5. Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
Datum
25 maart 2014
De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader
voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene
doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het
waterbeheer:
a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en
waterschaarste;
b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en
ecologische kwaliteit van watersystemen en
c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Nummer
RWS-2014/13354
Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij
vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen
van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet
mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van
voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen.
De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van
veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling
door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in
aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4
van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn
richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met
de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het
beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is
gehouden.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich
volgens het toetsingskader op de effecten van uw initiatief op de bescherming en
verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de
vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
De effecten op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste spelen geen rol bij dit besluit.
5.1 Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam
5.1.1 Regelgeving en beleid
Landelijk beleid ten aanzien van emissies
Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het
preventief beleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet:
vermindering van de verontreiniging door het toepassen van beste beschikbare
technieken (BBT) en waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen met
het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit. Voor het
kwaliteitsbeheer in Rijkswateren heeft daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW)
een grote sturende betekenis. De KRW vereist dat alle Europese lidstaten
streven naar een goede kwaliteit van alle waterlichamen waarop de richtlijn
Pagina 9 van 24
van toepassing is. Deze algemene doelstelling heeft een nadere uitwerking
gekregen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009.
Het eerste beginsel van het preventief beleid ‘vermindering van de
verontreiniging’ houdt in dat verontreiniging - ongeacht de stofsoort - zoveel
mogelijk wordt beperkt (voorzorgprincipe). De invulling van dit
beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit: meer aandacht voor de
ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting), implementatie van
Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meer aandacht
voor een integrale milieuafweging en meer aandacht voor prioritering. Invulling
van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer ten minste ‘de beste
beschikbare technieken’ toepast, zoals vastgelegd in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 1.1 van de Wabo is de volgende
definitie voor de ‘beste beschikbare technieken’ gegeven:
‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu
meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen
voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien
dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in
aanmerking genomen – economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak
waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene
die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen
zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de
inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de
wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt
gesteld’.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) bevat de aanwijzing van de
Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken (BBTdocumenten). Deze zijn weergegeven in tabel 2 van bijlage 1 bij de Mor. De in
de bijlage aangewezen BBT-documenten kunnen worden aangemerkt als een
adequate invulling van de actuele beste beschikbare technieken die door het
bevoegd gezag dienen te worden toegepast bij de vergunningverlening.
De gebruikte technieken zijn getoetst aan de uitgangspunten van de beste
beschikbare technieken.
Het tweede beginsel ‘met het oog op het bereiken van de gewenste
waterkwaliteit waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen nemen’
houdt in dat als gevolg van de te vergunnen lozing geen significante
verslechtering van de waterkwaliteit plaats mag vinden ten opzichte van de
bestaande situatie en dat het bereiken van de KRW-doelstellingen niet in
gevaar mag worden gebracht. Het is daarom vooral van toepassing op nieuwe
lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen.
Dit tweede beginsel is uitgewerkt in een emissie-immissiebenadering in het
Handboek Immissietoets, waarvoor de uitgangspunten zijn vastgesteld door
het Nationaal Water Overleg en waarin een nationale uitwerking is gegeven
van EU-richtsnoeren op grond van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn prioritaire
stoffen. Het Handboek Immissietoets is aangewezen als BBT-document in de
bijlage bij de Mor.
De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een
specifieke restlozing op de waterkwaliteit (na toepassing van BBT). De
immissietoets draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een
Pagina 10 van 24
individuele lozing in de totale concentratie van een stof in de mengzone, het
betreffende waterlichaam en benedenstrooms.
In de Waterwet is de verhouding tussen watervergunningen en de
waterplannen nader uitgewerkt. De Waterwet stelt dat met de plannen
rekening moet worden gehouden bij de vergunningverlening. (art. 6.1a
Waterbesluit). Verder verwijst de Waterwet voor het kader van de
vergunningverlening ook naar het stelsel van milieukwaliteitseisen voor
waterkwaliteit (art. 6.21 in combinatie met art. 2.1 en 2.10 van de Waterwet
en art.4 van de Krw). Bij vergunningverlening wordt daarom getoetst aan
dezelfde getalswaarden voor de waterkwaliteit die in het kader van het
effectgerichte spoor in de vorm van de milieukwaliteitseisen de waterplannen
aansturen. De toetsing wordt uitgevoerd op de manier die in het Handboek
Immissietoets is aangegeven.
De Kaderrichtlijn Water vraagt om te toetsen aan het beginsel van geen
achteruitgang. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen
wordt gekeken of de waterbeheerder met het toestaan van de lozing hier aan
kan voldoen. Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te
veroorzaken maakt daarom onderdeel uit van de immissietoets.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
Indien toepassing van BBT en eventuele verdergaande maatregelen niet leiden
tot het voldoen aan de criteria uit de immissietoets, volgt een analyse van de
voorziene maatregelen in combinatie met de verwachte trends in ontwikkeling
van de milieukwaliteit voor dat waterlichaam en benedenstrooms gelegen
waterlichamen. Op basis daarvan kan eventueel een tijdelijke verslechtering
van de situatie worden toegestaan.
Getoetst moet worden of de verlening van de vergunning verenigbaar is met
de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de
Waterwet. Indien dit niet het geval is wordt een vergunning geweigerd of
worden onder voorwaarden aanvullende eisen gesteld.
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer in
werking getreden, verder aangehaald als ‘Activiteitenbesluit’. In het
Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten, die binnen inrichtingen
plaats kunnen vinden, algemene voorschriften opgenomen. Met het
Activiteitenbesluit wordt de vergunningplicht op grond van de Wet Milieubeheer en
de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor een groot aantal inrichtingen
opgeheven.
Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie type inrichtingen, type A, B en C.
Inrichtingen ingedeeld in type A vallen geheel onder de algemene regels uit het
Activiteitenbesluit en hebben geen vergunning nodig. Voor inrichtingen type C
blijft in beginsel een vergunning nodig. Type B is een tussenklasse waarvoor geldt
dat het geen vergunning nodig heeft in het kader van de Wet milieubeheer en
geen type A of C is. Daarnaast kunnen ook algemene regels van toepassing zijn op
de vergunningplichtige bedrijven.
Pagina 11 van 24
Regelgeving met betrekking tot best beschikbare technieken (IPPC)
Een hoog niveau van bescherming van het milieu moet worden gerealiseerd door
aan deze vergunning voorschriften te verbinden, die nodig zijn om de nadelige
gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien
dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Daarbij
wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in
aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
In bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht zijn de documenten aangewezen die
gebruikt moeten worden bij het bepalen van de Beste Beschikbare Technieken
(BBT). In artikel 9.2 van de regeling is bepaald dat voor de zogenaamde gpbvinstallaties (ook wel IPPC-installatie genoemd) in ieder geval rekening moet worden
gehouden met de in tabel 1 van de bijlage vastgestelde Europese
informatiedocumenten over BBT. Verder is in artikel 9.2 van de regeling bepaald dat
bij de vergunningverlening tevens de in tabel 2 van de bijlage genoemde
Nederlandse informatiedocumenten over BBT moeten worden toegepast. Dit zijn
onder andere de zogenaamde bedrijfstakstudierapporten van de Commissie
Integraal Waterbeheer en het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water.
• Europese informatiedocumenten
Tot medio 2012 werden de best beschikbare technieken weergegeven in
zogenoemde ‘BAT reference documents’, kortweg BREF’s. Met de implementatie
van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) per 1 januari 2013 worden de BREF’s
vervangen door zogenaamde ‘BBT-conclusions’. De eerste BBT-conclusies zijn
medio 2012 verschenen. De implementatie van de BBT-conclusie zal geleidelijk
plaatsvinden zodat er tijdelijk twee typen documenten gehanteerd zullen worden
voor het vaststellen van de beste beschikbare technieken.
In de BREF’s of BBT-conlusies worden voor IPPC-installaties per bedrijfstak of per
activiteit de beste beschikbare technieken weergegeven. De documenten zijn
beschikbaar voor elke industriële activiteit die genoemd wordt in Bijlage I van de
RIE. Daarnaast zijn er de zogenaamde horizontale BREF’s of BBT-conclusies,
waarin de Beste Beschikbare technieken voor een bepaalde activiteit zijn
vastgesteld die van toepassing kan zijn voor meerdere industrieën.
In Bijlage I van de RIE is aangegeven welke categorieën van industriële
activiteiten onder de werkingssfeer van de Richtlijn vallen. In deze bijlage zijn de
installaties en activiteiten benoemd. Afvalzorg valt onder categorie 5.4.
Stortplaatsen, als gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Richtlijn 1999/31/EG van
de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen, die meer dan
10 ton afval per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25 000 ton
hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.
Voor stortplaatsen is geen specifieke BREF beschikbaar. De eisen aan
stortplaatsen op grond van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van
afvalstoffen kunnen als BBT beschouwd worden. Voor stortplaatsen gelden onder
andere het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen en het Stortbesluit
bodembescherming.
Voor de beoordeling van de milieuaspecten van Afvalzorg is zoveel mogelijk
aansluiting gezocht met de BREF’s/BBT-conclusies Afvalverwerking en Op- en
overslag Bulkgoederen.
Pagina 12 van 24
Activiteitenbesluit en IPPC-installaties
Onderdelen van het Activiteitenbesluit zijn sinds 1 januari 2013 ook van
toepassing op inrichtingen waartoe IPPC-installaties behoren. Deze inrichtingen
vielen hiervoor vrijwel geheel buiten de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.
De inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort (IPPC-bedrijven) zijn sinds 1
januari 2013 type C-inrichtingen op grond van het Activiteitenbesluit (zie
definitie in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit). Op deze inrichtingen is dus
bijvoorbeeld hoofdstuk 3 van het besluit van toepassing.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
Acceptatie- en verwerkingsbeleid voor afvalverwerkende bedrijven
In het Landelijk Afvalbeheer Plan 2009-2021 (LAP-2) is aangegeven dat een
inrichting dat afvalstoffen accepteert over een adequaat acceptatie- en
verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve organisatie
en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijn
aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van
afvalstoffen plaatsvinden In de AO/IC is vastgelegd hoe door technische,
administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen
binnen een inrichting kunnen worden beheerst en geborgd om de risico's
binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren.
Wijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/IC moeten schriftelijk aan de
waterbeheerder worden voorgelegd. De waterbeheerder zal bezien welke
procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist.
Waterverwerkingsbeleid
Op de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) kan naast het eigen afvalwater ook
afvalwater van derden (indirecte stromen) worden behandeld. Dit vraagt om extra
aandacht van het bedrijf en van Rijkswaterstaat voor het toelaten en verwerken
van waterstromen op de AWZI. Hierbij is van belang dat Rijkswaterstaat kan
toetsen of het verwerken van de waterstromen doelmatig is, conform BBT is en de
grondslag van de aanvraag niet wordt verlaten.
Een effectief instrument hiervoor is het zogenoemde ‘Waterverwerkingsbeleid’. Dit
is een zorgsysteem voor het beheersen van de risico’s voor de doelmatige werking
van de afvalwaterzuivering (AWZI) en het ontvangend oppervlaktewater bij het
verwerken van afvalwater van de verschillende toeleveranciers op een AWZI.
Dit waterverwerkingsbeleid is gebaseerd op het verwerkingsbeleid dat voortkomt uit
de CIW-nota verwerking waterfractie gevaarlijke en niet gevaarlijke afvalstoffen dat
is aangewezen als BBT document.
Het Waterverwerkingsbeleid heeft de volgende doelen:
• Waarborgen dat alleen afvalwaterstromen op de AWZI worden verwerkt welke
daar doelmatig (BBT) kunnen worden behandeld.
• dat de kwaliteit van het ontvangend oppervlaktewater niet in het geding is.
Beleid gevaarlijke stoffen
De richtlijn 2006/11/EG (voorheen 76/464/EEG) heeft betrekking op de
verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het oppervlaktewater en
aquatisch milieu van de Europese Unie geloosd worden. De Richtlijn Prioritaire
Stoffen (richtlijn 2008/105/EG) vervangt deze richtlijn in zijn geheel in 2013. De
stoffenlijsten van richtlijn 2006/11/EG zijn nu al vervangen door de aparte
stoffenbijlage bij de Richtlijn Prioritaire Stoffen. In deze bijlage worden 33 stoffen
aangemerkt als prioritair dan wel prioritair gevaarlijk. De richtlijnen beogen een
Pagina 13 van 24
einde te maken, dan wel beperkingen op te leggen, aan de waterverontreiniging
door deze gevaarlijke stoffen.
Specifiek voor de prioritaire en prioritaire gevaarlijke stoffen geldt vanuit de Richtlijn
Prioritaire stoffen een vereiste van reductie van emissies van prioritaire stoffen en
volledige beëindiging van emissies van prioritair gevaarlijke stoffen. Op dit moment
is er echter nog geen reductiebeleid vastgesteld. Nieuwe lozingen waarbij prioritaire
of prioritaire gevaarlijke stoffen worden geloosd zullen terughoudend benaderd
worden, en zullen getoetst worden conform het toetsingskader waterkwaliteit aan de
voor de prioritaire stoffen geldende normen. Op grond van richtlijn 2006/11/EG
geldt daarnaast nog steeds een reductiebeleid voor de zwarte en grijze lijst stoffen
die in de inmiddels vervallen bijlagen bij deze richtlijn voorkwamen. Omdat de KRW
de lidstaten ertoe verplicht ten minste het huidige beschermingsniveau van het
milieu te handhaven voor alle waterlichamen, is in Nederland besloten dit
reductiebeleid vooralsnog ongewijzigd voort te zetten. Dit betekent dat voor alle
stoffen genoemd in bijlage I en II van richtlijn 2006/11/EG geldt, dat passende
maatregelen moeten worden genomen ter beëindiging van de verontreiniging door
deze stoffen. Daarnaast mogen op grond van de Waterregeling voor de stoffen van
bijlage I waarvoor emissiegrenswaarden gelden alleen tijdelijke lozingsvergunningen
worden verleend.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
Lozingseis-assistent
In het rapport ‘Lozingseisen Wvo-vergunningen’ van het Nationaal
Bestuursakkoord Water worden aanbevelingen gedaan om te komen tot
eenduidige, zo mogelijk uniforme, naleefbare en handhaafbare lozingseisen in
Watervergunningen. Deze aanbevelingen zijn gerubriceerd in een te doorlopen
acht-stappenplan.
Bij het vaststellen van de hoogte van de lozingseis (stap 8) kan gebruik worden
gemaakt van een statistisch softwarepakket genaamd de ‘de Lozingseis-assistent’.
Belangrijk bij het gebruik van de Lozingseis-assistent is dat uitgegaan wordt van
een lozingsbeeld dat hoort bij een normale en beheerste procesvoering.
Calamiteuze situaties horen daar niet bij. Met de Lozingseisassistent worden op
een statistisch verantwoorde manier lozingseisen gegenereerd met behulp van de
lozingsgegevens uit het verleden en is dan ook een nuttig hulpmiddel voor de
vergunningverlener geworden. Het rapport ‘Lozingseisen Wvo-vergunningen’ en
het softwarepakket ‘De lozingseis-assistent’ kunnen gedownload worden op
www.helpdeskwater.nl.
5.1.2
Overwegingen ten aanzien van de bescherming en verbetering van
de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen
(waterkwaliteit)
1. Toetsing aan de beste beschikbare technieken (BBT)
Het stikstofhoudend percolaatwater afkomstig van de stortplaats wordt behandeld
in een biologische waterzuiveringsinstallatie. Het betreft een laagbelast actief
slibsysteem (voordenitrificatie gevolgd door nitrificatie).
De samenstelling van het afvalwater van de percolaatwaterzuiveringsinstallatie
wordt bepaald door de samenstelling van het door het bedrijf ingenomen
afvalstoffen. De samenstelling van de ingenomen afvalstoffen wordt beperkt door
het acceptatiebeleid dat is vastgelegd in de vergunning in het kader van de Wabo.
Pagina 14 van 24
De organische belasting van de zuivering is door scheiding van de organische
afvalstoffen aan de bron de afgelopen jaren gedaald. Voor het realiseren van een
gelijkmatige belasting en een continue hoog zuiveringsrendement van de zuivering
wordt gebruik gemaakt van hulpstoffen waaronder fosforzuur en een externe
koolstofbron (C-bron). De biologische waterzuiveringsinstallatie voldoet zowel qua
configuratie als qua prestaties aan BBT.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
Er wordt door het bedrijf een wijziging aangevraagd van de lozingseisen voor het
effluent van de percolaatwaterzuiveringsinstallatie (pwzi). Het betreft de volgende
parameters:
• Maximaal dagdebiet in m3/dag
• Totaal-stikstof (totaal-N)
• Onopgeloste bestanddelen
• Verzoek aanpassing maximaal dagdebiet
Het bedrijf verzoekt om de norm voor het maximaal dagdebiet te wijzigen. Als
gevolg van de klimaatverandering regent het steeds vaker en harder, vooral in de
zomerperiode worden de buien zwaarder. Om het vervuilde regen- en
percolaatwater versneld af te kunnen voeren en daarmee ook in de toekomst een
goed peilbeheer op de locatie te kunnen garanderen is het noodzakelijk om de
norm voor het maximaal dagdebiet te wijzigen. Uit de aanvraag blijkt dat de
hydraulische capaciteit van de percolaatwaterzuiveringsinstallatie ruimschoots
voldoende is (70 m3/uur). De stikstofbelasting (vracht) levert ook geen
zuiveringsproblemen op wanneer het dagdebiet wordt verruimd tot maximaal
65 m3/uur ofwel 1560 m3/dag. Voorschrift 3 van de vigerende vergunning
wordt als zodanig aangepast.
• Verzoek aanpassing norm totaal-N
In de vigerende vergunning is een norm voor totaal-N opgenomen van maximaal
100 mg/l, bepaald als het voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van de gehaltes
in 10 opeenvolgend genomen representatieve etmaalmonsters.
Het bedrijf verzoekt de norm voor totaal-N aan te passen naar 60 mg/l.
De reden hiervoor is dat het bedrijf zichzelf een strengere norm wil opleggen.
Vanwege de aanpassingen in de bedrijfsvoering van de
percolaatwaterzuiveringsinstallatie is het zuiveringsrendement ten aanzien van
stikstof aanzienlijk verbeterd. De analyseresultaten van het effluent tonen ook aan
dat deze strengere norm ruimschoots haalbaar is. Voorschrift 3 van de vigerende
vergunning wordt als zodanig aangepast.
• Verzoek aanpassing norm onopgeloste bestanddelen
In 2010 heeft het bedrijf onderzoek gedaan naar de verlaging van het kalkgehalte
in de zuiveringsinstallatie. Het actiefslib bestond voor 80% uit calciumcarbonaat
en voor 20% uit levende biomassa. Hierdoor is de nitrificatie/denitrificatie
activiteit van de zuivering lager dan de ontwerpcapaciteit. De resultaten van dit
onderzoek zijn verwerkt in een rapport.
In 2011 zijn alle operationele verbeteringen in de bedrijfsvoering inmiddels
doorgevoerd. Belangrijke verbeteringen zijn de efficiëntere beluchting en de
temperatuurverlaging van 30˚C naar 20˚C. De overmatige neerslag van
calciumcarbonaat in de waterzuivering is hiermee verder onder controle gebracht.
Een derde aanbeveling van het rapport betreft de plaatsing van een
opstroomkolom voor de scheiding van de zwaardere kalk- en zanddeeltjes uit de
Pagina 15 van 24
waterzuivering. De opstroomkolom is eind 2011 in bedrijf genomen. De
opstroomkolom draagt bij aan een verdere verlaging van de anorganische delen in
de waterzuivering.
Bij de nabezinktanks vindt echter een gedeeltelijke na-kristallisatie plaats van
calciumcarbonaat. Dit wordt veroorzaakt doordat het koolzuurevenwicht verschuift
richting carbonaat waardoor oververzadiging optreedt en calciumcarbonaat
kristallen worden gevormd. De gevormde kristallen hechten zich deels aan de
onopgeloste bestanddelen vast en spoelen ook als zodanig uit. De uitspoeling van
calciumcarbonaat resulteert in regelmatige overschrijdingen van de parameter
onopgeloste bestanddelen. Calciumcarbonaat is geen milieubezwaarlijke stof en
komt van nature voor in het oppervlaktewater.
Het bedrijf heeft het programma de Lozingseis-assistent gebruikt om lozingseisen
voor onopgeloste bestanddelen af te leiden. Het programma heeft de volgende
lozingseisen berekend:
a. 239.9 mg/l, bepaald in een individueel etmaalmonster
b. 121.7 mg/l, bepaald als voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van de
gehaltes in 10 opeenvolgend genomen representatieve etmaalmonsters
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
Sinds 2008 wordt de parameter onopgeloste bestanddelen (aangezuurd pH=1)
geanalyseerd. Uit de analyseresultaten van deze extra analyse valt af te leiden dat
na aanzuring de gekristalliseerde kalk in oplossing gaat (en blijft) en daardoor als
zodanig niet als onopgelost bestanddeel wordt geanalyseerd. Uit een onderzoek
van de Waterdienst van Rijkswaterstaat in 2008 is gebleken dat de onopgeloste
bestanddelen voor meer dan de helft uit calciumcarbonaat bestond.
Het bedrijf verzoekt tot aanpassing van de norm voor de parameter onopgeloste
bestanddelen. Bij voorkeur de norm in de vergunning op te nemen die met behulp
van het programma “Lozingseis assistent” is berekend. Indien dit niet mogelijk is
verzoekt het bedrijf een vooraf aangezuurd monster te gebruiken ter bepaling van
deze parameter.
Naar aanleiding van het verzoek van het bedrijf heb ik besloten de lozingseisen op
te nemen in de vergunning die met behulp van de Lozingseis assistent zijn
berekend.
Voor een individueel etmaalmonster geldt een lozingseis van maximaal 240 mg/l en
voor het voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van de gehaltes in 10
opeenvolgend genomen representatieve etmaalmonsters geldt een lozingseis van
maximaal 120 mg/l. Hiervoor liggen de volgende redenen ten grondslag:
- Door het opnemen van de berekende lozingseisen voor onopgeloste
bestanddelen in de vergunning wordt de overtredingssituatie beëindigd. Deze
lozingseisen zijn vanwege de verbeteringen aan de
percolaatwaterzuiveringsinstallatie goed haalbaar en handhaafbaar.
- De bepaling van het gehalte onopgeloste bestanddelen in een vooraf
aangezuurd afvalwatermonster is een afwijkende methode. Volgens het
laboratorium van RWS Waterdienst kan deze bepaling niet worden gebruikt om
lozingseisen af te leiden voor onopgeloste bestanddelen.
- Uit onderzoek is gebleken dat de onopgeloste bestanddelen voor meer dan de
helft uit calciumcarbonaat bestond. Het voorschrijven van aanvullende
zuiveringstechnische maatregelen vind ik niet zinvol en doelmatig omdat
calciumcarbonaat geen milieubezwaarlijke stof of zuurstofbindende stof is en
geen nadelige invloed heeft op de kwaliteit van het ontvangende
oppervlaktewater.
Pagina 16 van 24
-
De verwachting is dat door het verwerken van sanitair afvalwater (ecotoiletwater) in de percolaatwaterzuiveringsinstallatie het gehalte onopgeloste
bestanddelen in het effluent verder zal afnemen. De analyseresultaten tijdens
de proefperiode hebben dit bevestigd. De vergunning zal ambtshalve worden
aangepast zodra de analyseresultaten hiertoe aanleiding geven.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
• Het verzoek om andere analysemethoden te mogen gebruiken.
Bij de aanvraag is een overzicht van de parameters en de gebruikte
analysemethoden bijgevoegd. Het bedrijf laat de afvalwatermonsters analyseren
door een geaccrediteerd Sterlab. Dit Sterlab (Omegam) gebruikt voor een aantal
parameters een afwijkende analysemethode. Het bedrijf verzoekt deze
analysemethoden te mogen gebruiken in plaats van de in de vigerende vergunning
genoemde analysemethoden.
De analysemethoden van de vigerende vergunning zijn deels automatisch
vervangen door recentere analysemethoden. Dit zijn de analysemethoden voor
de parameters: onopgeloste bestanddelen, zware metalen (arseen, cadmium,
chroom, koper, nikkel, lood, zink), EOX en PAK’s.
Voor de bepaling van de parameters Totaal-fosfaat en som nitraat nitriet in
water is een eigen analysemethode (laboratorium Omegam) aangevraagd. Met
behulp van deze methoden worden gelijkwaardige resultaten bereikt als met de
voorgeschreven analysemethoden. Derhalve worden de door het bedrijf
gehanteerde methoden goedgekeurd. In bijlage 2 van de vigerende vergunning
worden de parameters met de bijbehorende analysemethoden vermeld. Bijlage
2 wordt vervangen door een nieuwe bijlage 2.
Het verzoek om sanitair afvalwater te mogen verwerken in de
percolaatwaterzuiveringsinstallatie (pwzi).
Momenteel wordt voor de verwijdering van de stikstofverbindingen in het
percolaatwater (denitrificatieproces) een externe koolstofbron (C-bron) gedoseerd.
Deze externe koolstofbron bestaat uit propyleenglycol houdend afvalwater dat
afkomstig is van de-icing van vliegtuigen op de luchthaven Schiphol. Uit onderzoek
is gebleken dat dit afvalwater goed biologisch afbreekbaar is en een geschikt Cbron voor de denitrificatie. Voor het verwerken van dit afvalwater op de pwzi is
door Rijkswaterstaat op 7 december 2009 onder nummer WSV 2009/7544
toestemming verleend.
Het bedrijf wil graag de mogelijkheid hebben om ook andere C-bronnen in te
kunnen zetten. Het bedrijf heeft vanaf juni 2012 tot december 2012 een
proefperiode doorlopen met het verwerken van sanitair afvalwater (ecotoiletwater) in de pwzi. Het doel van de proef was het realiseren van een
gelijkmatige belasting en een continue hoog zuiveringsrendement van de pwzi.
Daarnaast vervangt het aanwezige fosfaat in het eco-toiletwater grotendeels het
fosfaat dat momenteel in zuivere vorm, fosforzuur, (ortho-fosfaat) wordt
toegevoegd aan de pwzi. Voor de proefneming met het eco-toiletwater is door
Rijkswaterstaat op 1 mei 2012 onder nummer WSV 2012/2032 toestemming
verleend.
De monstername en analyse van het eco-toiletwater alsmede van het influent en
effluent van de pwzi heeft periodiek plaatsvinden. Na afloop van de proefneming
zijn de resultaten en bevindingen van het onderzoek in een eindrapportage
verwerkt. Uit deze rapportage blijkt dat het verwerken van sanitair afvalwater in
de pwzi heeft geleid tot een verhoging van het zuiveringsrendement.
•
Pagina 17 van 24
Uit de totaal-effluent beoordeling (TEB) is gebleken dat het effluent niet toxisch is
en derhalve geen nadelige invloed heeft op de kwaliteit van het ontvangende
oppervlaktewater.
Bij de aanvraag ontbreekt een overzicht van de acceptatiecriteria en het
bijbehorende waterverwerkingsbeleid. Rijkswaterstaat heeft echter wel op grond
van de gegevens van de aanvraag kunnen toetsen of het verwerken van het
sanitair afvalwater in de pwzi doelmatig is en conform BBT is. Uit deze toetsing is
gebleken dat het verwerken van sanitair afvalwater in de pwzi doelmatig is,
conform BBT is en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet in het
geding is. Het verzoek om sanitair afvalwater te mogen verwerken in de pwzi
wordt derhalve goedgekeurd.
Om in de toekomst het verwerken van afvalwaterstromen van andere
toeleveranciers mogelijk te maken, zonder dat een nieuwe vergunning hoeft te
worden aangevraagd, is het noodzakelijk dat het bedrijf de acceptatiecriteria en
het bijbehorende waterverwerkingsbeleid uiterlijk voor 1 juli 2014 ter goedkeuring
indient bij Rijkswaterstaat. Voorschrift 14 wordt derhalve toegevoegd aan de
vergunning.
Bij het bepalen of het afvalwater kan worden verwerkt op de pwzi wordt dan door
het bedrijf zelf getoetst aan de negatieve stoffenlijst, ABM, Immissietoets en het
Operatiewindow van de pwzi. Op deze wijze wordt door het bedrijf getoetst of het
afvalwater conform BBT kan worden verwerkt op de pwzi, het afvalwater het
functioneren van de pwzi niet verstoort en de kwaliteit van het ontvangende
oppervlaktewater niet in het geding is.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
2. Immissietoets
Voor de lozing naar oppervlaktewater is de immissietoets uitgewerkt in het CIWrapport “Emissie-immissie, prioritering van bronnen en de immissietoets”. Met de
immissietoets wordt nagegaan of de restlozing leidt tot onaanvaardbare
concentraties in het watersysteem, nadat de Beste Beschikbare Technieken (BBT)
zijn toegepast om de emissie te reduceren. Daarnaast geldt voor nieuwe lozingen
dat de immissietoets gebruikt moet worden voor de toets aan het stand-stillbeginsel. Bij bestaande lozingen kunnen aanvullende eisen bovenop BBT alleen op
grond van de immissietoets worden voorgeschreven als de voor de relevante stoffen
in het waterlichaam geldende doelstellingen (hetzij de doelstelling op
jaargemiddeldebasis (JG-MKN), hetzij het MTR indien nog geen doelstelling op
jaargemiddeldebasis is afgeleid) worden overschreden.
Er is vastgesteld dat het Noordzeekanaal voor een aantal stoffen nog niet voldoet
aan de daarvoor geldende doelstelling. Het betreft met name de volgende stoffen:
a) som PAK benzo(g,h,i) peryleen en indeno (1,2,3-c,d) pyreen.
b) boor
c) koper
d) uranium
e) zink
f) som PCB’s
Uit de immissietoets blijkt dat de onderhavige lozing geen significante effecten heeft
op het bereiken van de doelstelling voor de bovengenoemde stoffen. Ook leidt de
lozing naar verwachting niet tot acuut toxische effecten voor waterorganismen en/of
in het sediment levende organismen binnen de mengzone. Daarom worden er op
grond van de immissietoets geen nadere eisen gesteld aan de onderhavige lozing.
Pagina 18 van 24
5.1.3
Overwegingen ten aanzien van de
maatschappelijkefunctievervulling door watersystemen
Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties
toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende
rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor
de Rijkswateren (BPRW). Voor het Noordzeekanaal gelden de volgende functies:
• Koelwater
• Energie
• Scheepvaart
• Watersport en oeverrecreatie
• Beroeps- en sportvisserij
• Oppervlaktedelfstoffen
• Archeologie, cultuurhistorie en landschap
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties
wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon &
gezond water op orde zijn.
De aan het Noordzeekanaal toegekende functie(s) stellen geen aanvullende
kwaliteitseisen aan het betreffende oppervlaktewater. Bij de toetsing van de
vergunningsaanvraag is beoordeeld of de aangevraagde handelingen de vervulling
van de aan het Noordzeekanaal toegekende functies nadelig beïnvloeden. In het
onderhavige geval is hiervan geen sprake.
Zoals aangegeven in de paragrafen 5.1.2 heeft het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam geen onaanvaardbare gevolgen de bescherming en
verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit. Er wordt daarom ook
voldaan aan de eisen van bovengenoemde gebruiksfuncties.
6. Procedure
6.1 Algemeen
De Waterwet bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het
verlenen van een vergunning voor het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van
afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing
zijn. In het Waterbesluit zijn hierop uitzonderingen gemaakt. Een dergelijke
uitzondering is in dit geval niet van toepassing, zodat niet de reguliere
voorbereidingsprocedure kan worden gevolgd.
6.2 Overweging ten aanzien van gecoördineerde behandeling.
De artikelen 6.27 tot en met 6.29 Wtw zien op de gecoördineerde indiening en
voorbereiding van besluitvorming omtrent aanvragen voor een watervergunning en
een omgevings- of Kernenergiewetvergunning zoals voorgeschreven in hoofdstuk 14
van de Wet milieubeheer.
Pagina 19 van 24
Gelet hierop heb ik de aanvraag tot wijziging van de watervergunning aan
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland voorgelegd. Zij komen tot de conclusie dat
de aangevraagde wijziging voor de Wabo-vergunning milieuneutraal is. Gelet hierop
is in dit geval coördinatie met Gedeputeerde Staten van Noord-Holland niet aan de
orde.
Datum
25 maart 2014
Nummer
RWS-2014/13354
6.3 Behandeling van zienswijzen
De aanvraag met bijbehorende stukken en de ontwerpvergunning hebben van
23 januari tot en met 6 maart 2014 voor het naar voren brengen van
zienswijzen ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de ontwerpvergunning zijn
geen zienswijzen naar voren gebracht. Hierdoor wordt de vergunning
ongewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp.
7. Conclusie
De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen
van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de
overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het wijzigen van de
gevraagde vergunning.
8. Ondertekening
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
namens deze,
hoofd afdeling Vergunningverlening Rijkswaterstaat West-Nederland Noord
Pagina 20 van 24
9. Mededelingen
Datum
25 maart 2014
Bent u het niet eens met dit besluit?
Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de
bestuursrechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te
bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel
belanghebbende bij het besluit zijn.
Nummer
RWS-2014/13354
De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van
een beroepschrift:
Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent?
Welk doel wilt u met uw beroep bereiken?
Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u met
deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere, wellicht
eenvoudigere wijze bereiken?
Hoe dient u beroep in?
Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag
waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw
beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet
zelf, maar namens een bedrijf of organisatie een beroepschrift indient dan kunt u
het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
organisatie is ingeschreven.
In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan:
uw naam en adres;
een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt
(bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en zo
mogelijk een kopie van het besluit;
de reden waarom u beroep instelt;
de datum en uw handtekening.
Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in
rekening gebracht.
Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent
dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is. Als u dit niet
wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt
u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit door de
Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een
voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of
organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige
voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
organisatie is ingeschreven.
De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen.
U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via
http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. daarvoor moet u wel beschikken over
een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de
precieze voorwaarden.
Pagina 21 van 24
Overige mededelingen:
Datum
25 maart 2014
Het hebben van deze vergunning ontslaat de houder niet van de verplichting om
de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat
derden of de Staat ten gevolge van het gebruik maken van de vergunning schade
lijden.
Nummer
RWS-2014/13354
Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan:
1. het Bureau Verontreinigingsheffing Rijkswateren, Postbus 20906, 2500 EX Den
Haag;
2. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, Postbus 209, 1500 EE Zaandam.
Pagina 22 van 24
Bijlage 1, Begripsbepalingen
Datum
25 maart 2014
In deze vergunning wordt verstaan onder:
1. ‘Aanvraag’: De aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag is op 3
juli 2013 binnengekomen bij Rijkswaterstaat West-Nederland Noord en
geregistreerd onder nummer RWS-2013/34720 (Wave-nummer:
0.28.0957.A.wtw13302);
2. ‘Afvalwater’: water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te
ontdoen of zich moet ontdoen;
3. ‘BPRW 2009-2015’: het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 20092015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden (te downloaden
van www.rijkswaterstaat.nl);
4. ‘Bevoegd gezag’: de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat WestNederland Noord, namens de minister van Infrastructuur en Milieu (p.a.
Rijkswaterstaat West-Nederland Noord, Postbus 3119, 2001 DC Haarlem);
5. ‘Concentratie’: het gehalte van een (som-)parameter, uitgedrukt in mg/l;
6. ‘Effluent’: afvalwater afkomstig uit een installatie waarin dit afvalwater een
zuiveringstechnische behandeling heeft ondergaan;
7. ‘Kaderrichtlijn Water (KRW)’: richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot
vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het
waterbeleid;
8. ‘KRW-waterlichaam’: volgens artikel 2, lid 10, van de richtlijn 2000/60/EG is
een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van
aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een
rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een
overgangswater of een strook kustwater;
9. ‘Lozingspunt’: een punt van waaruit afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam
wordt geloosd/gebracht;
10. ‘Meetpunt’: een intern controlepunt;
11. ‘MTR’: Maximaal toelaatbare risicoconcentratie;
12. ‘JG-MKN’: Jaargemiddelde milieukwaliteitsnorm;
13. ‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het
oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan;
14. ‘Ontvangstdatum aanvraag’: eerste datum dat de aanvraag ontvangen is bij
een bestuursorgaan;
15. ‘Oppervlaktewaterlichaam’: samenhangend geheel van vrij aan het
aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede
de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen
krachtens de Wtw, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
16. ‘Steekmonster’: een op enig moment genomen monster van het afvalwater;
17. ‘Vergunninghouder’: diegene die krachtens deze vergunning handelingen
verricht;
18. ‘Waterbeheerder’: de minister van Infrastructuur en Milieu, per adres de
hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Noord, Postbus
3119, 2001 DC Haarlem;
19. ‘Waterverwerkingsbeleid’: zorgsysteem voor het beheersen van risico’s voor de
doelmatige werking van de afvalwaterzuivering (AWZI) en het ontvangend
oppervlaktewater bij het verwerken van afvalwater van de verschillende
toeleveranciers op een afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI).
Nummer
RWS-2014/13354
Pagina 23 van 24
Bijlage 2, Analysevoorschriften
Datum
25 maart 2014
De in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden
bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de 'methoden voor de analyse voor
afvalwater' van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI):
Nummer
RWS-2014/13354
De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de
naleving van de emissie-eisen voor het lozen dient te worden uitgevoerd volgens
NEN-6600-1 en de conservering van het monster dient te worden uitgevoerd
volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Het monster wordt niet gefiltreerd en de
onopgeloste stoffen worden meegenomen in de analyse.
Stof/parameter:
CZV
BZV5
Onopgeloste bestanddelen
Kjeldahl-stikstof (Kj-N)
Som nitraat en nitriet
Totaal-fosfaat (totaal-P)
Arseen, cadmium, chroom, koper,
nikkel, lood, zink1)
Kwik1)
Som PAK 2)
Minerale olie
EOX
1)
2)
NEN-nummer:
NEN 6633
NEN-EN 1899-1/2
NEN-EN 872
NEN-ISO-5663 of NEN 6646
NEN 6604 of NEN-EN-ISO 13395
NEN-EN-ISO 15681-2
NEN 6966 of NEN-EN-ISO-17294-2
NEN 6966 verwijst naar NEN-EN-ISO
11885
NEN-EN-1483 of NEN-EN-ISO 17852
NEN-EN-ISO 17993
NEN-EN-ISO 9377-2
NEN 6676
Ontsluiting metalen conform NEN-EN-ISO 15587-1 en NEN 6961, tenzij een
andere methode wordt voorgeschreven.
Acenaftyleen, acenafteen, anthraceen, benzo(a)anthraceen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, benzo(a)pyreen, benzo(ghi)peryleen, chryseen, dibenzo(ah)anthraceen, fenanthreen, fluorantheen, fluoreen, indeno(123cd)pyreen, naftaleen, pyreen.
Een wijziging in het normblad treedt automatisch inwerking 6 weken nadat de
wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een
andere, vergelijkbare methode wil gebruiken, behoeft dit voorafgaand de
schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.
Pagina 24 van 24