De wederkerige relatie tussen emotioneel en psychologisch

UNIVERSITEIT TWENTE
De wederkerige relatie tussen
emotioneel en psychologisch
welbevinden in een longitudinale studie
Bachelorthese
Vera Franzen
s1195166
23-06-2014
Faculteit Gedragswetenschappen
Opleiding Psychologie
Positieve Psychologie en Technologie
1e begeleider: Dr. P.M. ten Klooster
2e begeleider: Dr. S.M.A. Lamers
Abstract
Background: There are two philosophical traditions of happiness in positive psychology,
hedonism and eudaimonism. The hedonic view is based upon the concept of emotional wellbeing, which describes people’s cognitive and affective evaluations of their life. The
eudaimonic psychologists share the view of happiness as an ongoing process emphasizing the
importance of personal goals and meaning-making (psychological well-being).
Aim: The aim of this study was to explore the relationship between emotional and
psychological well-being over time.
Method: The study draws on the data of a representative panel (Longitudinal Internet Studies
for the Social Sciences of CentERdata). A sample of 1662 Dutch adults filled in the Mental
Health Continuum-Short Form (MHC-SF) to measure positive mental health. The participants
had to fill in the questionnaires four times in intervals of three month. To examine the possible
relationship between emotional and psychological well-being, cross-lagged correlations were
calculated.
Results: There were strong, positive correlations between emotional well-being over time and
strong, positive correlations between psychological well-being over time. In addition, the
cross-sectional correlations between emotional and psychological well-being were strong and
positive. The cross-lagged correlations between the two concepts were weak, but significant.
There was no difference between the cross-lagged correlations of emotional and
psychological well-being, so they predicted each other in the same way.
Conclusion: The relationship between emotional and psychological well-being is strong at the
cross-sectional level, so they are clearly interrelated at each timepoint. Cross-lagged panel
observations show no significant differences between the influence of emotional well-being at
one moment of time on psychological well-being at another moment of time and the other
way round. This suggests a reciprocal relationship between emotional and psychological wellbeing, so they influence each other in the same way.
Samenvatting
Achtergrond: Er zijn twee overheersende tradities binnen de positieve psychologie wat betreft
geluk: hedonisme en eudemonisme. Het hedonistisch perspectief beschrijft de opvatting dat
welbevinden bestaat uit de subjectieve ervaring van welbevinden, plezier en geluk en is
gebaseerd op het concept van emotioneel welbevinden. Het eudemonisch perspectief stelt dat
welbevinden niet zozeer een uitkomst of eindtoestand is, maar een proces om in de
samenleving te kunnen functioneren (psychologisch welbevinden).
Doel: Het doel van dit onderzoek was de wederkerige relatie tussen emotioneel en
psychologisch welbevinden onderzoeken.
Methode: Dit onderzoek is gebaseerd op data van het LISS panel (Longitudinal Internet
Studies for the Social Sciences of CentERdata). Een representatieve steekproef van 1662
Nederlandse volwassenen heeft de Mental Health Continuum-Short Form (MHC-SF)
ingevuld zodat hun positieve geestelijke gezondheid kon worden gemeten. De deelnemers
moesten de vragenlijsten vier keer invullen, in een interval van drie maanden. Er werden
cross-lagged correlaties berekend om de mogelijke relatie tussen emotioneel en psychologisch
welbevinden te onderzoeken.
Resultaten: Er waren sterke, positieve correlaties tussen emotioneel welbevinden over tijd en
ook sterke, positieve correlaties tussen psychologisch welbevinden over tijd. Bovendien
waren de cross-sectionele correlaties tussen emotioneel en psychologisch welbevinden sterk
en positief. De cross-lagged correlaties tussen emotioneel en psychologisch welbevinden
waren zwak, maar significant. Verder was er geen verschil in sterkte tussen de cross-lagged
correlaties van emotioneel en psychologisch welbevinden.
Conclusie: De relatie tussen emotioneel en psychologisch welbevinden is sterk, als er alleen
de cross- sectionele correlaties, dus per tijdstip, worden beschouwd. De cross-lagged
correlaties laten zien dat er geen verschil is tussen emotioneel welbevinden op een tijdstip en
psychologisch welbevinden op een ander tijdstip. Er blijkt dus dat er een wederkerige relatie
tussen emotioneel en psychologisch welbevinden bestaat en zij elkaar evenzeer beїnvloeden.
Inhoudsopgave
1. Inleiding…………………………………………………………………………………...1
1.1. Positieve Psychologie…………………………………………………………………1
1.2. Twee tradities binnen de Positieve Psychologie: Hedonisme & Eudemonisme……....2
1.3. Voorspellende factoren van welbevinden……………………………………………..3
1.4. Samenhang tussen emotioneel & psychologisch welbevinden……………………….5
2. Methode…………………………………………………………………………………...8
2.1. Procedure……………………………………………………………………………...8
2.2. Meetinstrumenten………………………………………………………………..........8
2.3. Statistische Analyse…………………………………………………………………...9
3. Resultaten………………………………………………………………………………..11
3.1. Analyse steekproefgegevens………………………………………………………....11
3.2. Correlaties tussen emotioneel en psychologisch welbevinden……………………....12
3.3. Cross-lagged correlaties……………………………………………………………...13
3.4. Verschil tussen afhankelijke, niet- overlappende correlaties………………………...14
4. Discussie………………………………………………………………………………….15
4.1 Sterke punten, beperkingen en aanbevelingen……………………………………….17
5. Referenties……………………………………………………………………………….20
1 Inleiding
Geluk is altijd een sterke wens geweest voor mensen. De vroege mensheid was al
geïnteresseerd in het bereiken van geluk, waardoor dit thema ook vaak voorkwam in literaire
en poëtische beschrijvingen. Binnen de filosofie werden geluk en welbevinden al door Plato
en Seneca beschreven, maar ook religies hebben hun bijdrage geleverd voor de fascinatie voor
geluk. Een aantal politieke ideologieën zijn gericht op de ideale samenleving door het streven
naar het ultieme geluk en binnen de sociologie wordt in verband met sociale, politieke en
economische aspecten gekeken naar de kwaliteit van leven. Maar hoe wordt geluk en
welbevinden binnen de psychologie beschouwd?
Binnen de psychologie was er in het verleden vooral aandacht voor menselijke
tekortkomingen, psychopathologie en ziekte. De interesse richtte zich op de determinanten
van geluk en welbevinden als de afwezigheid van psychologische problemen. Toch lijkt er een
verandering op gang te komen binnen het gezondheidssysteem. Volgens de World Health
Organization (WHO) is geestelijke gezondheid een positieve toestand die wordt omschreven
als “een toestand van welbevinden, waarin het individu zich bewust is van zijn eigen
mogelijkheden, om kan gaan met stress, productief en vruchtbaar kan werken en in staat is
een bijdrage te leveren aan de samenleving” (WHO, 2004). Hierdoor wordt duidelijk dat
geestelijke gezondheid ook de aanwezigheid van positieve emoties omvat en niet alleen de
afwezigheid van ziekte.
1.1 Positieve Psychologie
In het begin van de eenentwintigste eeuw introduceerden Martin Seligman en Mihalyi
Csikszentmihalyi als eerste deze heroverweging van de traditionele psychologie, Positieve
Psychologie genaamd (Seligman & Csikszentmihalyi, 2000). De Positieve Psychologie is een
nieuwe benadering voor het bestuderen van de positieve aspecten van het menselijk gedrag en
omvat alle gebieden van psychologisch onderzoek zoals ontwikkeling, beroep, lichamelijke
en geestelijke gezondheid (Delle Fave, Massimini & Bassi, 2011). Het doel van de Positieve
Psychologie is een verandering bereiken in de focus van de traditionele psychologie
(Seligman et al, 2000). Er wordt niet alleen gekeken naar het herstellen van negatieve
ervaringen, maar juist naar het opbouwen van positieve emoties. Op persoonlijk niveau
betekent dat belangstelling voor subjectieve ervaringen zoals welbevinden en tevredenheid,
optimisme en hoop voor de toekomst en geluk in de tegenwoordige tijd. Op groepsniveau
betekent het ook meer aandacht voor een betere samenleving door deugden zoals
1
verantwoordelijkheid, altruïsme en tolerantie (Seligman et al, 2000).
1.2 Twee tradities binnen de Positieve Psychologie: Hedonisme & Eudemonisme
Vanuit theoretisch perspectief zijn er twee filosofische tradities binnen de definitie van
welbevinden: het hedonistisch perspectief en het eudemonisch perspectief, allebei geworteld
in de oude Griekse filosofie.
Hedonisme beschrijft de opvatting dat welbevinden bestaat uit de subjectieve ervaring van
welbevinden, plezier en geluk (Kahnemann, Diener & Schwarz, 1999). In de literatuur wordt
het hedonistisch perspectief vaak beschreven als “subjective well-being” (SWB) of
“emotioneel welbevinden” (EW). Het welbevinden wordt als subjectief beschreven omdat
mensen de mate van welbevinden voor zichzelf evalueren. Over het algemeen wordt het
emotioneel welbevinden geïnterpreteerd als het ervaren van meer positieve gevoelens, het
verminderen van negatieve gevoelens en tevredenheid met het leven (Diener & Lukas, 1999).
Het ervaren van meer positieve gevoelens wordt gezien als gelukkig zijn en interesse en
plezier in het leven hebben. Het verminderen van negatieve gevoelens houdt in dat mensen
minder emoties als schuld, somberheid, angst of stress ervaren (Diener, Suh, Lucas en Smith,
1999). Levenstevredenheid betekent dat mensen een gevoel van voldoening en vrede ervaren.
Er bestaat dus slechts een klein verschil tussen hun behoeften en wensen en wat zij
daadwerkelijk bereiken of presteren (Lamers, Westerhof, Bohlmeijer, ten Klooster, Keyes,
2010).
Uit de definitie wordt duidelijk dat enerzijds de affectieve factor een rol speelt door het
ervaren van meer positieve gevoelens en minder negatieve gevoelens en dat anderzijds de
cognitieve evaluatie van belang blijkt te zijn, welke wordt uitgedrukt in tevredenheid met het
leven. Uit recent onderzoek van Gallagher, Lopez en Preacher (2009) komt echter naar voren
dat alleen positieve gevoelens en levenstevredenheid belangrijk zijn voor emotioneel
welbevinden. In dit onderzoek wordt hier eveneens vanuit gegaan.
Eudemonisme houdt in dat mensen hun potentiaal kunnen verwezenlijken (Waterman, 1993).
Deze theorie stelt dat welbevinden niet zozeer een uitkomst of eindtoestand is, maar een
proces om in de samenleving te kunnen functioneren (Keyes, 2002; Decy & Ryan, 2006).
Binnen het eudemonisch perspectief wordt welbevinden ook gezien als het resultaat van
positieve doelen (Ryan, Huta & Deci, 2006). Ryff (1989) ontwikkelde als eerste een model
van “psychologisch welbevinden” (PB) gebaseerd op het werk van humanistische en klinische
psychologen zoals Jung, Maslow, Allport, Rogers en Erikson. Het model omvat zes dimensies:
zelfacceptatie, persoonlijke groei, doel in het leven, omgevingsbeheersing, autonomie en
2
positieve relaties. Dat betekent dat psychologisch welbevinden een positieve evaluatie van het
verleden en de tegenwoordige tijd van een persoon, een gevoel van voortdurende groei en
ontwikkeling als persoon, het gevoel dat het leven doelgericht en zinvol is, het vermogen om
effectief zijn omgeving te kunnen beheersen, een gevoel van zelfbeschikking en het tot stand
komen van kwalitatief goede relaties met anderen omvat. Kort gezegd omvat psychologisch
welbevinden de ontwikkeling en zelfontplooing van het individu.
Uit de literatuur blijkt dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de componenten van
welbevinden (Lent, 2004; Ryan & Deci, 2001) en dat emotioneel en psychologisch
welbevinden cruciaal blijken te zijn voor geestelijke gezondheid (Keyes, 2005, 2007). Dat
betekent dat welbevinden kan worden opgevat als een veelzijdig verschijnsel dat zowel
aspecten van het hedonistisch perspectief als aspecten van het eudemonisch perspectief bevat.
Er is echter nog weinig bekend over in hoeverre deze verschillende componenten
samenhangen en wat er verandert als het emotioneel en psychologisch welbvinden over een
langere tijd worden beschouwd.
1.3 Voorspellende factoren van welbevinden
Er blijken factoren te bestaan die van grote invloed zijn op het welbevinden van mensen. Voor
het huidig onderzoek is het van belang deze factoren te beschouwen om een algemeen beeld
van welbevinden op te kunnen richten en de concepten van emotioneel en psychologisch
welbevinden in een context te kunnen plaatsen. Allereerst blijkt persoonlijkheid een
voorspellende factor van emotioneel welbevinden te zijn (Diener en Lucas, 1999). Hierbij
spelen drie factoren een rol: temperamental predisposition, persoonlijkheidstrekken, en
samenhang tussen persoonlijkheid en omgevingsfactoren (Diener et al, 1999). De eerste
factor temperamental predisposition houdt in dat mensen gelukkig of ongelukkig worden
geboren, vanwege verschillen in hun biologische aanleg. Tellegen et al (1988) hebben
gevonden dat eeneiige tweelingen die apart zijn opgegroeid, meer overeenkomsten hebben
dan twee-eiige tweelingen die samen zijn opgegroeid. Tellegen (1988) concludeerde dat 40%
van de variantie in emotioneel welbevinden kan worden verklaard door genetica. Ook uit
onderzoek van Braungart, Plomin, De Fries en Fulker (1992) bleek dat emotioneel
welbevinden voor een groot deel kan worden verklaard door erfelijkheid.
Binnen het onderzoek naar de tweede factor persoonlijkheidstrekken spelen Extraversie en
Neuroticisme volgens Costa en McCrae (1980) een grote rol. Zij stellen dat Extraversie vooral
positieve gevoelens en Neuroticisme vooral negatieve gevoelens beïnvloedt. Verder bleek uit
hun onderzoek dat extraverte mensen gelukkiger zijn dan introverte mensen. Volgens hun
3
definitie van Extraversie dragen deze eigenschappen bij aan een positieve voldoening en
levenstevredenheid, hoewel ze het effect van negatieve gebeurtenissen niet kunnen
verminderen (Costa en McCrae, 1980). De resultaten van Fujita, Diener en Sandvik (1991)
lieten bovendien zien dat mensen met een hoge score op Extraversie een goed emotioneel
welbevinden hebben en dat mensen met een lage score op Neuroticisme een slecht emotioneel
welbevinden hebben.
De derde factor samenhang tussen persoonlijkheid en omgevingsfactoren laat zien dat
huwelijk, geslacht, etniciteit en leeftijd invloed kunnen hebben op het emotioneel
welbevinden (Costa, McCrae, Zonderman, 1987). Costa et. al (1987) concludeerden echter dat
welbevinden beter te voorspellen is door de ontwikkeling van één persoon gedurende een
bepaalde periode te beschouwen dan door omgevingsfactoren te benoemen die een goed
welbevinden zouden kunnen garanderen. Uit onderzoek kwam naar voren dat mensen in staat
zijn om zich snel aan omgevingsfactoren aan te passen, waardoor dus ook mensen met een
ernstige ziekte gelukkig kunnen zijn (Costa en McCrae, 1980). Er wordt dus duidelijk dat
persoonlijkheid wel impact heeft op het welbevinden, maar slechts een kleine variantie kan
verklaren. Ander onderzoek toont aan dat er slechts een bescheiden correlatie bestaat tussen
levensomstandigheden en emotioneel welbevinden. Campell, Converse en Rodgers (1976)
schatten dat tien factoren, waaronder inkomen, aantal vrienden, geloof, intelligentie en
onderwijs samen slechts 15 % van de variantie van emotioneel welbevinden kunnen verklaren.
Campell et al (1976) en Diener, Sandvik en Seidlitz (1993) hebben binnen landen een zwakke
positieve relatie tussen inkomen en emotioneel welbevinden gevonden. Dat betekent dat rijke
mensen gemiddeld iets gelukkiger zijn dan arme mensen. Nog opvallender is dat objectieve
lichamelijke gezondheid nauwelijks correleert met emotioneel welbevinden (Okun en George,
1984). Bijkomende onderzoeken openbaarden dat mensen zich zeer snel kunnen aanpassen
aan de meeste omstandigheden. Zoals Costa en McCrae (1980) al lieten zien en ook Suh,
Diener en Fujita (1996) uitvonden hebben belangrijke gebeurtenissen binnen drie maanden al
geen effect meer op het welbevinden. Dat betekent dat alleen recente gebeurtenissen invloed
hebben op het webevinden.
Er is dus al veel onderzoek verricht naar de samenhang tussen bepaalde factoren en
psychologisch en emotioneel welbevinden. Inkomen, persoonlijkheid of lichamelijke
gezondheid blijken wel invloed op het welbevinden te hebben, maar geen toereikende
verklaringen te kunnen bieden voor de fluctuaties. Het valt op dat er voor emotioneel
welbevinden enkele voorspellende factoren zijn, terwijl er voor psychologisch welbevinden
minder bekend is over voorspellende factoren. Het is dus juist van belang om de directe
4
relatie tussen componenten van emotioneel en psychologisch welbevinden verder te
onderzoeken en te bestuderen of ze elkaar beїnvloeden en zo ja, in welke mate.
1.4 Samenhang tussen emotioneel & psychologisch welbevinden
Een cross-sectioneel onderzoek van Compton, Smith, Cornish en Qualls (1996) toont aan dat
er een matige correlatie bestaat tussen emotioneel welbevinden en persoonlijke groei, een
factor van psychologisch welbevinden. Deze resultaten suggereren dat er niet alleen een
onderscheid kan worden gemaakt tussen het hedonistisch perspectief en het eudemonisch
perspectief, maar dat dit ook overlappende factoren zijn die samen invloed hebben op het
welbevinden van mensen. Gallagher et al (2009) stellen dat er een mogelijke covariantie
bestaat tussen de dimensies van welbevinden. Dat zou kunnen betekenen dat een toename of
afname in een dimensie van welzijn kan leiden tot verdere stijgingen of dalingen binnen een
andere dimensie.
Deze hypothese wordt ondersteund door onderzoek van Steger, Kashdan en Oishi (2008). Zij
hebben een zwakke tot matige relatie gevonden tussen het psychologisch welbevinden en een
hogere mate van levenstevredenheid, zin in het leven en positieve gevoelens. Er kwam vooral
naar voren dat het uitvoeren van dagelijks eudemonisch gedrag was geassocieerd met
verbeterd hedonistisch welbevinden, zowel op dagen waarop deze gedragingen werden
uitgevoerd, als op de daarop volgende dagen. Bovendien blijkt het eudemonisch perspectief in
de praktijk beter toepasbaar te zijn (Ryff en Singer, 1996). Binnen de Well-being therapy gaat
het vooral om het vergroten van het potentieel en de persoonlijke kracht van de mensen (Fava
& Ruini, 2002), waardoor de mate van welbevinden toeneemt. Het model van psychologisch
welbevinden (Ryff, 1989) is kennelijk ook geschikt voor mensen met affectieve stoornissen
(Fava et al, 2002; Rafanelli et al, 2000, 2002).
King en Napa (1998) vonden dat mensen geluk en betekenis waarnemen als determinanten
voor levenstevredenheid. Bovendien werd uit een kwalitatief onderzoek onder mensen van
middelbare en hogere leeftijd duidelijk dat plezier en uitdagingen van groot belang zijn voor
het welbevinden (Ryff, 1989). Ook Waterman (1993) vond een correlatie tussen hedonistisch
plezier en persoonlijke expressie, al werd persoonlijke expressie meer geassocieerd met
uitdaging en het vervullen van het eigen potentieel. Uit onderzoek van Lamers et. al (2010)
blijkt er een matige correlatie van 0.52 tussen psychologisch en emotioneel welbevinden te
zijn. Keyes et. al (2002) vonden daarentegen een sterkere positieve correlatie tussen de
componenten van psychologisch en emotioneel welbevinden (r=0.84). De gevonden
5
correlaties verkregen uit cross-sectioneel onderzoek blijken redelijk met elkaar overeen te
komen en duiden erop dat er een significant correlatie bestaat tussen het hedonistisch en
eudemonisch perspectief. Toch blijkt de sterkte van de correlatie te variëren. Zoals altijd bij
cross-sectioneel onderzoek is het echter moeilijk om causaliteit te constateren. Er bestaat
onenigheid over of psychologisch welbevinden wordt veroorzaakt door het emotioneel
welbevinden of juist andersom, of dat ze elkaar beїnvloeden.
De broaden-and-build theorie constateert bijvoorbeeld, dat positieve emoties, waaronder
geluk, interesse, tevredenheid, trots en liefde, het vermogen hebben om het repertoire van
gedachten en handelingen uit te breiden (Frederickson, 1998; 2001). Dat houdt verder in dat
mensen strategieën en hulpmiddelen oprichten, om beter met de omgeving om te kunnen gaan.
Uit onderzoek blijkt, dat mensen die positieve emoties ervaren, mogelijk ook in staat zijn om
hun psychologisch welbevinden te verbeteren (Frederickson, 2001). Deze bevinding wordt
ondersteund door onderzoek van Folkman en Moskowitz (2000), waaruit blijkt dat het
ervaren van positieve emoties tijdens chronische stress helpt om beter met deze situaties om te
kunnen gaan. Dat wijst erop, dat emotioneel welbevinden invloed heeft op psychologische
resourcen en uiteindelijk op het psychologisch welbevinden (Frederickson & Joiner, 2002).
Echter wordt door de broaden-and-build theorie ook duidelijk dat het psychologisch
weerstandsvermogen weliswaar wordt beїnvloed door positieve emoties, maar dat een goed
psychologisch welbevinden eveneens bevorderlijk is om positieve emoties te kunnen ervaren
(Tugade & Frederickson, 2004).
Een andere theorie die toelichting kan geven is de zelf-determinantie theorie. Volgens deze
theorie wordt het welbevinden over het algemeen bepaald door de vervulling van drie
fundamentele psychologische behoeftes. Deze drie behoeftes worden onder autonomie,
competentie en betrokkenheid samengevat (Ryan & Deci, 2000). De zelf-determinatie theorie
komt daarom overeen met het concept van psychologisch welbevinden, dat onder andere het
verwezenlijken van het eigen potentiaal omvat (Waterman, 1993). Er wordt de nadruk gelegd
op het bereiken van persoonlijke doelen en het volledig kunnen functioneren van mensen. De
zelf-determinatie theorie veronderstelt dus, dat het tegemoetkomen van fundamentele
psychologische behoeftes bevorderlijk is voor het emotioneel welbevinden, omdat mensen
daardoor meer positieve emoties ondergaan (Ryan & Deci, 2001; Ryan, Huta, Deci, 2006).
Met andere woorden, het emotioneel welbevinden wordt beїnvloed door het psychologisch
welbevinden.
Vanuit het theoretisch kader wordt duidelijk, dat er veel discussie over is in hoeverre
emotioneel en psychologisch welbevinden samenhangen. Door een cross-lagged longitudinal
6
onderzoek zou het mogelijk kunnen zijn om de causaliteit tussen de twee concepten van
welbevinden te toetsen of het ten minste meer plausibel te maken. Hierbij worden de
gegevens van dezelfde personen van verschillende tijdstippen verzameld om de verandering
of stabiliteit van bepaalde kenmerken te onderzoeken. Door deze methode toe te passen
kunnen er beter uitspraken worden gedaan over dynamische processen tussen het emotioneel
en psychologisch welbevinden.
Het doel van dit onderzoek is de relatie tussen psychologisch en emotioneel welbevinden in
een longitudinale studie nader te onderzoeken met behulp van een cross-lagged panel design.
7
2 Methode
2.1 Procedure
De data van de respondenten is verkregen uit het LISS panel (Longitudinal Internet Studies
for the Social Sciences). Het LISS panel is een onderdeel van het MESS project
(Measurement and Experimentation in the Social Sciences) en wordt gemanaged door het
CentERdata in Tilburg, Nederland. Het bestaat uit 5000 huishoudens en omvat 8000
individuen. Het panel is gebaseerd op een aselecte steekproef van huishoudens, getrokken uit
het bevolkingsregister van Nederland. Leden van het panel worden gevraagd om elke maand
online vragenlijsten in te vullen. Voor dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van 1662
respondenten uit het panel. De vragenlijsten werden voor dit onderzoek op vier verschillende
tijdstippen afgenomen, met een tussenperiode van drie maanden: december 2007 (T0), maart
2008 (T1 ), juni 2008 (T2 ) en september 2008 (T3 ). Het onderzoek liep in totaal over een
periode van negen maanden.
2.2 Meetinstrumenten
Welbevinden
De Mental Health Continuum-Short Form (MHC-SF; Keyes et. al, 2008; Lamers et. al, 2011)
is een zelfrapportage vragenlijst die positieve geestelijke gezondheid meet. Deze verkorte
versie is gebaseerd op de Mental Health Continuum-Long Form (MHC-LF). De lange versie
bestaat uit 40 items en is gebaseerd op onderzoek naar emtioneel, psychologisch en sociaal
welbevinden (Keyes, 2002). De verkorte versie bestaat uit 14 items en meet het emotioneel
welbevinden (3 items), het psychologisch welbevinden (6 items) en het sociaal welbevinden
(5 items). Het sociaal welbevinden wordt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Volgens de definitie hoort bij emotioneel welbevinden het concept levenstevredenheid en
positieve gevoelens. Een item is bijvoorbeeld “In de afgelopen maand, hoe vaak had u het
gevoel dat u gelukkig was?”. Psychologisch welbevinden bestaat in de MHC-SF uit: zelfacceptatie, persoonlijke groei, een doel in het leven, omgevingsbeheersing, autonomie en
positieve relaties. Voor elk onderdeel is één item bedacht, zoals bijvoorbeeld het item voor
persoonlijke groei: “In de afgelopen maand, hoe vaak had u het gevoel dat u werd uitgedaagd
om te groeien of een beter mens te worden?”. De items worden gescoord op een 6-puntschaal
van ‘nooit’ (0) ‘tot elke dag’ (5). Een hoge score betekent dus een goede positieve geestelijke
8
gezondheid. De MHC-SF laat een hoge betrouwbaarheid en validiteit in Zuid- Afrika (Keyes
et. al, 2008) en de Verenigde Staten (Keyes, Eisenberg, Dhingra, Perry & Dube, under review)
zien. Ook de Nederlandse versie van de MHC-SF heeft goede psychometrische
eigenschappen (Lamers et. Al, 2011). Cronbach's alpha was in dit onderzoek 0.83 voor zowel
emotioneel welbevinden als psychologisch welbevinden.
2.3 Statistische Analyse
De analyses werden uitgevoerd met het Statistical Program for Social Sciences (SPSS), versie
22.0. Eerst werden de demografische gegevens van de respondenten zoals geslacht, leeftijd,
opleiding, burgerlijke staat en nationaliteit geanalyseerd. Vervolgens werd er voor alle
deelnemers naar de wederkerige relatie tussen emotioneel en psychologisch welbevinden
gekeken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een cross-lagged panel design (Figuur 1). Dit
wordt vooral gehanteerd om de richting van een samenhang te onderzoeken. Met een crosslagged panel design wordt geprobeerd om causaliteit aan te tonen. Binnen dit model zijn drie
soorten verbanden belangrijk: Autocorrelaties, synchrone correlaties en cross-lagged
correlaties (Kenny, 1975; Clegg, Jackson & Wall, 1977). Autocorrelaties zijn correlaties
tussen dezelfde variabele, gemeten op verschillende tijdstippen. Door middel van
autocorrelaties wordt de stabiliteit over een periode gemeten. In dit geval is dat de samenhang
tussen het emotioneel welbevinden op de vier tijdstippen en de samenhang tussen het
psychologisch welbevinden op de vier tijdstippen (A). Synchrone correlaties zijn correlaties
tussen verschillende variabelen, gemeten op dezelfde tijdstip. Zo worden er cross-sectionele
correlaties tussen emotioneel welbevinden en psychologisch welbevinden berekend voor T0,
T1, T2 en T3 (B). De cross-lagged correlaties zijn correlaties tussen verschillende variabelen,
gemeten op verschillende tijdstippen. Dat houdt in dat bijvoorbeeld de relatie tussen
emotioneel welbevinden op tijdstip T0 en psychologisch welbevinden op tijdstip T1 wordt
beschouwd (C).
9
Figuur 1
Cross-lagged panel model
Emotioneel
welbevinden
T0
Emotioneel
welbevinden
T1
A
Emotioneel
welbevinden
T2
A
Emotioneel
welbevinden
T3
A
B
B
C
Psychologisch
welbevinden
T0
A
Psychologisch
welbevinden
T1
C
A
B
Psychologisch
welbevinden
T2
B
C
A
Psychologisch
welbevinden
T3
Note. A = autocorrelaties
B = synchrone correlaties
C= cross-lagged correlaties
De autocorrelaties en synchrone correlaties werden berekend door middel van een zero-order
correlatieanalyse met behulp van de correlatiecoëfficiënt Pearson. Over het algemeen geldt
dat een Pearson correlatiecoëfficiënt tot en met 0.1 een zwakke correlatie weergeeft, een
coëfficiënt tot en met 0.3 een matige correlatie, en een coëfficiënt tot en met 0.5 een sterke
correlatie (Huizingh, 2010). Vervolgens werden er partiële correlaties uitgevoerd om de
cross-lagged correlaties te berekenen. Deze geven een overzicht van het al dan niet lineair
samenhangen van twee variabelen gedurende de periode, als voor het effect van
autocorrelaties wordt gecorrigeerd.
Ten slotte werd er een Zr-Based Pearson-Filon (ZPF) procedure uitgevoerd volgens
Raghunathan, Rosenthal en Rubin (1996) om het verschil tussen de cross-lagged correlatie
van emotioneel en psychologisch welbevinden op T1 en T2 nader te onderzoeken.
10
3 Resultaten
3.1 Analyse steekproefgegevens
Een representatieve steekproef van 1662 Nederlandse respondenten heeft de Mental Health
Continuum-Short Form op vier verschillende tijdstippen ingevuld. Er hebben 828 mannen en
834 vrouwen geparticipeerd. De meeste respondenten waren tussen de 30 jaar en 64 jaar en
het grootste deel van de deelnemers had een MBO of HBO diploma. Daarnaast was de helft
van de deelnemers gehuwd en was de meerderheid van de respondenten Nederlander. De
belangrijkste sociodemografische gegevens zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1
Demografische gegevens van deelnemers uit het LISS panel
Kenmerk
Deelnemers (n=1662)
Geslacht
Man
828
Vrouw
834
Leeftijd (in CBS- categorieën)
18- 29 jaar
381
30-49 jaar
472
50-64 jaar
440
65 jaar en ouder
369
Hoogste opleiding met diploma
Basisonderwijs
72
VMBO
431
HAVO/VWO
193
MBO
365
HBO
373
WO
133
Anders
66
Nog geen onderwijs afgerond
28
Burgerlijke staat
Gehuwd
882
Gescheiden van tafel en bed
5
Gescheiden
165
Weduwe/weduwenaar
101
Nooit getrouwd
509
Nationaliteit
Geen allochtoon
1381
Vader niet in Nederland geboren
76
Moeder niet in Nederland geboren
30
Ouders niet in Nederland geboren
27
Zelf niet in Nederland geboren
28
Zelf en vader niet in Nederland geboren
5
Zelf en moeder niet in Nederland geboren 5
Zelf en ouders niet in Nederland geboren
110
Procent
49.8%
50.2%
22.9%
28.4%
26.5%
22.2%
4.3%
25.9%
11.6%
22.0%
22.4%
8.0%
4.0%
1.7%
53.1%
0.3%
9.9%
6.1%
30.6%
83.1%
4.6%
1.8%
1.6%
1,7%
0.3%
0.3%
6.6%
11
3.2 Correlaties tussen emotioneel en psychologisch welbevinden
In onderstaande tabel worden de autocorrelaties en synchrone correlaties van psychologisch
en emotioneel welbevinden per tijdstip weergegeven.
Tabel 2
Pearson correlatiecoëfficienten voor de correlatie tussen emotioneel en psychologisch welbevinden
over de vier tijdstippen
Emotioneel welbevinden
Psychologisch welbevinden
T0
T1
T2
T3
T0
T1
T2
T3
Emotioneel welbevinden
T0
0.61**
T1
0.60**
0.70**
T2
0.63**
0.69**
0.61**
T3
0.62**
Psychologisch welbevinden
T0
T1
T2
0.60**
0.60**
0.63**
0.70**
0.61**
0.73**
T3
0.62**
Note. Onderstreepte correlaties zijn autocorrelaties
Cursief gedrukte correlaties zijn synchrone correlaties
** p<0.01
Allereerst werd gekeken naar de autocorrelaties van zowel emotioneel als psychologisch
welbevinden. De correlaties tussen de verschillende tijdstippen van emotioneel welbevinden
en psychologisch welbevinden waren sterk significant (p<0.01) en positief, met r’s tussen
0.60 en 0.73. Dit wijst erop dat er een positieve samenhang bestaat tussen emotioneel
welbevinden op T1, T2, T3 en T4 en psychologisch welbevinden op de vier tijdstippen.
Vervolgens werd gekeken naar de synchrone correlaties tussen emotioneel welbevinden en
psychologisch welbevinden. Deze cross-sectionele correlaties zijn eveneens sterk significant
(p<0.01) en positief, met r’s tussen 0.60 en 0.63. Dat betekent dat er een een positieve
samenhang bestaat tussen emotioneel en psychologisch welbevinden op alle tijdstippen. Over
het algemeen waren de synchrone correlaties sterk, maar enigzins zwakker dan de
autocorrelaties.
12
3.3 Cross lagged correlaties
Vervolgens werd met behulp van partiële correlaties gekeken naar de cross-lagged correlaties,
waarbij er gecontroleerd werd voor de autocorrelaties. Er werd duidelijk dat er een zwakke,
maar significante correlatie bestond (r=0.14) tussen emotioneel welbevinden op tijdstip T0 en
psychologisch welbevinden op tijdstip T1, als er gecontroleerd werd voor de autocorrelatie
van psychologisch welbevinden. Eveneens als er gecontroleerd werd voor de autocorrelatie
van emotioneel welbevinden was er een zwakke, maar significante correlatie (r=0.14). Dit
effect werd niet gevonden tussen emotioneel welbevinden op tijdstip T1 en psychologisch
welbevinden op tijdstip T2 als er gecontroleerd werd voor de autocorrelatie van psychologisch
welbevinden (r=0.06). Dat betekent dat er in dit geval geen samenhang bestaat tussen
emotioneel welbevinden en psychologisch welbevinden over de tijd. Er bestond daarentegen
een matig significante correlatie tussen psychologisch welbevinden op tijdstip T1 en
emotioneel welbevinden op tijdstip T2 als er gecontroleerd wordt voor de autocorrelatie van
emotioneel welbevinden (r=0.19). Bij de daaropvolgende cross-lagged correlatie is er een
vergelijkbaar effect gevonden zoals tussen T0 en T1 maar met iets zwakkere correlaties. Voor
emotioneel welbevinden op tijdstip T2 en psychologisch welbevinden op tijdstip T3 is er een
zwakke correlatie gevonden, als er gecontroleerd werd voor de autocorrelatie van
psychologisch welbevinden (r=0.12). Eveneens als er gecontroleerd werd voor de
autocorrelatie van emotioneel welbevinden bleek er een zwakke, maar significante correlatie
te zijn (r=0.12). Deze bevindingen geven aan dat er significante cross-lagged correlaties
bestaan, maar er geen verschil tussen psychologisch en emotioneel welbevinden herkenbaar is.
Figuur 2 laat een volledig cross-lagged panel model van emotioneel en psychologisch
welbevinden zien.
13
Figuur 2
Cross-lagged panel model van emotioneel en psychologisch welbevinden over de vier
tijdstippen
Emotioneel
welbevinden
T0
0.61**
Emotioneel
welbevinden
T1
0.70**
Emotioneel
welbevinden
T2
0.69**
Emotioneel
welbevinden
T3
a
0.14**
0.06
0.60**
0.12**
0.63**
0.60**
Psychologisch
welbevinden
T1
0.62**
0.12**
0.19**
0.14**
Psychologisch
welbevinden
T0
0.61**
0.70**
Psychologisch
welbevinden
T2
0.73**
Psychologisch
welbevinden
T3
Note. ** p<0.01
a. ZPF ** p <0.01
3.4 Verschil tussen afhankelijke, niet-overlappende correlaties
Uit de analyse van de cross lagged correlaties kwam naar voren dat twee correlaties van het
algemeen patroon afweken. Er werd daarom gekozen om de ZPF-score van emotioneel
welbevinden op T1 en psychologisch welbevinden op T2 (r=0.06) en de score van
psychologisch welbevinden op T1 en emotioneel welbevinden op T2 (r=0.19) te berekenen.
Het verschil tussen deze twee cross-lagged correlaties bleek signifiant (Z=-6.895, p<0.01).
Het effect van psychologisch welbevinden op emotioneel welbevinden was dus sterker dan
het effect van emotioneel welbevinden op psychologisch welbevinden op de tijdstippen T1 en
T2. Er zijn geen verschillen tussen de cross-lagged correlaties op de overige meetmomenten
gevonden.
14
4 Discussie
Het doel van dit onderzoek was de relatie tussen emotioneel en psychologisch welbevinden
nader te onderzoeken in een longitudinale studie met behulp van een cross-lagged panel
design. Door middel van de bevindingen uit dit onderzoek kunnen er drie conclusies worden
getrokken wat betreft de relatie tussen emotioneel en psychologisch welbevinden. Ten eerste
blijken zowel emotioneel welbevinden als psychologisch welbevinden redelijk stabiel te zijn
over de tijd, aangezien er sterke autocorrelaties tussen deze twee constructen zijn aangetroffen.
Ten tweede zijn er sterke synchrone correlaties naar voren gekomen tussen emotioneel en
psychologisch welbevinden. Dat betekent dat emotioneel en psychologisch welbevinden per
tijdstip sterk correleren. Er zijn bovendien cross-lagged correlaties tussen emotioneel en
psychologisch welbevinden gevonden. Dat houdt in dat ze elkaar over de tijd beїnvloeden.
Bovendien bleek er één significant verschil tussen deze cross- lagged correlaties op T2 en T3
te bestaan. Het effect van psychologisch welbevinden op emotioneel welbevinden bleek op dit
tijdstip sterker te zijn dan het effect van emotioneel welbevinden op psychologisch
welbevinden. Aangezien er maar één significant verschil is gevonden, lijkt dit echter meer op
toeval gebaseerd dan een consistente bevinding te zijn.
Vanuit het volledige cross-lagged panel analyses kan worden geconcludeerd dat er weliswaar
significante cross-lagged correlaties bestaan tussen emotioneel en psychologisch welbevinden,
maar ook dat deze correlaties over het algemeen even sterk zijn. Dat duidt erop dat er geen
sprake van kan zijn dat één type welbevinden meer invloed heeft op een ander, voornamelijk
wat betreft wederzijdse beїnvloeding. De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dus dat
er een wederkerige relatie lijkt te bestaan tussen emotioneel welbevinden en psychologisch
welbevinden over tijd.
De positieve, synchrone correlaties tussen emotioneel en psychologisch welbevinden komen
overeen met het onderzoek van Lamers et. al (2010) en Keyes et. al (2002). In hun onderzoek
werden er matige tot sterke correlaties tussen emotioneel en psychologisch welbevinden
gevonden. De gevonden correlaties in dit onderzoek en de correlaties uit eerder onderzoek
laten dus zien dat er een positieve relatie bestaat tussen emotioneel en psychologisch
welbevinden, dus tussen het hedonistisch en eudemonisch perspectief. De sterkte van de
correlaties blijkt echter te variëren. Gallagher et al (2009) stellen dat er een mogelijke
covariantie is tussen het hedonistisch perspectief en het eudemonisch perspectief. Ook Steger,
Kashdan en Oishi (2008) hebben in hun experiment laten zien dat het uitoefenen van dagelijks
eudemonisch gedrag geassocieerd was met verbeterd hedonistisch welbevinden.
15
Dienovereenkomstig is de Well-being therapy erop gebaseerd het potentieel en de
persoonlijke kracht van de cliënten te vergroten, waardoor de mate van emotioneel
welbevinden toe zou nemen (Fava en Ruini, 2002). Deze bevindingen worden alleen voor een
deel ondersteund door het huidige onderzoek. Er zijn wel correlaties over tijd gevonden
tussen psychologisch en emotioneel welbevinden, maar er zijn geen aanwijzingen
aangetroffen dat het psychologisch welbevinden het emotioneel welbevinden zou kunnen
voorspellen. Hetzelfde geldt voor de broader-and-build theorie van Frederickson (2000).
Volgens deze theorie lijkt het erop alsof mensen met een goed emotioneel welbevinden in
staat zijn door positieve emoties hun psychologisch welbevinden te kunnen verbeteren. Er kan
binnen het huidig onderzoek wel aangetoond worden, dat er een correlatie bestaat tussen
emotioneel en psychologisch welbevinden over tijd, maar niet, dat het emotioneel
welbevinden het psychologisch welbevinden zou kunnen voorspellen. Het blijkt over het
algemeen niet mogelijk te zijn een consistent patroon te vinden waaruit duidelijk wordt in
hoeverre er sprake kan zijn van afhankelijkheid of voorspelling. De relatie tussen emotioneel
en psychologisch welbevinden lijkt in dit onderzoek wederkerig te zijn, wat inhoudt dat deze
twee concepten evenzeer op elkaar van invloed zijn.
Deze uitkomsten kunnen te maken hebben met het feit dat de concepten van emotioneel en
psychologisch welbevinden toch veel overlap hebben en nauw samenhangen. Dit wordt door
onderzoek van Compton, Smith, Cornish en Qualls (1996) bevestigd. Zij hebben aangetoond
dat er een matige correlatie bestaat tussen emotioneel welbevinden en persoonlijke groei, een
factor van psychologisch welbevinden. Er blijken dus overlappende factoren te zijn die op
beide van toepassing zijn.
Verder is het belangrijk op te merken dat het derde concept van welbevinden, sociaal
welbevinden, buiten beschouwing is gelaten binnen dit onderzoek. Keyes (2002) stelde het
model van sociaal welbevinden voor omdat volgens hem welbevinden behalve het persoonlijk
niveau ook de samenleving betreft. Zijn model is gebaseerd op het werk van sociologen zoals
Durkheim en Marx en heeft vijf dimensies: sociale acceptatie, sociale actualisatie, sociale
contributie, sociale coherentie en sociale integratie. Deze vijf elementen duiden aan of en in
welke mate individuen sociale uitdagingen op kunnen lossen en goed kunnen functioneren in
hun sociale wereld (Gallagher, Lopez & Preacher, 2009). Het derde element van de zelfdeterminantie theorie, betrokkenheid, duidt eveneens aan dat interactie met en waardering van
de sociale omgeving van belang is voor het welbevinden. Dat wijst erop, dat het sociaal
welbevinden van inlvoed zou kunnen zijn op de interactie van emotioneel en psychologisch
welbevinden.
16
Daarnaast moet in overweging worden genomen in hoeverre er bijkomende factoren een
modererend effect kunnen hebben op de relatie tussen emotioneel en psychologisch
welbevinden. Factoren zoals persoonlijkheid, inkomen, en intelligentie blijken vooral van
invloed te zijn op emotioneel welbevinden. Er is echter niet bekend in hoeverre deze factoren
de relatie tussen de twee concepten van welbevinden direct beїnvloeden.
Een andere mogelijke interpretatie is dat er een verschil bestaat tussen geestelijk gezonde
mensen en mensen met pathologische gedragspatronen. Fava et al (2002) en Rafanelli et al
(2000,2002) nemen aan dat het model van psychologisch welbevinden (Ryff, 1989)
geschikter is voor mensen met affectieve stoornissen. De samenhang tussen geestelijke
gezondheid, psychopathologie en welbevinden is al door Keyes (2005) in kaart gebracht: het
twee- continua model. Dit model stelt namelijk dat positieve geestelijke gezondheid aan de
ene kant wel gerelateerd is aan psychische aandoeningen, maar aan de andere kant toch
duidelijke verschillen bestaan (Keyes, 2005). Iemand met een psychische aandoening heeft
een hogere kans op een laag welbevinden zoals weinig positieve emoties, lage tevredenheid
met het leven en verminderd functioneren in het sociale leven (Lamers et. al, 2010). Maar
toch blijkt deze relatie niet ronduit. Een individu kan tegelijkertijd aan een psychische
aandoening lijden en een goed psychologisch welbevinden hebben (Lamers et. al, 2010).
Andersom is de afwezigheid van psychopathologie geen waarborg voor tevredenheid en een
goed emotioneel welbevinden. Dat zou voor dit onderzoek kunnen betekenen dat er andere
resultaten zouden zijn als het onderzoek bij mensen was afgenomen met een psychische
aandoening.
4.1 Sterke punten, beperkingen en aanbevelingen
Een sterk punt van dit onderzoek is het gebruik maken van het LISS panel. Ten eerste zijn de
deelnemers random geselecteerd en ten tweede werd er een redelijk grote steekproef van 1662
Nederlandse volwassenen betrokken. Dit heeft tot gevolg dat het onderzoek een hoge
betrouwbaarheid en een hoge externe validiteit laat zien, waardoor de resultaten
waarschijnlijk representatief zijn voor de Nederlandse bevolking.
Verder is de opzet van dit onderzoek geschikt om causaliteit aan te tonen voor zover dat
mogelijk is binnen een quasi-experiment. Volgens Menard (1991) heeft een longitudinale
analyse toegevoegde waarde vanwege drie redenen. Ten eerste hebben onderzoekers de
mogelijkheid om patronen van covariaties te ontdekken door variabelen binnen de context van
de tijd te beschouwen. Ten tweede bestaat de kans een mogelijke causaliteit in beide
richtingen aan te tonen door de correlaties op meerdere tijdstippen te bestuderen. Bovendien
17
wordt door de longitudinale analyse een goede schatting van de constructstabiliteit gegeven,
aangezien de relatie tussen opeenvolgende metingen van dezelfde variabele wordt
geanalyseerd. Echter moet worden vastgehouden, dat cross-lagged correlaties uiteindelijk niet
geschikt zijn om definitieve causaliteit aan te duiden. Alleen in de context van een experiment
kan dit worden aangetoond. Het is nochtans tijfelachtig of een experiment binnen dit context
ethisch te verantwoorden zou zijn.
Daarnaast is het belangrijk te noemen, dat in het huidig onderzoek gebruik werd gemaakt van
cross-sectionele en partiële correlaties. Deze opgesplitste statistische methode heeft een aantal
nadelen ten opzichte van een volledige padanalyse. Ten eerste moet de veronderstelling van
de stabiliteit worden aangetoond. Ten tweede is er geen maat voor de invloed van causale
effecten. Ten derde is er ook geen procedure om mediërende processen te vermelden, terwijl
binnen een padanalyse zowel indirecte en directe effect wordt beschouwd (Kenny, 1975;
Kenny en Harackiewicz, 1979). Een bijkomend limitatie is het concept van emotioneel
welbevinden binnen de Health Continuum-Short Form omdat het op maar drie items is
gebaseerd. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat essentiële componenten van het emotioneel
welbevinden niet juist zijn begrepen door deelnemers of voldoende kunnen worden getoetst.
Voor toekomstig onderzoek zou het aanbevelenswaardig zijn om gebruik te maken van een
padanalyse om meetfouten te kunnen voorkomen. Verder zou het interessant zijn om een
longitudinale studie over meerdere jaren te doen. Daardoor zouden er meer langdurige
effecten van de relatie tussen emotioneel en psychologisch welbevinden naar voren kunnen
komen. Door proefpersonen binnen een langdurig onderzoek te begeleiden zou er misschien
een duidelijk patroon voortkomen in hoeverre emotioneel en psychologisch welbevinden
elkaar beїnvloeden. Daarbij zouden er modererende factoren zoals persoonlijkheid of
levensgebeurtenissen mee in aanmerking worden genomen, om mogelijke verklarende
variabelen voor fluctuaties van het welbevinden in kaart te brengen. DDaarnaast zou het voor
toekomstig onderzoek belangwekkend kunnen zijn om het verschil tussen de cross-lagged
correlaties tussen het tweede en het derde tijdstip nader te onderzoeken. Bij deze was de
relatie niet wederkerig, maar had het psychologisch welbevinden meer invloed op het
emotioneel welbevinden. Als dit verschil ook in verder onderzoek zou kunnen worden
aangetoond, zou dat ondersteuning bieden voor de zelf-determinatie theorie. Voor interventies
zou dit kunnen betekenen, dat de focus bij psychologische behandelingen op het bereiken van
doelen, zelfacceptatie, persoonlijke groei, autonomie en omgevingsbeheersing zal liggen.
18
Verder zou het wegens de overlap tussen emotioneel en psychologisch welbevinden van
belang kunnen zijn het sociaal welbevinden en de samenhang met het emotioneel en
psychologisch welbevinden te onderzoeken. De sociale component, dus of iemand zich
geaccepteerd en geїntegreerd voelt in zijn omgeving en de maatschappij, blijkt wel een groot
deel uit te maken van het welbevinden. Verder zou het interessant zijn om te onderzoeken of
er een verschil bestaat tussen de cross-lagged correlaties tussen het emotioneel en
psychologisch welbevinden van mensen met en zonder psychische aandoeningen. Volgens het
twee- continua model is de relatie tussen welbevinden en psychopathologie namelijk niet
ronduit. Bevindingen uit onderzoek met psychisch zieke mensen zouden nuttig kunnen zijn
voor de klinische praktijk. Hierdoor zou bijvoorbeeld duidelijker worden of interventies zich
in eerste instantie moeten richten op het emotioneel of psychologisch welbevinden om
geestelijke gezondheid te bevorderen.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat er een wederkerige relatie bestaat tussen
emotioneel en psychologisch welbevinden, dus dat ze elkaar op dezelfde wijze beїnvloeden.
19
5 Referenties
de Beurs, E., & Zitman, F. (2006). De Brief Symptom Inventory (BSI): De betrouwbaarheid en
validiteit van een handzaam alternatief. [The Brief Symptom Inventory (BSI): The reliability and validity of a practical alternative to the SCL 90]. Maandblad Geestelijke
Volksgezondheid, 61, 120-141.
Braungart, J.M., Plomin, R., DeFries, J.C. & Fulker, D.W. (1992). Genetic influence on testerrated infant temperament as assessed by Bayley’s Infant Behavior Record: Nonadoptive
and adoptive siblings and twins. Developmental Psycholgy, 28, 40-47.
Campbell, A., Converse, P. E., & Rodgers, W. L. (1976). The quality of American life, New
York, Russell Sage Foundation.
Clegg, C. W., Jackson, P. R., Wall, T. D. (1977). The potential of cross-lagged correlation
analysis in field research. Journal of Occupational Psychology, 50, S. 177-196.
Compton, W.C., Smith, M.L., Cornish, K.A., Qualls, D.L. (1996). Factor structure of mental
health measures. Journal of Personality and Social Psychology, 71, 406–13.
Costa, P.T., McCrae, R.R. (1980). Influence of Extraversion and Neuroticism on Subjective
Well-Being: Happy and Unhappy People. Journal of Personality and Social Psychology, 38, 4, 668-678.
Costa, P.T., McCrae, R.R, Zonderman, A.B. (1987). Environmental and dispositional influences on well-being: Longitudinal follow-up of an American national sample. British
Journal of Psychology, 78, 299-306.
Delle Fave, A., Massimini, F. & Bassi, M. (2011). Psychological Selection and Optimal Experience Across Culture: Social Empowerment through Personal Growth, 2, Springer,
London
Decy, E.L., Ryan, R.M. (2006). Hedonia, Eudaimonia, and well-being: An
Introduction. Journal of Happiness Studies, 9:1–11, DOI 10.1007/s10902-006-9018-1
Diener, E., Lucas, R.E. (1999). Personality and subjective well-being. See Kahneman et al
1999, pp. 213–29.
Diener, E., Sandvik, E., Seidlitz, L., & Diener, M. (1993). The relationship between income
and subjective well-being: Relative or absolute'?. Social Indicators Research, 28, 195223.
Diener, E., Suh, E.M., Lucas, R.E. & Smith, H.L. (1999). Subjective Well-being: Three Decades of Progress. Psychological Bulletin, Vol. 125, No.2, 276-302.
20
Fava, G.A. & Ruini, C. (2002). Development and characteristics of a well-being enhancing
psychotherapeutic strategy: well-being therapy. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 34, 45–63, doi:10.1016/S0005-7916(03)00019-3
Folkman, S., & Moskowitz, J. T. (2000). Positive affect and the other side of coping. American
Psychologist, 55, 647-654.
Fredrickson, B. L. (1998). What good are positive emotions? Review of General Psychology, 2,
300-319.
Frederickson, B.L. (2001). The role of positive emotions in positive psycholgy. American
Psychologist, Vol. 56, No. 3, 218-226.
Frederickson, B.L. & Joiner, T. (2002). Positive emotions trigger upward spirals toward emotional well-being. Psychological Science, Vol 13, No. 2.
Fujita, F., Diener, E. & Sandvik, E. (1991). Gender differences in negative affect and wellbeing: The case for emotional intensity. Journal of Personality and Social Psychology,
61, 427-434.
Gallagher, M.W., Lopez, S. J., & Preacher, K.J. (2009). The hierarchical structure of wellbeing. Journal of Personality, 77, 1025-1049.
Huizingh, E. (2010). Inleiding SPSS 18 voor IBM SPSS Statistics en Data Collection Author
(10e editie). Den Haag, Nederland: Sdu Uitgevers
Kahneman, D., Diener, E., Schwarz, N. (1999).Well-Being: The Foundations of Hedonic Psychology. New York: Russell Sage Found.
Kenny, D.A. (1975). Cross-Lagged Panel Correlation: A Test for Spuriousness. Psychological
Bulletin, Vol. 82, No. 6, 887-903.
Kenny, D.A., Harackiewicz, J.M. (1979). Cross- Lagged Panel Correlation: Practice and Promise. Journal of Applied Psychology, Vol. 64, No. 4, 372-379.
Keyes, C.L.M. (2002). The mental health continuum: From languishing to flourishing in life.
Journal of Health and Social Behavior, 43(2), 207–222.
Keyes, C. L. M. (2005). Mental health and/or mental illness? Investigating axioms of the complete state model of health. Journal of Consulting and Clinical Psychology,73, 539–548.
Keyes, C. L. M. (2007). Promoting and protecting mental health as flourishing: A complementary strategy for improving national mental health. American Psychologist, 62, 95–108.
Keyes, C.L.M., Eisenberg, D., Dhingra, S.S., Perry, G.S., & Dube, S.R. (under review). The
Relationship of Positive Mental Health with Mental Illness, Suicidality and Academic
Performance in U.S. College Students
21
Keyes, C.L.M., Ryff, C.D. & Shmotkin, D. (2002). Optimizing Well-being: The Empirical
Encounter of Two Traditions. Journal of Personality and Social Psychology, Vol. 82,
No. 6, 1007–1022, DOI: 10.1037//0022-3514.82.6.1007
Keyes, C. L. M., Wissing, M., Potgieter, J.P., Temane, M., Kruger, A., & van Rooy, S. (2008).
Evaluation of the Mental Health Continuum-Short Form (MHC-SF) in Setswanaspeaking South Africans. Clinical Psychology and Psychotherapy, 15, 181-192.
King, L. A., & Napa, C. K. (1998). What makes a life good? Journal of Personality and Social
Psychology, 75, 156–165.
Lamers, S.A.M., Westerhof G.J., Bohlmeijer E.T., Ten Klooster, P.M., Keyes, C.L.M. (2010).
Evaluating the Psychometric Properties of the Mental Health Continuum-Short Form
(MHC-SF). Journal of Clinical Psychology, Vol. 67(1), 99-110, DOI:
10.1002/jclp.20741
Lent, R. W. (2004). Toward a unifying theoretical and practical perspective on well-being and
psychosocial adjustment. Journal of Counseling Psychology, 51,482–509.
Menard, S. (1991). Longtitudinal research. Quantitative Applications in the Social Sciences, 76,
Thousand Oaks, CA: Sage.
Okun, M. A., & George, L. K. (1984). Physician- and self-ratings of health, neuroticism and
subjective well-being among men and women, Personality and Individual Differences,
5, 533-539.
Rafanelli, C., Conti, S., Mangelli, L., Ruini, C., Ottolini, F., Fabbri, S., Tossani, E., Grandi, S.,
& Fava, G. A. (2002). Psychological well-being and residual symptoms in patients with
affective disorders. Rivista di Psichiatria, 37, 179–183.
Rafanelli, C., Park, S. K., Ruini, C., Ottolini, F., Cazzaro, M., & Fava, G. A. (2000). Rating
well-being and distress. Stress Medicine, 16, 55–61.
Raghunathan, T. E., Rosenthal, R. & Rubin, D. B. (1996). Comparing Correlated but
Nonoverlapping Correlations. Vol 1, No. 1, 178-183.
Ryan, R.M., Deci, E.L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologists, Vol. 55, 68-78.
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2001). On happiness and human potentials: A review of research
on hedonic and eudaimonic well-being. Annual Review of Psychology, 52, 141–166.
Ryan, R. M., Huta, V., & Deci, E. L. (2006). Living well: A self-determination theory of
eudaimonia. Journal of Happiness Studies, 9, 139–170.
Ryff, C.D. (1989). Happiness is everything, or is it? Explorations on the meaning of psychological wellbeing. Journal of Personality and Social Psychology, 57(6), 1069–1081.
22
Ryff, C. D. (1989). In the eye of the beholder: Views of psychological well-being among middle aged and older adults. Psychology and Aging,4, 195–210.
Ryff, C. D. & Singer, B. H. (1996). Psychological well-being: Meaning, Measurement, and
Implications for Psychotherapy research. Psychotherapy and Psychosomatics, 65, 14–
23.
Seligman, M.E.P., Csikszentmihalyi, M. (2000). Positive Psychologie: An Introduction. American Psychological Association. Vol 55. No.1, 5-14, DOI: 10.1037//0003-066X.55.1.5
Steger, M. F., Kashdan, T. B., & Oishi, S. (2008). Being good by doing good: Daily
eudaimonic activity and well-being. Journal of Research in Personality, 42, 22–42.
Suh, E., Diener, E., & Fujita, F. (1996). Events and subjective well-being: Only recent events
matter. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 1091-1102.
Tellegen, A., Lykken, D.T., Bouchard, T.J., Wilcox, K.J., Segal, N.L. & Rich, S. (1988). Personality similarity in twins reared apart and together. Journal of Personality and Social
Psychology, 54, 1031-1039.
Tugade, M.M., Frederickson, B.L. (2004). Resilient individuals use positive emotions to
bounce back from negative emotional experiences. Journal of Personality and Social
Psychology, Vol. 86, No. 2, 320-333.
Waterman, A.S. (1993). Two conceptions of happiness: Contrasts of personal expressiveness
(eudaemonia) and hedonic enjoyment. Journal of Personality and Social Psychology,
64, pp. 678–691.
World Health Organization (2004). Promoting mental health: Concepts, emerging evidence,
practice
23