Zusters Ursulinen - Ursulinen van Bergen

Zusters Ursulinen
Kloosterhof Angela Merici
Nesdijk 31
1861 MG Bergen
“Geloof en hoop en liefde zullen blijven, alle drie,
maar de grootste is de liefde”
1 Kor. 13, 13
IN MEMORIAM ZUSTER RENEE DE JONG
In het boek Zorgen in Gods Naam over de geschiedenis van de zusters Ursulinen is een foto te
zien van de nog jonge zuster Renée, als leerling in de klas op de school van de zusters in
Groenendijk. Ze heette toen nog Thea. Op de foto staat ze voor het schoolbord met een boek
in haar handen. Ze durfde toen al voor de klas te staan en te spreken in het openbaar. ‘Ik was
geen braaf kind, wel heel ijverig en kon goed mijn woordje doen’, zei ze zelf.
Leren en onderwijzen, het hoort bij haar hele leven. Het jonge meisje met haar twee schattige
blonde vlechten is uitgegroeid tot een vrouw van formaat, een krachtige persoonlijkheid met
een groot verantwoordelijkheidsgevoel en een sterk leiderschap.
Ze had gevoel voor de schoonheid van liturgie en muziek, en werd aangetrokken door het
gemeenschapsleven. Ze wilde intreden, zo besloot ze. Haar vader vroeg zich af of ze niet
teveel beïnvloed was op de kweekschool bij de Ursulinen, maar respecteerde haar besluit.
Haar moeder vond het mooi dat ze wilde gaan en had ooit gezegd: ‘Nou kind, het huwelijk is
ook niet alles.’
In de zomer van 1956 trad ze in. Het begin was moeilijk, want je moest je net verworven
zelfstandigheid weer inleveren, maar ze bleef, en kreeg er geen spijt van. Na haar noviciaat
gaf ze enkele jaren les in Hem en Warmenhuizen, totdat zij in 1964 naar Mukumu vertrok. Ze
ging graag. Op haar derde had ze al gezegd dat ze naar Afrika wilde, omdat daar een tante
zuster zat die leuke brieven schreef. Veertien jaar werkte ze als lerares aan de Secondary
School. Ze was een onderwijzeres in hart en nieren. Haar contact met Afrikaanse vrouwen en
meisjes zal zeker bijgedragen hebben aan haar oog voor de positie van vrouwen in kerk en
maatschappij. Na haar terugkeer uit de missie in 1978, met een heel andere tijdgeest,
studeerde zij theologie aan de ATO en werkte ruim tien jaar als districtskatecheet in en rond
Haarlem, waar ze ook woonde. Daarnaast was ze actief in het missionair vormingswerk.
In 1986 werd ze in het bestuur van de congregatie gekozen. Na 4 jaar werd ze algemeen
overste. Dat bleef ze ruim 20 jaar. Krachtig en met een groot verantwoordelijkheidsgevoel
droeg ze de eindverantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van de congregatie, en gaf ze
samen met de andere bestuursleden en later ook met Will leiding en richting aan de
congregatie.
Haar sterke karakter, en ook het gegeven dat een overste vroeger altijd op een voetstuk stond,
kon afstand scheppen en werd ook wel als moeilijk ervaren, en omgekeerd maakte dit Renée
soms ook eenzaam. Ze had een heldere, duidelijke visie, ook op het religieuze leven. Na haar
terugkeer uit Afrika ervaarde zij een groeiende pluriformiteit. ‘Er was wel een
communiteitsleven, maar een gemeenschappelijke zending was er niet meer,’ zo schreef ze in
een toespraak voor een studiedag van de SNVR. Ze verlangde er erg naar als gemeenschap
iets voor te stellen, en worstelde en zocht naar ‘het essentiële van de roeping als apostolische
vrouwelijke religieuzen.’ Ze hield namelijk niet van het onderscheid tussen actieve en
contemplatieve religieuzen. Liever gebruikte ze het woord apostolisch. Zoals Angela Merici
in de 16e eeuw niet koos voor een kloosterleven, maar voor een godgewijd leven in de wereld,
zo zag zij de Ursulinen graag als een apostolische gemeenschap, betrokken op de wereld, en
in die wereld van betekenis, zoals gist in brood: zijn als de apostelen: gezondenen, leerlingen,
die het bevrijdende woord van God in deze wereld verder dragen.
Leerling zijn is een levenslange roeping. Je leert voor het leven en van het leven. Je leert mens
te worden. Kom je iets tegen dat je vreemd is, of dat moeilijk is, dan kun je het met je geest
naar binnen halen en overwegen, je er vertrouwd mee maken, zodat het bij gaat dragen aan
jouw weg van menswording. Dat schreef ze in een van haar toespraken voor een bijeenkomst
voor alle leden van de congregatie. En van die opvatting getuigt ook de tekst van het beeld dat
in de jaren ’90 geplaatst werd in Monnikendam, de bakermat van de congregatie: ‘Leren is
een weg tot vrijheid voor wie er in slaagt leerling te blijven.’
Tot op het laatst zag je haar nog vaak bezig met boeken, ook boeken die net uitgekomen
waren. Ze mijmerde ook over het wezenlijke van geloven: dat was voor haar de overgave. De
Geest en de liefde waren belangrijk voor haar. Ze worstelde met haar leven en bleef bereid te
leren. Het laatste stuk van haar leven was heel zwaar. Zo’n autonome, krachtige vrouw…dan
volledig afhankelijk worden en alles moeten loslaten. Een enorme opgave om dat op te nemen
en je ermee te verstaan. Ze deed het met open vizier, delend met wie op haar weg kwamen. Je
kon ook met haar lachen. Ze behield het vermogen om écht in het moment te zijn, en te
genieten van gezelschap, van het gemeenschapsleven waar ze betrokken op bleef, van buiten
zijn, van de zorg en liefde van engelen van mensen om haar heen. Dat heeft haar gedragen.
Onlangs kwam ze onze bijna 100-jarige zuster Grard nog tegen in de tuin, en ze genoten van
het contact: ‘Oude liefde roest niet,’ zeiden ze tegen elkaar. Nog geen week geleden zei ze
tegen Hannie, haar vrijwilligster: ‘Wat is het verschil tussen bestaan en leven?’
Hard was ook het overlijden van verschillende geliefde vriendinnen en medezusters:
Hildegard, Hilaria, Ria, en nog maar enkele weken geleden Annemarie.
Tot het einde toe is ze leerling gebleven. Ze heeft geleerd, worstelend en zoekend, in boeken,
in gesprek, al levend. In die harde leerschool van haar leven leerde ze ook geduld, overgave,
en dankbaarheid om alle zorg en liefde. Bewonderenswaardig!
Haar zo te zien lijden was niet alleen moeilijk voor haar, maar ook voor de gemeenschap. Het
vroeg ook veel van ons, en vooral was het heel confronterend om haar zo te zien lijden. Die
pijn hebben we allemaal gevoeld, en we hebben het samen gedragen.
Eigenlijk waren we allemaal vooral opgelucht toen ze afgelopen dinsdag overleed. Zomaar op
een onverwacht moment, een dag die ze heel goed en helder begonnen was, is ze heel rustig
overleden in het bijzijn van vertrouwde mensen van de thuiszorg. We zijn blij dat ze niet
verder heeft hoeven te lijden. ‘Eén en gekend en bevrijd, eindelijk mens zal ik zijn,’ zongen
we bij haar uitvaart.
Een bijzondere en indringende ervaring was voor Renée het overlijden van zuster Beata, die
haar kende van vroeger als Thea. Op haar sterfbed noemde Beata haar naam: Thea. Voor
Renée ging op dat moment de hemel even open. Mag zij nu, zelf bij haar naam genoemd
binnengegaan zijn in goed wijd land, thuis bij haar geliefden, bij God, en voor altijd geborgen
zijn in de Liefde.
Gerrie Huiberts, pastor zusters Ursulinen van Bergen
Theresia Margaretha de Jong werd geboren op 5 oktober 1935 te Hazerswoude. In juli 1956
trad zij in. Haar professie voor het leven deed zij op 7 januari 1962. Na haar noviciaat werkte
zij als onderwijzeres in Hem (1959-1960) en in Warmenhuizen (1960-1963), totdat zij in
1964 naar Mukumu vertrok. Zij werkte daar veertien jaar als Lerares aan de Secondary
School. In 1978 keerde ze terug en volgde een theologische opleiding aan de ATO. Ze
woonde en werkte in Haarlem als districtskatechete en in het missionair vormingswerk. Vanaf
1986 vervulde zij tevens een bestuursfunctie in de congregatie. Vanaf 1990 tot 2010 was zij
algemeen overste en woonde in Bergen en Haarlem. Sinds 2010 woonde zij in Kloosterhof
Angela Merici, waar zij op 8 april 2014 overleed. Haar uitvaart vierden we op 12 april,
waarna we haar begeleidden naar haar laatste rustplaats op ons kloosterkerkhof.