De uitsluiting van overdraagbaarheid van

Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor La Gro Advocaten
De uitsluiting van overdraagbaarheid van
vorderingen – een kwestie van uitleg
J.W.M Spanjaard*
strekken, zodat de investeringen als geheel tot stilstand
komen.4
1. Inleiding
46
Artikel 3:83 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
geeft aan contracterende partijen de bevoegdheid om de
overdraagbaarheid van vorderingen uit te sluiten.1 Een
dergelijke uitsluiting onder artikel 3:83 lid 2 BW kan
ook goederenrechtelijke werking hebben, zodat een vordering niet rechtsgeldig gecedeerd of verpand kan worden.2 Met name de financieringspraktijk is fel gekant
tegen het goederenrechtelijke overdraagbaarheidsverbod, omdat dat de zekerhedenpositie van de financier
kan uithollen.3 Het argument is dat in dat geval de
financier niet bereid is uitgebreide financiering te ver-
*
1.
2.
3.
mr. drs. J.H.M. Spanjaard is advocaat bij La Gro Advocaten in Alphen
aan den Rijn.
In deze bijdrage noem ik het beding waarin de overdraagbaarheid van
vorderingen wordt uitgesloten ook wel 'overdraagbaarheidsverbod' en
'overdraagbaarheidsuitsluiting'.
Art. 3:228 BW bepaalt namelijk dat uitsluitend overdraagbare rechten
kunnen worden verpand. Indien de overdraagbaarheid conform
art. 3:83 lid 2 BW rechtsgeldig is uitgesloten, is bijgevolg ook de verpandbaarheid uitgesloten.
Vgl. H.L.E. Verhagen & M.H.E. Rongen, Cessie. De overdracht van vorderingen op naam, Preadvies VBR 2000, p. 101-104; A.J. Verdaas, Stil
pandrecht op vorderingen op naam, Nijmegen: SRO 2008, p. 124-125;
F.E.J. Beekhoven van den Boezem & A.J. Verdaas, (On)overdraagbaarheid van vorderingen na de crisis: gluren bij de buren!, in: Raaijmakers
e.a. (red.), En na de crisis?, bundel NGB 2010, p. 36-37; M.H.E. Rongen, Cessie, Deventer: Kluwer 2012, p. 683-684; R.A.L.M. van Dooren,
Het verpandingsverbod en andere perikelen in het faillissement van een
onderaannemer, in: Princen & Spinath (red.), Faillissement en Vastgoed,
Insolad Jaarboek 2012, p. 196.
Contracteren juni 2014 | nr. 2
Op 21 maart 2014 heeft de Hoge Raad zich in zijn arrest
Coface/Intergamma uitgelaten over het overdraagbaarheidsverbod.5 In zijn arrest heeft de Hoge Raad de
standpunten in de literatuur gewogen (en deels te licht
bevonden) en zijn eerdere lijn bevestigd dat de duiding
van de reikwijdte van een overdraagbaarheidsverbod een
kwestie van uitleg is. In deze bijdrage komen het arrest
van de Hoge Raad, de uitleg van algemene voorwaarden
en de overdraagbaarheid van vorderingen aan de orde.
2. Coface/Intergamma - waar
ging het om?
Intergamma B.V. (hierna: Intergamma) handelde vanaf
september 2007 met AFK Holland B.V. Op deze rechtsrelatie waren de algemene inkoopvoorwaarden van
Intergamma van toepassing. Deze algemene inkoopvoorwaarden bevatten onder meer het volgende beding:
‘Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
Intergamma zal Verkoper zijn rechten en verplichtingen
uit de met Intergamma gesloten overeenkomst, noch
geheel noch gedeeltelijk aan derden overdragen. Toestemming van Intergamma ontslaat Verkoper niet van
4.
5.
Volgens de Fishervergelijking uit 1911 van de Amerikaanse econoom
Irving Fisher: M*V = P*T, waarbij M staat voor geldstromen, V voor de
omloopsnelheid van het geld, P voor de prijs van goederen en T voor
het aantal transacties. De zijde M*V geeft de financiering van de economie aan, de zijde P*T de afzet binnen de economie. Volgens deze
vergelijking zal de uitbreiding van kapitaal aan de financieringskant de
afzet van producten of diensten vergroten.
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface/Intergamma).
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor La Gro Advocaten
zijn verplichting in te staan voor correcte nakoming van
de koopovereenkomst.’
Nadien droeg AFK Holland B.V. haar overeenkomst
met Intergamma over aan AFK Deutschland GmbH.
AFK Deutschland GmbH sloot met Coface Finanz
GmbH (hierna: Coface) een factoringovereenkomst, op
grond waarvan de vorderingen van AFK Holland B.V.
en AFK Deutschland GmbH tot 1 maart 2009 werden
gecedeerd aan Coface.6 Toen Coface vervolgens in rechte betaling vorderde van Intergamma van facturen die
aan haar waren gecedeerd, vorderde van Intergamma,
verweerde Intergamma zich met de stelling dat de vorderingen niet rechtsgeldig waren gecedeerd.7 In cassatie
stond de vraag centraal hoe het hiervoor geciteerde artikel uit de algemene inkoopvoorwaarden van Intergamma moet worden geïnterpreteerd.8
3. De overdraagbaarheid van
vorderingen
De overdraagbaarheid van eigendom, beperkte rechten
en goederen is geregeld in artikel 3:83 BW. Lid 1 van
dat artikel verklaart eigendom, beperkte rechten en goederen voor overdracht vatbaar, tenzij de wet of de aard
van het recht zich tegen overdracht verzet. Voorbeelden
van vorderingen die krachtens de wet niet overdraagbaar
zijn, zijn het recht van gebruik en bewoning,9 het recht
op immateriële schadevergoeding10 en het recht op loon
uit arbeidsverhouding.11 Voorbeelden van vorderingen
die naar hun aard niet overdraagbaar zijn, zijn het recht
op levensonderhoud,12 een overheidskrediet,13 een vordering van een curator uit hoofde van artikel 2:248
BW14 en een vergunning.1516
‘andere rechten’.17 Voorbeelden van andere rechten die
krachtens de wet overdraagbaar zijn, worden dan ook in
de intellectuele eigendomshoek gevonden: de overdraagbaarheid van auteursrechten op grond van artikel 2 van
de Auteurswet, de overdraagbaarheid van rechten op
zaaizaad en plantgoed volgens artikel 48 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (oud) en de overdraagbaarheid
van naburige rechten op grond van artikel 9 lid 1 van de
Wet op de naburige rechten.
Tussen deze twee uitersten beweegt zich artikel 3:83
lid 2 BW, dat uitsluitend ten aanzien van vorderingsrechten bepaalt dat de overdraagbaarheid door een
(contractueel) beding tussen de schuldeiser en de schuldenaar kan worden uitgesloten. Een beding tot nietoverdraagbaarheid zal veelal uitdrukkelijk tot stand
komen in een overeenkomst of in algemene inkoopvoorwaarden, maar noodzakelijk is dit niet.18
In de literatuur is met name vanuit de financieringspraktijk hevig verzet gevoerd tegen de goederenrechtelijke werking van het overdraagbaarheidsverbod.19 Een
dergelijke opstelling zou de bereidheid van financiers
om zekerheid te verstrekken verminderen, omdat geen
zekerheidsrechten voor de financiering kunnen worden
verkregen.20 Niet-overdraagbaarheid brengt op grond
van artikel 3:228 BW immers in beginsel ook niet-verpandbaarheid met zich mee.21
In het arrest Oryx/Van Eesteren kwam de reikwijdte
van het niet-overdraagbaarheidsbeding uitgebreid aan
bod. In dat arrest stond een beding centraal dat inhield
dat de schuldeiser de vordering op de schuldenaar niet
zonder diens toestemming mocht verpanden of
cederen.22 De kernoverweging van dit arrest vormt r.o.
3.4.2:
‘Art. 3:83 lid 2 BW brengt immers mee dat de overdraagbaarheid van een vordering kan worden uitgesloten door een beding als hier tussen EVN en Elands
is gemaakt. Anders dan het onderdeel betoogt, levert
een overdracht in strijd met zo'n beding niet slechts
wanprestatie van de gerechtigde tot de vordering
tegenover zijn schuldenaar op, maar heeft het beding
ongeldigheid van die overdracht tot gevolg. Krachtens art. 3:98 geldt dit een en ander ook voor verpanding. Daaruit volgt dat in dit geval de vordering ten
gevolge van het verpandingsverbod niet kon worden
verpand. Of Oryx ten tijde van de verpanding op de
Waar artikel 3:83 lid 1 BW uitgaat van een stelsel ‘ja,
tenzij’, gaat het derde lid van artikel 3:83 BW met
betrekking tot andere rechten dan eigendom, beperkte
rechten en vorderingen uit van een stelsel ‘nee, tenzij’.
Andere rechten zijn slechts overdraagbaar wanneer de
wet dit bepaalt. De categorie ‘andere rechten’ lijkt een
restcategorie, maar is in de praktijk belangrijk. De intellectuele eigendomsrechten vallen namelijk onder de
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface/Intergamma),
r.o. 3.1.
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface/Intergamma),
r.o. 3.2.1.
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface/Intergamma),
r.o. 3.4.1.
Art. 3:226 lid 4 BW.
Art. 6:106 lid 2 BW.
Art. 7:633 lid 3 BW.
Art. 1:392 BW.
HR 12 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AC2326 , NJ 1990/766 (Staat/
Appels).
HR 7 september 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB9949 , NJ 1991/52 (Den
Toom/De Kreek).
HR 16 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2371, NJ 1998/238 (Dircks/
Peters).
Vgl. Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV (2013), nr. 204-213.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV (2013), nr. 207.
Vgl. HR 29 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0842 , NJ 1994/171
(Van Schaik q.q./ABN AMRO), waarin een stilzwijgend tot stand gekomen niet-overdraagbaarheidsbeding geldig werd geacht.
Vgl. conclusie A-G Rank Berenschot voor HR 21 maart 2014,
ECLI:NL:PHR:2013:1380 (Coface/Intergamma), par. 2.12-2.14.
Zie de vindplaatsen in voetnoot 3.
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Intergamma/Coface), r.o.
3.3.1. In gelijke zin: Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV (2013), nr. 214.
Anders: R.D. Vriesendorp, Verpanding van contractueel onoverdraagbare geldvorderingen, WPNR (1996) 6211, p. 105-106 en Verhagen &
M.H.E. Rongen 2000, par. 7.5.1.
HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0168 , NJ 2004/281, m.nt.
HJS (Oryx/Van Eesteren).
Contracteren juni 2014 | nr. 2
47
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor La Gro Advocaten
hoogte was van het verpandingsverbod, doet niet terzake. Voorzover met het betoog over de goede trouw
van Oryx in het onderdeel wordt bedoeld een beroep
te doen op art. 3:88 in verbinding met 3:239 lid 4
BW, faalt het omdat hier geen sprake is van onbevoegdheid die voortvloeit uit de ongeldigheid van een
vroegere overdracht, zoals in die bepalingen bedoeld.
Ook komt Oryx geen beroep toe op art. 3:36, omdat
zij in deze niet is afgegaan op een verklaring of gedraging van de debiteur van de vordering, EVN of Van
Eesteren; de enige verklaring waarop zij, zoals het
Hof in cassatie niet bestreden heeft overwogen, is
afgegaan, is die van Elands, haar wederpartij.’
48
De gevolgen van een niet-overdraagbaarheidsverbod
kunnen dus verstrekkend zijn: (1) vorderingen kunnen
niet worden overgedragen en/of verpand, en (2) aan
derden die zich te goeder trouw erop beroepen dat de
vordering aan hen is overgedragen dan wel verpand en
dat zij niet van het overdraagbaarheidsverbod wisten,
komt geen beroep op derdenbescherming toe. Als daarbij wordt bedacht dat de banken via uiterst eenvoudige
pandlijsten door middel van een volmachtbepaling in de
algemene kredietvoorwaarden dagelijks alle vorderingen
van al hun klanten op de debiteuren van die klanten aan
zichzelf verpanden, ligt een zekerhedenrisico – namelijk
dat niet de gehele vordering op de klant gedekt is – op
de loer.23 Om die reden is het verklaarbaar dat met name
de financiers hun pijlen richten op de uitleg van het
niet-overdraagbaarheidsbeding.
In Intergamma/Coface wijkt de Hoge Raad niet af van
de in Oryx/Van Eesteren uitgezette lijn. Het gevolg van
een goederenrechtelijke overdraagbaarheidsuitsluiting is
dat de vordering niet rechtsgeldig kan worden overgedragen of verpand, zelfs als de cessionaris of pandhouder niet afwist van de overdraagbaarheidsuitsluiting. De
omstandigheid dat het arrest Oryx/Van Eesteren in de
literatuur kritisch is besproken, vormt voor de Hoge
Raad geen aanleiding om tot heroverweging van
genoemd arrest te komen. Dat zou zijn rechtsvormende
taak te buiten gaan.24 De Hoge Raad verwoordt dit als
volgt in het arrest Coface/Intergamma:
‘3.3.1 Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat de Hoge Raad in zijn door het hof aangehaalde arrest van 17 januari 2003 heeft geoordeeld
(kort gezegd) dat een verpandingsverbod zoals in die
zaak aan de orde, ingevolge art. 3:83 lid 2 BW niet
leidt tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde tot de vordering, maar tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf. Een handeling in strijd
met zo'n beding levert niet slechts wanprestatie van
de schuldeiser tegenover zijn schuldenaar op, maar
kan bovendien niet leiden tot een geldige overdracht
of verpanding van die vordering. Noch het feit dat de
cessionaris dan wel de pandnemer niet op de hoogte
was van dat verbod, noch het bepaalde in art. 3:36
BW, doet eraan af dat het verbod in de weg staat aan
een rechtsgeldige overdracht respectievelijk verpanding.
Dit oordeel, dat strookt met de tekst van art. 3:83
lid 2 BW en de daarop gegeven toelichting (Parl.
Gesch. Boek 3, blz. 314), komt erop neer dat partijen
goederenrechtelijke werking kunnen geven aan een
contractueel overdraagbaarheids- of verpandingsverbod.
3.3.2 Weliswaar is het arrest van de Hoge Raad van
17 januari 2003 in de literatuur kritisch besproken
(zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder
2.12-2.14), maar de Hoge Raad ziet hierin onvoldoende aanleiding tot heroverweging van zijn rechtspraak.
Die rechtspraak strookt immers met de wettekst en
de wetsgeschiedenis. Voorts moet worden aangenomen dat de praktijk zich op deze rechtspraak heeft
ingesteld. Daarbij komt dat het de rechtsvormende
taak van de rechter te buiten gaat om een keuze te
maken uit de alternatieven die, zoals rechtsvergelijking leert, kunnen worden overwogen met betrekking
tot de regeling van niet-overdraagbaarheidsclausules.’
Gelet op de overwegingen van de Hoge Raad, meen ik
dat de Hoge Raad terecht heeft benadrukt dat artikel
3:83 lid 2 BW de mogelijkheid biedt de overdraagbaarheid en in het verlengde daarvan op grond van artikel
3:228 BW de verpandbaarheid van vorderingen uit te
sluiten. Het zou de rechtsvormende taak van de Hoge
Raad te buiten gaan dat artikel buiten werking te stellen
ten faveure van een niet in de wet opgenomen bepaling,
zoals hijzelf overweegt. Door deze rechtsoverwegingen
rijst wel de vraag, of partijen goederenrechtelijke werking hebben gegeven aan hun contractuele overdraagbaarheidsverbod en hoe dit moet worden vastgesteld.
4. Uitleg van het nietoverdraagbaarheidsbeding:
kwestie van haviltexen?
Bij de toetsing van niet-overdraagbaarheidsbedingen
rijst vaak de vraag, of het beding zich beperkt tot een
obligatoir gebod tot niet-doen, of dat er ook goederenrechtelijke werking van het gebod uitgaat.25 De Hoge
Raad onderkent deze vraag in r.o. 3.3.1. aan het slot
door te overwegen dat partijen goederenrechtelijke
werking kunnen geven aan een contractueel overdraag25.
23.
24.
De zelfvolmachtconstructie in combinatie met de pandlijsten is goedgekeurd door de Hoge Raad in HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:
2012:BT6947 , NJ 2012/261, m.nt. Verstijlen (Dix q.q./ING).
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Intergamma/Coface), r.o.
3.3.1. en 3.3.2.
Contracteren juni 2014 | nr. 2
Vgl. in 2013 o.a.: Rb. Rotterdam 6 november 2013, ECLI:NL:RBROT:
2013:8758 (Borsboom q.q. (faillissement Vermeer Eemhaven)/ABN
AMRO); Rb. Rotterdam 6 november 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:8759
(Borsboom q.q. (faillissement Admitel)/ABN AMRO); Hof ArnhemLeeuwarden 8 januari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BY8884 (Summertime/Portaal).
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor La Gro Advocaten
baarheids- of verpandingsverbod. Met andere woorden:
het staat niet a priori vast dat een overdraagbaarheidsverbod per definitie goederenrechtelijke werking heeft.
Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand
van uitleg van het desbetreffende beding.26 Daarbij is
door Bartels en Van Mierlo al aangegeven dat voor de
uitleg in beginsel een objectieve maatstaf dient te gelden, gelet op de gevolgen die de uitleg voor derden kan
hebben.27
De Haviltex-norm is in het gelijknamige arrest uit 1981
tot ontwikkeling gekomen. Het bepaalt dat de inhoud
van een overeenkomst niet alleen wordt bepaald door
wat partijen daarover – schriftelijk of mondeling – in
letterlijke bewoordingen hebben afgesproken, maar ook
door de gerechtvaardigde verwachtingen die partijen
over en weer van het desbetreffende beding mogen
koesteren. Het Haviltex-arrest bood een uitleg in zijn
meest subjectieve vorm.28 Enigszins gechargeerd kwam
het erop neer dat in de overeenkomst ‘A’ was bepaald,
terwijl vast kwam te staan dat partijen ‘B’ hadden
bedoeld. In dat geval geldt, aldus het Haviltex-arrest,
tussen partijen ‘B’. De uitleg van overeenkomsten heeft
na het Haviltex-arrest een dermate grote vlucht genomen, dat in het juridische jargon ‘haviltexen’ een zelfstandig werkwoord is geworden.
Tegenover Haviltex staat de cao-norm, die – kort
gezegd – vooral van toepassing is indien de contractsluitende partijen niet bij totstandkoming van de desbetreffende bepalingen betrokken waren of indien de overeenkomst de rechtspositie van derden raakt.29 De cao-norm
is een objectieve uitlegnorm, waarbij onder meer acht
wordt geslagen op de tekst van de bepaling, gelezen in
de context van de overeenkomst, de kenbare strekking
van het beding en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen. Ook eventueel bij de uit te leggen bepaling
behorende openbare schriftelijke toelichtingen kunnen
bij de uitleg worden betrokken.
In zijn arrest DSM/Fox overwoog de Hoge Raad dat
tussen het (subjectieve) Haviltex-criterium en de (objectieve) cao-norm een vloeiende overgang bestaat.30 Ook
binnen Haviltex kan meer objectief worden uitgelegd,
zoals de Hoge Raad meermalen heeft laten zien.3132
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
Conclusie A-G Rank Berenschot voor HR 21 maart 2014, ECLI:NL:PHR:
2013:1380 (Coface/Intergamma), par. 2.15.; Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV (2013), nr. 214.
Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV (2013), nr. 214.
HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex).
HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173
(Gerritse/Hydro Agri Sluiskil).
HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/
Fox).
O.a. HR 19 januari 2007, NJ 2007/575 (Meyer/PontMeyer); HR 29 juni
2007, NJ 2007/576 (Derksen/Homburg); HR 25 maart 2011,
ECLI:NL:HR:2011:BP8991, NJ 2013/5 (Ploum/Smeets II); HR 5 april
2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 (Lundiform/Mexx).
Voor een nadere beschouwing over de uitleg van overeenkomsten verwijs ik naar o.a. R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009 en M.H. Wissink, Vertrouwen op tekstuele
uitleg, ORP 2012/5, p. 26-33, beide met verdere vindplaatsen.
Over de uitleg van een overdraagbaarheidsuitsluiting
overwoog de Hoge Raad in Coface/Intergamma dat de
uitleg dient plaats te vinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf, zij het dat de uitleg naar objectieve maatstaven dient te geschieden.33 De toepassing van de
objectieve maatstaf binnen Haviltex vindt volgens de
Hoge Raad zijn rechtvaardiging in de omstandigheid dat
overdraagbaarheidsuitsluitingsclausules naar hun aard
ook de rechtspositie van derden die de bedoeling van de
contracterende partijen niet kennen, beïnvloeden. Door
Van Mierlo wordt ten aanzien van de uitleg van pandrechten eveneens een objectieve maatstaf voorgestaan,
zij het dat hij ook constateert dat ‘uit de rechtspraak van
de Hoge Raad evenwel een andere benadering volgt en
veeleer de subjectieve dan de objectieve gegevens de
doorslag geven’.34
Aan de objectieve uitlegregel voegt de Hoge Raad toe
dat de verbintenisrechtelijke uitleg van de overdraagbaarheidsuitsluiting vooropstaat, tenzij uit de formulering – naar objectieve maatstaven uit te leggen – blijkt
dat goederenrechtelijke werking is beoogd.35 Deze
rechtsoverweging brengt met zich mee dat de rechter
– anders dan het Gerechtshof Amsterdam in de procedure tussen Intergamma en Coface deed – niet te
gemakkelijk mag uitgaan van goederenrechtelijke werking.
Indien het beding uitsluitend verbintenisrechtelijke
werking heeft, zal de overdracht in goederenrechtelijke
zin kleven, zij het dat de partij die de vordering overdraagt dan toerekenbaar tekortschiet in haar verplichtingen jegens haar debiteur, met wie zij immers had afgesproken de vordering niet te zullen overdragen. Het is
evenwel de vraag welke schade daarvan het gevolg is.36
Daarbij zij opgemerkt dat in geval van goederenrechtelijke werking van het beding mogelijk toerekenbaar
tekort wordt geschoten jegens de pandhouder: die vertrouwt erop pandrechten op een vordering te hebben
verkregen krachtens afspraken met de pandgever, terwijl
die pandrechten niet zijn verkregen. De gevolgen van
die tekortkoming kunnen feitelijk verstrekkender zijn –
denk aan beëindiging van de kredietrelatie in het ergste
geval – dan een tekortkoming in de nakoming van een
verbintenisrechtelijk overdraagbaarheidsverbod.
Een gevolg van een eventuele vaststelling door de rechter dat het beding uitsluitend verbintenisrechtelijke
werking heeft, is mijns inziens dat een overdraagbaarheidsverbod niet automatisch een verpandingsverbod
meebrengt. Goederenrechtelijk wordt die verbinding
gemaakt door artikel 3:228 BW in combinatie met arti33.
34.
35.
36.
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Intergamma/Coface),
r.o. 3.4.2., waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar het arrest DSM/
Fox.
Asser/Mijnssen-Van Mierlo-Van Velten 3-VI* (Zekerheidsrechten;
2010), nr. 206.
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Intergamma/Coface),
r.o. 3.4.2., voorlaatste volzin.
HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 (Intergamma/Coface),
r.o. 3.3.1.
Contracteren juni 2014 | nr. 2
49
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor La Gro Advocaten
kel 3:83 lid 2 BW te lezen: een pandrecht kan slechts
gevestigd worden op vorderingen die (in goederenrechtelijke zin) voor overdracht vatbaar zijn. Een verbintenisrechtelijke koppeling ontbreekt evenwel, zodat indien
het beding uitsluitend verbintenisrechtelijke werking
heeft, door middel van uitleg – binnen Haviltex, maar
naar objectieve maatstaven – moet worden vastgesteld of
met de uitsluiting van overdraagbaarheid van vorderingen ook bedoeld is de mogelijkheid tot verpanding uit te
sluiten. De beantwoording van deze vraag is van belang
bij de vraag of in geval van verpanding het verbintenisrechtelijke overdraagbaarheidsverbod wordt geschonden
en dus toerekenbaar tekort wordt geschoten jegens de
debiteur van de vordering.
5. Afronding: hoe om te gaan
met het arrest?
50
Voor de uitleg van bestaande bedingen is de Hoge Raad
duidelijk: de verbintenisrechtelijke werking staat voorop, de goederenrechtelijke werking is geen vanzelfsprekendheid. Daar de uitleg van dergelijke bedingen naar
objectieve maatstaven moet geschieden, bestaat er ogenschijnlijk weinig manoeuvreerruimte. De Hoge Raad
lijkt de laatste tijd steeds meer waarde te hechten aan
zuivere formuleringen, waarin partijen opschrijven wat
ze bedoelen en weten waar ze mee bezig zijn. Gold dit
eerder al voor leegstandschade in huurvoorwaarden die
in faillissement worden ingezet en voor exclusiviteitsbepalingen in motorbrandstoffenverkoopovereenkomsten,
die regel geldt nu ook voor overdraagbaarheidsuitsluitingen.37
Ik formuleer in het navolgende een aantal clausules
waaraan ik in aflopende mate goederenrechtelijke werking toeken. Daarbij wordt als algemene disclaimer
opgemerkt, dat een rechter in een concreet geval moet
uitleggen en dat de hierna gegeven regels hooguit een
indicatie voor de praktijk zijn, maar geen garantie op een
rechterlijke uitleg.
‘De overdraagbaarheid van de vorderingen en de overige
bevoegdheid de vorderingen te bezwaren en/of vervreemden
zijn – ook in goederenrechtelijke zin – uitgesloten.’38
En:
‘De overdraagbaarheid van vorderingen is uitgesloten.’39
Iets minder zeker ben ik van de volgende formulering,
omdat het dan aankomt op de duiding van de begrippen
‘kunnen’ en ‘mogen’:
‘Vorderingen van verkoper op ons kunnen niet worden overgedragen.’
En:
‘Verkoper mag zijn vorderingen op ons niet overdragen.’
Situaties waarin ik neig naar toekenning van een louter
verbintenisrechtelijke werking van de clausule, zijn de
volgende:
‘Zonder onze (schriftelijke) toestemming mag de verkoper
zijn vorderingen op ons niet aan derden overdragen.’40
En:
‘Verkoper mag zijn vorderingen op ons niet aan derden
overdragen op straffe van verbeurte van een boete van
€ 5.000 per overtreding.’
En:
‘Zonder onze (schriftelijke) toestemming mag de verkoper
zijn vorderingen op ons niet aan derden overdragen op straffe van verbeurte van een boete van € 5.000 per overtreding.’41
En indien het verbod op overdracht wordt gevolgd, door
de zin:
38.
Clausules waarvan vrijwel zeker is dat zij een goederenrechtelijke werking beogen, luiden als volgt:
39.
40.
37.
Vgl. ook J.H.M. Spanjaard, Verhuurders van een gefailleerde huurder in
de kou of toch niet helemaal?, ORP 2014/1, p. 20-24 en J.H.M. Spanjaard, Het glibberige pad van contracteren in de brandstoffenbranche,
Contracteren 2014/1, p. 21-25.
Contracteren juni 2014 | nr. 2
41.
In deze bepaling wordt een-op-een de koppeling met het goederenrecht gelegd. Op de website van advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek trof ik de volgende clausule aan: ‘Zonder voorafgaande
(schriftelijke) toestemming van [schuldenaar] zal [schuldeiser] zijn vordering op [schuldenaar] niet met goederenrechtelijk effect kunnen overdragen (of verpanden)’, zie <www.debrauw.com/wp-content/uploads/
NEWS%20-%20PUBLICATIONS/Cessie-en-verpandingsverboden-vanvorderingen-verliezen-meestal-goederenrechtelijk-effect.pdf>.
Het ongelukkige deel van deze clausule vind ik de bijzin 'zonder voorafgaande (schriftelijke) toestemming', die het beding de hoek van de verbintenisrechtelijke werking in dreigt te trekken. Het ware gelukkiger die
bijzin weg te laten. In geval van schriftelijke toestemming wordt het
verbod immers toch overruled: HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:
2003:AF5538, NJ 2003/506 (Vos/Heipro).
De tekst van deze laatste bepaling is gelijk aan die van art. 3:83 lid 2
BW, zodat van aansluiting bij de wet – naar ik aanneem – snel sprake
zal zijn.
Waarbij met name de bijzin ‘zonder toestemming’ het verbintenisrechtelijke aspect triggert; in het goederenrecht is het immers ‘alles of niets’:
overdraagbaar of niet-overdraagbaar.
Waarbij met name de verbintenisrechtelijke boetesanctie de verbintenisrechtelijke werking teweegbrengt. Bij deze bepaling kan zelfs worden
gesteld dat de sanctie op overtreding per definitie uitsluitend de boete is
en niet de goederenrechtelijke belemmering.
Dit artikel van BJu Tijdschriften is gemaakt voor La Gro Advocaten
‘Deze bepaling heeft uitsluitend werking tussen de contractspartijen.’42
Of:
‘Deze bepaling heeft uitsluitend verbintenisrechtelijke werking.’
Ten aanzien van veel bedingen zou de conclusie kunnen
zijn dat de door de Hoge Raad in Coface/Intergamma
geformuleerde ‘tenzij’ opgaat. Echter, bij het opstellen
van ook een ogenschijnlijk kleine bepaling in de inkoopvoorwaarden moet goed worden opgelet; het zomaar
inkopiëren van (andermans) boilerplate kan verstrekkende gevolgen hebben voor de werking en reikwijdte van
het beding. Voor alles geldt het devies: ‘Schrijf op wat je
wilt zeggen’.
51
42.
Deze bepaling beoogt de werking ten opzichte van derden te beperken.
Daardoor wordt het verbintenisrechtelijke aspect benadrukt, daar het
goederenrecht juist beoogt ook jegens derden te werken.
Contracteren juni 2014 | nr. 2