02.0 DS - Fries informatiepunt schade door gas

provinsje fryslân
provincie fryslân
b
postbus 20120
8900 hm leeuwarden
tweebaksmarkt 52
telefoon: (058) 292 59 25
telefax: (058) 292 51 25
www.fryslan.nl
provlncle@ frys 1 an. ni
www.twitter.com/provfryslan
Provinciale Staten van Fryslan
Postbus 20120
8900 HM LEEUWARDEN
Leeuwarden, 4juni 2014
Verzonden, 17 JUNI 2014
Ons kenmerk
: 01139094
Afdeling
: Stêd en Plattelân
Behandeld door : R. Deems / (058) 292 58 76 of [email protected]
Uw kenmerk
Bij lage(n)
Onderwerp
: Fries informatiepunt schade door gas- en zoutwinning
Geachte Statenleden,
Naar aanleiding van de toezegging in uw Staten van 23 april 2014 ten aanzien van een Fries
informatiepunt voor schade aardgas- en zoutwinning, geven wij hierna een voorstel op
hoofdlijnen voor het oprichten van het informatiepunt.
Doel en uitgangspunten
Het informatiepunt moet Friese burgers helpen met het zetten van de eerste stappen op het
pad voor schadeafhandeling. Voor de meeste burgers zijn de schadeprocedures complex: de
verschillende juridische schadeprocedures zijn lastig te doorgronden, het is onduidelijk waar
ze moeten beginnen en welke mijnbouwonderneming zij kunnen aanspreken. Het informa
tiepunt helpt de burger hierbij door op een overzichtelijke wijze informatie te geven over de
verschillende schadeprocedures, betrokken overheden, partijen en mijnbouwondernemingen
en waar welke mijnbouwonderneming actief is in Fryslân. Kortom, de burger krijgt antwoord
op de essentiële vragen: Waar kan ik waarvoor terecht? En hoe doe ik dat?
Het informatiepunt wordt als themapagina ondergebracht bij de provinciale website. Naast
digitale informatieverstrekking vinden wij het belangrijk dat burgers ook telefonisch dan wel
via de e-mail advies kunnen vragen aan een deskundig provinciaal ambtenaar.
Risico’s en randvoorwaarde
De provincie heeft geen wettelijke beslissingsbevoegdheden bij mijnbouwactiviteiten en is
geen partij bij schadeaf handeling. Via het informatiepunt worden dan ook geen claims in be
handeling genomen en worden geen uitspraken over ontvankelijkheid of haalbaarheid ge
daan. Gedurende het eerste half jaar na het live gaan van de website wordt de belangstelling
(bezoekers/telefoon/e-mail) gemonitord.
-1/3
Ons kenmerk: 01139094
provinsje fryslân
provincie fryslân
1-1
Inrichting website/themapagina
In de provincie Groningen wordt informatie over mijnbouwactiviteiten gegeven via de website
http://www.miinbouwgroningen.nl/. In grote lijnen komt de opzet en informatie van deze web
site overeen met het doel en uitgangspunten voor een Fries informatiepunt. Voor een eerste
opzet hebben we de Groningse website als voorbeeld gebruikt. Op hoofdlijnen zal de websi
te bestaan uit de volgende onderdelen:
1. Introductie: inleidende tekst, doel website, rol provincie en afbakening
2. Overheden, miinbouwondernemingen en partiien: informatie over betrokken par
tijen, rol en contactgegevens
3. Waar gebeurt wat: interactieve kaart van Fryslan. Op deze kaart kunnen burgers
zien welke mijnbouwbedrijven waar actief zijn en waar bodemdaling als gevolg
van deze activiteiten optreedt
4. Schade: informatie over oorzaken en schade aan gebouwen, betrokken partijen
en verantwoordelijkheden en (uitleg over) schaderegelingen en procedures
5. Contactcieqevens.
Uitvoering en planning
De eerste fase van de aanpak bestaat uit het maken en invullen van de themapagina. Voor
de informatie worden de betrokken partijen benaderd en vindt afstemming plaats over vorm
en inhoud. Voor het maken van de interactieve kaart moet afstemming plaatsvinden over de
wijze van aanleveren van de data informatie. Ingeschat wordt dat deze fase ongeveer tot 1
oktober 2014 zal lopen.
De tweede fase bestaat uit het definitief inrichten van de themapagina. Hierbij gaat het in
hoofdzaak om het redigeren, opmaken van de teksten en maken van de interactieve kaart.
Volgens deze planning kan de themasite in december 2014 gelanceerd worden. Wij zullen
via actieve communicatie de themapagina onder de aandacht brengen.
De uitvoering en planning van de werkzaamheden voor het informatiepunt zijn niet voorzien
binnen het huidige werkpakket van de medewerkers die met dit onderwerp bezig zijn. Dit is
een extra taak die opgepakt gaat worden. De snelheid waarmee hier uitvoering aan gegeven
kan worden is mede afhankelijk van andere prioriteiten (bijvoorbeeld schaliegas). De plan
ning moet dan ook als een streven worden gezien. Ook zal uit de monitoring van de belang
stelling gedurende het eerste half jaar na het live gaan van de website duidelijk moeten wor
den wat dit loket voor beslag legt op de ambtelijke capaciteit met deze specifieke deskundig
heid.
Ons kenmerk: 01139094
•
provinsje fryslân
provincie fryslân b
Schaderegelingen
Er is in uw vergadering van 23 april ook de toezegging gedaan om een overzicht van de juri
dische hoofdlijnen van de schaderegelingen aan PS te doen toekomen. Als bijlage vindt u
het (interne) juridische document Mijnbouw en schade. Aan de hand van dit document zullen
wij een publieksvriendelijk brochure laten maken, welke via de website kan worden gedown
bad. Mogelijk moeten er kosten gemaakt worden voor inhuur van specialistische juridische
kennis voor het maken van deze brochure over schaderegelingen.
Wij vertrouwen erop u op deze wijze voldoende te hebben geïnformeerd.
ie Staten van Fryslân,
0
van den Berg, secretaris
-3/3
Ons kenmerk: 01139094
MIJNBOUW EN SCHADE
Inhoud
Inleiding
.2
Technische commissie bodembeweging
3
Overeenkomst Bodemdaling Aardgaswinning Fryslân 2006
4
Overeenkomst Bodemdaling Aardgaswinning Vermilion Fryslân
6
Schadefonds Frisia Zout
7
Mijnbouwwet
8
Hoofdstuk 6. Adviseurs
§
6.2. De Technische commissie bodembeweging
Hoofdstuk 9. Waarborgfonds mijnbouwschade
§ 9.1. Algemene bepalingen
§ 9.2. Schadevergoeding bij insolventie
§ 9.3. Voorschotten
Mijnbouwregeling
Hoofdstuk 13. Technische Commissie Bodembeweging
Burgerlijk Wetboek
Titel 3. Onrechtmatige daad
Toelichting op schaderegeling Mijnbouwwet
8
8
11
11
12
12
14
14
15
15
16
10.
Technische Commissie Bodembeweging
16
11.
Schade door bodembeweging
17
Afdeling Stêd en Plattelân
René Deems
4juni’14
O4O6-2O1 4
Inleiding
In dit document zijn de belangrijkste regelingen m.b.t. schade als gevolg van delfstofwinning
samengevoegd.
In de Mijnbouwwet (Mbw) is een uitgebreide schadereling opgenomen. Bovendien is in het
BW een risicoaansprakelijkheid voor de mijnbouwonderneming opgenomen om de positie
van burgers te verstevigen. De relevante onderdelen van deze wetten zijn in dit document
opgenomen en daarnaast is een uitgebreide toelichting, afkomstig uit memorie van antwoord
(KST 63180, 6september2002), op deze onderdelen toegevoegd.
Belangrijke rol in de wettelijke schaderegeling is aan de Technische commissie bodembe
weging (Tcbb) toebedeeld.
Naast de wettelijke regeling is er op provinciaal niveau een schadeovereenkomst afgesloten
in 2006. De huidige overeenkomst geldt voor de gaswinningen van de NAM en Tulip Oil.
Voor de gaswinningen van Vermilion wordt aan soortgelijke schadeovereenkomst gewerkt.
Voor de zoutwinning is er een Schadefonds Frisia Zout, maar geen provinciale schadeover
eenkomst. Voor het claimen van schade als gevolg van zoutwinning door particulieren geldt
de wettelijke regeling van de Mbw.
2
04-06-2014
Technische commissie bodembeweging
Taken van de Tcbb
Het verband tussen opsporing, winning en bodembeweging wordt bekeken door de Techni
sche commissie bodembeweging (Tcbb). De Tcbb is een onafhankelijke commissie met een
aantal adviestaken:
• advies geven aan de minister vah Economische Zaken over de gevolgen van mijn
bouw voor beweging van de aardbodem en mogelijk hierdoor ontstane schade;
• advies geven over delfstofwinning en de hierdoor veroorzaakte bodembeweging aan
burgers die hiermee te maken hebben;
• onder voorwaarden advies geven aan burgers die door een dergelijke bodembewe
ging schade hebben ondervonden over de hoogte van een door de mijnbouwonder
neming hiervoor te geven vergoeding.
De Tcbb kan dan een technisch onderzoek instellen naar de vraag of, en zo ja in hoeverre
de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van mijnbouw.
De commissie bestaat uit deskundigen op vele gebieden, zoals delfstofwinning, geologie,
seismologie, grondmechanica, hydrologie, constructieleer en juridische aangelegenheden.
U denkt schade te hebben?
De onderneming die zoekt naar delfstoffen of deze wint, is aansprakelijk voor schade die
hierdoor ontstaat. Als u daardoor schade heeft, kunt u de mijnbouwonderneming aansprake
lijk stellen. Deze zal dan meestal laten onderzoeken of er verband bestaat tussen haar werk
zaamheden en de schade. Als u niet weet welke mijnonderneming aangesproken moet wor
den, dan kunt u hierover informatie vragen bij het secretariaat van Tcbb.
Wilt u de Tcbb inschakelen?
Meld dan uw zaak schriftelijk aan de Tcbb binnen een maand nadat u van de betrokken
mijnbouwonderneming een antwoord hebt gehad waar u het niet mee eens bent (of ten laat
ste binnen vier maanden nadat u deze onderneming voor het eerst hebt aangesproken en u
binnen deze termijn nog geen antwoord hebt gekregen).
Houd er wel rekening mee dat u ook de mijnbouwonderneming op tijd moet hebben aange
sproken als u de Tcbb om een advies wilt vragen. U moet uw eerste claim bij de mijnbouwonderneming hebben neergelegd binnen drie maanden nadat u bekend bent geworden of
redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de schade die u hebt geleden.
Voeg bij het verzoek om een advies van de Tcbb al het documentatie materiaal dat u over
uw schadezaak heeft. U kunt hier een formulier downloaden.
De kosten voor het inschakelen van de Tcbb bedragen EUR 90,00. Het bedrag wordt terug
gestort als de Tcbb adviseert tot een schadevergoeding die gelijk is aan of hoger dan het
bedrag dat de mijnbouwonderneming u heeft geboden.
Contact
E-mail:
Telefoon:
Telefax:
Internet:
Adres:
[email protected]
070 379 70 49
070 379 78 41
www.tcbb.nl
Technische commissie bodembeweging (Tcbb)
Postbus 20401
2500 EK Den Haag
-
-
3
04-06-2014
Overeenkomst Bodemdallng Aardgaswinning Fryslân 2006
Overeenkomst Bodemdalinci
Op 28 juni 2006 zijn de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM), de provincie Fryslân
en Wetterskip Fryslân de Overeenkomst Bodemdaling Aardgaswinning Fryslân aangegaan
met als doel een regeling te treffen voor de schade die ontstaat als gevolg van bodemdaling
door aardgaswinning door de NAM. In 2011 is de overeenkomst 2006 aangevuld door toe
treding van Smart Energy Solutions BV (nu Tulip Oil). De overeenkomst voorziet in de moge
lijkheid dat andere belanghebbenden tot de overeenkomst toetreden en op de wijze als in de
overeenkomst is voorzien, een verzoek tot vergoeding van kosten indienen. Andere belang
hebbenden (overheidslichamen, bedrijven, instellingen, particulieren) kunnen zich aansluiten
door een verklaring te ondertekenen.
Voor schadeverzoeken die verband houden met het gebied Tytsjerksteradiel doet de Com
missie uitspraak bij wijze van bindend advies. Dit betekent dat men afstand doet van het
recht om buiten de Commissie verhaal te zoeken. Desgewenst is de Commissie echter be
reid voor particulieren reeds voor toetreding een voorlopig oordeel te geven zodat zij op
voorhand geen afstand hoeven te doen van andere mogelijkheden tot verhaal via bijvoor
beeld de gewone rechter of via de Technische commissie bodembeweging. Voor overige
concessie- of winningsgebieden zijn de uitspraken van de Commissie niet bindend. Toege
treden belanghebbenden behouden het recht om ook na een beslissing op hun verzoek de
gewone rechter in te schakelen. Voor alle winningsgebieden geldt dat aan toetreding tot de
Overeenkomst en de behandeling van schadeverzoeken door de Commissie geen kosten
verbonden zijn.
Toegetreden zijn:
• gemeente Tytsjerksteradiel
• gemeente Dongeradiel
• waterschap Noorderzijlvest
• Stichting Bouwes
• Watersportvereniging Bergumermeer
Taak van de Commissie
De Commissie heeft tot taak omtrent een zo goed mogelijk geformuleerd en gedocumen
teerd verzoek, een aanbeveling te doen waarin met reden omkleed wordt aangegeven:
• welke handelingen, werken of werkzaamheden aan te bevelen zijn als maatregelen
die redelijkerwijs noodzakelijk zijn ter voorkoming, beperking of herstel van schade
ten gevolge van bodemdaling door aardgaswinning.
• welke kosten, hetzij van vorenbedoelde maatregelen, hetzij anderszins (compensa
ties) de NAM naar het oordeel van de Commissie zou moeten vergoeden overeen
komstig de regels van de overeenkomst.
Samenstellinci van de Commissie
De Commissie bestaat volgens de overeenkomst uit vier deskundigen, waarvan Gedepu
teerde Staten van de provincie Fryslân en het bestuur van Wetterskip Fryslân er elk één be
noemen en de NAM twee benoemt. De Commissie is als volgt samengesteld:
1. Drs. F. van der Ploeg, (Voorzitter).
benoemd door provincie
benoemd door provincie
2. lr.drs. P.L. Lap. (vervanger voor 1.)
benoemd door Wetterskip
3. Ir. W.G. Epeman
4. Ir. W. P.C. Zeeman (vervanger voor 3.)
benoemd door Wetterskip
5. 5. Dr.ir. J.H.A. Struik (vice-voorzitter)
benoemd door NAM
benoemd door NAM
6. Prof. ir. K.d’Angremond
benoemd door NAM
7. Mr. A.H.Oude Elferink (vervanger voor 5.)
benoemd door NAM
8. Ir. Ing. E. van Hijum (vervanger voor 6.)
4
O4O6-2O1 4
Per 1januari 2014 fungeert de heer ir. ing. G.J. Steendam als assistent-secretaris. Het se
cretariaat is bereikbaar onder telefoonnummer 06-12795716 en per mail: secretari
[email protected]. Voorts is informatie te vinden op www.bodemdalincdrvslan.nl.
5
04-06-2014
Overeenkomst Bodemdaling Aardgaswinning Vermilion Fryslân
Vermilion was lange tijd beducht voor het aangaan van een schadeovereenkomst. Midden
2012 kwam er groen licht van Vermilion om voor de gehele provincie volgens de Overeen
komst Bodemdaling te willen gaan werken, waarbij het oordeel van de Schadecommissie als
bindend zou worden gezien. Samen met de medeondertekenaars provincie en wetterskip is
de bestaande overeenkomst voor de NAM ‘Vermilion-proof’ gemaakt. Na ondertekening door
de genoemde drie partijen zouden dan andere belanghebbenden (gemeenten, bedrijven,
burgers) zich bij de Overeenkomst Bodemdaling kunnen aansluiten.
Op dit moment wordt nog gekeken naar de juiste juridische formulering van enige artikelen
en wordt nagedacht over de wijze van vastleggen van aanvullende afspraken en toezeggin
gen van Vermilion. De verwachting is dat de overeenkomst in de tweede helft van 2014 ge
reed is voor ondertekening.
6
04-06-2014
Schadefonds Frisia Zout
Het instellen van een schadefonds is door het ministerie van EZ aan Frisia opgelegd in 1998.
EZ koos voor een schadefonds omdat zodoende ook verzekerd is dat in geval van een fail
lissement van Frisia de in het fonds aanwezige middelen buiten het faillissement blijven.
Voor het beheer van het fonds is de Stichting Schade Fonds Frisia Zout opgericht. Het doel
van de Stichting is het doen van uitkeringen aan derden voor geleden schade ten gevolge
van bodemdaling door zoutwinning. Ingevolge de bijbehorende statuten wordt het bestuur
van de Stichting gevormd door drie leden welke door het college van Gedeputeerde Staten
worden benoemd. Op dit moment bestaat het bestuur uit twee leden: mr. L. Detmar, secreta
ris en T. Loonstra RA, penningmeester. De functie van voorzitter is vacant.
De Stichting beoordeelt niet de juistheid van schadeclaims, maar houdt zich slechts bezig
met het uitbetalen van schadeclaims waarvan de juistheid op een andere manier is vastge
steld. Jaarlijks brengt de Stichting verslag uit van haar activiteiten.
7
O4O6-2O1 4
Mijnbouwwet
(geldend op 28-03-2014)
Hoofdstuk 6. Adviseurs
§ 6.2. De Technische commissie bodembeweging
Artikel 113
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. commissie: Technische commissie bodembeweging;
b. mijnbouwactiviteiten: activiteiten als bedoeld in de artikelen 1, onderdeel d tot en met
i, en 51;
c. m ijnbouwondernemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die mij nbouwactiviteiten
verricht.
Artikel 114
1. Er is een Technische commissie bodembeweging.
2. De commissie heeft tot taak om in verband met de gevolgen van mijnbouwactiviteiten
voor beweging van de aardbodem en schade die daarvan het gevolg kan zijn:
a. Onze Minister desgevraagd te adviseren over door hem te geven beschikkingen;
b. Onze Minister desgevraagd de inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de be
oordeling van de uitvoerbaarheid van voorgenomen wettelijke voorschriften;
c. degene bij wie schade is te verwachten door bodembeweging die redelijkerwijs het
gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten, desgevraagd kosteloos inlichtingen te ver
strekken omtrent het verband tussen de bodembeweging en de mijnbouwactiviteiten;
d. degene bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het
gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten, desgevraagd advies te geven omtrent het
verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten alsmede de hoogte van het
schadebedrag.
3. Onze Minister vraagt in elk geval advies aan de commissie voordat hij op grond van arti
kel 46 een bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld, vaststelt of wijzigt.
4. De commissie brengt aan Onze Minister advies uit omtrent bodembeweging als bedoeld
artikel 31b, onderdeel m.
Artikel 115
1. De Technische commissie bodembeweging bestaat uit een voorzitter en ten hoogste
negen andere leden.
2. De voorzitter en de andere leden van de commissie worden door Onze Minister be
noemd, geschorst en ontslagen. De benoeming van de leden geschiedt op grond van
hun deskundigheid op gebieden die van belang zijn voor de mijnbouw en met de mijn
bouw verwante activiteiten. De commissie kan uit zijn midden ondervoorzitters aanwijzen.
8
O4O6-2O1 4
3. De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan telkens voor
ten hoogste vier jaar plaatsvinden.
Artikel 116
1. Alvorens de commissie om advies als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel d,
wordt gevraagd, stelt degene die schade heeft geleden die naar zijn mening aan een
mijnbouwondernemer kan worden toegerekend, deze schriftelijk aansprakelijk onder vor
dering van schadevergoeding. De aansprakelijkstelling geschiedt binnen drie maanden
na het moment waarop de benadeelde bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had
kunnen zijn met de schade.
2. De in het eerste lid bedoelde benadeelde kan de commissie om advies verzoeken, indien
binnen drie maanden na de datum van verzending van de aansprakelijkheidstelling geen
overeenstemming is bereikt met de mijnbouwondernemer over vergoeding van de scha
de.
3. Een adviesaanvraag wordt uiterlijk binnen een maand na het verstrijken van de termijn,
genoemd in het tweede lid, ingediend bij de commissie. De commissie kan op verzoek
van de benadeelde of de betrokken mijnbouwondernemer de termijn verlengen met een
door haar te bepalen periode.
4. Indien de benadeelde in onzekerheid verkeert tot welke mijnbouwondernemer de aan
sprakelijkstelling moet worden gericht, verstrekt de commissie, voorzover haar bekend,
hem naam en adres van de bedoelde onderneming.
Artikel 117
1. Van de adviesaanvrager, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel d, wordt door het
secretariaat van de commissie een bijdrage geheven.
2. De bijdrage is: € 90 voor een natuurlijk persoon, en € 181 voor andere dan onder a be
doelde personen.
3. Het advies wordt in behandeling genomen nadat de aanvrager het verschuldigde bedrag
op een door het secretariaat te bepalen wijze heeft voldaan.
4. Indien uit het advies blijkt dat de schade geheel of gedeeltelijk kan worden toegerekend
aan mijnbouwactiviteiten, wordt de bijdrage terugbetaald aan de aanvrager. Dit geldt uit
sluitend als het bedrag, genoemd in het advies van de commissie, hoger is dan het be
drag dat de mijnbouwondernemer bereid was te betalen naar aanleiding van de aanspra
kelijkstelling, bedoeld in artikel 116.
5. De in het tweede lid genoemde bedragen kunnen bij ministeriële regeling worden gewij
zigd voorzover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
Artikel 118
1. De commissie neemt een adviesaanvraag niet in behandeling, indien er kennelijk geen
verband bestaat tussen de schade en de mijnbouwactiviteiten.
2. Indien de commissie een adviesaanvraag in behandeling neemt, zendt zij afschrift van de
adviesaanvraag aan de betrokken mijnbouwondernemer. Deze kan desgewenst binnen
een maand na de datum van verzending schriftelijk reageren op de aanvraag.
Artikel 119
1. De commissie stelt onderzoek in naar het oorzakelijk verband tussen de verrichte mijn
bouwactiviteiten en de schade, alsmede naar de hoogte van het schadebedrag. Zij kan
deskundigen opdracht verlenen onderzoek te verrichten.
9
04-06-2014
2. De commissie brengt binnen drie, doch uiterlijk binnen zes maanden na het moment
waarop de adviesaanvraag is ingediend, een voorlopig advies uit aan de adviesaanvra
ger en de mijnbouwondernemer.
3. De adviesaanvrager en de mijnbouwondernemer kunnen schriftelijk bedenkingen inbren
gen tegen het voorlopig advies binnen een maand na de datum van verzending van het
voorlopig advies.
4. De commissie stelt vervolgens een definitief advies vast.
5. Het advies bevat een oordeel over het oorzakelijk verband tussen de verrichte mijnbouwactiviteiten en de schade, alsmede de hoogte van het schadebedrag.
Artikel 120
6. De commissie kan van de mijnbouwondernemer alle inlichtingen vorderen die zij nodig
acht ter uitvoering van de haar in artikel 114, tweede lid, opgedragen taken.
7. De mijnbouwondernemer verstrekt de commissie binnen een door haar gestelde redelijke
termijn de gewenste inlichtingen.
8. Indien de commissie inlichtingen heeft verkregen ter uitvoering van de taak, bedoeld in
artikel 114, tweede lid, onderdeel d, verstrekt zij deze aan de adviesaanvrager, tenzij
sprake is van gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet
openbaarheid van bestuur.
Artikel 121
De artikelen 107 tot en met 112 zijn van overeenkomstige toepassing op de Technische
commissie bodembeweging.
Artikel 122
Bij ministeriële regeling worden in elk geval nadere regels gesteld omtrent de bij de advies
aanvraag te verstrekken gegevens en kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de ad
viesprocedure, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel d.
10
04-06-2014
Hoofdstuk 9. Waarborgfonds mijnbouwschade
§ 9.1. Algemene bepalingen
Artikel 134
1. Onder de in dit hoofdstuk gebruikte begrippen wordt verstaan hetgeen daaronder wordt
verstaan in artikel 113.
2. Dit hoofdstuk is van toepassing op mijnbouwondernemers voorzover deze mijnbouwacti
viteiten verrichten aan de Iandzijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn.
Artikel 135
1.
2.
3.
4.
Er is een Waarborgfonds mij nbouwschade.
Het waarborgfonds bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te ‘s-Gravenhage.
Onze Minister is belast met het beheer van het waarborgfonds.
Het waarborgfonds ontvangt:
a. een door een mijnbouwondernemer jaarlijks verschuldigde bijdrage, op te leggen
door Onze Minister, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te
stellen regels;
b. rentebaten die via het waarborgfonds zijn verkregen;
c. het batig saldo van de laatstelijk afgesloten rekening van het waarborgfonds;
d. andere inkomsten.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden in elk geval regels gesteld omtrent:
a. de maatstaf ter bepaling van de hoogte van de bijdrage, met inachtneming van:
10.
de omvang van de mijnbouwactiviteiten van een mijnbouwondernemer aan de
landzijde van de in de bijlage bij deze Wet vastgelegde lijn,
de hoogte van de schadevergoedingen die de vijf voorafgaande jaren ten laste
2°.
van het waarborgtonds zijn toegekend in verband met mijnbouwactiviteiten van de
desbetreffende mijnbouwondernemer of diens rechtsvoorganger,
de aard van de desbetreffende mijnbouwactiviteiten, en
3°.
de in het waarborgfonds aanwezige baten in relatie tot de begrote uitgaven;
4°.
b. het tijdstip waarop de bijdrage verschuldigd wordt, en
c. de verschuldigdheid van rente als de bijdrage op een later tijdstip op een ander be
drag wordt vastgesteld.
6. Niet in het jaar van ontvangst bestede gelden blijven in het waarborgfonds.
7. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het vermogen van
het waarborgfonds, mede met inachtneming van het totale bedrag aan schadevergoedin
gen dat mijnbouwondernemers gedurende in elk geval de laatste vijf jaar voorafgaande
aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet hebben betaald aan natuurlijke perso
nen bij wie in die periode zaakschade is opgetreden als gevolg van door die mijnbouwondernemers verrichte mijnbouwactiviteiten.
Artikel 136
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
omtrent de inrichting en de administratie van het waarborgtonds, alsmede het daarop uit
te oefenen toezicht.
2. Onze Minister doet jaarlijks verslag aan beide kamers der Staten-Generaal omtrent het
over het waarborgfonds gevoerde beheer.
11
04-06-2014
§ 9.2. Schadevergoeding bij insolventie
Artikel 137
Onze Minister kent een natuurlijke persoon bij wie zaakschade is opgetreden als gevolg van
mijnbouwactiviteiten op diens verzoek een schadevergoeding toe ten laste van het waar
borgfonds, indien:
a. de betrokken mijnbouwondernemer failliet is verklaard, surséance van betaling is ver
leend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, of
b. de betrokken mijnbouwondernemer heeft opgehouden te bestaan of is overleden, en
c. de schade niet reeds geheel of gedeeltelijk uit anderen hoofde is vergoed.
Artikel 138
1. Indien op het moment waarop zich een van de gebeurtenissen, genoemd in 137, onder
deel a of b, voordoet de persoon, bedoeld in de aanhef van dat artikel nog geen adviesaanvraag als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel d, had ingediend, dient die
persoon alsnog een aanvraag in:
a. uiterlijk drie maanden na het moment waarop de desbetreffende gebeurtenis zich
heeft voorgedaan, of,
b. als hij op dat moment nog niet met de schade bekend kon zijn, binnen drie maanden
na het moment waarop hij met de schade bekend is geworden of redelijkerwijs be
kend had kunnen zijn.
2. De artikelen 117 tot en met 119 zijn van toepassing, met dien verstande dat de artikelen
118, tweede lid, en 119, tweede en derde lid, voor zover betrekking hebbend op de mijn
bouwondernemer, buiten toepassing blijven. De commissie zendt Onze Minister afschrif
ten van de adviesaanvraag en het voorlopig advies.
Artikel 139
1. De persoon, bedoeld in artikel 137, dient zijn verzoek bij het waarborgfonds in uiterlijk
drie maanden na het moment waarop de commissie het advies, bedoeld in artikel 119,
vierde lid, heeft vastgesteld en overlegt daarbij in ieder geval dat advies.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
omtrent de indiening en de behandeling van, alsmede de beslissing op het verzoek.
§ 9.3. Voorschotten
Artikel 140
1. Onze Minister kent een natuurlijke persoon van wie in het voorlopig advies, bedoeld in
artikel 119, tweede lid, dan wel het definitieve advies, bedoeld in artikel 119, vierde lid, is
vastgesteld dat bij hem zaakschade als gevolg van mijnbouwactiviteiten is opgetreden op
diens verzoek een voorschot ten laste van het waarborgfonds toe, indien:
12
O4O62O 14
a. de mijnbouwondernemer bedenkingen heeft tegen het voorlopig advies dan wel het
definitieve advies betwist, en
b. noodzakelijke maatregelen moeten worden getroffen ter herstel of beperking van de
schade.
Het bedrag dat aan voorschotten kan worden verstrekt bedraagt ten hoogste 60 procent van
het schadebedrag dat in het voorlopig advies wordt vermeld.
2. Indien in een overeenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wet
boek of bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak wordt vastgesteld dat de schade niet het
gevolg is van de mijnbouwactiviteiten dan wel het schadebedrag op een lager bedrag
wordt vastgesteld dan het bedrag dat in totaal aan voorschotten is verstrekt, betaalt de
persoon, bedoeld in het eerste lid, binnen drie maanden na het moment waarop die
overeenkomst is gesloten of die uitspraak is gedaan het voorschot dan wel het verschil
tussen het schadebedrag en het voorschot terug aan het waarborgfonds.
Artikel 141
1. De persoon, bedoeld in artikel 140, eerste lid, kan vanaf het moment waarop de commis
sie een voorlopig advies als bedoeld in artikel 119, tweede lid, heeft uitgebracht, een ver
zoek om een voorschot indienen. Hij overlegt daarbij in ieder geval dat voorlopig advies.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld om
trent de indiening en de behandeling van, alsmede de beslissing op een verzoek als bedoeld
in artikel 140, eerste lid.
13
O4O62O1 4
Mijnbouwregeling
(geldend op 28-03-2014)
Hoofdstuk 13. Technische Commissie Bodembeweging
Artikel 13.1
De adviesaanvraag als bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel d, van de wet bevat de
volgende gegevens:
a.
b.
c.
d.
e.
t.
g.
h.
i.
naam en adres van verzoeker;
dagtekening van het verzoek;
een zo gedetailleerd mogelijke beschrijving van de schade;
voor zover mogelijk een schatting van de hoogte van het schadebedrag;
de geografische aanduiding van de plaats waar de schade is opgetreden;
het tijdstip waarop de schade waarschijnlijk is opgetreden;
het tijdstip waarop de schade voor het eerst is vastgesteld;
de mijnbouwactiviteit die de schade mogelijk heeft veroorzaakt;
afschrift van de aansprakelijkstelling, bedoeld in artikel 116, eerste lid, van de wet en
de definitieve reactie van de mijnbouwonderneming daarop;
j. de reden dat geen overeenstemming als bedoeld in artikel 116, tweede lid, van de
wet, is bereikt met de mijnbouwondernemer, met daarbij afschrift van eventuele cor
respondentie;
k. indien van toepassing het bedrag, bedoeld in artikel 117, vierde lid, van de wet, dat
de mijnondernemer bereid was te betalen.
14
04-06-2014
Burgerlijk Wetboek
Titel 3. Onrechtmatige daad
Afdeling 1. Algemene bejalingen
Artikel 177
1. De exploitant van een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijn
bouwwet is aansprakelijk voor de schade die ontstaat door:
a. uitstroming van delfstoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Mijnbouwwet
als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten die door de
aanleg of bij de exploitatie van het werk zijn ontketend;
b. beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat werk.
2. In dit artikel wordt onder exploitant van een mijnbouwwerk verstaan:
a. de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 van de Mijnbouwwet, die
een mijnbouwwerk aanlegt of doet aanleggen dan wel in gebruik heeft;
b. een ieder die, anders dan als ondergeschikte, een mijnbouwwerk aanlegt of doet
aanleggen dan wel in gebruik heeft zonder dat hij houder is van een vergunning als
bedoeld in onderdeel a, tenzij hij in opdracht van een ander handelt die houder is van
een vergunning als vorenbedoeld dan wel, indien die ander dat niet is, hij daarmee
niet bekend was of behoorde te zijn.
3. Voor schade door uitstroming van delfstoffen is aansprakelijk degene die ten tijde van de
gebeurtenis waardoor de uitstroming plaatsvindt, exploitant van een mijnbouwwerk is. In
dien na deze gebeurtenis een ander exploitant wordt van het mijnbouwwerk, blijft de
aansprakelijkheid voor deze schade rusten op degene die ten tijde van die gebeurtenis
exploitant was. Indien de gebeurtenis plaatsvindt nadat het mijnbouwwerk is verlaten,
rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant van het werk was, tenzij op
het tijdstip van die gebeurtenis meer dan vijf jaren waren verstreken nadat het werk was
verlaten met inachtneming van de geldende overheidsvoorschriften.
4. Voor schade door beweging van de bodem is aansprakelijk degene die ten tijde van het
bekend worden van deze schade exploitant is. Indien na het bekend worden een ander
exploitant wordt, blijft de aansprakelijkheid rusten op degene die ten tijde van dit bekend
worden exploitant was. Indien deze schade bekend wordt na sluiting van het mijnbouwwerk, rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was.
Indien op de gebeurtenis waardoor de uitstroming of de beweging van de bodem is ontstaan,
tevens een aansprakelijkheid uit artikel 173, 174 of 175 kan worden gegrond, rust die aan
sprakelijkheid, wat betreft de door die uitstroming of beweging van de bodem veroorzaakte
schade, op dezelfde persoon als op wie de aansprakelijkheid ter zake van het mijnbouwwerk
rust
15
04-06-2014
Toelichting op schaderegeling Mij nbouwwet
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2001—2002 Nr. 313b
26 219
Regels met betrekking tot het onderzoek naar en het winnen van
delfstoffen en met betrekking tot met de mijnbouw verwante ac
tiviteiten (Mijnbouwwet)
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 6 september 2002
10.
Technische Commissie Bodembeweging
De leden van de fracties van D66, Groen Links, 0SF, SGP en CU stelden diverse vragen over de
Technische commissie bodembeweging (hierna: Tcbb). De leden van de fractie van D66 vroegen
waarom «onafhankelijkheid» geen wettelijke benoemingseis is voor de leden van de Tcbb en hoe de
onafhankelijkheid van de leden van genoemde commissie wordt gewaarborgd. Hoe lang blijft de Tcbb
bestaan en zijn daarvoor structureel gelden gereserveerd, zo wilden de leden van de fractie van
Groenlinks weten. Het lid van de fractie van 0SF vroeg zich af of de Tcbb naast de benodigde des
kundigheid over voldoende andere middelen kan beschikken om haar complexe taak te verrichten,
alsmede hoe lang zij over die middelen kan beschikken en de leden van de fracties van SGP en CU
wierpen tenslotte de vraag op of de Tcbb ook bevoegd is burgers met concrete vragen over het cau
saaI verband tussen schade en mijnbouwactiviteiten te adviseren, ook in gecompliceerde zaken,
waarbij sprake is van meervoudige causaliteit.
Er bestaan wettelijke waarborgen voor de onafhankelijkheid van de leden van de Tcbb in concrete
gevallen. Zo behoren de leden hun taak zonder vooringenomenheid te vervullen (artikel 2:4 van de
Algemene wet bestuursrecht) en zijn zij gehouden zich van stemming te onthouden als zij bij een zaak
een persoonlijk belang hebben (artikel 121 in samenhang met artikel 108). Het spreekt vanzelf dat
«onafhankelijkheid» bij de benoeming van de leden een belangrijk aandachtspunt is, maar het gaat
naar mijn mening te ver om dit als algemene benoemingseis in de wet op te nemen. Dit zou bijvoor
beeld kunnen betekenen dat kandidaten op de enkele grond dat zij ooit op enigerlei wijze bij een mij n
bouwonderneming betrokken zijn geweest, niet kunnen worden benoemd, ook al staat hun deskun
digheid buiten twijfel en is er geen enkele concrete aanwijzing dat zij hun taak niet onafhankelijk zullen
uitoefenen. Dit is onnodig beperkend, hetgeen temeer klemt aangezien het aantal geschikte kandida
ten voor bepaalde disciplines klein is. Het criterium is voorts moeilijk te operationaliseren. Het is in het
algemeen moeilijk te zeggen wanneer een kandidaat niet meer onafhankelijk is: als hij werknemer is
bij een mijnbouwonderneming, als hij voormalig werknemer is, of commissaris of aandeelhouder?
De Tcbb is bij wet voor onbepaalde tijd ingesteld. Gedurende het bestaan van de commissie zullen op
de begroting van het Ministerie van Economische Zaken jaarlijks de gelden worden gereserveerd die
zij nodig heeft Eerste Kamer, vergaderjaar 2001—2002, 26219, nr. 313b 15 voor de uitvoering van de
haar opgedragen taken. Het gaat hierbij om zowel een budget voor het interne functioneren van de
commissie als om een onderzoeksbudget.
Advisering van burgers over het causaal verband tussen mijnbouwactiviteiten en schade is een be
langrijke wettelijke taak van de Tcbb (artikel 114, tweede lid, onderdeel d). De complexiteit van de
causaliteitsvraag is niet van belang. Integendeel, juist bij zeer complexe vragen zal de commissie
vanwege haar grote deskundigheid (zo nodig nog gesteund door onafhankelijk deskundigenonder
zoek) goede diensten kunnen bewijzen.
16
04-06-2014
11.
Schade door bodembeweging
De leden van de fracties van CDA, PvdA, SGP en CU en het lid van de OSF-fractie stelden uiteenlo
pende vragen over de vergoeding van schade aan eigendommen van particulieren als gevolg van
mijnbouwactiviteiten, over de positie van de Technische commissie bodembescherming en over het
Waarborgfonds mijnbouwschade.
Naar aanleiding van enige van deze vragen geef ik hierna eerst een korte algemene beschouwing
over de doelstelling en de reikwijdte van het waarborgfonds om daarna over te gaan tot de beant
woording van de meer specifiek vragen.
Het Waarborgfonds mijnbouwschade is in het wetsvoorstel opgenomen ingevolge een amendement
van de leden Witteveen-Hevinga en Van Walsem (Kamerstukken II 2001/02, 26219, nr. 90). Het
fonds is het sluitstuk in de bescherming van de burger tegen schade door bodembeweging, die is
veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Bij de beantwoording van de meer specifieke vragen wordt hier
verder op ingegaan. Overigens ben ik voornemens de structuur en de werking van het Waarborgfonds
te evalueren, waarbij ook de zelfstandige rechtspersoonlijkheid van het fonds nader zal worden be
zien.
Een natuurlijke persoon die aantoonbaar schade heeft geleden door mijnbouwactiviteiten kan in twee
gevallen een beroep doen op het fonds. Ten eerste als de mijnbouwondernemer op wie hij in verband
met mijnbouwschade een vordering heeft, failliet is of om een andere reden geen verhaal meer biedt.
Zonder deze voorziening zou de schade in de meeste gevallen voor rekening blijven van de burger.
Hij kan zich bij faillissement weliswaar als concurrent schuldeiser aanmelden, maar zal dan waar
schijnlijk zijn vordering niet te gelde kunnen maken. Ten tweede kan de burger zich tot het fonds wen
den als de mijnbouwondernemer een voor de burger gunstig (voorlopig) advies van de Tcbb betwist
en geen schadevergoeding uitkeert. In dat geval dreigt een langdurige (rechterlijke) procedure, terwijl
de burger misschien al wel kosten heeft moeten maken om dringende maatregelen te treffen om de
geleden schade te herstellen of om verdere schade te voorkomen. De overheid interfereert
dan in de (civielrechtelijke) rechtsverhouding door de burger de middelen ter beschikking te stellen die
hij nodig heeft om, in afwachting van de beslissing van het geschil, de meest noodzakelijke maatrege
len te treffen. De kans dat de burger de door hem geleden schade ten gevolge van mijnbouwactivitei
ten toch niet kan verhalen of lang moet wachten op schadevergoeding het lid van de fractie van de
0SF vroeg hiernaar is naar mijn mening zeer klein gelet op het gehele samenstel van regelingen
waarin bij de Mijnbouwwet wordt voorzien. De Mijnbouwwet kent immers verschillende regelingen ter
bescherming van de burger tegen schade door de bodembeweging als gevolg van mijnbouwactivitei
ten. In de eerste plaats kan worden gewezen op de risicoaansprakelijkheid van de mijnbouwonderne
mer voor deze schade (artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 177). Dit
betekent dat de gelaedeerde burger niet de onrechtmatigheid van de mij nbouwactiviteiten en de
schuld van de mijnbouwondernemer hoeft te bewijzen. Hij hoeft slechts Eerste Kamer, vergaderjaar
2001—2002, 26 219, nr. 313b 16 aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden en dat die schade
is veroorzaakt door de mijnbouwactiviteiten. Over laatstgenoemde aspecten kan hij tegen een geringe
bijdrage advies aan de Tcbb vragen (artikel 99, tweede lid, onderdeel d). Hoewel dit advies niet bin
dend is, moet mijns inziens in verband met de grote expertise van deze commissie op het gebied van
bodembeweging aangenomen worden dat de positie van een burger die beschikt over een voor hem
gunstig advies in een opvolgende rechterlijke procedure zeer sterk is. De Minister van Economische
Zaken kan verder bepalen dat de mijnbouwondernemer zekerheid moet stellen ter dekking van de
potentiële schade door bodembeweging ten gevolge van zijn activiteiten (artikel 46). Belangrijke facto
ren die bij de uitoefening van deze bevoegdheid een rol spelen zijn de kans op schade en de financi
ele positie van de mijnbouwonderneming. De zekerheid kan overigens op elk moment wordt geëist.
Het waarborgfonds vormt het sluitstuk in het stelsel. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de burger niet
met lege handen staat als de desbetreffende mijnbouwondernemer failliet is, anderszins buiten staat
is te betalen of als hij buiten zijn toedoen in een langdurige procedure wordt betrokken, waardoor hij
lang op zijn geld moet wachten. Ik concludeer dan ook dat er geen reden is om op dit punt nog meer
of andere voorzieningen te treffen.
—
—
De leden van de PvdA-fractie brachten naar voren dat het toch raadzaam zou zijn een financiële voor
ziening te treffen die garandeert dat de burger schade die hij door bodembeweging ten gevolge van
mijnbouwactiviteiten lijdt, krijgt vergoed en meenden dat de staat in een dergelijke voorziening zou
moeten deelnemen, aangezien een groot deel van de voordelen die met mijnbouwactiviteiten worden
behaald naar de staat toevloeien.
17
04-06-2014
Voor deelname van de staat in een financiële voorziening ter dekking van schade door bodembewe
ging als gevolg van mijnbouwactiviteiten of een overheidsgarantie zoals werd gesuggereerd door
het lid van de OSF-fractie is geen reden. Integendeel, dit is zelfs onwenselijk. Immers, niet in te zien
valt waarom het risico van insolventie van een mijnbouwonderneming op de overheid dus op de
belastingbetaler moet worden afgewenteld. Dat met mijnbouwactiviteiten een algemeen belang wordt
gediend en dat de staat via heffingen en afdrachten financieel voordeel heeft van deze activiteiten, is
daarvoor geen rechtvaardiging. Dit geldt ook voor tal van andere bedrijfsactiviteiten. Ook in de mijn
bouw gaat het om «normale» bedrijfsactiviteiten die worden verricht door commerciële ondernemin
gen. Voorts is om andere redenen deelname van de staat in een financiële voorziening ter dekking
van mijnbouwschade onwenselijk: het versterkt de omstreden maatschappelijk ontwikkeling dat niet of
moeilijk verhaalbare schade op de overheid wordt afgewenteld, het staat op gespannen voet met het
beginsel «de veroorzaker betaalt» en het kan EG-rechtelijk als bedrijfssteun worden aangemerkt. Het
ligt veeleer in de rede de maatschappelijke risico’s van mijnbouwactiviteiten primair bij de betrokken
mijnbouwonderneming zelf te leggen en subsidiair bij de bedrijfstak. Overigens komt de constructie
dat risico’s op het niveau van een bedrijfstak worden afgedekt ook elders in de wetgeving voor, zie
bijvoorbeeld de provinciale fondsen ter bekostiging van de nazorg van stortplaatsen (artikel 15.47 van
de Wet milieubeheer).
Uit mijn hierboven staande reactie volgt dat er geen sprake kan zijn van subsidiaire aansprakelijkheid
van de staat indien een mijnbouwondernemer in gebreke blijft de door zijn mijnbouwactiviteiten ver
oorzaakte schade te vergoeden, bijvoorbeeld in geval van faillissement.
Hiermee heb ik tevens een desbetreffende vraag van de leden van de fracties van SGP en CU beant
woord.
—
—
—
Het antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie of schadevergoeding en voorschotten
verschillende onderwerpen betreffen die los van Eerste Kamer, vergaderjaar 2001—2002, 26219, nr.
313b 17 elkaar kunnen worden toegepast, luidt bevestigend. Bij schadevergoeding gaat het om het
geval dat een mijnbouwondernemer failliet is of anderszins niet in staat is de schade te vergoeden; bij
voorschotten gaat het om het geval dat de mijnbouwondernemer wel kan, maar niet wil betalen omdat
hij het niet eens is met een voor hem ongunstig advies van de Tcbb. Omdat het om verschillende situ
aties gaat, waarvoor deels specifieke eisen en bepalingen gelden, is er mede vanwege de overzichte
lijkheid voor gekozen deze situaties in aparte paragrafen onder te brengen.
Voorts stelden deze leden de vraag waarom paragraaf 9.2 «Schadevergoeding bij insolventie» is geti
teld en niet kortweg «Schadevergoeding» en wensten daarnaast een toelichting op artikel 137, onder
deel c, alsmede uitleg van het in dat artikel gebruikte woord «reeds».
De titel «Schadevergoeding» zou te ruim zijn voor de lading die paragraaf 9.2 dekt. Deze titel zou ten
onrechte de indruk wekken dat burgers in alle gevallen waarin zij schade door bodembeweging ten
gevolge van mijnbouwactiviteiten hebben geleden een beroep op het fonds zouden kunnen doen. Dit
is onjuist: schadevergoeding ten laste van het fonds kan uitsluitend worden toegekend in een beperkt
aantal gevallen, die met elkaar gemeen hebben dat een aanspraak op de mijnbouwondernemer die de
schade heeft veroorzaakt, niet of moeilijk te gelde kan worden gemaakt. Onderdeel c van artikel 137
beoogt «dubbele» schadevergoeding te voorkomen. Bepalend is of op het tijdstip van de beslissing op
het verzoek de schade geheel of gedeeltelijk reeds langs andere weg is vergoed. Hierbij kan bijvoor
beeld worden gedacht aan het geval de mijnbouwondernemer vlak voor zijn faillissement nog een deel
van de schade heeft vergoed. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op een eventuele uitkering uit
het fonds. Indien de burger zijn schade heeft geclaimd bij de mijnbouwondernemer, maar die uitdruk
kelijk of stilzwijgend heeft geweigerd de schade te vergoeden, is niet aan artikel 137, onderdeel c,
voldaan. De schade is dan immers niet daadwerkelijk vergoed. Moeilijker ligt het als de mijnbouwon
dernemer vlak voor zijn faillissement bindend had toegezegd de schade te vergoeden, maar ten tijde
van de beslissing over het toekennen van een vergoeding uit het fonds nog niet daadwerkelijk tot uit
kering was overgegaan. Gelet op de ratio van het fonds ligt het in de rede er ook in dat geval van uit te
gaan dat de schade niet reeds langs andere weg is vergoed.
Verder vroegen deze leden zich af of het redelijk is dat op grond van artikel 138, eerste lid, onderdeel
b, een adviesaanvraag moet worden ingediend binnen drie maanden nadat de gelaedeerde burger
redelijkerwijze met de schade bekend had kunnen zijn en wierpen hierbij ook de vraag op hoe deze
bepaling zich verhoudt met algemene verjaringstermijn in artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek.
18
04-06-2014
Dat in artikel 138 het aanvangstijdstip van de termijn waarbinnen een advies van de Tcbb moet wor
den gevraagd wordt geobjectiveerd, is alleszins redelijk. Ook van de burger mag een zorgvuldige be
hartig ing van zijn belangen worden verwacht. De ratio is te voorkomen dat de Tcbb advies moet uit
brengen over zaken waarbij het tijdsverloop tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de scha
de zo groot is dat niet meer is te achterhalen wat de oorzaak van de schade is. Dat, zoals de leden
van de fractie van het CDA stelden, het fonds geen partij is in het rechtsverkeer doet aan het vorenstaande niet af. Nog daargelaten de juistheid hiervan, komen uitkeringen ten laste van het fonds indi
rect ten laste van de mijnbouwondernemingen, hetgeen noopt tot een zorgvuldig beheer van de mid
delen van het fonds. Dit betekent dat alleen een uitkering ten laste van het fonds kan worden gedaan
als rechtens aannemelijk is dat het om schade gaat ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. Met betrek
king tot de verhouding tussen artikel 138 van de Mijnbouwwet en artikel 3:310 van het Burgerlijk Wet
boek moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de privaatrechtelijke rechtsverhouding tus
sen de burger en de Eerste Kamer, vergaderjaar 2001—2002,26219, nr. 313b 18 mijnbouwonderne
ming en anderzijds de publiekrechtelijke rechtsverhouding tussen de burger en de Minister van Eco
nomische Zaken, als beheerder van het fonds. In eerstgenoemde rechtsverhouding is artikel 3:310
van het Burgerlijk Wetboek onverkort van toepassing. Het bestaan van een publiekrechtelijke regeling,
als hoofdstuk 8 van de Mijnbouwwet, kan daaraan niet afdoen. Of en zo ja, in hoeverre artikel 3:310
van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is in laatstgenoemde rechtsverhouding is minder duidelijk.
De jurisprudentie is op dit punt in ontwikkeling en bovendien niet eenduidig (vgl. CRvB 1 augustus
2002, JB 2000, 260; CBB 25 juli 2001, AB 2001, 288). Overigens wordt opgemerkt dat de burger pas
een opeisbare vordering jegens het fonds heeft op het tijdstip waarop hij een toewijzend besluit op zijn
verzoek heeft en een verjaringstermijn dus eerst op dat tijdstip kan gaan lopen (ABRS 30 oktober
1995, AB 1996, 310). De nadere regels, bedoeld in artikel 141, tweede lid, naar de inhoud waarvan
door de leden van de CDA-fractie werd gevraagd, zullen worden gesteld in paragraaf 8.4 van het
Mijnbouwbesluit. Het betreft regels omtrent de gegevens die degene die een uitkering uit het fonds
verzoekt, moet overleggen, de registratie van het verzoek en de termijn waarbinnen op het verzoek
moet worden beslist. De gegevens die moeten worden overgelegd, zijn nodig om vast te kunnen stel
len of een aanspraak op een uitkering bestaat. Het ligt op de weg van de verzoeker deze gegevens te
verstrekken. Het betreft overigens gegevens waarover hij gemakkelijk de beschikking kan krijgen; zij
kunnen grotendeels worden overgenomen uit het advies van de Tcbb en de daaraan ten grondslag
liggende stukken. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in hoofdstuk 8 van het Mijnbouwbesluit ook
(nadere) regels zullen worden gesteld over andere aspecten van het waarborgfonds zoals de omvang
van het vermogen, de berekeningssystematiek, de vaststelling van de bijdragen en het financieel be
heer.
Op de vraag van de leden van de fracties van SGP en CU of er over hetwaarborgfonds overeenstem
ming is met betrokken partijen, luidt mijn antwoord dat de in hoofdstuk 8 van het Mijnbouwbesluit
voorgestelde vormgeving en uitvoering van het fonds, de hoogte en de vorming van het vermogen, de
verdeling van de bijdragen alsmede het beheer van het fonds is besproken met en de instemming
heeft van de desbetreffende sectoren van de mijnbouwindustrie.
Het Waarborgfonds mijnbouwschade laat onverlet het bestaan en voortbestaan van bestaande rege
lingen en afspraken de thans aan het woord zijnde leden vroegen zich dit af in de verschillende
mijnbouwsectoren (olie-, gas- en zoutwinning) ter voorkoming en vergoeding van schade door mijnbouwactiviteiten. Afspraken en regelingen die in het kader van bestaande winningsprojecten door
mijnbouwondernemingen zijn getroffen met provinciale en gemeentelijke overheden zijn in het bijzon
der gericht op het treffen van waterstaatkundige maatregelen ter voorkoming van schade door mijnbouwactiviteiten en de financiering daarvan. Het waarborgfonds laat zulke privaatrechtelijke construc
ties onverlet. Doel en reikwijdte ervan vallen slechts zeer gedeeltelijk samen met het waarborgfonds.
Desalniettemin kan sprake zijn van enige overlap. Het spreekt vanzelf dat de schade slechts eenmaal
wordt vergoed. Indien de burger zijn schade vergoed heeft gekregen op basis van een regeling
of afspraak met een mijnbouwonderneming of anderszins, zal een verzoek om een uitkering uit het
waarborgfonds worden afgewezen op de grond dat de schade reeds uit anderen hoofde is vergoed
(artikel 137, onderdeel c).
—
—
19