Huid en spijsvertering

Bart van der Meer
WM/SM theorie les 10
niow.nl
Bewerkt door Reina Welling
1.
De huid bestaat uit de epidermis en de
hypodermis
2.
Als je een bloedblaar hebt, dan moet je subcutis
zijn aangetast
3.
De opperhuid / epidermis bevat zenuwen en
bloedbanen
4.
De epidermis bestaat enkel uit dode cellen
5.


Fysiologie
• Spijsvertering
• Voeding
De coriumpapillen in de lederhuid zorgen o.a.
voor het leveren van voeding aan de
basaalcellenlaag (epidermis)
Heb je (bij het sporten) wel eens pijn in je zij
gehad?

Zo ja, aan welke kant?

Welk orgaan veroorzaakt dit?

Betekent het vereenvoudigen, het verkleinen
(verteren) van voedingsstoffen (spijs)

Waarom verkleinen?  zodat het geschikt is
om in het bloed te worden opgenomen.

Dat gebeurt in verschillende organen van het
spijsverteringskanaal.

De (spijs)vertering (het verkleinen) komt tot
stand m.b.v. enzymen (stoffen die voeding splitsen)
1
Zijn stoffen (eiwitten) die voedingsstoffen
zodanig bewerken dat deze kunnen
worden opgenomen in het bloed.



Amylase (Koolhydraten)
Protease (Eiwitten)
Lipase (Vetten)
Koolhydraten
bewerkt door Amylase tot Glucose
Eiwitten
bewerkt door Protease tot Aminozuren
Vetten
bewerkt door Lipase
tot Vetzuren





Spijsverteringskanaal:

• Weg die het voedsel aflegt (“mond tot kont”)



Spijsverteringsstelsel:

• Organen die rol spelen bij de spijsvertering

Spijsverteringsstelsel:
Welke horen bij de twee systemen?






Het spijsverteringskanaal is in principe een lange
gespierde holle buis van ongeveer 7 (!) meter.
Het begint bij de mond en eindigt bij de anus.
De wand van het kanaal bestaat uit (van binnen
naar buiten)
• cilindrisch epitheel met slijmproducerende cellen =
slijmvlies
• glad spierweefsel (1 laag verloopt circulair en 1 laag
verloopt in de lengte richting)
• bindweefsel met elastische vezels
Mond
Mond – keelholte
Slokdarm
Maag
Dunne darm
Dikke darm
Endeldarm
Anus


Lever
Galblaas
Alvleesklier
De wand van de maag heeft nog een extra
schuin verlopende spierlaag
De wand van de slokdarm heeft nog een extra
laagje bindweefsel
2

3 spierlagen 

◦ lengte
◦ circulair
◦ schuin (extra)
◦ Opname voedsel,
kauwen, vermengen
met speeksel
◦ Oppervlakte
vergroting
voedselbrok
◦ Enzym Amylase
werkt in op de
Koolhydraten



Tanden en kiezen




Tong: mengt voedsel en
speeksel, en duwt hap naar
achterkant mond.
Mond:

Speeksel:
Bevat amylase =
Begin koolhydraatsplitsing
= natuurlijk tandpasta
Laat voedselbrok goed door
slokdarm glijden
Varieert afhankelijk van soort
voedsel
Tijdens doorslikken voedselbrok:
 Huig sluit de neusholte af
 Strottenklepje sluit de luchtpijp (Q) af


Via peristaltiek
gaat voedsel naar
de maag
Wand slokdarm:
◦
◦
◦
◦
slijmvlies
bindweefsel
spierweefsel
bindweefsel
3






Ligging: links
bovenin de
buikholte
Hol orgaan
Binnenkant
geplooid
Productie
maagsap door
buisvormige
klieren
Tussen de maag en het begin van de dunne
darm (= twaalfvingerige darm) bevindt zich
een sluitspier: de pylorus of portierspier.
Deze spier zorgt ervoor dat het voedsel met
kleine beetjes tegelijk in de dunne darm
komt.
Bevat:



Enzym pepsine voor de eerste bewerking van de eiwitten
Enzym lipase (heel weinig) voor bewerking vetten
Zoutzuur/HCL
• heeft kiemdodende werking op met voedsel meegekomen
ziektekiemen
• zorgt voor activatie van het enzym

Slijm (bescherming van de maagwand)

Intrinsic factor (nodig voor opname vit. B12 in dunne darm)

Ca. 6-8 meter lang (dus
veel zenuwen)
3 delen:

Maakt darmsap: P.A.L.

Opname van de bewerkte
voedingsstoffen!

◦ 12-vingerige darm
◦ Nuchtere darm
◦ Kronkeldarm
◦ Protease
◦ Amylase
◦ Lipase
4

12-vingerige darm:
◦ Papil van Vater = plaats
waar de afvoerbuis van
de Lever + Alvleesklier
in uitmonden

Nuchtere darm

Kronkeldarm:
◦ Hier vindt de grootste
opname plaats van de
bewerkte
voedingsstoffen



Bevat enzymen: welke?
Laatste fase van de voedselvertering vindt
plaats in de nuchtere darm en de
kronkeldarm
Opname van de nu verkleinde
voedselbestanddelen gebeurt in de
darmvlokken met uitzondering van niet in water

• Slagadertje
• Adertje
• Chylvaatje (= lymfevaatje in
dunne darmvlok)

Opname:
• aminozuren + glucose  via
adertje via poortader naar
lever
• Vetzuren  chylvaatje via
lymfesysteem weer in bloed
opgeloste vetzuren. Die worden door de chylvaten
(lymfevaatjes) opgenomen
Dikke darm
Darmvlok bevat :
(bestaat ook uit drie delen)



Opstijgende tak +
blinde darm +
appendix
(rechts)
Dwars lopende tak
karteldarm
Afdalende tak
(links)
Endeldarm/Rectum
5
Endeldarm
 Ophoping onverteerbare resten =
faeces




In dikke darm GEEN voedingsstoffen meer,
dus ook geen darmvlokken en enzymen
Compressie voedselresten
Terugresorptie van water en zouten
Darmflora:
Anus:
 Uitscheiding faeces

1. Uitwendige sluitspier dwarsgestreept
spierweefsel, dus willekeurig
◦ Colibacteriën (eencellig, plantaardig, anaeroob)
 rotting; vertering plantaardige resten;
vorming vit. K (bloedstolling)





Bestaat uit twee sluitspieren
2. Inwendige sluitspier
glad spierweefsel, dus onwillekeurig
Twee belangrijke organen die geen deel
uitmaken van het “kanaal”, maar wel een
belangrijke invloed op de spijsvertering
hebben.
Grootste klier van
ons lichaam
Ligging rechts in
de buikholte naast
de maag
Bestaat uit twee
kwabben
Heeft aderlijk
haarvaten net
(vena porta)

Controle bloed: ontgifting

Opslag van

Productie van

Omzetting van
• ijzer (voor aanmaak Hb)
• glucose in de vorm van glycogeen
• Gal
• Stollingseiwitten: fibrinogeen en protrombine
• Bloedeiwitten: albuminen, globulinen voor osmotische druk
pro-vit.A  vit. A
• aminozuren  lichaamseigen eiwitten (= assimilatie)
• ammoniak (afval eiwitstofwisseling) ureum
•

Afbraak van
• dode rode bloedcellen
6


Ligt tussen de twee
kwabben van de lever
Functie:
• Opslag van Gal
Gal:
bevat afbraakstoffen
v.d. rode bloedcellen;
dit geeft kleur aan de
ontlasting



Wordt ook wel de
speekselklier van de
buik genoemd.
Ligging: onder-achter
de maag
Exo-endocriene klier
Alvleesklier/Pancreas
Spijsverteringssap (±
1liter per 24 uur) bevat
• enzymen PAL
• natrium bicarbonaat
aan de dunne darm
afgegeven om de
zure voedselbrij uit
de maag te
neutraliseren
• water en slijm


Insuline:
◦ Glucose  Glycogeen
(= glucose in opgeslagen vorm = vast)
◦ Maakt celwand doorlaatbaar voor glucose
 bloedsuikerverlagend

Glucagon:
◦ Glycogeen  Glucose
 bloedsuikerverhogend



Zonder afvoerbuis;
rechtstreeks in het
bloed
Maakt hormonen in
de eilandjes van
Langerhans
Hormonen:
◦ Insuline
◦ Glucagon




Met afvoerbuis, via
papil van Vater in 12vingerige darm
Wat?
◦ PAL
 Protease
 Amylase
 Lipase
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/2011
1117_spijsvertering01
Andere aanraders:
• Youtube: “Anatomie voor beginners spijsvertering”
= vijfdelige serie waar ze live een lichaam
opensnijden en vertellen over de spijsvertering.
(laatste deel =
http://www.youtube.com/watch?v=kl1qld_hFio)
• Biodoen: VWO – bovenbouw – fysiologie – vertering
en voeding
7

“Als je niet eet ga je dood”

Waarvoor heb je voeding nodig?


Voor de groei en ter vervanging en herstel
van verbruikte bestanddelen van het lichaam.
Omdat je energie nodig hebt voor
arbeidsprocessen en voor lichaamswarmte

Prikkelbaarheid (zintuigen – sensoren)

Prikkelverwerking (animale zenuwstelsel)

Beweging (skeletspierstelsel – motoriek)
Animale functies
Vegetatieve functies
info-uitwisseling
met omgeving om
doelgericht te
kunnen
functioneren
zorgen voor het
in stand houden
van
het lichaam/
samenstelling
milieu interieur

Stofwisseling




Ademhaling (opname O2 en afgifte CO2)
Warmteregulatie (regulatie lichaamstemp.)
Uitscheiding
Transport via vaatstelsel (O2, CO2,
voedingsstoffen)

=
WILLEKEURIG
Coördinatie bovengenoemde processen
(vegetatieve zenuwstelsel en
hormoonstelsel)
=


= Uitwisseling van bepaalde stoffen tussen het
levend organisme en zijn omgeving.
= Totaal aan chemische processen die nodig
is voor: - ons bewegen
- instandhouding (leven)
- opbouw en afbraak van alle
lichaamscellen en daarmee van
ons organisme
ONWILLEKEURIG/AUTONOOM

Opname

Afgifte:
:
• voedsel + water
• O2 (zuurstof)
• afvalstoffen
• water
• CO2 (koolstofdioxide)
8

Assimilatie/anabolisme =
Opbouwstofwisseling
• ezelsbruggetje = anabole steroïden


Dissimilatie/katabolisme =
Afbraakstofwisseling
Splitsing in mond
en dunne darm tot
enkele suikers (glucose)

Koolhydraten

Vetten

Eiwitten

Wie eet bij uitstek veel koolhydraten?

Gebeurt door het enzym amylase



Opslag in het
lichaam in de vorm
van glycogeen
Afvalstof: CO2 en
H 2O
Splitsing in dunne darm (en
beetje in de maag) door enzym lipase
vetzuren en glycerol
Gal emulgeert vet



Opname door chylvaten, via lymfe naar bloed
Het lichaam kan uit koolhydraten vetten vormen
Afvalstof: CO2 en H2O

Dus wat is de voornaamste functie van
koolhydraten?
Koolhydraten zijn de voornaamste
energiebron

Reservestof (energie)

Steunvet (rond oogkas en nieren)

Smeerstof (beweging pezen in peesschede)

Isolatie

Opslag vitamine A-D-E-K
Verzadigd vet = Verkeerd
Onverzadigd vet = Oké
9




Splitsing in maag (pepsine), dunne darm
(trypsine van alvleesklier en erypsine van
darmsap).
Door enzym protease
Afgebroken tot aminozuren
Afvalstof: ureum en urinezuur

• lever geeft ze mee aan het bloed
• lever bouwt er leverprotoplasma van
• lever bouwt bloedeiwitten op (bijv. fibrinogeen)







Koolhydraten
Vetten
Eiwitten
Joule
=
Menselijk eiwit: 22 aminozuren
10 essentiële aminozuren (moeten uit voedsel
opgenomen worden)
 directe brandstof,
snelle energie

Assimilatie

 Eiwitten (bouw, groei)
 reserve brandstof,
reserve energie

Dissimilatie:


 bouwstof,
Calorie =
=
Gaan via de vena porta naar de lever 
eenheid van warmte
de hoeveelheid warmte die
nodig is om 1 gram water
1 graad celsius te verwarmen
 Kcal (1kg water/1ºC)
 Koolhydraten (directe brandstof)
 Vetten (reserve brandstof)

1 gram Koolhydraten  4 Cal / 17 Joules

1 gram Eiwitten

1 gram Vetten
 4 Cal / 17 Joules
 9 Cal / 39 Joules
eenheid van energie
10
Is geen voedingsstof, heeft geen calorische
waarde.

Meest in de cellen (intracellulair)

Buiten de cellen (extracellulair) als
• weefselvocht
• plasma bloed en lymfe
• hersenvocht
Is daardoor voor het lichaam niet minder
belangrijk want doet dienst als:
• oplosmiddel
• transportmiddel


Vitaminen:
◦ In vet oplosbare

: B, C
(blijven niet in het lichaam achter, gaan met
urine naar buiten, kun je (bijna) niet overdoseren)
Vitamine A
•
•
•
•
: A, D, E, K
(kunnen in het lichaam worden opgeslagen,
oppassen met overdosering)
◦ In water oplosbare
Onder normale omstandigheden zal de
waterafgifte gelijk zijn aan de watertoevoer
Weerstand tegen bacteriën
Conditie en groei huid en slijmvliezen
Antioxidant
Lever, vis, melk, kaas, eieren, caroteen

Vitamine D

Vitamine E
• Groei skelet en gebit
• In balans houden van calcium en fosfor
huishouding
• Melk, vis(olie), lever, eieren
•
•
•
•

Opbouw celmembranen
Bloedsomloop
Antioxidant
Plantaardige oliën, eieren, noten, paprika,
spinazie
Vitamine K
• Bloedstolling
• Groene bladgroenten, vlees, eieren, vruchten,
bloemkool, lever
11

Vitamine B

Vitamine C
• Diverse soorten (vit. B complex)
• Betrokken bij processen die te maken hebben
met het omzetten van energie
• Granen, gist, vlees, vis, noten, (groene) groenten,
eieren, melk
•
•
•
•

Collageenvormend
Oxidatieprocessen in de cel
Antioxidant
Nieuwe aardappelen, groenten, vruchten

Mineralen
• Zijn zouten
• Afkomstig uit de aardbodem
• Belangrijk bij colloid-osmotische druk, in stand
houden van de zuurgraad (pH) van het bloed,
prikkeloverdracht (electrolytisch)
Vitaminen en Mineralen hebben geen
calorische waarde
 Vitaminen en Mineralen zijn
BIO-KATALYSATOREN
= STOF DIE EEN PROCES IN JE LIJF OP GANG BRENGT
ZONDER ZELF AAN HET PROCES DEEL TE NEMEN
Opdracht:
• Beschrijf de functie en ligging van alle organen van
het spijsverteringsstelsel.
12