uitgave voor de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie www.nvmo.org nummer 2, april 2014 jaargang 17 Kwaliteit Prof. dr. Cock van de Velde: ‘Landelijke regie ontbreekt’ Benoeming Prof. dr. Peter Huijgens over de nieuwe koers van IKNL medische oncologie Nieuwe adviezen commissie BOM • T-DM1 bij mammacarcinoom • Dabrafenib bij melanoom • NAB-paclitaxel bij pancreascarcinoom Wetenschap Onderzoek naar effect nieuwe middelen bij HIPEC advertentie Versterk de HER2-blokkade PERJETA verlengt de PFS met 6,1 maanden bij patiënten met HER2+ mBC in de eerste lijn ● PERJETA geeft geen toename van de incidentie van cardiale bijwerkingen1,2 ● PERJETA is de eerste HER2 Dimerisatie Inhibitor (HDI) en geeft met HERCEPTIN duale blokkade van de HER2-receptor1,3,4,5 PERJETA® verlengt de mediane PFS met 6,1 maanden1 Kaplan-Meier survival curve van PFS1 PERJETA + HERCEPTIN + docetaxel 100 Placebo + HERCEPTIN + docetaxel HR = 0.62 95% CI [0.51-0.75] P< 0.001 90 80 70 PFS (%) ● Toevoeging van PERJETA® aan een standaard HERCEPTIN®/docetaxel regime geeft een statistisch significante verbetering van zowel de progressievrije als de totale overleving in vergelijking met HERCEPTIN/docetaxel alleen1,2 18,5 60 Maanden 50 12,4 40 Maanden 30 6,1 20 Maanden 10 0 0 5 10 15 20 maanden 25 30 35 40 ▼Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Indicatie: PERJETA® (pertuzumab) is geïndiceerd voor gebruik in combinatie met HERCEPTIN® (trastuzumab) en docetaxel bij volwassen patiënten met HER2-positieve gemetastaseerde of lokaal teruggekeerde niet-reseceerbare borstkanker die geen eerdere anti HER2-therapie of chemotherapie voor hun gemetastaseerde ziekte hebben gekregen. Verkorte productinformatie: zie elders in deze uitgave. PER1308002 Referenties: 1. Baselga J, Cortes J, Kim S-B, et al. N Engl J Med. 2012;366:109-119. 2. SPC PERJETA® 2013. 3. Scheuer W, Friess T, Burtscher H, et al. Cancer Res. 2009;69:9330-9336. 4. Franklin MC, Carey KD, Vajdos FF, et al. Cancer Cell. 2004;5:317-328. 5. Nahta R, Hung MC, Esteva FJ. Cancer Res. 2004;64:2343-2346. Verbeter het perspectief bij HER2+ mBC in de eerste lijn 17 12 Variatie in kwaliteit wegnemen Het KWF-rapport over de kwaliteit van kan kerzorg toont aan dat Nederland op de goede weg is. Wel zijn er volgens KWF-programmacoördinator dr. Freke Kloosterboer nog steeds kwaliteitsverschil len tussen ziekenhuizen onderling. ‘Landelijke regie ontbreekt’ Afgelopen januari verscheen het KWF-rapport over de kwaliteit van kankerzorg in Nederland. Volgens prof. dr. Cock van de Velde is bij de aandacht voor het rapport één be langrijk aspect buiten beschouwing gelaten: de landelijke regie ontbreekt. 20 Nieuwe koers IKNL Met het aantreden van prof. dr. Peter Huijgens als bestuurder bij IKNL zijn enkele koersveranderingen in gang gezet. Zo zul len voor de Nederlandse Kankerregistratie+ patiënten met veelvoorkomende kanker vormen levenslang worden gevolgd. 25 HIPEC nog niet uitontwikkeld Voor de verdere ontwikkeling van HIPEC is volgens oncologisch chirurg dr. Vic Verwaal onderzoek naar het effect van nieuwe middelen en onderzoek naar biologische factoren van tumorcellen van belang. & 4 5 7 11 41 30 Zorgpad Stervensfase 10 jaar Steeds meer zorgverleners in Nederland maken gebruik van het Zorgpad Stervensfase. Het kwaliteitsinstrument leidt tot een groter gevoel van veiligheid bij de zorg voor patiënten in de laatste levensfase. Woord vooraf Dr. Ferry Eskens, voorzitter redactieraad en bestuurslid NVMO nieuws nvmo Nieuws en mededelingen van het bestuur Voor u geselecteerd Wetenswaardigheden uit de Nederlandse oncologie Redactioneel Postcodegeneeskunde bij HIPEC? Bom T-DM1 bij mammacarcinoom 45 49 53 57 61 62 35 Kwaliteitscriteria neuro-oncologie De Landelijke Werkgroep Neuro-Oncologie stelde een multidisciplinair kwaliteitsdocu ment op voor de zorg voor patiënten met een hersentumor. Neuroloog dr. Jaap Reijneveld en internist-oncoloog dr. Filip de Vos geven een toelichting. Bom Dabrafenib bij melanoom Bom NAB-paclitaxel bij pancreascarcinoom Promotie Evaluating outcomes in surgical oncology Promotie Overzicht dissertaties januari 2014 Richtlijn Overzicht IKNL nieuwe en komende richtlijnen Congresagenda Selectie nationale en internationale bijeenkomsten 4 medische oncologie april 2014 colofon woord vooraf beeld: Levien Willemse Medische Oncologie is een uitgave van BPM Medica voor de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie. Het tijdschrift verschijnt 8 maal per jaar in een oplage van 3.700 exemplaren. Redactieraad Dr. F.A.L.M. (Ferry) Eskens, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam (voorzitter redactieraad en bestuurslid NVMO) Dr. J.W.B. (Jan Willem) de Groot, internist-oncoloog, Isala, Zwolle Dr. J.R. (Judith) Kroep, internist-oncoloog, LUMC, Leiden Dr. R.C. (Ron) Rietbroek, internist-oncoloog, Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk Dr. C.P. (Carolien) Schröder, internist-oncoloog, UMC Groningen Dr. E.J.M. (Ester) Siemerink, internist-oncoloog, Ziekenhuisgroep Twente Dr. H.P. (Harm) Sleeboom, internist-oncoloog, HagaZiekenhuis, Den Haag Uitgeverij BPM Medica W. (Wijnand) van Dijk, uitgever Redactie BPM Medica H.C.J. (Henri) Neuvel, eindredacteur Van Diemenstraat 344 1013 CR Amsterdam tel. 020 - 303 45 42 [email protected] www.bpmmedica.nl Secretariaat NVMO Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie Postbus 441 5201 AK Den Bosch [email protected] www.nvmo.org Adreswijzigingen Wilt u een adreswijziging doorgeven in verband met de toezending van het tijdschrift Medische Oncologie? Raadpleeg daarvoor de informatie die op de adresdrager vermeld staat bij dit nummer van Medische Oncologie. Abonnementen NVMO-leden, internist-oncologen, internist-hematologen, klinisch genetici, longartsen, oncologisch chirurgen, radiotherapeuten, urologen, ziekenhuisapothekers en stakehol ders in de oncologie krijgen het tijdschrift Medische Oncologie kosteloos toegestuurd. Andere professionals kunnen zich via de uitgever abonneren voor € 154,– per jaar. Medewerkers aan dit nummer Dr. J.H. (Jan Hein) van Dierendonck, M.P.W. (Michel) van Dijk, dr. M.W.S.M. (Marten) Dooper, C. (Claudia) Flens, P.J. (Pieter) van Megchelen, F.J. (Frank) van Wijck ontwerp en opmaak Def. grafische vormgeving, Amsterdam Foto cover Ingekleurde SEM-afbeelding (scanning electron micrograph) van hersentumorcellen (© Science Photo). Drukwerk Veldhuis Media, Raalte Advertenties Cross Advertising Nieuwe Haven 133 3116 AC Schiedam tel.: 010 - 742 10 23 [email protected] www.crossadvertising.nl ISSN 1388-2295 © 2014 BPM Medica Kwaliteit als nieuw toverwoord in 2014? Dit nummer van Medische Oncologie lijkt bijna volledig in het teken te staan van ‘kwaliteit’. We bespreken kwalitatief goede (maar soms ook minder goede) behandelingen, kwalitatief goede en goed georganiseerde zorginstellingen en steeds maar doorgaande kwaliteitsontwikkelingen. En dat terwijl het echte themanummer van Medische Oncologie in 2014 nog moet worden gemaakt… Troost u: er komen naast onderwerpen met het toverwoord ‘kwaliteit’ ook gewone medische onderwerpen aan bod. Rapporten van de commissie BOM vallen wellicht hieronder. Deze uitgave van Medische Oncologie heeft er drie voor u beschikbaar (dit keer waarschijnlijk van weinig controversiële kwaliteit). Kwaliteitsverbetering is ook in 2014 een belangrijk aandachtspunt van de ziekenhuizen in Nederland. Concentratie, transparantie, registries – het onlangs verschenen KWF-rapport staat uiteraard hierbij stil, waarbij in het interview met Freke Kloosterboer enkele zaken zeer expliciet bij naam worden genoemd. De kritische kanttekeningen die Cock van de Velde, voorzitter van de werkgroep Kwaliteit van Kankerzorg van KWF, maakt ten aanzien van richtlijnontwikkeling, klinken ook herkenbaar en behartenswaardig. Een Europees wiel hoeft niet altijd in Nederland te worden heruitgevonden. IKNL heeft met Peter Huijgens een bestuurder binnengehaald die de organisatie weer een duidelijke en kwalitatief excellente plek wil geven in het Nederlandse oncologische landschap. Kankerregistratie is altijd het paradepaard van deze organisatie geweest. Door dit goed en opnieuw in te bedden in de Nederlandse kankerzorg, kan IKNL een belangrijke bijdrage leveren aan kwaliteitsverbetering van deze zorg. Dat de goede behandeling van patiënten met peritoneaal gemetastaseerde ziekte(n), met hersentumoren of patiënten die in het allerlaatste stadium van hun ziekte zijn ook beoordeeld kan en moet worden op multidisciplinaire goede zorg, kunt u teruglezen in enkele andere artikelen in dit nummer. Nog een opmerking over iets dat het predicaat ‘kwaliteit‘ in het geheel niet verdient: laten we ons verre houden van wat MyTomorrows allemaal belooft aan onze (vaak kwetsbare) patiënten. Vond u de kwaliteitsontwikkeling van ons tijdschrift Medische Oncologie overigens positief? Hoe dan ook wens ik u veel leesplezier toe! Namens de redactieraad en het NVMO-bestuur, Ferry Eskens, voorzitter redactieraad en bestuurslid NVMO 5 nieuws nvmo medische oncologie april 2014 NVMO waarschuwt internist-oncologen en patiënten MyTomorrows schept onrealistische verwachtingen Recentelijk kreeg MyTomorrows prominent aandacht in onder meer het NOS Journaal, de Volkskrant en Pharmaceutisch Weekblad. Het bedrijf wil medicatie, waarvan de werkzaamheid niet is bewezen en buiten de geregistreerde indicatie, beschikbaar stellen aan patiënten. De commerciële belangen van het bedrijf zijn op zijn minst onduidelijk en de financiering van medicatie is niet geregeld, zodat de patiënt of het ziekenhuis de dupe is. Door deze ongecontroleerde en ongecoördineerde acties schept MyTomorows onrealis- tische en mogelijk zelfs valse verwachtingen bij een kwetsbare groep patiënten. De NVMO neemt afstand van deze werkwijze. De Nederlandse Federatie van Kanker patiëntenorganisaties (NFK) deelt deze mening van de NVMO en ziet eveneens geen heil in het handelen van MyTomorrows. Meer daarover kunt u lezen op de NFK-website (www.nfk.nl). Ook de Dutch Uro-Oncology Studygroup deelt deze mening (www.stichtingduos.nl). Het NVMO-bestuur adviseert u sterk te over wegen dit bericht op de website van uw ziekenhuis te plaatsen om onnodige onrust bij patiënten te voorkomen. Online nascholing over oncologische farmacologie Nu ook op tablet e pothilonen) en vinca-alkaloïden’ en ‘topoïsomerase-remmers, antibiotica en hormonale middelen’. Deze vanuit de NVMO ontwikkelde nascholing is geaccrediteerd door de NIV. NVMO-leden met een persoonlijk gebruikersaccount voor de NVMO-website kunnen direct starten met de nascholing via www.nvmo.org/farmacologie. Webcast belicht nieuwe ontwikkelingen DONAMO-cursus mammacarcinoom Via de NVMO-website kunt u een webcast bekijken van de afgelopen februari gehouden DONAMO-cursus ‘mammacarcinoom’. Verschillende Nederlandse specialisten bespraken daarbij de nieuwste ontwikkelingen. Aan de orde kwamen hormonale therapieresistentie, CDK4/6-remmers, PARP- SONCOS NORMERINGRAPPORT 2 Februari 2014 5 Nieuwe versie verschenen SONCOS- normeringsrapport Afgelopen februari publiceerde SONCOS een geactualiseerde versie van het normerings rapport. Deze kunt u raadplegen op de SONCOS-website (www.soncos.org). De al langer lopende online nascholing over ‘oncologische farmacologie’ op de NVMO-website is nu ook te v olgen op de tablet (iPad en Samsung Galaxy). Centraal in deze cursus staan de ‘klassieke’ chemotherapeutica en endocriene medicamenten. Verschillende collega’s uit de Nederlandse medische oncologie praten u hierover bij. De online nascholing bestaat uit de volgende vier afleveringen: ‘basis principes oncologische farmacologie’, ‘alkyleerders, platina en epipodophyllo toxinen’, ‘antimetabolieten, taxanen (en MULTIDISCIPLINAIRE NORMERING ONCOLOGISCHE ZORG IN NEDERLAND remmers en PIK3CA-remmers, MRI-HIFU, roken en mammacarcinoom, highlights San Antonio Breast Cancer Symposium 2013, PIK3CA-mutaties, parasternale bestraling en oligometastatische ziekte. De nascholing is uitsluitend geaccrediteerd voor bezoekers van de nascholing in het Antoni van Leeuwenhoek. De webcast kunt u bereiken via www.nvmo.org/donamo. Het blijft voor NVMO-leden mogelijk om de SONCOS-vraagbaak van de NVMO te raadplegen over de inhoud van het SONCOS-normeringsrapport. Ook kunt u ideeën/voorstellen aandragen en knelpunten melden. Naar aanleiding van eerdere vragen stelde de vraagbaak een document met antwoorden op veelgestelde vragen (FAQ’s) samen. De antwoorden zijn bedoeld om onduidelijkheden of onzekerheden over een aantal inhoudelijke aspecten uit het normeringsrapport weg te nemen. Via een online formulier op de NVMO-website, bereikbaar via www.nvmo.org/soncos, kunt u contact opnemen met de SONCOSvraagbaak. De FAQ’s kunt u eveneens bekijken op deze pagina, waarop tevens een link is opgenomen naar het actuele normeringsrapport van SONCOS. advertentie 2 Voor patiënten met doorbraakpijn bij kanker telt elke minuut 3 1 2 Sublinguale behandeling van doorbraakpijn bij kanker met bewezen werkzaamheid vanaf 6 minuten3 Zie referenties en productinformatie elders in dit tijdschrift - RVT-ADV-140220-01 Geïnteresseerden kunnen zich aanmelden via www.slaapproblemen-na-borstkanker.nl. voor u geselecteerd 7 medische oncologie april 2014 Onderzoek naar online behandeling Slapeloosheid na mammacarcinoom Wetenschappers van het VUmc en de Vrije Universiteit in Amsterdam hebben een online zelfhulpbehandeling ontwikkeld voor vrouwen met slaapproblemen na de behandeling van mammacarcinoom. De wetenschappers onderzoeken momenteel of de cursus voldoende aansluit bij de behoeften van deze vrouwen en of de c ursus hen voldoende helpt. Tijdens de onderzoeksperiode is deelname gratis. Slaapproblematiek komt veel voor in de algemene bevolking, maar nog meer onder vrouwen die zijn behandeld voor mammacarcinoom. Ongeveer 60 procent van hen heeft slaapproblemen en 30 procent voldoet aan de criteria voor een slaapstoornis. De behandeling Overwin uw slaap problemen na borstkanker is gebaseerd op zelfhulptherapie met bewezen effecti viteit. Deelnemers leren in een aantal lessen hun slaappatroon te herstellen en leefpatroon aan te passen. Tijdens de cursus ontvangt elke deelnemer ondersteuning van een coach. De zelfhulpcursus bestaat uit informatie en (huiswerk) opdrachten. Geïnteresseerden kunnen zich aanmelden via de website www.slaapproblemen-na-borstkanker.nl. Prof. dr. Ton Schumacher ontvangt KWO-onderzoeksprijs 2 miljoen euro voor immuuntherapie Medisch bioloog prof. dr. Ton Schu macher van het Antoni van Leeuwen hoek, hoogleraar Immuuntechnologie aan de Universiteit Leiden, ontvangt dit jaar de Koningin Wilhelmina Onderzoeksprijs voor zijn vooraanstaande onderzoek naar immuun therapie bij kanker. Aan de prijs, ingesteld door KWF Kankerbestrij ding, is een bedrag van 2 miljoen euro verbonden. Science riep immuuntherapie afgelopen december uit tot grootste wetenschappelijke doorbraak van 2013. In de praktijk is momenteel alleen een vorm van immuun therapie beschikbaar voor de behandeling van gemetastaseerd melanoom. Immuuntherapie zal waarschijnlijk in de komende jaren ook beschikbaar komen voor de behandeling van longcarcinoom en niercelcarcinoom. ‘Wat zorgt ervoor dat het lichaam het verschil “ziet” tussen gezonde cellen en tumorcellen? Welke eigenschappen van een cel maken dat het immuunsysteem dit onderscheid kan maken? Dat is wat wij gaan onderzoeken’, aldus Schumacher. Afscheidssymposium op 30 april 2014 Prof. dr. Epie Boven neemt afscheid Prof. dr. Epie Boven, hoogleraar Medische onco logie, in het bijzonder de experimentele therapie, zal op 30 april 2014 afscheid gaan nemen. De internist-oncoloog van het VUmc in Amsterdam heeft zich meer dan 30 jaar ingezet voor de zorg van kankerpatiënten en het onderzoek naar de verbetering van de behandeling. Ter gelegenheid van haar afscheid wordt het symposium Breast cancer: opportunities and challenges georganiseerd. Direct na het symposium houdt zij haar afscheidsrede Leven voor de patiënt. Concept NHG-standpunt Oncologische zorg in de huisartsenpraktijk Een werkgroep van het Neder lands Huisartsen Genootschap (NHG) onder leiding van hoog leraar Huisartsgeneeskunde prof. dr. Henk van Weert heeft afgelopen januari een conceptstandpunt gepubliceerd over de oncologische zorg in de huisartsenpraktijk. Na de commentaarronde zal het standpunt op 6 juni 2014 ter bekrachtiging in de algemene ledenvergadering van het NHG worden voorgelegd. Het standpunt beschrijft de rol van de huisarts in de verschillende fasen van de oncologische zorg. Voor een deel gaat het om zorg die reeds dagelijks in de praktijk wordt uitgevoerd. Daarnaast worden ambities beschreven om de oncologische zorg binnen de huisartsenpraktijk verder te ontwikkelen in afstemming met medisch specialisten en andere betrokken zorgverleners. Zo wordt de rol van de huisarts in de oncologische nazorg verder uitgewerkt. Het conceptstandpunt is te raadplegen op www.nhg.org. advertentie Bied EGFR M+ longkanker niet de weg van de minste weerstand Start met GIOTRIF GIOTRIF is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van epidermalegroeifactorreceptor (EGFR) TKI-naïeve volwassen patiënten met een lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met een mutatie die leidt tot EGFR-activering. Gezondheidsraad Bevolkingsonderzoek naar borstkanker: ver wachtingen en ontwikkelingen Bevolkingsonderzoek naar borstkanker: verwachtingen en ontwikkelingen Een pdf-bestand van het advies is te downloaden op de website van de Gezondheidsraad (www.gr.nl) 2014/01 2014/01 voor u geselecteerd 9 medische oncologie april 2014 Gezondheidsraad: voordelen wegen op tegen nadelen Effectiviteit borstkankerscreening onderzocht Mede dankzij de organisatie van het bevolkingsonderzoek in Nederland zijn de voordelen van borstkanker screening groter dan de nadelen. Op dit moment ziet de Gezondheidsraad geen aanleiding voor aanpassing van de leeftijdsgrens van de doelgroep (50-75 jaar). Dit schrijft de Gezondheidsraad in het eind januari aan de minister van VWS uitgebrachte advies Bevolkingsonderzoek naar borstkanker: verwachtingen en ontwikkelingen. Wel beveelt de raad aan te onderzoeken op welke manier vrouwen die een onterecht positieve uitslag krijgen, beter kunnen worden begeleid. Zij blijken namelijk daarna nog vaak extra controles te App attendeert op inname anti-emeticum Nausea Care App Medewerkers van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) in Amsterdam hebben een app bedacht die patiënten erop attendeert om anti-emeticum in te nemen ter voorkoming van misselijkheid en braken bij chemotherapie. Patiënten van het OLVG gaan deze zogeheten Nausea Care App testen op gebruiksvriendelijkheid. Naar verwachting komt de app vanaf 2015 beschikbaar. De Nausea Care App geeft een signaal op het moment dat de patiënt het anti-emeticum moet of mag gebruiken. Ook geeft de app de dosis aan. Via de app kan de patiënt rapporteren wanneer hij misselijk was en hoe ernstig hij dat heeft ervaren. De app verstuurt deze rapportage naar het zieken- huis. Die informatie gebruikt de arts of verpleegkundig specialist om het medicatiebeleid zo nodig aan te passen. De Nausea Care App is voorzien van een CE-certificering, die sinds 1 januari 2014 voor alle medische apps verplicht is gesteld. ondergaan. Ook kan het screeningsprogramma worden verbeterd door een apart vervolgtraject te ontwikkelen voor vrouwen bij wie de uitslag wijst op een klein risico op de ziekte. Bij hen volstaat doorgaans een nieuw mammogram of nieuwe echo en is geen biopsie nodig. Een pdf-bestand van het advies is te downloaden op de website van de Gezondheidsraad (www.gr.nl). Ideeën, tips en suggesties zijn welkom Mail de redactie Het NVMO-tijdschrift Medische Oncologie belicht 8 maal per jaar actuele en/of opvallende ontwikke lingen binnen het vakgebied met primair een blik op Nederland. Het tijdschrift biedt ruimte voor de laatste klinisch-wetenschappelijke ontwik kelingen en aan de medische oncologie gerelateerde organisatorische, beleidsmatige, economische, politieke en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Hebt u als lezer vanuit uw eigen ziekenhuis, professionele netwerk of expertise ideeën, tips of suggesties voor onderwerpen? Mail dan de redactie via [email protected]. Nieuwe techniek spoort kleine metastasen op Nano-MRI bij prostaatcarcinoom Het Radboudumc Prostaat MR Referentie Centrum heeft onlangs de eerste prostaatcarcinoompatiënt onderzocht met een speciale nanovloeistof die zeer kleine metastasen (vanaf 2 millimeter) in lymfeklieren zichtbaar maakt. Dit is een belangrijke stap voorwaarts in de behandeling van de ziekte. Het Radboudumc zal dit onderzoek de komende periode aan 4 patiënten per week aanbieden. Radioloog prof. dr. Jelle Barentsz: ‘In eerste instantie richten we ons op patiënten met gerecidiveerd prostaat carcinoom of een verhoogd risico op lymfekliermetastasen. We willen onze capaciteit snel uitbreiden omdat de nanovloeistof ook werkt bij andere tumorsoorten, zoals mammacarcinoom.’ Het Radboudumc Prostaat MR Referentie Centrum gaat een opleidingsprogramma voor andere ziekenhuizen ontwikkelen, zodat het middel voor meer patiënten beschikbaar komt. Ook wordt wetenschappelijk onderzoek gestart met nano-MRI bij onder meer prostaatcarcinoom en mammacarcinoom. sponsors NVMO advertentie Uitnodiging Webinar online nascholing RAS mutaties: De rol bij patiëntenselectie en behandeling van gemetastaseerd coloncarcinoom Sprekers: Prof. dr. C.J.A. Punt, Hoofd Medische Oncologie, AMC, Hoogleraar Medische Oncologie, Universiteit van Amsterdam Prof. dr. I.D. Nagtegaal, Patholoog en Hoogleraar Gastro-intestinale Pathologie Radboudumc ev r aa ng is ed ita tie Ac cr Mogelijk gemaakt door Amgen Oncology Nederland 1/2adv_webinar_rastest.indd 1 U kunt zich aanmelden op: www.rastest.nl aa gd PMO-NLD-AMG-350-2014-February-P Moderator: Astrid Joosten Live uitzending: dinsdag 25 maart 2014 van 20.00 - 21.30 uur 28-02-2014 12:59:08 redactioneel 11 medische oncologie april 2014 Postcodegeneeskunde bij HIPEC? Bij patiënten met een gemetastaseerd colorectaal carcinoom wordt steeds vaker de grens van de medische mogelijkheden opgezocht om een zo lang mogelijke overleving te bereiken. De winst van metastasectomie van levermetastasen (en heel soms daarna ook nog van longmetastasen) staat tegenwoordig niet meer ter discussie. ruime indicatiestelling ontstaat, maar anderzijds is het ook voorstelbaar dat (net als met leverchirurgie is gebeurd) veel patiënten die mogelijk in aanmerking komen voor HIPEC niet worden verwezen, omdat de indicatie niet wordt gesteld. Hier ligt een gevaar van postcodegeneeskunde (op basis van kennis en ervaring) op de loer. Bij patiënten met uitsluitend peritoneale metastasen lijkt HIPEC een goede optie te zijn. De behandeling resulteert bij vooraf streng geselecteerde patiënten in een mediane progressievrije overleving van 15 maanden en een mediane totale overleving van 33 maanden. En zoals oncologisch chirurg Vic Verwaal in dit nummer van Medische Oncologie verwoordt: HIPEC is nog lang niet uitontwikkeld. HIPEC: te vaak toegepast of juist alleen voor de ‘happy few’? Nederland telt alleen al 6 centra die de HIPEC-behandeling toepassen. Deze centralisatie is voor de hand liggend, aangezien HIPEC vooral op chirurgisch gebied de nodige expertise vereist. Het hele behandelteam is getraind en elk centrum gebruikt dezelfde protocollen. Daarmee is een situatie bereikt die uniek is in de wereld en uniforme zorg garandeert. Maar is dat werkelijk zo? De technische behandeling met bijvoorbeeld de keuze van chemotherapeutica zal inderdaad uniform zijn, maar het feit dat in sommige centra HIPEC na leverchirurgie voor colorectale levermetastasen wordt ingezet, terwijl deze indicatie in andere centra niet wordt ‘gezien’, toont het kennelijk nog bestaande gebrek aan uniformiteit bij de indicatiestelling. Dit is, overigens, een probleem dat in de internationale literatuur ook duidelijk wordt herkend. Bovendien wordt de indicatie voor een HIPEC-behandeling meestal niet in een HIPEC-centrum gesteld, maar in een ziekenhuis elders. Hiermee is het voorstelbaar dat enerzijds een te Wat we moeten voorkomen is dat HIPEC daarmee alleen voor de ‘happy few’ een behandeloptie is. Maar het blijft ook extreem belangrijk om de indicatiestelling heel duidelijk ‘uit te venten’ en daarbij aan te geven dat de behandeling alleen voor een zeer geselecteerde patiëntengroep geschikt zal zijn. Het hanteren van strenge en uniforme selectiecriteria ‘voordat het mes erin gaat’ is zeker zo belangrijk als het verder uitwerken van verdere onderzoeksmogelijkheden voor die patiënten die daadwerkelijk in aanmerking komen voor deze behandeling. In ieder geval zal het nauwkeurig vervolgen van patiënten die een HIPEC-behandeling hebben ondergaan (hiervoor lijkt een registry feitelijk onontbeerlijk) van groot belang blijven, om zo te komen tot een optimale verdere (en goed gecontroleerde) vlucht van de HIPEC-behandeling in Nederland. De redactie 12 medische oncologie april 2014 tekst: Frank van Wijck, wetenschapsjournalist beeld: Arno Massee Fotografie (portretfoto), Pixel Pakhuys (illustratie rapport) kwaliteit KWF-rapport zet kwaliteitsbakens uit voor komende jaren ‘Landelijke regie ontbreekt’ Het nieuwe rapport van de Signaleringscommissie Kanker van KWF Kanker bestrijding over de kwaliteit van oncologische zorg heeft niet voor niets de ondertitel ‘voortgang en blik op de toekomst’. Er is voortgang, constateert werkgroepvoorzitter prof. dr. Cock van de Velde, maar die komt met kleine stapjes tot stand en vergt veel energie. Centrale regie zou meerwaarde hebben. Prof. dr. C.J.H. van de Velde is hoofd van de afdeling Oncologische Chirurgie van het LUMC in Leiden en hoogleraar Algemene heelkunde, in het bijzonder de heelkundige oncologie. De oncologisch chirurg is voorzitter van de werkgroep Kwaliteit van Kankerzorg die het rapport Kwaliteit van kankerzorg in Nederland: voortgang en blik op de toekomst opstelde. Een pdf-bestand van het KWF-rapport is te downloaden via www.kwf.nl. Oncologisch chirurg Van de Velde verbaast zich over het feit dat in de recente publiciteit naar aanleiding van het KWF-rapport Kwaliteit van kankerzorg in Nederland: voortgang en blik op de toekomst één aspect buiten beschouwing is gebleven. ‘Ik heb het verschillende keren genoemd, maar niemand heeft het opgepikt’, vertelt hij. ‘Het ontbreekt aan centrale regie om tot verdere kwaliteitsverbetering in de oncologische zorg te komen. Er gebeurt heel veel op dit gebied; laat ik dat vooropstellen. Er zijn SONCOS-normen gekomen en we hebben ook in 2010 een KWF-rapport gepubliceerd over de kwaliteit van de oncologische zorg, met helder omschreven verbeterpunten en een tijdpad voor de realisatie ervan. Deze ontwikkelingen worden binnen het oncologische veld duidelijk serieus genomen. Ook is de aandacht voor structurele kwaliteits meting toegenomen. Toen ik hiervoor in 2006 een voorstel deed bij KWF, werd dit idee met weinig enthousiasme ontvangen. Nu heeft KWF echter een structurele, permanent opererende kwaliteitscommissie. Nationaal Kankerplan Landelijke regie ontbreekt echter. In tegenstelling tot in veel andere landen is er in Nederland geen Nationaal Kankerplan. In landen waar zo’n plan wel bestaat, is ook een coördinator aangesteld die verantwoordelijk is voor de organisatie van de kankerzorg en het overzicht bewaakt. In Nederland heeft voormalig minister Hans Hoogervorst van VWS indertijd wel gezegd dat hij in het kader van het Nationaal Programma Kankerbestrijding 2005-2010 een coördinator vanuit VWS zou benoemen, maar dit heeft in de praktijk niet veel opgeleverd. Intussen is wel het Kwaliteitsinstituut opgetuigd. Maar wat deze organisatie voor de oncologie gaat betekenen, is nog onduidelijk. Het instituut zegt te willen aansluiten op de landelijke activiteiten, maar ook daarmee is van centrale regie nog steeds geen sprake.’ Het kan beter De kwaliteit van de kankerzorg in Neder land kan nog steeds beter. Van de Velde staat niet alleen met dit standpunt. ‘Ik wil mij inspannen voor een internationale benchmark, om in kaart te brengen hoe wij presteren ten opzichte van andere landen’ Afgelopen januari brachten KWF en IKNL hetzelfde standpunt in een gezamenlijk persbericht naar buiten. Daarin hielden zij een pleidooi voor verbreding van de normen, verdere concentratie van oncologische zorg en een betere registratie en transparantie. Dit gezamenlijke persbericht paste bij de situatie van dat moment, want behalve KWF had ook IKNL een rapport uitgegeven: Kanker in beeld. ‘De twee rapporten zijn complementair aan elkaar’, zegt Van de Velde. ‘We hebben de relatie in beeld willen brengen tussen kwaliteitsverhoging en concentratie van zorg. Dat die samenhang aanwezig is, hebben we bijvoorbeeld duidelijk gezien bij de behandeling van het maagcarcinoom. Nederland scoorde hierin slechter dan veel andere landen. De beslissing dat behandelaars minimaal 20 van deze ingrepen per jaar moeten verrichten, heeft gezorgd voor concentratie hiervan en die heeft zichtbaar bijgedragen aan kwaliteitsverbetering.’ Prostaatcarcinoom Diezelfde kwaliteitswinst kan op meerdere fronten worden geboekt, al is dit niet altijd even eenvoudig. Al in het eerdere rapport werd voorgesteld te onderzoeken of concentratie van de prostaatcarcinoombehandeling de kwaliteit kon verbeteren. Van de Velde: ‘De urologen wilden daar op dat moment niet aan, omdat ze zich wilden concentreren 13 medische oncologie april 2014 op het blaascarcinoom. Dat is ook succesvol geweest, maar prostaatcarcinoom komt veel vaker voor. En de kwaliteitsverschillen tussen centra zijn, afhankelijk van de daar beschikbare infrastructuur, nog steeds heel groot. Hiervoor dient een register te worden opgezet en in EURECCA-verband moet dit ook internationaal worden gebenchmarkt.’ Intensief traject KWF constateert verder dat veel energie gaat zitten in landelijke richtlijnontwikkeling, terwijl niet alle behandelaars die richtlijnen even goed naleven. ‘We moeten daar op Europees niveau naar kijken’, stelt Van de Velde. ‘Wat al op Europees niveau is ontwikkeld aan richtlijnen, kunnen we wellicht overnemen en aanpassen aan de Neder landse situatie in plaats van het werk helemaal opnieuw te gaan doen. Ook hier is centrale regie nodig.’ KWF stelt ook dat er bij de kankerzorg betrokken disciplines zijn die nog onvoldoende in beweging zijn gekomen op het gebied van kwaliteitsverbetering. ‘Het is ook een intensief traject’, erkent Van de Velde. ‘De behandelaars van hoofd-halstumoren bijvoorbeeld hebben een goede infrastructuur opgezet voor de behandeling, maar moeten vervolgens wel meten of de kwaliteit daarmee echt verbetert. Op het moment van publicatie van ons vorige rapport stonden de internist-endocrinologen nog helemaal aan het begin van het proces van concentratie en registratie. Inmiddels hebben zij de noodzakelijke stappen in kaart gebracht en de SONCOS-normen omarmd. De bewustwording ontstaat dus wel en dat gebeurt door de feiten naar buiten te brengen.’ Zorg per definitie complex In het rapport constateert KWF dat de zorg voor alle kankersoorten multidisciplinair is en ketenzorg vereist. De zorg voor elke tumorsoort vereist dus een zekere mate van concentratie, lezen we. Dit gaat een flinke stap verder dan de oorspronkelijke concentratiegedachte, die primair op de complexe behandelingen betrekking had. ‘We hebben feitelijk geconstateerd dat iedere oncologische behandeling complex is’, zegt Van de Ò advertentie Bij doorbraakpijn heb je geen tijd voor omwegen 1,2 IN OD NO NG GA Het snelle profiel van Instanyl SNEL DOOR DE NEUS 3-7 A-13-4990 3-5 15 medische oncologie april 2014 ‘Wat het Kwaliteitsinstituut voor de oncologie gaat betekenen, is nog onduidelijk’ kwaliteitsnormen, registratie met auditing en transparantie. Is het reëel te denken dat dit gaat lukken? ‘KWF kan tegen de beroepsgroep zeggen: doe er wat mee’, zegt Van de Velde. ‘Daarmee kan het druk uitoefenen, maar ook niet meer dan dat. We hopen dat de beroepsgroepen ook vanuit zichzelf in actie komen. Maar ik wil mij ook inspannen voor een internationale benchmark, om in kaart te brengen hoe wij presteren ten opzichte van andere landen. Er zijn nog steeds blinde vlekken. Denk bijvoorbeeld aan de kankerbehandeling bij ouderen en neem dan specifiek de behandeling van prostaatcarcinoom: in andere landen wordt minder bestraald, met dezelfde resultaten voor de patiënt. We moeten dus beter kijken of we de oudere patiënt wel extra willen belasten met een ingrijpende behandeling. Dat moeten we echt per pa tiënt beter in beeld gaan brengen. Iedereen zal dit ook willen. Ik kan me niemand voorstellen die zegt de beoogde kwaliteitsver betering niet te willen nastreven.’ Velde. ‘De behandeling is dermate complex geworden, dat je als behandelaar echt een minimumaantal verrichtingen per jaar moet behalen om de vereiste kwaliteit te kunnen garanderen.’ Dat de hierbij genoemde aantallen ter discussie staan, vindt Van de Velde begrijpelijk. ‘Voor mammacarcinoom bijvoorbeeld gaat SONCOS uit van 50 patiënten per jaar’, vertelt hij. ‘Dan zie je iedere week 1 patiënt en dat is te weinig. Ik denk dus dat dit eerder 150 patiënten per jaar moet zijn. Bovendien moet hierbij sprake zijn van een goede registratie. Als ik kijk naar de NABON-registratie, zit hier gelukkig beweging in, net als in het werk dat wordt verzet om tot geüniformeerde verslaglegging te komen. Die beweging is noodzakelijk, want in efficiënt registreren is nog wel een slag te maken als we overbodige en voor de specialist belastende administratie willen voorkomen.’ goede resultaten worden geboekt. ‘Daar is de infrastructuur goed geregeld’, verklaart hij. ‘En er is transparantie. Het gaat niet om het aantal verrichtingen alleen. Maar ook op het gebied van die transparantie ontbreekt het in ons land weer aan centrale regie. Ik denk dat de overheid en de zorgverzekeraars zeker uit naam van de patiënt eisen kunnen stellen op dit gebied. Maar ik vraag me ook af waar het Kwaliteitsinstituut blijft in dit debat.’ Verantwoord polderen • Voor alle tumorsoorten een multidisciplinair k waliteitsbeleid realiseren met afspraken over het niveau van concentratie, richtlijnen, kwaliteits normen, registratie en audits. • De huidige minimumkwaliteitsnormen doorontwikkelen, gericht op een set van normen voor de gehele keten van diagnostiek en behandeling per tumorsoort. • De kwaliteitsnormen zo expliciet mogelijk stellen, zodat ze toetsbaar zijn. • Een heldere definiëring van de termijn waarop uitgebrachte kwaliteitsnormen dienen te zijn geïmplementeerd in het ziekenhuis. • Consequenties verbinden aan het niet nakomen van de afspraken over die termijn: stoppen met het verlenen van de betreffende zorg. • Monodisciplinaire uitkomstregistraties doorontwikkelen naar multidisciplinaire registraties over de gehele keten. • Registratie zoveel mogelijk in het primaire zorgproces inbedden. • Waarborgen dat de data uit registraties onafhankelijk zijn. • Borging van de financiering van registraties. • Bij de beschikbaarheid van betrouwbare kwaliteitsinformatie direct transparantie bieden op het niveau van individuele ziekenhuizen. • Bij (uitkomst)indicatoren kijken naar de meerwaarde ervan voor de patiënt. • Versnippering van kwaliteitsinformatie voorkomen. • Voor patiënten duidelijkheid bieden of individuele z iekenhuizen wel of niet aan de door de beroepsgroep gestelde kwaliteitsnormen per tumorsoort voldoen. • Een kader formuleren voor multidisciplinair k waliteitsbeleid. In antwoord op de vraag of de minimumaantallen wetenschappelijk verantwoord zijn, antwoordt Van de Velde dat ze ‘enigszins zijn onderbouwd’. ‘Bij hoogcomplexe verrichtingen – zoals bij het pancreascarcinoom, maagcarcinoom, rectumcarcinoom, oesofaguscarcinoom en blaascarcinoom – is de relatie tussen aantallen en kwaliteit duidelijk, omdat hierbij sprake is van operatiemortaliteit. Bij mammacarcinoom is van die operatiemortaliteit geen sprake. Dan moet je dus naar langetermijneffecten kijken en die zijn moeilijker meetbaar. Een onderbouwing van die 150 patiënten per jaar is er eerlijk gezegd niet, maar we zijn op dit punt wel op een verantwoorde manier aan het polderen.’ Toch valt er wel wat op aan te merken, erkent hij. En hij verwijst naar Zweden, waar de oncologische zorg helemaal niet zo vergaand is geconcentreerd, maar waar wel Concrete stappen Het recentelijk verschenen KWF-rapport spreekt van een concreet actieplan om binnen 2 jaar de basis te leggen voor landelijke Praktische aanbevelingen van de KWF-werkgroep U biedt uw patiënt bescherming met bewezen effectiviteit en langdurige klinische ervaring 1,2 Nieuw Amgen B.V. Postbus 3345 4800 DH Breda www.amgen.nl & Oncology JUL2013580R advertentie tekst: Frank van Wijck, wetenschapsjournalist beeld: KWF Kankerbestrijding kwaliteit 17 medische oncologie april 2014 KWF constateert: patiënt niet in ieder ziekenhuis verzekerd van optimale zorg Variatie in kwaliteit van zorg wegnemen De Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding bracht afgelopen januari het nieuwe signaleringsrapport Kwaliteit van kankerzorg in Nederland: voortgang en blik op de toekomst uit. Het is een vervolg op het eerdere rapport uit 2010. Senior programmacoördinator kwaliteit van zorg dr. Freke Kloosterboer constateert dat er goede stappen worden gezet in het optimaliseren van de kwaliteit, maar dat ook nog veel verbetering mogelijk is. Wat mag een patiënt die de diagnose kanker krijgt idealiter verwachten van de oncologische zorg in Nederland? Het antwoord van Kloosterboer rolt er moeiteloos uit. ‘Optimale zorg op basis van de huidige stand van de medische wetenschap. Handelen op basis van de richtlijnen of alleen beredeneerd afwijken hiervan. Er als patiënt op kunnen rekenen dat de organisatie van de oncologische zorg in het ziekenhuis goed op niveau is, evenals de organisatie van de hele keten vanaf de huisarts tot aan de nazorg of de palliatieve zorg. En natuurlijk ook transparantie over de kwaliteit van de geboden zorg: wat kan ik precies verwachten van het ziekenhuis en wat zijn de kwaliteitsverschillen tussen de onderlinge ziekenhuizen voor de tumorsoort waar het om gaat?’ Dat Kloosterboer de focus van haar antwoord af en toe sterk op de ziekenhuizen legt, is geen toeval. Voor het nieuwe rapport van KWF is heel nadrukkelijk gekeken naar de kwaliteit van de oncologische zorg in de ziekenhuizen – om precies te zijn bij vier tumorsoorten: schildkliercarcinoom, wekedelensarcomen, hemato-oncologische aandoeningen en prostaatcarcinoom. Ongewenste kwaliteitsvariatie Het ideaalbeeld is echter niet het reële beeld van de oncologische zorg zoals die op dit moment is vormgegeven. ‘In Nederland is de kwaliteit van de oncologische zorg van heel hoog niveau – laat ik dat vooropstellen’, zegt Kloosterboer. ‘Maar zoals ons vorige rapport uit 2010 en ook dit nieuwe rapport aantoont, zit er nog te veel Ò advertentie AFINITOR verlengt de PFS met 18 maanden of langer bij gevorderde pNET1* Een eerste keuze bij tumorcontrole van gevorderde pNET ** 1. Yao JC, Shah MH, Ito T, Bohas CL, Wolin EM, Van Cutsem E, Hobday TJ, Okusaka T, Capdevila J, de Vries EG, Tomassetti P, Pavel ME, Hoosen S, Haas T, Lincy J, Lebwohl D, Öberg K; RAD001 in Advanced Neuroendocrine Tumors, Third Trial (RADIANT-3) Study Group. Everolimus for advanced pancreatic neuroendocrine tumors. N Engl J Med. 2011 Feb 10;364(6):514-23. 2. Pavel et al. Neuroendocrinology, 2012; 95(2): 157-176. SmPC Afinitor, mei 2013. Productinformatie elders in deze uitgave. 0 3 13 A F I1110 0 3 * Bij 34% van de patiënten. De mediane PFS is 13,7 maanden. ** Everolimus kan in specifieke gevallen worden overwogen als eerste lijns therapie2. n advies te dienen over te ijding. De SCK heeft ichten naar uiteenlopende aleringsrapport is vervaardigd hoog op de agenda bij de belangrijke ontwikkelingen kwaliteitsregistratie, oep doet in dit rapport verslag van cijfers uit de Nederlandse cologische zorg bij nker en enkele hemato- werkgroep geeft tevens aan op nd te komen tot een optimaal ten met kanker nu en in de n zorg. n Wilhelmina Fonds voor de Kwaliteit van kankerzorg in Nederland: voortgang en blik op de toekomst eïnstalleerd door het bestuur van Kwaliteit van kankerzorg in Nederland: voortgang en blik op de toekomst Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding Dr. F.M. Kloosterboer is senior programmacoördinator kwaliteit van zorg bij KWF Kankerbestrijding. Zij heeft zitting in de werkgroep Kwaliteit van Kankerzorg van de Signaleringscommissie Kanker van KWF die het rapport Kwaliteit van kankerzorg in Nederland: voortgang en blik op de toekomst opstelde. 19 medische oncologie april 2014 In samenwerking met variatie in de kwaliteit van de geboden zorg. Natuurlijk mag er variatie zijn. Als behandelaars bijvoorbeeld stilstaan bij de vraag of een ingrijpende behandeling voor een patiënt van hogere leeftijd wel de beste optie is, is dat alleen maar goed. Maar er is te veel ongewenste variatie: de patiënt is niet in ieder ziekenhuis verzekerd van optimale zorg. En deze variatie is voor de pa tiënt niet altijd duidelijk. Het is op zich niet erg als een ziekenhuis bij mammacarcinoom geen mammasparende operatie biedt, als voor de patiënt maar duidelijk is in welk ander ziekenhuis die optie er wel is en wat de overwegingen zijn om wel of niet mammasparend te opereren.’ Wat Kloosterboer verder opmerkt in relatie tot het nieuwe rapport, is dat veel kwaliteitsnormen monodisciplinair zijn en dat de stap naar een multidisciplinaire kwaliteitsbeoordeling moet worden gemaakt. ‘Met de SONCOS-normering is een eerste stap gezet, maar we willen hierin verder’, zegt ze. ‘Ook in de transparantie voor de patiënt over de kwaliteit van de geboden zorg is nog een flinke slag te maken. Voor een beperkt aantal tumorsoorten zijn al patiëntenwijzers ontwikkeld, maar dit zijn er nog te weinig en ze bieden ook nog niet veel informatie.’ Concentratie werkt Kloosterboer realiseert zich terdege dat er voor het beschikbaar stellen van transparante kwaliteitsinformatie aan de patiënt achter de schermen waarschijnlijk nog veel werk moet worden verricht; niet in de laatste plaats correctie voor de casemix. ‘Maar er zijn ook partijen die transparantie eng vinden’, zegt ze. ‘Er zijn wel degelijk stappen gezet sinds 2010 – het onderwerp is sindsdien beter bespreekbaar geworden. Wel constateren we bijvoorbeeld dat de Nederlandse Vereniging voor Urologie nog heel terughoudend is om transparantie te bieden. Bij chirurgie daarentegen zijn juist wel grote stappen gezet.’ Kloosterboer ziet een duidelijke samenhang: daar waar de zorg wordt geconcen- ‘We constateren dat de Nederlandse Vereniging voor Urologie nog heel terughoudend is om transparantie te bieden’ treerd in een beperkter aantal centra, neemt de kwaliteit toe. Als voorbeeld noemt ze de kwaliteitsnormen voor de chirurgische behandeling van maagcarcinoom, pancreascarcinoom en oesofaguscarcinoom die tot concentratie van behandeling hebben geleid. ‘Voor de behandeling van wekedelensarcomen worden momenteel de eerste stappen gezet in concentratie’, zegt ze. ‘Bij de behandeling van schildkliercarcinoom valt ook nog veel te winnen op dit gebied.’ normen die de beroepsgroepen zelf hebben opgesteld. Een dergelijke rol neemt de overheid niet op zich, want die heeft aangegeven dat het veld aan zet is. Wellicht dat het Kwaliteitsinstituut een rol kan gaan spelen als centraal aanspreekpunt voor de ontwikkeling van kwaliteitsbeleid.’ Onderzoek financieren De sense of urgency voor kwaliteitsverbetering is er beslist bij de behandelaars van de vier tumorsoorten die in het nieuwe rapport aan bod komen, stelt Kloosterboer. ‘Ik verwacht dat deze partijen nu in beweging komen’, zegt ze. ‘Net zoals de behandelaars hebben gedaan die we met het vorige rapport aanspraken. En natuurlijk is het ook onze rol als KWF om te stimuleren dat ze dit doen. Door ze bijvoorbeeld te ondersteunen door onderzoek te financieren dat helpt om de variatie in behandelkwaliteit in kaart te brengen. We zien gelukkig uit de analyses van IKNL dat in de ziekenhuizen hard wordt gewerkt aan de implementatie van de beschikbare kwaliteitsnormen. Maar we zien tevens dat ziekenhuizen ook hun eigen – financiële – belangen hebben. Er zijn nog steeds ziekenhuizen die onder de norm scoren, maar toch doorgaan met het bieden van behandelingen. Dat wil je niet. De zorgverzekeraars spelen via het zorginkoopproces een belangrijke rol om te voorkomen dat dit gebeurt. Zij hebben immers afgesproken zorg in te kopen op basis van de kwaliteits Call: kwaliteit van onco logische zorg in beeld Om meer inzicht te kunnen krijgen in de (variatie in de) kwaliteit van de oncologische zorg is binnen het ‘speerpunt kwaliteit van zorg‘ van KWF Kankerbestrijding de call Kwaliteit van de oncologische zorg in beeld 2014 ingesteld. De projecten binnen deze call dienen te zijn gericht op het analyseren én het verbeteren van de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland. Aanvragen voor deze call dienen te passen binnen minimaal één van de volgende onderzoeksgebieden: • Variatie in de verleende zorg en/of zorguit komsten tussen instellingen, ziekenhuizen of zorgverleners in kaart brengen middels data-analyse. • Diepteonderzoek naar de achterliggende oorzaken van de gevonden variatie. De deadline voor de indiening is 17 juni 2014. Meer informatie staat op de website www.kwf.nl/callkwaliteitvanzorg. 20 medische oncologie april 2014 tekst: Frank van Wijck, wetenschapsjournalist beeld: Floris de Ridder Fotografie benoeming Op weg naar Nederlandse Kankerregistratie+ Peter Huijgens gestart als bestuurder IKNL De Nederlandse Kankerregistratie is altijd de kern geweest van het bestaansrecht van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL). Nu wil de organisatie hierin een volgende stap zetten door patiënten met een aantal veelvoorkomende vormen van kanker levenslang te gaan volgen. Bestuurder prof. dr. Peter Huijgens, afgelopen januari aangetreden als opvolger van Norbert Hoefsmit, licht de achtergrond hiervan toe en deelt verder de eerste indrukken die hij van binnenuit over IKNL opdeed. Prof. dr. P.C. Huijgens, hoogleraar Hematologie en tot oktober 2013 als internist-hematoloog en hoofd van de afdeling Hematologie verbonden aan het VUmc in Amsterdam, is per 1 januari 2014 aangetreden als bestuurder van IKNL. Hij is sinds lange tijd betrokken bij de Nederlandse Kankerregistratie en het trialmanagement. Ook in zijn voormalige functie als voorzitter van de Stichting Hemato- oncologie voor Volwassenen Nederland (HOVON) werkte hij al nauw samen met IKNL. Met het aantreden van Huijgens heeft IKNL een bestuurder gekregen die een informele bestuursstijl voorstaat. Hij is makkelijk aanspreekbaar voor iedereen binnen en buiten de organisatie, en is bovendien sterk inhoudsgedreven. ‘Ik stel, zo kort na mijn aantreden, veel inhoudelijke vragen’, zegt hij. ‘En dat zet iedereen in huis aan tot nadenken over zijn rol. Door de gesprekken die als gevolg daarvan worden gevoerd, ontstaat vanzelf een nieuwe attitude binnen de organisatie – een die past bij het feit dat de fusieperikelen nu achter de rug zijn en dat we daadwerkelijk één organisatie zijn geworden.’ Die fusieperikelen heeft Huijgens vanaf de zijlijn zeker gevolgd. ‘Fusies geven altijd strubbelingen’, zegt hij. ‘Maar als ik bedenk dat deze fusie slechts 3 jaar heeft gevergd, vind ik dat het snel gegaan is. Toen ik hier begin januari aantrad, had ik niet echt een beeld van de cultuur die ik zou aantreffen, maar ik vind het verrassend te merken hoe snel die zich tot één gezamenlijke cultuur ontwikkelt. Ik kom net uit een overleg met de groep van P&O – medewerkers uit het hele land die het fusieproces echt in het heetst van de strijd hebben meegemaakt. Toch had ik totaal niet de indruk met verschillende bloedgroepen aan tafel te zitten. Hetzelfde merk ik op meer plaatsen in de organisatie.’ De strubbelingen voorbij Van de strubbelingen die met de fusie samenhingen, heeft Huijgens wel degelijk wat opgepikt. ‘Een organisatie in fusie is natuurlijk altijd intern gericht’, zegt hij. ‘Voor het veld is dat onhandig, want ze zet dan niet de stappen die dat veld wel wenst. Ze probeerde dat op deelgebieden overigens wel te doen, maar als geheel staat het dan stil. Ik merkte dat bijvoorbeeld in de onderzoeksregistratie, en ook omdat er weinig werd gedaan om te zorgen dat de patiëntinclusie in trials omhoog ging. En eveneens op het gebied van de verdere 21 medische oncologie april 2014 ‘Er moet een wisselwerking zijn tussen wat IKNL kan bieden en wat meerwaarde heeft voor het veld en voor de patiënten’ uitbouw van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Er waren initiatieven links en rechts in het veld, maar het was handig geweest als die zich in de schoot van IKNL hadden afgespeeld. Dat gaat IKNL inhalen’, stelt Huijgens. NKR+ Hij vertelt over wat hij zelf al ‘NKR+’ is gaan noemen. In het kader hiervan gaat IKNL kankerpatiënten hun leven lang volgen op basis van een basisset met vragen, eventueel zelfs tot en met de palliatieve fase. Op deze manier wil het een helder beeld schetsen van individuele patiënten bij zes veelvoorkomende kankervormen: mammacarcinoom, longcarcinoom, prostaatcarcinoom, coloncarcinoom, melanoom en hematologische maligniteiten. Om dit initiatief te laten slagen, wil IKNL intensievere contacten opbouwen met de patiëntenverenigingen op deze gebieden. Verder wil IKNL de verzamelde gegevens terugrapporteren naar alle belanghebbende partijen. ‘Daarbij gaat het in de eerste plaats natuurlijk om de patiënten zelf,’ zegt Huijgens, ‘maar ook om het ministerie van VWS, de beroepsgroepen, ziekenhuizen en zorgverzekeraars.’ Voldoende vrijheid Dat Huijgens bij die belanghebbende partijen na de patiënten als eerste het ministerie van VWS noemt, is natuurlijk geen toeval. IKNL wordt voornamelijk vanuit dit ministerie gesubsidieerd. ‘De verhoudingen zijn Ò advertentie In de COMPARZ studie:** • zijn de gemiddelde veranderingen in kwaliteit-van-leven scores significant kleiner bij VOTRIENT® (in 11 van de 14 QoL domeinen)1 • verschilt VOTRIENT® in bijwerkingenprofiel van sunitinib1 • zijn de meest voorkomende bijwerkingen op VOTRIENT®: diarree, vermoeidheid en hypertensie1 • zijn de meest voorkomende lab afwijkingen op VOTRIENT®: verhoogd ASAT en ALAT1 *het betreft een non-inferiority studie **onderstaande punten betreffen secundaire eindpunten www.health.gsk.nl Voor de referentie en verkorte productinformatie zie elders in deze uitgave. EXP feb 2016 NL/PTV/0002/13(4) VOTRIENT® toont in de COMPARZ studie vergelijkbare effectiviteit versus sunitinib, bij de 1e lijns behandeling van gevorderd niercelcarcinoom1* Dr. R.W.L. Spanjers De raad van toezicht van IKNL benoemde dr. R.W.L. Spanjers onlangs in de raad van bestuur. Hij vormt samen met prof. dr. P.C. Huijgens de raad van bestuur en treedt aan per 1 mei 2014. Ronald Spanjers was hiervoor stafmanager financiën en informatiezaken in het Medisch Spectrum Twente en heeft meer dan 20 jaar ervaring in diverse ziekenhuizen. helder’, stelt Huijgens. ‘VWS geeft geld om de Nederlandse Kankerregistratie uit te voeren en weet dus precies waar het geld naartoe gaat. Binnen onze “raamovereenkomst” met VWS hebben we een grote mate van vrijheid’, zegt hij. ‘We mogen zowel positieve als negatieve uitspraken doen over de kankerzorg in Nederland. Niet vrijgevochten natuurlijk, maar op basis van analyse. Op basis van de gegevens die we verzamelen kunnen we het ons veroorloven een mening te hebben. En om adviezen te verstrekken over de wijze waarop je iets kunt veranderen, bijvoorbeeld op het gebied van regionale organisatie. We worden dus niet belemmerd door VWS.’ ‘Prestatiebekostiging komt nog bepaald niet van de grond’ Meer sturing gewenst ‘Het ministerie van VWS is überhaupt niet zo’n sturend departement’, zegt hij vervolgens na een korte stilte. ‘Dat zou het in relatie tot de oncologie op een paar fronten best meer mogen zijn. In de eerste plaats natuurlijk om de ICT tussen ziekenhuizen en eerste lijn beter te regelen. En in de tweede plaats op het gebied van regionale kankerzorg. Niet door op te leggen hoe die moet worden geregeld, maar wel door te zeggen dat die móet worden uitgevoerd. De kankerpatiënt heeft immers met meerdere zorgaanbieders te maken en het is dus vreemd dat er geen enkele sturing en financiering vanuit de overheid is om te zorgen dat die aanbieders goed op elkaar afgestemd werken. De zorgverzekeraars ontwikkelen nagenoeg nul activiteiten op dit gebied.’ Wat houdt die regionale ontwikkeling tegen? ‘Niet zozeer de zorgprofessionals zelf’, stelt Huijgens. ‘Die weten wel dat ze moeten samenwerken en zich moeten specialiseren. Het zijn meer de ziekenhuizen en de zorgverzekeraars die deze ontwikkeling tegenhouden’, stelt hij. ‘Die hebben ieder hun eigen financiële belangen. Prestatiebekostiging komt nog bepaald niet van de grond.’ Wisselwerking van belang De vrijheid ten opzichte van subsidieverstrekker VWS brengt ook met zich mee dat IKNL zowel faciliterend als initiatiefnemend kan werken, stelt Huijgens. ‘Als een beroepsgroep ons vraagt of we specifieke data uit de registratie willen verstrekken, zijn we natuurlijk volgend’, zegt hij. ‘Aan de andere kant nemen we hierin ook zelf initiatieven. We zeggen ook: op basis van onze registratie zouden we jullie deze specifieke gegevens kunnen bieden. Maar ik vind dat IKNL geen initiatieven moet ontplooien die er voornamelijk toe dienen de organisatie in stand te houden. Er moet een wissel werking zijn tussen wat IKNL kan bieden en wat meerwaarde heeft voor het veld en voor de patiënten. Een mooi voorbeeld is de verdere ontwikkeling van zorg paden rondom het palliatieve veld. De vraag daarnaar kwam vanuit het veld en wij hebben de kennis in huis om daar waardevolle aanvullingen op te doen.’ Richtlijnontwikkeling Hetzelfde geldt feitelijk op het gebied van richtlijn ontwikkeling. Het initiatief daartoe moet in principe vanuit het veld komen, vindt Huijgens, maar IKNL kan daarin wel een rol spelen. ‘We hebben de laatste jaren veel energie gestoken in de procedure voor hoe een richtlijn moet worden opgesteld’, vertelt hij. ‘En de meerderheid van de medisch specialisten vindt het gelukkig ook handig hiervoor een stramien aangereikt te krijgen dat uniformiteit in de presentatie vereenvoudigt. Dat is immers wel zo handig voor behandelaars én patiënten.’ 23 medische oncologie april 2014 advertentie BINNEN 10 MINUTEN UP-TO-DATE VIA WWW.UITGEBREIDBCC.NL Bekijk de interactieve presentatie over recente ontwikkelingen bij de behandeling van lokaal uitgebreid basaalcelcarcinoom. Ga naar www.uitgebreidBCC.nl en log in met deze code: 1284307 Via een interactieve presentatie kunt u in slechts 10 minuten kennisnemen van de indicatiestelling en resultaten van Erivedge® (vismodegib) bij patiënten. Deze worden onder andere geïllustreerd aan de hand van een aantal patiëntcasussen. Erivedge® is geregistreerd voor de behandeling van volwassen patiënten met: • lokaal uitgebreid basaalcelcarcinoom dat ongeschikt is voor chirurgie of radiotherapie • symptomatisch gemetastaseerd basaalcelcarcinoom NL/ERIV/1310/0013 Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Scan de QR-code met uw tablet. tekst: Marten Dooper, wetenschapsjournalist beeld: Pixel Pakhuys wetenschap Onderzoek in preklinische setting naar effect van nieuwe middelen HIPEC nog niet uitontwikkeld Peritoneale metastasen komen voor bij ruim 10 procent van alle patiënten met colorectaal carcinoom. Een combinatie van chirurgie, hypertherme intraperitoneale chemotherapie (HIPEC) en systemische chemotherapie biedt momenteel de beste overlevingskansen voor deze patiënten. Dr. Vic Verwaal, pionier van de HIPEC in Nederland, zette onlangs met collega’s de resultaten van deze aanpak in Nederland op een rij. Voor de verdere ontwikkeling van HIPEC is volgens de oncologisch chirurg van het Antoni van Leeuwenhoek onderzoek naar het effect van nieuwe middelen en onderzoek naar biologische factoren van de tumorcellen van belang. 25 medische oncologie april 2014 26 medische oncologie april 2014 ‘De prognose bij colorectaal carcinoom met peritoneale metastasen is slecht’, vertelt Verwaal. ‘De mediane overleving varieert van circa 6 maanden als er naast de peri toneale metastasen ook elders in het lichaam gemetastaseerde ziekte is, tot ruim 12 maanden indien de metastasen zich beperken tot het peritoneum. Dat zijn de overlevingscijfers bij behandeling met chemotherapie, doorgaans bestaande uit 5-FU en leucovorin.’ Het tegenvallende effect van systemische chemotherapie bij patiënten met peritoneale metastasen stimuleerde onderzoekers al ruim 20 jaar geleden tot het zoeken van een alternatief. Dit leidde halverwege de jaren 90 van de vorige eeuw tot de komst van HIPEC. Verwaal: ‘HIPEC staat niet op zichzelf. De behandeling wordt altijd gecombineerd met systemische chemotherapie en chirurgie. Zo geven we de patiënt het beste van wat de chirurg en de internist-oncoloog te bieden hebben. In Neder land hanteren we bij de behandeling van peritoneale metastasen in HIPEC-centra het landelijke protocol. De patiënt ondergaat eerst een operatie waarbij de chirurg ernaar streeft al het macroscopisch zichtbare peritoneale tumorweefsel te verwijderen – een zogeheten R1-resectie. Aansluitend vindt driemaal een spoeling plaats van de nog geopende buikholte met mitomycine C dat is opgewarmd tot 41 à 42 °C – de feitelijke HIPEC. Daarna ondergaat de patiënt systemische chemotherapie.’ Chemotherapie direct op tumorcel Het achterliggende idee bij HIPEC is tweeledig, legt Verwaal uit. ‘Systemische chemotherapie bij peritoneale metastasen is niet erg effectief. De chemotherapie bereikt de metastasen moeilijk en patiënten met peritoneale metastasen kunnen de chemo ‘Mogelijk werkt targeted therapy bij peritoneale metastasen wel goed in de HIPEC-setting’ therapie bovendien moeilijk verdragen als gevolg van de klachten die de intra-abdominale metastasen veroorzaken, zoals obstructie en slechte voedingstoestand. Dat beperkt de dosis die je maximaal kunt toedienen. Door de chemotherapie via de buikspoeling direct op het tumorweefsel aan te brengen, verminder je de systemische bijwerkingen en kun je een hoge lokale dosis bereiken. Door de vloeistof met het chemotherapeuticum te verwarmen, neemt de effectiviteit verder toe.’ In 2011 toonden onderzoekers van het AMC en Erasmus MC aan waardoor dit laatste komt. Hyperthermie bevordert de afbraak in de cel van BRCA2; een belangrijk DNA-reparatie-enzym. Hierdoor is de cel niet in staat de door de chemotherapie veroorzaakte DNA-schade te herstellen.1 Bewijs voor effectiviteit Dat de combinatie van chirurgie, HIPEC en systemische chemotherapie werkt, toonden Verwaal en zijn collega’s al aan in een publicatie in 2003. ‘We zijn in het Antoni van Leeuwenhoek in 1995 begonnen met HIPEC. Tussen 1998 en 2001 hebben we een randomized controlled trial met 105 patiënten kunnen uitvoeren. Hierbij vergeleken we het effect van toevoeging van chirurgie en HIPEC aan de standaardbehandeling – destijds chemotherapie met 5-FU en leucovorin. Dit verlengde de mediane overleving van 12,6 maanden bij chemotherapie alleen tot 22,3 maanden bij de combinatiebehandeling van chirurgie, HIPEC en systemische chemotherapie.’ Een mooi bewijs voor de effectiviteit van de gecombineerde aanpak, maar met een keerzijde. ‘Als gevolg van het verschil in mediane overleving kunnen we sindsdien geen randomized controlled trials meer uitvoeren naar het effect van de gecombineerde behandeling. Het is ethisch niet meer toegestaan patiënten HIPEC te onthouden.’ Steile leercurve Sinds de publicatie in 2003 is de belangstelling voor HIPEC in Nederland toegenomen. Verwaal: ‘Dat heeft ertoe geleid dat de gecombineerde behandeling nu in 6 centra in Nederland wordt toegepast. Naast het Antoni van Leeuwenhoek zijn dat het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, het UMC Groningen, het Catherina Ziekenhuis in Eindhoven, het VUmc in Amsterdam en het Radboudumc in Nijmegen. Die uitbreiding hebben we zorgvuldig ter hand genomen. De kennis is steeds aan één nieuw centrum tegelijk overgedragen. Het hele behandelteam, van chirurg en internist- oncoloog tot verpleegkundige en IC- specialist, krijgt daarbij eerst een training Van 9 t/m 11 oktober 2014 vindt in Amsterdam het 9th International Congress on Peritoneal Surface Malignancies plaats. Dr. V.J. Verwaal (Antoni van Leeuwenhoek) vormt samen dr. P.H. Sugarbaker (Washington Cancer Institute) het voorzittersduo van dit congres. Meer informatie is te vinden op www.cpm2014.com. 27 medische oncologie april 2014 HIPEC: nieuwe ontwikkelingen in een centrum waar HIPEC al wordt toe gepast.’ Vervolgens gaat het team, onder supervisie van collega’s van het expertisecentrum, in het eigen centrum enige tijd aan de slag met HIPEC. ‘Alle centra in Nederland gebruiken hierbij hetzelfde behandelprotocol; een unieke situatie in de wereld van HIPEC. Een recent onderzoek wijst uit dat deze zorgvuldige overdracht van kennis loont: de leercurve in centra die pas sinds kort HIPEC toepassen begint op een hoger niveau en is veel steiler dan de leercurve die we destijds in het Antoni van Leeuwenhoek hadden. De capaciteit voor HIPEC in Nederland is momenteel overigens kleiner dan de behoefte eraan. We kunnen nu ongeveer de helft van de patiënten die ervoor in aanmerking komen behandelen. De rest wijkt veelal uit naar België.’ Retrospectieve analyse Dankzij de uniforme aanpak van HIPEC konden Verwaal en zijn collega’s een retro spectieve analyse maken van de resultaten van de behandeling sinds de introductie in Nederland. Een publicatie hierover verscheen eind 2013 in Annals of Surgical Oncology.2 Hierin analyseerden zij de toepassing van HIPEC bij zowel bij peritoneale metastasen bij colorectaal carcinoom als bij patiënten met pseudomyxoma peritonei. Bij de patiënten met peritoneale metastasen was de mediane progressievrije overleving 15 maanden en de mediane totale over leving 33 maanden. De 3- en 5-jaarsover levingpercentages voor deze patiënten waren respectievelijk 46 en 31 procent. Verder onderzoek Zoals zoveel medische ingrepen is ook de combinatietherapie met HIPEC nog niet uitontwikkeld. Verwaal: ‘Aan het chirurgi- sche deel valt momenteel niet veel meer te verbeteren. Ook de manier waarop HIPEC wordt uitgevoerd is wel ongeveer uitontwikkeld. Het meeste onderzoek vindt nu plaats naar het gebruik van andere chemotherapeutica dan mitomycine C. Onlangs hebben we een klinische studie afgerond met oxaliplatine. Dit middel blijkt niet superieur, maar ook niet inferieur. In de preklinische setting doen we nu onderzoek naar het effect van nieuwe middelen. Er is bijvoorbeeld nog weinig bekend over het gebruik van targeted therapy bij patiënten met peritoneale metastasen, zowel wat betreft het gebruik ervan als systemische therapie als wat betreft het gebruik ervan als onderdeel van HIPEC. Patiënten met peritoneale metastasen waren in de registratiestudies voor het systemisch gebruik van deze medicijnen meestal uitgesloten van deelname. Recente subanalyses van de CAIRO1- en CAIRO2-studies laten wel zien dat peritoneale metastasen de prognose ongunstig beïnvloeden, ongeacht de keuze van systemische behandeling. Mogelijk werkt targeted therapy wel goed als medicijn in de HIPEC-setting. Je brengt het medicijn dan immers direct aan op de tumorcel. Voor de verdere ontwikkeling van HIPEC is ook het onderzoek naar biologische factoren van de tumorcellen van groot belang. Kunnen we vooraf, bijvoorbeeld op grond van genetische kenmerken of met behulp van gekweekte cellen, voorspellen op welk middel de peritoneale metastasen het best zullen reageren? En kunnen we de wijze van metastasering voorspellen? Dat zou personalized treatment, ook bij HIPEC, dichterbij brengen.’ HIPEC, de combinatie van cytoreductie en intra-abdominale hyperterme chemotherapie gevolgd door systemische chemotherapie, is een behandeling waarbij de chirurgische en medische oncologie hand in hand abdominaal gelokali seerde uitgebreide ziekte te lijf gaan. Verwaal: ‘De ontwikkeling van dit behandelconcept is in de jaren tachtig begonnen en heeft door de jaren heen dankzij verbeterde technische mogelijkhe den een verdere vlucht genomen. De traditionele HIPEC-behandeling wordt toegepast bij peritoni tis carcinomatosa van het coloncarcinoom. Aangezien het concept zich heeft bewezen, is er een uitbreiding naar andere carcinomen met abdominale verspreiding. Typische voorbeelden hiervan zijn het maagcarcinoom en ovariumcarcinoom.’ Het concept levert naast de behandelingsmoge lijkheden ook veel onderzoeksmogelijkheden, met name voor nieuwe (targeted) chemothera peutica. Verwaal: ‘Dit temeer omdat de drug delivery in deze setting eenvoudiger is. Het geneesmiddel kan immers, net als bij proefbe handelingen van weefselkweken, in direct contact komen met de tumor. Kortom: HIPEC biedt van daag de dag zowel behandelingsmogelijkheden als nieuwe experimentele mogelijkheden die zullen leiden tot een verdere vlucht van de HIPEC-behandeling in Nederland.’ Referenties Krawczyk PM, Eppink B, Essers J, et al. Mild hyperthermia inhibits homologous recombination, induces BRCA2 degradation, and sensitizes cancer cells to poly (ADP-ribose) polymerase-1 inhibition. Proc Natl Acad Sci USA 2011;108(24):9851-6. 1 Kuijpers AM, Mirck B, Aalbers AG, et al. Cytoreduction and HIPEC in the Netherlands: nationwide long-term outcome following the Dutch protocol. Ann Surg Oncol 2013;20(13):4224-30. 2 advertorial Immuuntherapie bij melanoom Het anti-CTLA-4-antilichaam ipilimumab is sinds een kleine 2 jaar op de markt voor de behandeling van patiënten met gemetastaseerd melanoom. De ervaringen met deze vorm van immuuntherapie zijn over het algemeen positief, melden dr. Jan Willem de Groot en prof. dr. John Haanen. De twee internist-oncologen vinden het een uitdaging om vooraf te kunnen inschatten wie baat heeft bij de behandeling. Eind vorig jaar riep het wetenschappelijke tijdschrift Science immuuntherapie bij kanker uit tot ‘doorbraak van het jaar 2013’.1 Die titel heeft de immuuntherapie met name te danken aan de recente successen die binnen dit vakgebied zijn geboekt met de zogeheten checkpoint blockers – middelen die bepaalde moleculaire checkpoints in het immuunsysteem blokkeren. Deze checkpoints zijn betrokken bij de negatieve feedbackloops van het afweer systeem, die in de gaten houden dat immuunresponsen niet uitmonden in schade aan gezond en/of lichaamseigen weefsel. Door het checkpoint te blokkeren kan de immuun reactie agressiever verlopen. Het idee achter de toepassing van deze middelen bij kanker is dat het afweersysteem hierdoor beter in staat is (gemetastaseerde) kankercellen effectief aan te vallen. 731NL14PR02125-01 Anti-CTLA-4 De eerste checkpoint blocker die heeft bewezen een posi tief effect te hebben op de overleving bij kanker is ipilimu mab.2 Dit middel is een zogeheten anti-CTLA-4-antili chaam. CTLA-4 is een eiwit dat tot expressie komt op het oppervlak van T-cellen. Activeren van CTLA-4 leidt tot een verminderde immuunrespons. Blokkeren van CTLA-4, zoals ipilimumab doet, leidt tot een sterkere immuunrespons. In 2010 publiceerden prof. dr. Stephen Hodi en collega’s in The New England Journal of Medicine resultaten van de MDX010-20-studie. Daaruit bleek dat een behandeling met ipilimumab bij patiënten met gemetastaseerd melanoom de mediane overleving verlengt van 6,4 maanden naar 10 maanden ten opzichte van behandeling met gp100. Ook de overleving op 12 en 24 maanden is gunstiger bij een be handeling met ipilimumab.2, 3 Mede op grond van de uitkomsten van deze studie hebben de FDA en EMA in 2011 een handelsvergunning afgegeven voor ipilimumab. Zeer recentelijk is de registratie voor het middel in Europa uitgebreid. Het mag nu ook als eerstelijns behandeling worden ingezet bij gemetastaseerd melanoom.3 Ervaringen met ipilimumab De Groot, internist-oncoloog bij Isala in Zwolle, heeft in de afgelopen jaren ruim 30 melanoompatiënten behandeld met ipilimumab. ‘De resultaten zijn wisselend. Ik kan een voorbeeld geven van een patiënt met een longmetastase die na 4 kuren ipilimumab al bijna 2 jaar stabiel en klachtenvrij is, maar ook een voorbeeld van een jonge vrouw die 6 maanden na de behandeling met ipilimumab weer progressie vertoonde en kort daarna overleed. De vrouw had tijdens de behandeling te maken met ernstige bijwerkingen: een colitis die uitmondde in een darmperfo ratie. De andere patiënt had amper bijwerkingen. Terwijl beide patiënten een vergelijkbare uitgangspositie hadden.’ Hiermee kaart De Groot de grootste uitdaging aan ten aanzien van inzetten van ipilimumab. ‘Ongeveer 1 op de 5 patiënten die je behandelt met ipili mumab heeft langdurig baat bij die behandeling’, stelt in ternist-oncoloog Haanen van het Antoni van Leeuwenhoek op grond van zijn persoonlijke ervaring bij ruim 200 pati ënten. ‘Die patiënten blijven nog jaren in leven – vaak zon der enige ziekteprogressie. We kunnen echter momenteel nog niet vooraf inschatten wélke patiënt dat van die 5 pati ënten is. Wat maakt de patiënten die een goede en langdu rige respons vertonen anders dan de anderen? Dat zouden we graag weten.’ ‘Het lijkt er in ieder geval op dat de kans op succes kleiner advertorial Dr. J.W.B. de Groot is als internist-oncoloog verbonden aan de Isala in Zwolle. Internist-oncoloog prof. dr. J.B.A.G. Haanen is hoofd van de afdeling Medische Oncologie van het Antoni van Leeuwenhoek in Amsterdam en hoogleraar Translationele immuuntherapie van kanker aan de Universiteit Leiden. John Haanen Jan Willem de Groot is als de LDH-waarde gelijk is aan of hoger is dan twee maal de bovenlimiet’, vult De Groot aan. ‘Verder hanteren we in de praktijk de criteria dat de patiënt een reële le vensverwachting moet hebben en in voldoende conditie moet zijn om de 4 kuren te doorstaan. Maar, zoals ik al aangaf, je kunt 2 patiënten hebben die allebei aan deze criteria voldoen en dan kan de behandeling bij de ene patiënt positief uitpakken en bij de andere negatief.’ Bijwerkingen goed managen Haanen: ‘Door CTLA-4 te blokkeren vergroot je de kans op auto-immuunachtige fenomenen. In de praktijk zien we die vooral optreden in de darm, huid, schildklier en hypofyse. Patiënten kunnen colitis ontwikkelen. Ook huidtoxiciteit komt geregeld voor.’ ‘Inmiddels hebben we geleerd hoe we met de bijwerkingen van ipilimumab moeten omgaan’, vertelt De Groot. ‘Dat is om te beginnen een kwestie van in het eigen centrum de boel goed regelen. In Zwolle werken wij veel samen met de internist-hematologen. Zij hebben ervaring met soort gelijke bijwerkingen in het kader van de graft-versus-host disease na beenmergtransplantatie. Daarnaast moet ieder een die betrokken is bij de behandeling van deze patiënten goed op de hoogte zijn welke bijwerkingen kunnen optre den bij een behandeling met ipilimumab én wanneer. De bijwerkingen treden namelijk soms pas op nadat de patiënt de 4 kuren zonder veel problemen heeft doorstaan. De behandeling met ipilimumab moet je daarom in ervaren handen houden.’ ‘Daarnaast is het belangrijk de patiënten goed te instrue ren’, vult Haanen aan. ‘Zij moeten weten welke klachten kunnen voorkomen en dat ze dan ook meteen contact moeten opnemen met het behandelend ziekenhuis. Al met al kunnen we de bijwerkingen bij de meeste patiënten nu goed managen.’ Combinaties immuuntherapie Sinds kort is de registratie voor ipilimumab uitgebreid. Het middel mag nu ook als eerstelijns behandeling w orden ‘Ongeveer 1 op de 5 patiënten blijft nog jaren in leven – vaak zonder enige ziekteprogressie’ ingezet bij patiënten met gemetastaseerd melanoom.3 Haanen: ‘Tot nu toe moesten de patiënten eerst een andere behandeling hebben gehad. Als de patiënt dan niet in aan merking kwam voor een BRAF-remmer, had je alleen da carbazine. Nu kunnen we die stap overslaan en de patiënt ongeacht BRAF-status meteen ipilimumab aanbieden.’ Wat de uiteindelijke plaats van ipilimumab gaat worden bij de behandeling van gemetastaseerd melanoom is nog niet helemaal duidelijk, stellen De Groot en Haanen. Haanen: ‘Er komen meer vormen van immuuntherapie aan.’ De Groot: ‘Combinaties van verschillende vormen van immuun therapie zijn daardoor denkbaar en worden momenteel onderzocht.’ Marten Dooper, wetenschapsjournalist Deze publicatie is mogelijk gemaakt dankzij Bristol-Myers Squibb. Referenties Couzin-Frankel J. Breakthrough of the year 2013: cancer immunotherapy. Science 2013;342(6165):1432-3. 1 Hodi FS, O’Day SJ, McDermott DF, et al. Improved survival with ipilimumab in patients with metastatic melanoma. N Engl J Med 2010;363(8):711-23. 2 SmPC ipilimumab (www.b-ms.nl). Zie verkorte SmPC verderop in deze uitgave. 3 30 medische oncologie april 2014 tekst: Michel van Dijk, wetenschapsjournalist beeld: Deborah van der Schaaf wetenschap Het gezamenlijke dossier levert data op die bruikbaar zijn voor wetenschappelijk onderzoek naar de laatste levensfase Zorgpad Stervens fase bestaat 10 jaar Voor patiënten betekent het Zorgpad Stervensfase minder zinloze medische interventies en een lagere symptoomlast, voor de nabestaanden een betere rouwverwerking en voor zorgverleners een groter gevoel van veiligheid. Ruim 120 zorginstellingen en thuiszorgorganisaties in Nederland maken tegenwoordig gebruik van het kwaliteitsinstrument, waarvan sinds kort ook een digitale versie is ontwikkeld. Sterfgevallenonderzoek 2010 Uit het Sterfgevallenonderzoek 2010: euthanasie en andere medische beslissingen rond het levenseinde, uitgevoerd door ZonMW, blijkt dat 42 procent van de gestorven patiënten thuis is overleden, 29 procent in een ziekenhuis, 26 procent in een verpleeghuis en 3 procent in een hospice. Onder kankerpatiënten is deze verdeling 55 procent thuis, 14 procent in een verpleeghuis, 21 procent in een ziekenhuis, 9 procent in een hospice en 1 procent overig. ‘De laatste dagen van een mensenleven zijn essentieel voor hoe die persoon en de zorg rondom hem wordt herinnerd door de nabestaanden.’ Dr. Lia van Zuylen, internist-oncoloog van het Erasmus MC in Rotterdam, benadrukt hoe belangrijk goede zorg in de stervensfase is. ‘Je kunt het nog zo goed hebben gedaan, als er in die laatste dagen veel narigheid is, of de familie heeft geen afscheid van de patiënt kunnen nemen, dan kleurt dat voor hen de gehele beleving van het ziekteproces.’ ‘Je hebt maar één kans om het goed te doen’, beaamt Ineke Lokker. ‘Dat is een verschil met veel andere fasen in de zorg. Daarbij heb je als zorgverlener vaak nog de mogelijkheid om fouten te corrigeren. In de stervensfase kan dat niet.’ De oncologieverpleegkundige en verplegingswetenschapper van het Erasmus MC hoopt op termijn te promoveren op onderzoek naar symp tomen in de palliatieve fase. Voor zorgverleners is het belastend als ze het gevoel hebben dat hun begeleiding tijdens de stervensfase tekort is geschoten, bijvoorbeeld doordat ze het over lijden van de patiënt niet of te laat zagen aankomen. Lokker: ‘Het kan voor hen zelfs een oorzaak voor een burn-out zijn wanneer deze begeleiding niet goed is verlopen.’ Herkennen omslagpunt Een derde van alle patiënten in deze fase overlijdt in het ziekenhuis en minder dan de helft thuis. Om de zorg voor al deze patiënten tijdens de stervensfase beter te laten verlopen én de kwaliteit ervan beter te kunnen evalueren, bestaat sinds 10 jaar het Zorgpad Stervensfase. Dit kwaliteitsinstrument is door artsen en verpleegkundigen van het Royal Liverpool University Hospital ontwikkeld onder de naam Liverpool Care Pathway for the dying patient (LCP). De LCP bestaat uit een checklist die als leidraad dient voor de zorg aan patiënten in hun laatste levensfase, zowel in zorgsettings als thuis. Medewerkers van het Erasmus MC en Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) vertaalden de LCP voor Nederlandse zorgverleners. ‘Uitgangspunt van het zorgpad is dat er een aanwijsbaar omslagpunt is waarop de stervensfase intreedt’, legt Van Zuylen uit. ‘Onze hypothese is dat zo’n omslagpunt bestaat, aan het eind van de palliatieve fase. Vanaf dat moment is het overlijden van de patiënt plotseling nabij en onomkeerbaar. Het is niet langer een kwestie van maanden of weken, maar van dagen. Het zijn vooral patiënten, hun naasten, verpleegkun 31 medische oncologie april 2014 ‘Artsen zijn eerder geneigd om tot het laatst door te gaan met behandelen’ digen en verzorgenden die dat moment voelen aan komen. Het kost artsen doorgaans meer moeite om dat omslagpunt te onderkennen; vermoedelijk omdat zij de patiënt minder vaak zien.’ Dat omslagpunt valt ook niet te ‘bewijzen’, vult Lokker aan. ‘Het hangt samen met een aantal gebeurtenissen die, als je ze bij elkaar optelt, daarop wijzen. De patiënt wordt bijvoorbeeld toenemend bedlegerig, eet en drinkt steeds minder en sluit zich ook steeds meer af van de buitenwereld. Fysieke aspecten, zoals een spitsere neus of een haperende ademhaling, wijzen eveneens op het naderende levenseinde. Dat zijn geen harde argumenten; het is eerder een fingerspitzengefühl. Artsen vinden het daarom soms ook lastig om erdoor te worden overtuigd.’ Zij zijn eerder geneigd om tot het laatst door te gaan met behandelen. Voor stervende patiënten zijn bloedprikken of röntgenfoto’s maken echter zinloos en belastend, legt Lokker uit. ‘Het levert niets meer op, terwijl de patiënt en zijn naasten in die laatste dagen wel wat anders aan hun hoofd hebben. De patiënt heeft rust nodig, met een kamer voor zichzelf waar hij familie en vrienden en misschien ook de pastoor of imam kan ontvangen. En soms moet hij tijd hebben om praktische zaken te regelen, zoals een testament of voogdij. Ik heb meegemaakt dat een patiënt op zijn sterfbed nog is getrouwd. Daarvoor moet rust en tijd zijn. Dan helpt het niet als iemand op de röntgenafdeling ligt, terwijl dat geen enkele zin meer heeft.’ Drie fasen In het Zorgpad Stervensfase worden drie fasen onderscheiden: de fase ‘beoordeling van het begin van de stervensfase’, de fase ‘beoordeling patiëntgebonden problemen’ en de fase ‘zorg na overlijden’. In de eerste fase stelt het behandelteam, bestaande uit (huis)arts en (thuiszorg)verpleegkundige, vast dat de stervensfase is begonnen. Van Zuylen: ‘Er volgt dan een gesprek met patiënt en familie. Samen met hen wordt doorgenomen welke zorg die laatste dagen wel of niet nodig is. Ò advertentie Een sprankje hoop voor patiënten met gemetastaseerd pancreascarcinoom Langere overleving voor meer patiënten met pancreascarcinoom1 Abraxane® (paclitaxel geformuleerd als albuminegebonden nanodeeltjes) in combinatie met gemcitabine is geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas.*2 * Monotherapie met Abraxane is ook geïndiceerd voor de behandeling van gemetastaseerde borstkanker bij volwassen patiënten bij wie de eerstelijnsbehandeling voor gemetastaseerde ziekte niet is aangeslagen en voor wie een standaardbehandeling met anthracycline niet is geïndiceerd. Abraxane® is een geregistreerd handelsmerk van Celgene Corporation. Verkorte productinformatie zie elders in deze uitgave. Referenties: 1. Von Hoff DD, et al.N Engl J Med. 2013;369(18):1691-703. 2. SmPC Abraxane. NL-ABR130034, versie 1, januari 2014 paclitaxel als albuminegebonden nanodeeltjes Dr. C. van Zuylen en M.E. Lokker Dr. C. van Zuylen, internist-oncoloog bij het Erasmus MC, is voorzitter van de landelijke kerngroep Zorgpad Stervensfase. Zij doet wetenschappelijk onderzoek op het gebied van palliatieve zorg, is verbonden aan het Kenniscentrum Palliatieve Zorg Rotterdam en participeert in het Europese project OPCARE 9, waarin op basis van wetenschappelijk onderzoek oplossingen worden gezocht voor knelpunten in de zorg voor kankerpatiënten in de laatste levensfase. M.E. Lokker is als oncologieverpleegkundige en verplegingswetenschapper verbonden aan het Erasmus MC en doet momenteel promotieonderzoek op het gebied van palliatieve zorg. Wat moet worden stopgezet en wat moet juist worden opgestart? Daarnaast inventariseert het behandelteam de wensen van patiënt en familie en worden praktische afspraken met hen gemaakt, bijvoorbeeld of de partner bij de patiënt wil blijven slapen.’ Het voornaamste onderdeel van de tweede fase vormt de vieruurlijkse controle van de patiënt. Van Zuylen: ‘Aan de hand van de in het zorgpad beschreven checklist – met daarin items als “de patiënt is pijnvrij”, “de ademhaling van de patiënt wordt niet bemoeilijkt door slijmvorming” en “aandacht voor het psychisch welbevinden van de patiënt en zijn naasten” – bieden de zorgverleners gerichte zorg aan de patiënt en zijn naasten. Elke vieruurlijkse controle wordt gerapporteerd in het dossier Zorgpad Stervensfase, dat het medisch en verpleegkundig dossier vervangt. De zorgverleners rapporteren gedurende de stervensfase dus in één gezamenlijk dossier. Dat levert data op die ook voor het wetenschappelijke onderzoek naar de stervensfase bruikbaar zijn.’ De laatste fase gaat over de steun die zorgverleners geven aan de nabestaanden nadat de patiënt is overleden. Daarbij hoort ook hoe de zorgverleners zélf hun zorgverlening tijdens de stervensfase hebben ervaren. Van Zuylen: ‘Het is goed dat ze met elkaar bespreken of de zorg is verlopen zoals ze hadden beoogd en wat er volgens hen een volgende keer zou kunnen worden verbeterd.’ Opbrengst kwaliteitsinstrument Het Zorgpad Stervensfase heeft in het afgelopen decennium veel opgeleverd. Lokker: ‘Onderzoek dat heeft plaatsgevonden in alle zorgsettings – in ziekenhuizen, verpleeghuizen, hospices en de thuissituatie – wijst uit dat het aantal belastende interventies erdoor is afgenomen, evenals de symptoomlast voor de patiënt. Daarnaast draagt het zorgpad bij aan een betere rouwverwerking. Nabestaanden zijn tevreden over de communicatie en kunnen het overlijden van hun naaste beter een plek geven.’ Ook zorgverleners zijn te spreken over het zorgpad. Van Zuylen: ‘Ze voelen zich erdoor gesteund doordat ze zich meer gerechtigd voelen om iets voor de patiënt te doen. Zo’n 120 zorginstellingen, van verpleeghuizen tot thuiszorgorganisaties, maken er inmiddels dankbaar gebruik van. Dat zegt genoeg.’ Lokker: ‘Overlijden is vaak hectisch, ook als je dat als hulpverlener al vaak hebt meegemaakt. Er is dan niets erger dan dat je iets over het hoofd ziet waarmee je de angst of pijn van de patiënt had kunnen verlichten. Met het zorgpad in de hand hoef je daarvoor niet langer bang te zijn.’ 33 medische oncologie april 2014 ‘Uitgangspunt van het zorgpad is dat er een aanwijsbaar omslagpunt is waarop de stervensfase intreedt’ Digitaal Zorgpad Stervensfase In 2011 ontwikkelden medewerkers van het IKNL, Erasmus MC en andere zorgverleners uit het veld een digitale versie van het Zorgpad Stervensfase. ‘Deze digitale versie is gebruiks vriendelijker dan het papieren dossier doordat de indeling overzichtelijker is’, legt Lokker uit. ‘Daarnaast sluit een digitaal zorgpad beter aan bij alle digitale ontwikkelingen in de zorg. We kunnen het straks bijvoorbeeld integreren in ons elektro nisch patiëntendossier.’ Het digitale zorgpad is nog niet breed beschikbaar voor alle zorginstellingen. Lokker maakt er echter al wel gebruik van bij haar promotieonderzoek naar het optimale vochtbeleid bij patiënten in de stervensfase. Van Zuylen: ‘Daarover bestaat internationaal veel discussie. Het beleid in Nederland is dat we patiënten die komen te overlijden niet kunstmatig vocht toe dienen per infuus. We denken dat we hen daarmee belasten omdat ze nog maar weinig vocht en voeding opnemen. In veel andere landen meent men echter dat vochttoediening het comfort van de patiënt wél kan bevorderen en mogelijk zelfs terminale onrust kan voorkomen. Voor geen van beide stand punten bestaat wetenschappelijke evidentie. Met dit onder zoek, dat dit jaar gereedkomt, hopen we beter inzicht daarin te krijgen.’ Meer informatie over het Zorgpad Stervensfase is te raadplegen op www.zorgpadstervensfase.nl. JEVTANA advertentie EEN STAP VERDER OVERLEVING VAN PROSTAATCARCINOOM NEEMT VERDER TOE Verbeter met Jevtana® de overleving van patiënten met gemetastaseerd hormoonresistent prostaatcarcinoom dat niet (meer) reageert op docetaxel. Mediane overleving neemt toe van 12,7 maanden naar 15,1 maanden1 Behoud van performance status1,2 Pijnrespons vergelijkbaar met mitoxantron2 Hanteerbare bijwerkingen; beperkte neuropathie1,2 1 De Bono et al. The Lancet 2010; 376:1147-1154 2 Oudard et al. Ann Oncol 2010, Abstract 871PD Voor verkorte productinformatie zie elders in dit blad. NL.CAB.12.01.03 • • • • tekst: Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist beeld: Deborah van der Schaaf kwaliteit 35 medische oncologie april 2014 letsel. Vanuit het perspectief dat wij, als professionals, de richtlijnen en criteria bepalen, was dat voor ons even schakelen. Er stonden uitstekende suggesties in, maar naar ons gevoel ook onhaalbare criteria, zoals de eis dat elke patiënt met hoofdpijn binnen 5 werkdagen moet worden gezien door een neuroloog. De Nederlandse gezondheidzorg zou binnen één week stagneren!’ Werkgroep Kwaliteitsbeleid Kwaliteitsdocument voor neuro-oncologie Patiënten en professionals hebben gezamenlijk nagedacht over kwaliteitscriteria voor de zorg voor patiënten met een hersentumor. Bij de wetenschappelijke verenigingen van alle betrokken disciplines ligt nu een conceptdocument met neuro-oncologische kwaliteits criteria ter goedkeuring. Volgens de opstellers zal dit uiteindelijk moeten worden gebruikt bij het bepalen van de centra die aan de kwaliteitsnormen voldoen. Het spreekt dus vanzelf dat zij niet over één nacht ijs zijn gegaan. De Landelijke Werkgroep Neuro-Oncologie (LWNO) stelt in samenwerking met diverse medisch specialismen richtlijnen op voor de meest voorkomende neuro-oncologische aandoeningen. ‘We weten niet in hoeverre die richtlijnen worden nageleefd en hebben weinig zicht op elkaars kwaliteiten’, aldus neuroloog dr. Jaap Reijneveld van het VUmc en AMC. Hij is voorzitter van de multidisciplinaire LWNO en één van de stuwende krachten achter de kwaliteitscriteria neuro-oncologie, die als volgt tot stand kwamen. Reijneveld: ‘In 2009 werden wij geconfronteerd met een set kwaliteitscriteria opgesteld door Cerebraal; de patiënten vereniging voor niet-aangeboren hersen Besloten werd met vertegenwoordigers van Cerebraal en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) rond de tafel te gaan zitten. Het eerste overleg, begin 2010, bleek buitengewoon constructief. Met ruggespraak van de LWNO is onder voor zitterschap van de Nijmeegse neuroloog dr. Anja Gijtenbeek de Werkgroep Kwaliteitsbeleid van start gegaan, met daarin vertegenwoordigers van Cerebraal, de NFK en het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL), dat dit initiatief logistiek ondersteunt, twee neurologen, twee in neuro-oncologie gespecialiseerde verpleegkundigen, een revalidatiearts, een neuro radioloog, twee neuropathologen, radio therapeuten, neurochirurgen en internist- oncologen. De volgende thema’s stonden centraal: • Welke structuur is er in ziekenhuizen nodig om neuro-oncologische patiënten adequaat te kunnen behandelen? Welke specialismen en hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen zijn benodigd? En welke multidisciplinaire overlegstructuur is benodigd? • Hoe is het behandelproces geregeld? Hoe lopen bijvoorbeeld de zorgpaden en hoe lang mogen patiënten wachten op hun diagnose? • En als derde en lastigste aspect: hoeveel patiënten moet men minimaal behandelen en hoe goed moet het behandelresultaat zijn? Wat is bijvoorbeeld de gemiddelde overleving? Reijneveld: ‘Heeft een afdeling geen gespecialiseerd verpleegkundige, dan zijn der gelijke kwaliteitscriteria een prima druk middel om daarvoor intern financiering te regelen.’ Het behandelvolume is een Ò advertentie Zaltrap. Blokkeert meer angiogene factoren om zo aan overleving te winnen ONZE KRACHT Maatwerk bij mCRC Productinformatie zie elders in deze uitgave. NL.AFL.13.10.06 HAAR TIJD Dr. J.C. Reijneveld en dr. F.Y.F.L. de Vos Dr. J.C. Reijneveld (links) is neuroloog bij zowel het VUmc als AMC in Amsterdam en voorzitter van de multidisciplinaire Landelijke Werkgroep Neuro- Oncologie (LWNO). Dr. F.Y.F.L. de Vos is internist- oncoloog bij het UMC Utrecht, lid van de LWNO en lid van de Werkgroep Kwaliteitsbeleid. ‘We gaan centra toetsen om te zien waar de knelpunten zitten’ belangrijk criterium. ‘Is de lat gelegd bij 50 hersenoperaties per jaar, terwijl een ziekenhuis nauwelijks 20 operaties haalt, dan kan de ingrijpende conclusie zijn dat dergelijke operaties niet langer in dat ziekenhuis kunnen worden uitgevoerd.’ Aansluiting bij SONCOS De in hersentumoren gespecialiseerde internist-oncoloog dr. Filip de Vos is verbonden aan het UMC Utrecht en heeft eveneens zitting in de Werkgroep Kwali teitsbeleid. ‘Neuro-oncologie is bij uitstek een vakgebied waarin we multidisciplinair samenwerken en ik ben heel blij dat dit kwaliteitsdocument er nu ligt. Het maakt mettertijd vastgeroeste praktijken bespreekbaar. Het is een “levend” document. We hebben afgesproken dat we centra gaan toetsen om te zien waar de knelpunten zitten. Op basis daarvan kunnen we verbeteradviezen geven. Ook hebben we contact met internist-oncoloog prof. dr. Koos van der Hoeven, voorzitter van Stichting Oncologische Samenwerking (SONCOS), en afgesproken aan te sluiten bij de algemene oncologische SONCOS-criteria. Om koppeling met het SONCOS-document mogelijk te maken dienen we ons huidige document te reduceren tot een puntsgewijs overzicht. Verder moeten we onderzoeken welke meetbare elementen universeel acceptabel en gemakkelijk registreerbaar zijn. De volgende stap wordt dan het registreren om de effecten te bepalen op de kwaliteit van zorg.’ Registratie glioblastomen ‘We bekijken nu met een aantal partners, waaronder IKNL, of we voor glioblastoom patiënten een registratieproject kunnen 37 medische oncologie april 2014 opzetten, vergelijkbaar met het systeem dat sinds kort bestaat voor melanoompatiënten in Nederland’, vertelt Reijneveld. ‘Ook bij glioblastomen gaat het om 600 à 700 nieuwe patiënten per jaar en de 5-jaarsoverleving is nauwelijks meer dan 10 procent. We zouden kunnen registeren wie in welk ziekenhuis radicaal wordt geopereerd en wat de gemiddelde overleving is. Je kunt dan kijken naar de status van landelijke zorg, maar de resultaten ook gebruiken om de 18 à 20 betrokken ziekenhuizen te vergelijken en een aanzet te geven tot concentratie.’ De Vos: ‘Voor glioblastomen is thans de standaardbehandeling chemoradiatie, waarbij 6 weken radiotherapie met gelijktijdige temozolomide wordt gevolgd door 6 uren 5-daags temzolomide elke 4 weken. Zo’n tablet temozolomide geeft weinig ernstige bijwerkingen. Neurologen kunnen dus, mits in goed overleg met een internist-oncoloog, temozolomide voorschrijven. Echter: nieuw aankomende medicatie, bijvoorbeeld de angiogeneseremmer bevacizumab, wordt nu uitsluitend voorgeschreven door internist-oncologen, omdat zij kunnen bouwen op ervaring bij andere tumorsoorten. Neurologen zien de standaardbehandeling en de zorgstructuur veranderen, maar hun rol in deze is wel degelijk bespreekbaar.’ Verder is ketenzorg meer op de voorgrond komen te staan, met de aanbeveling in alle betrokken ziekenhuizen een zorg coördinator te benoemen en een vast aanspreekpunt. De Vos: ‘Zorgcoördinatie behelst management van de organisatie en logistiek, bijvoorbeeld zorgen dat er geen vertragingen optreden. Dat kan de hoofd behandelaar doen of iemand verderop in de zorgketen. Bovendien is er voor de patiënt binnen kantoortijden een aanspreekpunt nodig. Sommige ziekenhuizen kiezen voor een poli-secretaresse en andere voor een gespecialiseerd verpleegkundige of de hoofdbehandelaar. We hebben een document opgesteld dat duiding geeft, maar laten daarin ook enige lokale vrijheid, want het is niet de bedoeling de hele organisatiestructuur overhoop te halen. We hebben afgesproken waaraan een hoofdbehandelaar moet voldoen, maar het ziekenhuis vult zelf in of dat een neurochirurg, radiotherapeut of neuroloog is, of dat het voor elke volgende fase een andere specialist is.’ Voorzichtig begin De LWNO is ingesteld vanuit het IKNL. De werk groep houdt zich bezig met de ontwikkeling van multidisciplinaire richtlijnen voor de diagnose, behandeling en zorg van patiënten met neuro-oncologische aandoeningen. Ook vormt de LWNO een forum voor kennisuitwisseling en voor het opzetten en uitvoeren van multicen trisch wetenschappelijk onderzoek. Eens per jaar organiseert de werkgroep een wetenschappe lijke dag waarop o nderzoeksresultaten worden uitgewisseld. Het lidmaatschap van de werk groep staat open voor alle bij de behandeling van neuro-oncologische patiënten betrokken zorgverleners, met name neurologen, neurochi rurgen, radiotherapeuten en internist-oncolo gen. In de LWNO zitten vertegenwoordigers uit alle IKNL-regio’s. Het secretariaat van de LWNO is bereikbaar via [email protected]. Omdat men niets wint bij een verdeeld neuro-oncologisch Nederland, richtte de werkgroep zich in deze verkennende fase eerst op de structuur en het proces, dus op wat er moet zijn en hoe een en ander te regelen – thema’s waarover relatief gemakkelijk consensus valt te bereiken. De enige huidige kwantificeerbare norm – dat centra jaarlijks minimaal 50 nieuwe patiënten dienen te bespreken – maakte meteen al veel discussie los. De Vos: ‘Als je als multidisciplinair team effectief ervaringen wilt delen omtrent hersentumoren, moet je gemiddeld één keer per week een nieuwe patiënt be spreken. Is dat voor een ziekenhuis onhaalbaar, dan is er de optie om een regionaal samenwerkingsverband op te zetten.’ Over de LWNO advertorial Trombose en kanker: een Siamese tweeling Het is bekend dat mensen met kanker een verhoogd risico lopen op trombo-embolieën. Bij de behandeling daarvan spelen de laagmoleculaire heparines de hoofdrol. Onduidelijk is hoe lang de behandeling moet worden voortgezet en met welk medicijn. Het is daarbij zoeken naar de optimale balans tussen de kans op recidieven, de kans op spontane bloedingen en de patiëntvriendelijkheid van de behandeling. Trombose en kanker – het lijkt wel een Siamese tweeling. Dat viel de Franse arts dr. Armand Trousseau (1801-1867) meer dan 100 jaar geleden al op. In zijn beroemde werk Clinique médicinale de l’Hôtel-Dieu de Paris (1865) schrijft hij dat hij bij lijkschouwingen opvallend vaak trombose ziet wanneer een patiënt aan kanker is overleden. De combinatie van kan ker en trombose gaat vervolgens de geschiedenis in als ‘het syndroom van Trousseau’. Het noodlot wil dat Trousseau in 1867 overlijdt aan maagcarcinoom; een diagnose die hij en kele maanden eerder bij zichzelf heeft gesteld, hiertoe op het spoor gezet door de tromboflebitis die zich bij hem open baarde. ‘Je suis perdu, une phlébite qui vient de se déclarer cette nuit ne me laisse plus aucun doute sur la nature de mon mal’ (‘Ik ben verloren. Een flebitis die zich afgelopen nacht heeft geopenbaard laat me geen twijfel over de aard van mijn ziekte’). Tumor beïnvloedt stollingssysteem Afhankelijk van het soort kanker, het stadium daarvan en de behandeling is de kans dat iemand met kanker trombose of een longembolie ontwikkelt 5 tot 60 procent. ‘Die nauwe re latie tussen trombose en kanker is toe te schrijven aan het feit dat kankercellen het stollingssysteem op diverse niveaus kunnen beïnvloeden’, legt internist prof. dr. Harry Büller uit. ‘Bij patiënten met de ziekte van Kahler, maar ook bij diverse andere tumoren, zie je bijvoorbeeld de hoeveelheid Von Willebrand-factor toenemen. Het bloed van mensen met kanker bevat ook meer micropartikels. Die micropartikels, afsnoeringen van celmembranen, kunnen stollingsbevorde rende factoren zoals tissuefactor bevatten. Dat laatste draagt niet alleen bij aan een verhoogde stollingsneiging van het bloed, maar ook aan de vorming van een fibrinenetwerk rond de tumorcellen. Dit netwerk hebben de tumorcellen nodig om de bloedvaten te stimuleren nieuwe uitlopers te vormen die de tumor van bloed kunnen voorzien. Omgekeerd gebruiken de tumoren de nieuwe bloedvaten om verder in het lichaam te metastaseren. Circulerende tumorcellen dragen op hun oppervlak bovendien eiwitten die binden aan de Von Willebrand-factor. Hierdoor kunnen tumorcellen onderdeel uitmaken van een trombus. Dat leidt ertoe dat de tumorcel wordt afgeschermd voor het immuunsysteem en meer kans heeft zich elders in het lichaam te nestelen en uit te groeien tot een metastase. Ten slotte zijn bij mensen met kanker ook verminderde activiteiten en bloedspiegels waargenomen van factoren die bijdragen aan het ontstollen van het bloed, zoals tissue factor pathway inhibitor, antitrombine en activated protein C. Daarnaast vergroten behandelingen als bestraling en chirurgie de stollingsneiging van het bloed.’ Voorspellend instrument Ondanks de duidelijke relatie tussen kanker en trombo- embolie is preventie lastig. Büller: ‘Studies hebben uitge wezen dat profylaxe met een laagmoleculaire heparine het risico op een symptomatische trombo-embolie halveert. De absolute frequentie van trombo-embolieën is in de meeste patiëntengroepen echter zodanig, dat je veel patiënten pre ventief moet behandelen om één geval van trombo-embolie te voorkomen. Terecht stellen veel internist-oncologen dan de vraag: waarom moet de patiënt zich dan, naast alle andere behandelingen, maandenlang dagelijks een injectie toedienen? Met bovendien een verhoogd bloedingsrisico. Er wordt nu wereldwijd gezocht naar een instrument waarmee je aan de hand van biomarkers en klinische parameters betrouwbaar kunt voorspellen bij welke patiënten het risico op trombo-embolie zodanig groot is, dat profylaxe zinvol is. Ik verwacht dat dit instrument binnen een paar jaar beschikbaar is.’ Laagmoleculaire heparines Meer duidelijkheid is er over het beleid als er bij een kanker patiënt trombo-embolie optreedt. Büller: ‘De standaard behandeling bestaat uit het toedienen van een laagmolecu advertorial Internist prof. dr. H.R. Büller is hoofd van de afdeling Vasculaire Geneeskunde van het AMC in Amsterdam en hoogleraar Inwendige geneeskunde, in het bijzonder de vasculaire geneeskunde. Hij is betrokken bij laire heparine gedurende minimaal 5 dagen. Sinds de CLOT-studie uit 20031 weten we dat het voortzetten van die behandeling gedurende 3 tot 6 maanden beter is dan een behandeling met een vitamine K-antagonist na de initiële be handeling met laagmoleculaire heparine. De laagmoleculaire heparine leidt in de tijd daarna tot een halvering van het aantal recidieven in vergelijking met de behandeling met een vitamine K-antagonist. En dat zonder significante toename van bloedingen.’ Vanaf dit punt houdt echter de duidelijkheid op. Büller: ‘De grote vraag in de praktijk is nu: wat moet je na die 3 tot 6 maanden doen? Is het nog zinvol om door te gaan met anti stolling? Er zijn geen studies die dit hebben onderzocht. In de praktijk kiezen behandelaren vaak voor doorgaan met anti stolling als er nog sprake is van een maligniteit. De vraag is dan: welk middel kies je? De laagmoleculaire heparines wor den toegediend via een injectie. Patiënten zien het meestal niet zitten om zichzelf nog langer dagelijks te moeten injec teren. Overstappen op een vitamine K-antagonist, die oraal kan worden ingenomen, betekent evenwel regelmatige con trole bij de trombosedienst. Bovendien vertonen de vitamine K-antagonisten meer interferentie met andere medicatie, bij voorbeeld chemotherapie of hormoontherapie die de patiënt nog krijgt. En bij een patiënt die veel last heeft van maag- darmklachten is een orale behandeling niet erg betrouwbaar. In Nederland hebben we geprobeerd uit te zoeken wat in de praktijk beter is: voortzetten van de antistolling na 6 maan den met een laagmoleculaire heparine of met een vitamine K-antagonist. Wegens een gebrekkige inclusie is die studie helaas stopgezet. We zijn nu overigens bezig een s tudie op te zetten waarin de behandeling met een laagmoleculaire hepa rine vergeleken gaat worden met nieuwe orale anticoagulantia.’ Heterogeniteit in handelen Het bovenstaande verklaart meteen waarom de diverse inter nationale richtlijnen over antistolling bij kanker2, 3, 4 op som mige punten van elkaar verschillen. De Nederlandse CBOrichtlijn5, tot stand gekomen onder voorzitterschap van Büller, beveelt aan een trombo-embolie bij kanker 6 maanden te behandelen met een laagmoleculaire heparine. Is de maligni teit na die 6 maanden niet genezen, dan beveelt de richtlijn aan antistolling voor te zetten met een vitamine K-antagonist. Büller: ‘Het gebrek aan harde gegevens over profylaxe, de duur daarvan en het beste middel daarbij laat ruimte voor subjectieve componenten in de richtlijn. Dat leidt vervolgens tot heterogeniteit in de dagelijkse praktijk. Uit een wereld wijde enquête6 die wij onlangs hebben uitgevoerd kwam die nationale en internationale studies, publicaties en richtlijnen op het gebied van trombose bij kanker. conclusie ook naar voren. Ruim 80 procent van de respon denten behandelt met een laagmoleculaire heparine. Van hen behandelt 60 procent met de maximale therapeutische dosis en de rest met een lagere dosis gedurende 3 tot 6 maanden. Wordt de behandeling daarna voortgezet, dan kiest 44 pro cent voor een laagmoleculaire heparine, 10 procent voor een vitamine K-antagonist en de rest beslist per patiënt tussen een laagmoleculaire heparine of vitamine K-antagonist.’ Marten Dooper, wetenschapsjournalist Deze publicatie is mogelijk gemaakt dankzij Leo Pharma. Referenties Lee AYY, Levine MN, Baker RI, et al. Low-molecular-weight heparin versus a coumarin 527 for the prevention of recurrent venous thromboembolism in patients with cancer. N Engl J Med 2003;349(2):146-53. 1 Lyman GH, Khorana AA, Kuderer NM, et al. Venous thromboembolism prophylaxis and treatment in patients with cancer: American Society of Clinical Oncology Clinical Practice Guideline Update. J Clin Oncol 2013;31(17):2189-204. 2 Mandalà M, Falanga A, Roila F; ESMO Guidelines Working Group. Management of venous thromboembolism (VTE) in cancer patients: ESMO Clinical Practice Guidelines. Ann Oncol 2011;22 suppl 6:vi85-92. 3 Farge D, Debourdeau P, Beckers M et al. International clinical practice guidelines for the treatment and prophylaxis of venous thromboembolism in patients with cancer. J Thromb Haemost 2013;11(1):56-70. 4 Richtlijn diagnostiek, preventieve en behandeling van veneuze trombo-embolie en secundaire preventieve arteriële trombose. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, 2008. 5 Kleinjan A, Aggrawal A, Van de Geer A, et al. A worldwide survey to assess the current approach to the treatment of patients with cancer and venous thromboembolism. Thromb Haemost 2013;110(5):959-65. 6 40 medische oncologie april 2014 BOM Plaatsbepaling van trastuzumab emtansine bij mammacarcinoom, dabrafenib bij melanoom en NAB-paclitaxel bij pancreascarcinoom Drie adviezen commissie BOM De leden van de commissie BOM bogen zich onlangs over de plaats van trastuzumab emtansine (T-DM1) bij de behandeling van het gemetastaseerd mammacarcinoom. Ook oordeelde de commissie over de plaats van de dabrafenib bij de behandeling van het BRAFgemuteerd melanoom en NAB-paclitaxel bij de behandeling van het gemetastaseerd pancreascarcinoom. NVMO-commissie BOM De NVMO-commissie ter Beoordeling van Oncologische Middelen (BOM) is in oktober 1999 door het NVMO-bestuur ingesteld met de opdracht ‘de klinische waarde van nieuwe geregistreerde geneesmiddelen, behandelmethoden en behandelindicaties op het gebied van de medische oncologie te beoordelen, met het doel te komen tot een betere landelijke afstemming binnen de beroepsgroep aangaande het toepassen van nieuwe en vaak kostbare geneesmiddelen in de oncologische praktijk’. De commissie beoordeelt een nieuw oncologisch middel wanneer er ten minste één wetenschappelijke publicatie over resultaten van een gerandomiseerde fase III-studie beschikbaar is, wanneer het middel in Europa is geregistreerd (European Medicines Agency) en – indien van toepassing – wanneer beoordeling door de Commissie Geneesmiddelen (CG) van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft plaatsgevonden. De leden van de NVMO-commissie BOM komen in principe 6 keer per jaar bijeen. De commissie publiceert haar adviezen in het NVMO-tijdschrift Medische Oncologie en plaatst ze op de NVMO-website. Alle uitgebrachte adviezen en beleidsdocumenten zijn in pdf-formaat online te raadplegen en downloaden via het online archief op de NVMO-website (www.nvmo.org/bom). De NVMO-commissie BOM communiceert in principe niet met producenten van geneesmiddelen over gepubliceerde adviezen. Commissieleden • Dr. J.M. (Martijn) Kerst, internist-hematoloog/-oncoloog, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam (voorzitter NVMO-commissie BOM) • Dr. F.A.L.M. (Ferry) Eskens, internist-oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam (secretaris NVMO-commissie BOM en bestuurslid NVMO) • Dr. L.V. (Laurens) Beerepoot, internist-oncoloog, St. Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg • Dr. W.E. (Edward) Fiets, internist-oncoloog, Medisch Centrum Leeuwarden • Prof. dr. A.J. (Hans) Gelderblom, internist-oncoloog, LUMC, Leiden (voorzitter NVMO) • Prof. dr. H.J. (Henk-Jan) Guchelaar, ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog, LUMC, Leiden • Dr. A.K.L. (An) Reyners, internist-oncoloog, UMC Groningen • Prof. dr. E.F. (Egbert) Smit, longarts, VUmc, Amsterdam (namens NVALT) • Dr. ir. H. (Harm) van Tinteren, statisticus, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam • Prof. dr. C.A. (Carin) Uyl-de Groot, hoogleraar Health technology assessment, Instituut voor Medical Technology Assessment, Erasmus Universiteit Rotterdam • Prof. dr. H.M.W. (Henk) Verheul, internist-oncoloog, VUmc, Amsterdam • B.E.P.J. (Birgit) Vriens, internist-oncoloog, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven • Dr. A.N.M. (Machteld) Wymenga, internist-oncoloog, Medisch Spectrum Twente, Enschede (vicevoorzitter NVMO) De NVMO-commissie BOM wordt ondersteund door ambtelijk secretaris T. (Thijs) van Vegchel; adviseur richtlijnen van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL), locatie Amsterdam. Correspondentie NVMO-commissie BOM: [email protected]. BOM 41 medische oncologie april 2014 T-DM1 bij gemetastaseerd mammacarcinoom Introductie Jaarlijks wordt in Nederland bij ongeveer 14.000 vrouwen de diagnose mammacarcinoom gesteld. Bij 15 procent van de invasieve mammacarcinomen is sprake van HER2-positiviteit die de prognose ongunstig beïnvloedt. Door het toevoegen van trastuzumab aan chemotherapie of endocriene therapie is de overleving van patiënten met een HER2-positief mammacarcinoom significant verbeterd. T-DM1 behoort tot de groep antilichaam-geneesmiddelconjugaten. Het middel betreft een geconjugeerd molecuul bestaande uit het antilichaam trastuzumab (T), dat is gekoppeld aan de cytotoxische stof emtansine (DM1); een derivaat van maytansine. T-DM1 kan met dezelfde affiniteit binden aan HER2 als trastuzumab, vervolgens wordt het middel in de HER2-positieve cel opgenomen, waarna emtansine in de cel wordt vrijgegeven. Het voordeel van deze aanpak is dat gezonde cellen minder worden blootgesteld aan DM1, waardoor bijwerkingen worden beperkt.1, 2 1. Kankersoort en lijn van behandeling In de te bespreken EMILIA-studie worden patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd HER2-positief mammacarcinoom en ziekteprogressie na eerdere behandeling met een taxaan en trastuzumab gerandomiseerd naar een behandeling met T-DM1 of capecitabine gecombineerd met lapatinib. Dit kan een eerstelijns of verderelijns behandeling in de gemetastaseerde setting betreffen.3 2. Vergelijking met de referentiebehandeling in Nederland De Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft een negatief advies afgegeven aangaande registratie en vergoeding van lapatinib indien gecombineerd met capecitabine. De NVMO-commissie BOM heeft in 2009 het advies gegeven dat er op basis van indirecte vergelijking tussen studies geen voorkeur is voor trastuzumab beyond progression boven een switch naar lapatinib.4 3. Methode en kwaliteit van de studie In deze fase III-studie werden in de periode van februari 2009 tot oktober 2011 in totaal 991 patiënten geïncludeerd in 213 centra gevestigd in 26 landen. Patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd HER2-positief mammacarcinoom en ziekte progressie na eerdere behandeling met een taxaan en trastuzumab werden 1:1 gerandomiseerd naar een behandeling met T-DM1 of capecitabine gecombineerd met lapatinib. Inclusiecriteria waren progressie tijdens of na de meest recente behandeling voor HER2-positief lokaal gevorderd mamma carcinoom of progressie binnen 6 maanden na behandeling in adjuvante setting, ECOG 0-1, ejectiefractie van minimaal 50 procent en een centraal bevestigde HER2-positieve tumorstatus (immuunhistochemie score 3+ of FISHgenamplificatie ≥ 2,0). De belangrijkste exclusiecriteria waren eerdere behandeling met T-DM1, lapatinib of capecitabine, minimaal graad 3 perifere neuropathie, symptomatische metastasen van centraal zenuwstelsel of behandeling hiervan binnen 2 maanden voor randomisatie, symptomatisch hartfalen, aritmie waarvoor behandeling, myocardinfarct of instabiele angina pectoris binnen 6 maanden voor randomisatie. De primaire eindpunten van de studie waren progressievrije overleving (PFS) op basis van onafhankelijke centrale review en totale overleving (OS). PFS werd gedefinieerd als de tijd van randomisatie tot geobjectiveerde progressie dan wel overlijden. OS werd gedefinieerd als de tijd van randomisatie tot over lijden. Secundaire eindpunten waren PFS beoordeeld door onderzoeker, objectief responspercentage, duur van respons en tijd tot progressie van symptomen. Patiënten in de lapatinib-capecitabine-groep kregen dagelijks lapatinib 1.250 mg, een keer daags gecombineerd met capecitabine 1.000 mg/m2, twee keer daags, oraal dag 1-14 in een 3-wekelijkse cyclus. Na staken van lapatinib kon capecitabine worden gecontinueerd en vice versa. Patiënten in de T-DM1groep kregen T-DM1 3,6 mg/kg lichaamsgewicht intraveneus elke 21 dagen. Uitstel van dosis, reductie of staken ten gevolge van toxiciteit werd gedefinieerd in het protocol. De behandeling werd gecontinueerd tot progressie van ziekte of onacceptabele toxiciteit. De studie had oorspronkelijk als primair eindpunt alleen PFS met een geplande studiegrootte van 580 patiënten. In oktober 2010 (data nog geblindeerd voor onderzoekers) werd een 42 medische oncologie april 2014 BOM amendement toegevoegd om ook OS als primair eindpunt te beoordelen, waardoor de totale studiegrootte werd uitgebreid naar 980 patiënten. De studie had een power van 90 procent om een hazard ratio (HR) van 0,75 voor progressie of overlijden vast te stellen in het voordeel van T-DM1 en een power van 80 procent om een HR van 0,80 vast te stellen voor overlijden, met een tweezijdig significantieniveau van 5 procent. 4. Effectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van behandeling De patiëntkarakteristieken bij start van de studie waren in beide behandelarmen gelijk. De mediane follow-up was 13 maanden. De mediane progressievrije overleving steeg van 6,4 maanden in de lapatinib-capecitabine-groep naar 9,6 maanden in de T-DM1-groep (HR: 0,65; 95% CI: 0,55-0,77; P < 0,001). De eerste interim-analyse van OS (233 overlijdens) geeft een HR van 0,62 (95% CI: 0,48-0,81; P = 0,0005). Dit verschil was echter niet significant op basis van de vooraf gestelde drempel voor significantie bij de eerste interim-analyse. Bij de tweede interim-analyse van de OS (331 overlijdens, mediane follow-up van 19 maanden) steeg de mediane overleving van 25,1 maanden in de lapatinib-capecitabine-groep naar 30,9 maanden in de T-DM1-groep (HR 0,68; 95% CI: 0,55-0,85; P < 0,001). De 1-jaarsoverleving bedroeg 85 procent in de T-DM1-groep en 78 procent in lapatinib-capecitabine-groep. Na 2 jaar waren deze percentages respectievelijk 65 en 52 procent. Het secundaire eindpunt PFS (beoordeeld door onderzoeker) bedroeg 9,4 maanden in de T-DM1-groep en 5,8 maanden in de lapatinib-capecitabine-groep (HR 0,68; 95% CI: 0,55-0,85; P < 0,001), het responspercentage 43,6 versus 30,8 procent (P < 0,001) en de mediane duur van respons 12,6 versus 6,5 maanden. De tijd tot symptoomprogressie was 7,1 maanden in de T-DM1-groep versus 4,6 maanden in de lapatinib-capecitabine-groep (HR 0,80; 95% CI: 0,67-0,95; P = 0,012). In de lapatinib-capecitabine-groep werden vaker dosisreducties toegepast dan in de T-DM1-groep: bij lapatinib en capecitabine respectievelijk 27 en 53,4 procent versus 16,3 procent. Ernstige bijwerkingen werden door 88 patiënten (18 procent) in de lapatinib-capecitabine-groep gerapporteerd en door 76 patiënten (15,5 procent) in de T-DM1-groep. De incidentie van graad 3-4 bijwerkingen was groter in de laptinib-capecitabine-groep (57,0 versus 40,8 procent); voornamelijk werd meer diarree en palmoplantaire erytrodysesthesie gerapporteerd (respectievelijk 20,7 procent en 16,4 procent). De meest gerapporteerde graad 3-4 bijwerkingen in de T-DM1-groep waren trombocytopenie (12,9 procent), stijging van ASAT (4,3 procent) en stijging van ALAT (2,9 procent). Trombocytopenie graad 3-4 werd voornamelijk tijdens de eerste twee cycli gerapporteerd; na dosisaanpassing kon de meerderheid van de pa tiënten de behandeling continueren en slechts bij 2 procent werd om deze reden T-DM1 gestaakt. Bij de meerderheid van de patiënten bleef de linkerventrikel ejectiefractie boven de 45 procent (97,1 procent in T-DM1groep en 93 procent in lapatinib-capecitabine-groep). In de T-DM1-groep ontwikkelde 1 patiënt een systolische linkerventrikeldisfunctie graad 3. Het aantal overlijdens ten gevolge van de behandeling anders dan progressie van ziekte was 5 in totaal: 4 in de lapatinib-capecitabine-groep (cardiale oorzaak, multi-orgaanfalen, coma en hydrocephalus) en 1 overlijden in de T-DM1-groep (metabole encefalopathieën na progressie centraal zenuwstelsel). Samenvattend De resultaten van de in deze publicatie besproken studie tonen de effectiviteit aan van T-DM1 bij patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd HER2-positief mammacarcinoom met ziekteprogressie na eerdere behandeling met een taxaan en trastuzumab. De effecten op de primaire eindpunten PFS en OS voldoen aan de PASKWIL-criteria: stijging van de mediane PFS met 3,2 maanden (6,4 maanden in de lapatinib-capecitabinegroep versus 9,6 maanden in de T-DM1-groep), met een HR van 0,65 (95% CI: 0,55-0,77; P < 0,001) na follow-up van 13 maanden. Er was sprake van een stijging van de mediane OS met 5,8 maanden: 25,1 maanden in de lapatinib-capecitabinegroep versus 30,9 maanden in de T-DM1-groep (HR: 0,68; 95% CI: 0,55-0,85; P < 0,001). De toxiciteit is relatief beperkt en hanteerbaar. 5. Kosten De aanbevolen dosering T-DM1 is 3,6 mg/kg, toe te dienen elke 21 dagen. Bij het gebruik van 3 ampullen van 100 mg en een gemiddeld lichaamsgewicht van 75 kg bedragen de behandelkosten omgerekend 7.452 euro per 4 weken. Conclusie Bij patiënten met lokaal gevorderd of gemetastaseerd HER2positief mammacarcinoom en ziekteprogressie na eerdere behandeling met een taxaan en trastuzumab is T-DM1 in vergelijking met lapatinib gecombineerd met capecitabine volgens de PASKWIL-criteria een effectieve behandeling met aangetoonde winst in PFS en OS van respectievelijk 3,2 maanden (HR: 0,65; 95% CI: 0,55-0,77; P < 0,001) en 5,8 maanden (HR: 0,68; 95% CI: 0,55-0,85; P < 0,001) en een beperkte en hanteerbare toxiciteit. BOM Palliatief, effectiviteit • winst progressievrije overleving • winst totale overleving Bijwerkingen • lethaal < 5% • acuut, ernstig < 25% • chronisch < 10% Kwaliteit van leven • geen ernstige deterioratie medische oncologie april 2014 6,4 vs 9,6 maanden HR: 0,65 (95% CI: 0,55-0,77; P < 0,001) 25,1 vs 30,9 maanden HR: 0,68 (95% CI: 0,55-0,85; P < 0,001) + + + + < 1% onbekend + + ? onbekend ? Impact van behandeling • acceptabele behandellast + Level of evidence 1 fase III-studie Kosten € 7.452 euro per 4 weken Tabel 1. Resultaten van de EMILIA-studie afgezet tegen de PASKWIL-criteria. Referenties T-DM1 Lewis Phillips GD, Li G, Dugger DL, et al. Targeting HER2-positive breast cancer with trastuzumab-DM1, an antibody-cytotoxic drug conjugate. Cancer Res 2008 15;68(22):9280-90. 1 Junttila TT, Li G, Parsons K, et al. Trastuzumab-DM1(T-DM1) retains all the mechanisms of action of trastuzumab and efficiently inhibits growth of lapatinib insensitive breast cancer. Breast Cancer Res Treat 2011;128(2):347-56. 2 Verma S, Miles D, Gianni L, et al. Trastuzumab emtansine for HER2-positive advanced breast cancer. N Engl J Med 2012;367(19):1783-91. 3 Tjan-Heijnen VCG, Kerst JM, Eskens FALM, et al; NVMO-commissie BOM. Trastuzumab ‘beyond progression’ bij HER2-positief mammacarcinoom. Med Oncol 2009;12(5):37-9. 4 43 + advertentie Meer dan 7 jaar ervaring 200.000 patiënten behandeld* e in 1 lijn R ijs lines 2012 1 de el 1A be Lev w , ESMO gui CC SUTENT® Onovertroffen in effectiviteit, bewijs en ervaring 1,2 mRCC • Mediane overleving van meer dan 2 jaar bij de 1e lijnsbehandeling van mRCC met Sutent 3,4 • Objectief responspercentage(ORR) 47% 3,4 14.SUM.21.22 • Sutent is ook geregistreerd voor GIST (na falen van imatinib) en PancreasNET 5 Elke dag telt BOM 45 medische oncologie april 2014 Dabrafenib als monotherapie voor de behandeling van het niet-resectabel of gemetastaseerd melanoom met een BRAF-V600-mutatie Introductie Patiënten met een gemetastaseerd melanoom hebben een slechte prognose en tot voor kort waren de systemische behandelopties beperkt. In 2012 oordeelde de commissie BOM positief over de BRAF-kinaseremmer vemurafenib.1 Bij ongeveer 50 procent van de patiënten met een gemetastaseerd melanoom is er sprake van een BRAF-mutatie. Hierdoor ontstaat een constitutieve activering downstream van het MAP-kinasepad, met uiteindelijk activering van ERK. In 80 tot 90 procent van de gevallen is er sprake van een V600E-mutatie en in 10 tot 20 procent van een V600K-mutatie. Andere V600mutaties zijn zeldzaam. Vemurafenib geeft in fase III-onderzoek in vergelijking met dacarbazine, bij niet eerder behandelde patiënten met een irresectabel of gemetastaseerd melanoom en een aangetoonde BRAF-V600E-mutatie, een significante verbetering van zowel totale overleving (OS) (HR: 0,37; 95% CI: 0,26-0,55; P < 0,001) als progressievrije overleving (PFS) (5,3 versus 1,6 maanden; HR: 0,26; 95% CI: 0,20-0,33; P < 0,001), met een acceptabele toxiciteit. Dabrafenib is recentelijk geregistreerd voor hetzelfde indicatiegebied als vemurafenib. Fase II-onderzoek met dabrafenib toonde een responskans van 59 procent (95% CI: 48,2-70,3) en een mediane overleving van 13,1 maanden voor patiënten met een melanoom met een V600E-mutatie. Patiënten met een melanoom met een V600K-mutatie hadden een responskans van 13 procent (95% CI: 0-28,7) en een mediane overleving van 12,9 maanden.2 1. Kankersoort en lijn van behandeling Dabrafenib is geregistreerd als monotherapie voor de behandeling van het irresectabel of gemetastaseerd melanoom met een BRAF-V600-mutatie. De in deze publicatie besproken fase IIIstudie betreft een eerstelijns behandeling van patiënten met een irresectabel of gemetastaseerd melanoom en een BRAF-V600E-mutatie.3 2. Vergelijking met de referentiebehandeling in Nederland Dabrafenib wordt in de hier besproken fase III-studie, evenals het eerder besproken vemurafenib, vergeleken met dacarbazine. Ten tijde van de inclusie van de studie (2010-2011) was dit voor Nederland een goede reflectie van de behandeling van patiënten met een gemetastaseerd of irresectabel melanoom. 3. Methode en kwaliteit van de studie Hauschild en collega’s beschrijven de resultaten van een multicentrische fase III-studie (open label) waarin 250 patiënten met een irresectabel of gemetastaseerd melanoom met een BRAF-V600E-mutatie in een verhouding 3:1 werden gerandomiseerd tussen tweemaal daags 150 mg dabrafenib per os of intraveneus dacarbazine 1.000 mg/m2 elke 3 weken. De BRAFmutatiestatus werd centraal bepaald. Eerdere systemische therapie anders dan interleukine-2 (IL-2) was niet toegestaan. Patiënten met hersenmetastasen werden toegelaten, mits klachtenvrij en ten minste 3 maanden na chirurgie of stereotactische radiotherapie. Overige inclusie criteria waren een goede performancescore (WHO 0-1) en een adequate hematologische, lever-, nier- en cardiale functie. Chirurgie, radiotherapie of IL-2-behandeling was niet toegestaan in de 4 weken voorafgaand aan randomisatie. Stratificatie vond plaats naar TNM-stadium (M0 tot M1b versus M1c). Responsevaluaties werden verricht door middel van CT 6 en 12 weken na het starten van de behandeling en vervolgens elke 9 weken. Alle scans werden centraal herbeoordeeld door een geblindeerde independent review committee (IRC). Patiënten behandeld met dacarbazine mochten overstappen op dabrafenib indien progressie van ziekte was bevestigd door de IRC (cross-over). Primair eindpunt van de studie was PFS beoordeeld door de behandelaar. Secundaire eindpunten waren PFS beoordeeld door de IRC, OS, objectieve responskans volgens RECISTcriteria beoordeeld door behandelaar en IRC, PFS na 46 medische oncologie april 2014 BOM c ross-over, responsduur, kwaliteit van leven, veiligheid en verdraagbaarheid. Effectiviteitsanalyses werden verricht op alle gerandomiseerde patiënten (intention to treat). Veiligheidsanalyses werden verricht op alle gerandomiseerde patiënten die ten minste één dosis studiemedicatie ontvingen. De studie was opgezet om met een power van 99,7 procent met een eenzijdige significantie van 0,02 een verschil in PFS van 4 maanden (mediaan 2 maanden voor dacarbazine en mediaan 6 maanden voor dabrafenib) aan te tonen. Hiervoor waren 200 patiënten nodig en 102 events. Inclusie vond plaats tussen 23 december 2010 en 1 september 2011. De gepubliceerde analyses zijn gebaseerd op de data beschikbaar op 19 december 2011. Op het moment van analyse waren respectievelijk 57 en 22 procent van de patiënten in de dabrafenib-groep en dacarbazine-groep nog onder behandeling. 4. Effectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van de behandeling Het primaire eindpunt van de studie, PFS beoordeeld door de behandelaar, was 2,4 maanden langer in de dabrafenib-groep (5,1 maanden) dan in de dacarbazine-groep (2,7 maanden) (HR: 0,30; 95% CI: 0,18-0,51; P < 0,0001). Ook de PFS beoordeeld door de IRC toont een significant voordeel voor dabrafenib (6,7 versus 2,9 maanden; HR: 0,35; 95% CI: 0,20-0,61). De studie toont een niet-significant verschil in OS in het voordeel van dabrafenib (HR: 0,61; 95% CI: 0,25-1,48). Aangeven wordt dat de interpretatie van de OS-data beperkt is door de korte follow-up (mediaan 5 maanden voor de dabrafenibgroep) en door de mogelijkheid van cross-over naar dabrafenib voor patiënten met ziekteprogressie onder dacarbazine. Responskansen waren hoger in de dabrafenib-groep (50 procent, waarvan 3 procent complete remissie) dan in de dacarbazine-groep (6 procent, waarvan 1 procent complete remissie). De mediane responsduur in de dabrafenib-groep was 5,5 maanden. In de dacarbazine-groep werd de mediane responsduur nog niet bereikt. In totaal 28 patiënten (44 procent) uit de dacarbazine-groep zijn na progressie overgegaan op behandeling met dabrafenib. Ten tijde van de analyse hadden 13 van deze patiënten (46 procent) een partiële respons onder dabrafenib. De behandeling met dabrafenib werd over het algemeen goed verdragen. De meest frequent optredende bijwerkingen (graad 2 of hoger) waren hyperkeratose (13 procent), palmair-plantaire e rythrodysesthesie (8 procent), koorts (11 procent), vermoeidheid (6 procent), hoofdpijn (5 procent) en artralgie (5 procent). In totaal 12 patiënten (6 procent) hadden een kera- toacanthoom of plaveiselcelcarcinoom van de huid. Graad 3-4 bijwerkingen waren ongebruikelijk (voor ieder gemeten item < 5 procent). Fototoxische reacties traden bij 3 procent van de patiënten op. Bij 28 procent van de patiënten behandeld met dabrafenib was een dosisreductie nodig. Bij 3 procent werd de behandeling met dabrafenib gestaakt vanwege bijwerkingen. Data over de kwaliteit van leven worden niet gerapporteerd in de publicatie. Het registratierapport van de European Medicines Agency (EMA) spreekt van vergelijkbare scores voor de kwaliteit van leven tussen de twee behandelarmen en van beduidend betere scores met betrekking tot rol functioneren, sociaal functioneren en vermoeidheid in de dabrafenib-groep dan in de dacarbazine-groep.4 Samenvattend De resultaten van de in deze publicatie besproken gerandomiseerde fase III-studie tonen een significant verlengde PFS aan van dabrafenib ten opzichte van dacarbazine in de eerste lijn bij fitte patiënten met een irresectabel of gemetastaseerd melanoom met een aangetoonde BRAF-V600E-mutatie. Ondanks de nog korte follow-up is er sprake van een risico reductie van 70 procent op progressie (2,4 maanden; HR: 0,30; 95% CI: 0,18-0,51; P < 0,0001). Er wordt geen winst in overleving aangetoond. Dit wordt verklaard vanuit de korte follow-up en de mogelijkheid van cross-over naar dabrafenib voor patiënten met ziekteprogressie onder dacarbazine. Behandeling met dabrafenib na eerdere behandeling met dacarbazine geeft een kans op respons die vergelijkbaar is met de responskans op eerstelijns dabrafenib: respectievelijk 46 en 50 procent. De toxiciteit van dabrafenib bestaat uit met name hyperkeratose, palmair-plantaire erythrodysesthesie, koorts, vermoeidheid, hoofdpijn en artralgie. Dit leidde tot een dosisaanpassing bij 28 procent van de patiënten. De toxiciteit lijkt overigens goed hanteerbaar. De effectiviteit van dabrafenib lijkt in dezelfde orde van grootte als die van vemurafenib. Echter: de beide middelen zijn onderling niet vergeleken. Met betrekking tot de bijwerkingen lijkt er verschil te zijn: vemurafenib geeft vaker fototoxische reacties en cutane tumoren, en dabrafenib geeft vaker koorts. In tegenstelling tot de inclusiecriteria van de hier besproken fase III-studie is de registratie van dabrafenib niet beperkt tot alleen melanomen met een BRAF-V600E-mutatie. Mede op grond van de in de inleiding genoemde fase II-studie stelt de registratieautoriteit dat er voldoende bewijs is om de bredere indicatie ‘V600mutatie’ te ondersteunen. Echter: dabrafenib lijkt minder actief bij melanomen met een V600K-mutatie dan bij melanomen met een V600E-mutatie.2 BOM 47 medische oncologie april 2014 Palliatief, effectiviteit • winst progressievrije overleving > 2 maanden / HR < 0,7 • mediane overleving > 2 maanden / HR < 0,7 5,1 vs 2,7 maanden HR: 0,30; 95% CI: 0,18-0,51; P < 0,0001 HR: 0,61; 95% CI: 0,25-1,48 (korte follow-up, cross-over) + Bijwerkingen • lethaal < 5% • acuut, ernstig < 25% • chronisch beperkend < 10% 0% < 5% onbekend (te korte follow-up) + + ? - Kwaliteit van leven • geen ernstige deterioratie ? Impact van behandeling • acceptabele behandellast + Level of evidence 1 fase III-studie Kosten € 8.074 voor 4 weken behandeling + Tabel 1. Studieresultaten dabrafenib versus dacarbazine afgezet tegen de PASKWIL-criteria. 5. Kosten De aanbevolen dosering dabrafenib is tweemaal daags 150 mg. De medicijnkosten bedragen 8.074 euro per 28 dagen. Ter vergelijking: de medicijnkosten van 28 dagen behandeling met tweemaal daags 960 mg vemurafenib bedragen 8.972 euro (bron: www.medicijnkosten.nl; peildatum januari 2014) Conclusie De resultaten van deze studie kunnen volgens de PASKWILcriteria worden beoordeeld. Bij patiënten met een irresectabel of gemetastaseerd melanoom en een aangetoonde BRAFV600E-mutatie geeft behandeling met dabrafenib in vergelijking met dacarbazine een significante verbetering van de progressievrije overleving (5,1 versus 2,7 maanden; HR: 0,30; 95% CI: 0,18-0,51; P < 0,0001), met een acceptabele toxiciteit. Referenties dabrafenib Kerst JM, Eskens FALM, Gelderblom AJ, et al; NVMO-commissie BOM. Vemurafenib als eerstelijns behandeling van het gemetastaseerd melanoom met een BRAFV600E-mutatie. Med Oncol 2012;15(2):23-7. 1 Ascierto PA, Minor D, Ribas A, et al. Phase II trial (BREAK-2) of the BRAF inhibitor dabrafenib (GSK2118436) in patients with metastatic melanoma. J Clin Oncol 2013;31(26):3205-11. 2 Hauschild A, Grob JJ, Demidov LV, et al. Dabrafenib in BRAF-mutated metastatic melanoma: a multicentre, open-label, phase 3 randomised controlled trial. Lancet 2012;380(9839):358-65. 3 CHMP assessment report Tafinlar. EMA/CHMP/242419/2013 (www.ema.europa.eu). Londen, 27 juni 2013. 4 advertentie De evolutie van targeted therapy voor HER2+ mBC1,2 Kadcyla® (trastuzumab-emtansine/T-DM1): vernieuwing in de behandeling van uw patiënt met HER2+ mBC vanaf de tweede lijn1,2 ● Kadcyla is een Antibody Drug Conjugate (ADC) gericht tegen HER2. Het bevat het potente cytostaticum DM1, gekoppeld aan trastuzumab en geeft HER2-gerichte cytotoxiciteit3,4 ● Kadcyla geeft significante verbetering van de Progressievrije Overleving (PFS) en Overall Survival (OS) ten opzichte van capecitabine + lapatinib2 - PFS: 9,6m vs 6,4m (HR 0,65 (95% BI;0,55-0,77) P<0,001) - OS: 30,9m vs 25,1m (HR 0,68 (95% BI;0,55-0,85) P<0,001) ● De meest voorkomende graad 3 en 4 bijwerkingen van Kadcyla zijn: trombocytopenie, vermoeidheid, verhoogde transaminasespiegels, anemie, hypokaliëmie, musculoskeletale pijn en neutropenie4 Indicatie: Kadcyla (trastuzumab-emtansine) is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met HER2-positieve, niet-reseceerbare, lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker die eerder trastuzumab en een taxaan, afzonderlijk of in combinatie, hebben ontvangen. Patiënten dienen eerdere therapie te hebben ontvangen voor gevorderde ziekte, of een recidief te hebben ontwikkeld tijdens of binnen zes maanden na het voltooien van adjuvante therapie. ▼ Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Referenties: 1. Murphy CG, Morris PG. Recent advances in novel targeted therapies for HER2positive breastcancer. Anticancer Drugs. 2012 Sep;23(8):765-76. 2. Verma S, etal. Trastuzumab emtansine for HER2-positive advanced breast cancer N Engl J Med. 2012 Nov 8;367(19):1783-91. 3. Junttila TT, Li G, Parsons K, Phillips GL, Sliwkowski MX. Trastuzumab-DM1 (T-DM1) retains all the mechanisms of action of trastuzumab and efficiently inhibits growth of lapatinib insensitive breast cancer. Breast Cancer Res Treat. 2011 Jul;128(2):347-56. 4. SPC Kadcyla 2013. Verkorte productinformatie: zie elders in deze uitgave. KAD1312003 De eerste ADC voor HER2+ mBC BOM 49 medische oncologie april 2014 NAB-paclitaxel bij de behandeling van het gemetastaseerd pancreascarcinoom Introductie NAB-paclitaxel is nanoparticle albumin-bound paclitaxel, waarbij albumine wordt gebruikt als drager van paclitaxel in plaats van gepolyethyleerde castorolie (Cremophor EL®/ ethanol). Voordelen van NAB-paclitaxel ten opzichte van ‘gewoon’ paclitaxel zijn het overbodig zijn van het gebruik van premedicatie, een kortere infusieduur en hogere afgifte in de tumor, vooral in aanwezigheid van het albuminebindende eiwit SPARC (secreted protein acidic rich in cysteine). In preklinische studies met NAB-paclitaxel werd ook de intratumorale concentratie van gemcitabine verhoogd.1, 2 1. Kankersoort en lijn van behandeling Er zijn resultaten verschenen van een fase III-studie waarin de behandeling met NAB-paclitaxel gecombineerd met gemcitabine werd vergeleken met monotherapie met gemcitabine bij de eerstelijns behandeling van het gemetastaseerd pancreascarcinoom.3 2. Vergelijking met de referentiebehandeling in Nederland De laatste Nederlandse richtlijn, gepubliceerd in 2011, stelt dat bij patiënten met een primair lokaal irresectabel of gemetastaseerd pancreascarcinoom een behandeling met gemcitabine dient te worden overwogen.4 De controle-arm in de studie met NAB-paclitaxel is derhalve een adequate referentiebehandeling. Echter: in datzelfde jaar verschenen resultaten van een fase IIIstudie waarin een behandeling met FOLFIRINOX bij fitte pa tiënten met een gemetastaseerd pancreascarcinoom een over levingsvoordeel liet zien van 4,3 maanden (HR: 0,57; 95% CI: 0,45-0,73; P < 0,001) ten opzichte van gemcitabine, met hanteerbare toxiciteit.5 Deze combinatietherapie wordt thans in de huidige praktijk ook gebruikt bij deze patiëntencategorie. 3. Methode en kwaliteit van de studie De studie van Von Hoff en collega’s is een gerandomiseerde, multicentrische studie (open label), waarin tussen mei 2009 en april 2012 in totaal 861 patiënten werden geïncludeerd in 151 centra verspreid over 11 landen. De patiënten met een histologisch of cytologisch bewezen en meetbaar gemetastaseerd pancreascarcinoom waren ten minste 18 jaar oud en hadden een Karnofsky Performance Score (PS) hoger of gelijk aan 70. De metastasen waren binnen 6 weken voor inclusie vastgesteld. Als patiënten in de adjuvante setting waren behandeld met gem citabine of 5-fluorouracil in combinatie met radiotherapie, dan moest deze behandeling meer dan 6 maanden geleden zijn. Patiënten die in de adjuvante setting met alleen chemotherapie waren behandeld konden niet participeren. Andere inclusie criteria waren een adequate nier- en leverfunctie en beenmergreserve. De patiënten werden gerandomiseerd (1:1) voor behandeling met NAB-paclitaxel (125 mg/m2 intraveneus in 30-40 minuten) gevolgd door gemcitabine 1.000 mg/m2 intraveneus op dag 1, 8, 15, 29, 36 en 43 óf gemcitabine-monotherapie 1.000 mg/m2 intraveneus wekelijks 7 van de 8 weken. De vervolgbehandeling werd in beide armen gegeven op dag 1, 8 en 15 in een cyclus van 4 weken en werd gecontinueerd tot ziekteprogressie of onacceptabele bijwerkingen. Er was geen mogelijkheid tot cross-over. Er werd gestratificeerd voor PS, aanwezigheid van levermeta stasen en geografische regio. Beeldvormend onderzoek (beoordeeld volgens RECIST 1.0) en meting van het CA 19-9-gehalte vond plaats voor de start van de studie en daarna iedere 8 weken. Het beeldvormend onderzoek werd ook door onafhan kelijke onderzoekers beoordeeld. Het primaire eindpunt van de studie was totale overleving (OS). Secundaire eindpunten waren progressievrije overleving (PFS) op basis van onafhankelijke beoordeling van de beeldvorming en response rate (RR). Bijwerkingen werden gescoord volgens NCI-CTC 3.0-criteria. De studie werd ontworpen om met 90 procent power en een tweezijdige alfa van 0,049 een HR op overlijden van 0,769 voor de combinatietherapie versus de monotherapie te kunnen detecteren. Hiervoor waren 842 patiënten en 608 events nodig. 4. Effectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van behandeling De groepen waren vergelijkbaar met betrekking tot baseline karakteristieken. In totaal 421 patiënten werden met NABpaclitaxel en gemcitabine behandeld (combinatietherapie) en 402 met gemcitabine alleen (monotherapie). De mediane overleving was 8,5 maanden (95% CI: 7,89-9,53) voor de combinatietherapie versus 6,7 maanden (95% CI: 6,01-7,23) voor de monotherapie (HR: 0,72; 95% CI: 0,62-0,83, P < 0,001). Na 1 jaar was de overleving voor de combinatietherapie 35 procent en die voor de monotherapie 22 procent. Na 2 jaar waren deze percentages respectievelijk 9 en 4 procent. De mediane PFS was 5,5 maanden (95% CI: 4,5-5,9) voor de combinatietherapie versus 3,7 maanden (95% CI: 3,6-4,0) voor de monotherapie, resulterend in HR voor progressie van 0,69 (95% CI: 0,58-0,82; P < 0,001). De responskans voor de combinatietherapie was 23 procent (95% CI: 19-27) en voor de monotherapie 7 procent (95% CI: 5-11). De gevonden voordelen van de combinatietherapie strekten zich uit naar de vooraf gedefinieerde groepen (slechtere PS, aanwezigheid van levermetastasen, meer dan 3 locaties van metastasering, gemetasta- advertentie ©Janssen-Cilag B.V. – PHNL/ZYT/1213/0001c abirateronacetaat Bij prostaatkanker Timing is everything Time is everything Zytiga* na docetaxel kan uw patiënten de mogelijkheid bieden om langere tijd waardevolle momenten te beleven 1-6 *Zytiga wordt altijd gegeven in combinatie met prednison Janssen-Cilag B.V. BOM 51 medische oncologie april 2014 Palliatief, effectiviteit •w inst totale overleving primaire eindpunt (> 2 maanden; HR < 0,7) •w inst progressievrije overleving secundair eindpunt (> 2 maanden; HR < 0,7) 8,5 vs 6,7 maanden HR: 0,72; 95% CI: 0,62-0,83; P < 0,001 5,5 vs 3,7 maanden HR: 0,69; 95% CI: 0,58-0,82; P < 0,001 + Bijwerkingen • lethaal < 5% • acuut, ernstig < 25% • chronisch < 10% 4% + + + + + Kwaliteit van leven • geen ernstige deterioratie ? ? Impact van behandeling • acceptabele behandellast + + Level of evidence 1 fase III-studie + Kosten € 2.925 per 4 weken Tabel 1. Resultaten van studie Von Hoff et al3 afgezet tegen de PASKWIL-criteria. seerde ziekte bij presentatie en een sterk verhoogd CA19-9gehalte). De mediane behandelduur was 3,9 maanden (range: 0,1-21,9 maanden) voor de combinatietherapie versus 2,8 maanden (range: 0,1-21,5 maanden) voor de monotherapie. In de groep behandeld met NAB-paclitaxel en gemcitabine werd bij 41 procent van de patiënten de dosering van NAB-paclitaxel verminderd en bij 47 procent de dosering van gemcitabine. In monotherapiegroep vond dosisreductie plaats bij 33 procent van de patiënten. De meest voorkomende bijwerkingen (CTC graad 3-4) bij respectievelijk de combinatietherapie en monotherapie waren vermoeidheid (17 versus 7 procent), perifere neuropathie (17 versus 1 procent), diarree (6 versus 1 procent), neutropenie (38 versus 27 procent), koorts tijdens neutropenie (3 versus 1 procent), trombocytopenie (13 versus 9 procent) en anemie (13 versus 12 procent). Graad 3 perifere neuropathie verbeterde vaak na staken van de behandeling en was na mediaan 29 dagen hersteld naar graad 0-1. In beide groepen overleed 4 procent van de patiënten ten gevolge van een bijwerking van de behandeling. Vroegtijdig staken van de behandeling in verband met toxiciteit gebeurde bij 20 procent van de patiënten die combinatietherapie kregen en bij 7 procent van de patiënten die monotherapie met gemcitabine kregen (appendix artikel). Andere bijwerkingen die vaker voorkwamen bij de combinatietherapie dan bij de monotherapie waren sepsis (5 versus 2 procent) en pneumonitis (4 versus 1 procent). In beide groepen werden frequent groeifactoren gebruikt (26 versus 15 procent), hetgeen in Nederland ongebruikelijk is. Samenvattend In deze gerandomiseerde fase III-studie bij patiënten met een gemetastaseerd pancreascarcinooom geeft behandeling met de combinatie van NAB-paclitaxel en gemcitabine een langere mediane overleving (8,5 maanden; 95% CI: 7,89-9,53) dan de behandeling met gemcitabine-monotherapie (6,7 maanden; 95% CI: 6,01-7,23; HR: 0,72; 95% CI: 0,62-0,83; P < 0,001). Deze verbetering in overleving, het primaire eindpunt van de studie, voldoet niet aan de PASKWIL-criteria voor een positief advies. 5. Kosten Voor de behandeling met NAB-paclitaxel (125 mg/m2) zijn bij een lichaamsoppervlak van 1,8 m2 (totaal 225 mg) bij iedere gift 3 ampullen van 100 mg nodig. De kosten hiervoor bedragen 975 euro per gift en 2.925 euro per cyclus van 28 dagen. De mediane behandelduur was 3,9 maanden. Er is geen vergoeding volgens het GVS. Conclusie Er is geen plaats voor de behandeling met de combinatie van NAB-paclitaxel en gemcitabine bij de eerstelijns behandeling van het gemetastaseerd pancreascarcinoom. Referenties NAB-paclitaxel 1 www.ema.europe.eu. Von Hoff DD, Ramanathan RK, Borad MJ, et al. Gemcitabine plus nab-paclitaxel is an active regimen in patients with advanced pancreatic cancer: a phase I/II trial. J Clin Oncol 2011;29(34):4548-54. 2 Von Hoff DD, Ervin T, Arena FP, et al. Increased survival in pancreatic cancer with nab-paclitaxel plus gemcitabine. N Engl J Med 2013;369(18):1691-703. 3 usch ORC, Van Eijck CHJ, Blaauwgeers HGT, et al. Landelijke evidence-based B richtlijn pancreascarcinoom versie 2.0 (www.oncoline.nl/pancreascarcinoom). Integraal Kankercentrum Nederland, 22 augustus 2011. 4 Conroy T, Desseigne F, Ychou M, et al. FOLFIRINOX versus gemcitabine for metastastic pancreatic cancer. N Engl J Med 2011;364(19):1817-25. 5 advertentie Changing tomorrow 13-XTA-002 Nieuw: Astellas in oncologie Astellas is een jong, vooruitstrevend bedrijf dat zich inzet voor het verbeteren van de gezondheid van mensen overal ter wereld. Dit doen we door de introductie van innovatieve en betrouwbare farmaceutische producten. Astellas behoort tot de top-20 van de farmaceutische bedrijven ter wereld. Er werken wereldwijd 16.000 werknemers. In Nederland is Astellas gevestigd op het Bio Science Park te Leiden met een organisatie gericht op research & development, klinisch onderzoek en marketing & sales. Oncologie Astellas heeft zich bewezen op het gebied van transplantatie, urologie, dermatologie, anti-infectiva en pijnbestrijding. Die positie hebben we verworven dankzij een sterke innovatiedrang. Deze expertise willen we nu ook toepassen op het gebied van oncologie. Het resultaat hiervan is dat er nu verschillende therapieën in klinische fasen van ontwikkeling zijn. Met deze programma’s hopen we niet alleen de grenzen van onze mogelijkheden te verleggen, maar ook onze belofte in te lossen: een betere toekomst te bieden voor patiënten die lijden www.astellas.nl aan aandoeningen zoals prostaatkanker, alvleesklierkanker, borstkanker, gevorderd niercelcarcinoom en hematologische maligniteiten. Omdat we ongeveer twintig procent van onze verkoop herinvesteren in onderzoek, kunnen we ons richten op dit uitdagende behandelgebied waarin nog zo veel onvervulde medische behoeften bestaan. Het kunstwerk op de cover van Gea Gooikers proefschrift is een van de laatste werken van haar vader Gerard Gooiker, die zijn arbeidzame leven lang professioneel beeldend kunstenaar was. ‘Hij overleed vorig jaar. Helaas kon hij dus niet bij mijn promotie zijn. Ik ben erg blij met dit omslag en heb er al van verschillende kanten complimenten voor gekregen’, aldus Gea Gooiker. Meer werk van haar vader is te zien op www.gerardgooiker.nl. tekst: Pieter van Megchelen, wetenschapsjournalist beeld: Gerard Gooiker / Pixel Pakhuys (fotografie) promotie 53 medische oncologie april 2014 ‘Toen ik ruim 5 jaar geleden aan dit onderzoek begon, was het nog vrijwel onontgonnen terrein’, vertelt Gooiker. ‘In de ziekenhuizen was het ongebruikelijk om systematisch de uitkomsten te evalueren. We moesten praten als Brugman om collega’s ervan te overtuigen om mee te doen met de registratie van behandelresultaten. Intussen is het meten van prestaties veel breder aanvaard.’ Structuur- en procesindicatoren Effectiviteit centralisatie chirurgische oncologie aangetoond voor pancreascarcinoom Hoe meten we de kwaliteit? Iedereen heeft de mond vol van kwaliteitsmetingen en prestatieindicatoren, maar tot op heden was er nog maar weinig Nederlands onderzoek dat als fundament voor dergelijke metingen kon dienen. Het recente proefschrift van chirurg in opleiding Gea Gooiker biedt zo’n onderbouwing. ‘Centralisatie werkt, maar in combinatie met metingen van de uitkomsten is het resultaat echt spectaculair’, verklaart zij. De promovenda pleit voor uniforme registratie van relevante gegevens in EPD’s. Er zijn globaal drie aspecten van de kwaliteit van de (oncologische) zorg te meten: de structuur, het proces en de uitkomsten. Structuurindicatoren kijken naar statische gegevens, bijvoorbeeld het beddenaantal en de aanwezigheid van voorzieningen zoals een gespecialiseerd oncologisch verpleegkundige. Indicatoren over het proces brengen bijvoorbeeld de tijd in kaart tussen verwijzing en eerste consult of het percentage patiënten dat voor een operatie in een multidisciplinair overleg wordt besproken. Uitkomstindicatoren zoals mortaliteit en complicaties zijn voor professionals én pa tiënten het interessantst, maar zijn ook lastig te meten. Bovendien hebben uitkomsten alleen betekenis in de context van informatie over de ernst van de aandoening van de patiënten – de casemix. Om die redenen is in Nederland gekozen voor het bijhouden van voornamelijk structuur- en proces indicatoren. De Inspectie voor de Gezond heidszorg houdt weliswaar sinds 2007 prestatie-indicatoren bij en ook andere instanties produceren jaarlijks de nodige getallen, maar de uitkomsten van de oncologische zorg blijven grotendeels buiten beeld. Gooiker: ‘Er is veel kritiek op de huidige prestatie-indicatoren. Critici vragen zich af of het niet willekeurige maten zijn, die weinig zeggen over de werkelijke kwaliteit. De meeste indicatoren zijn niet wetenschappelijk onderbouwd. Dat was voor mij een belangrijke reden om met dit onderzoek te beginnen.’ Definities radicaliteit Een onderzoek in Gooikers proefschrift bestudeert een veelgebruikte uitkomst indicator in de oncologische chirurgie: de radicaliteit van de resectie. Haar studie, Ò Sanofi-aventis Netherlands B.V., Kampenringweg 45 E, 2803 PE Gouda. Tel.: 0182 557 755. NL.AFL.14.01.03 Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via de website van het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb (www.lareb.nl) Zytiga verkorte productinformatie - Productinformatie bij advertentie elders in dit blad Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring en het is hierdoor belangrijk om elke mogelijke bijwerking gerelateerd aan dit geneesmiddel te melden. Janssen-Cilag B.V. Cutterguide: No Printing Process: Offset GD: AG 24084 Informatieplatform en sociaal netwerk voor (ex)patiënten en naasten samen weten we meer • Vindbetrouwbaremedischeinformatie • Komincontactmet(ex)patiëntenofnaasten • Stelvragen,praatmeeendeelervaringen • Ontdekorganisatiesdiejeverderkunnenhelpen abirateronacetaat NAAM VAN HET GENEESMIDDEL: ZYTIGA 250 mg tabletten. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING: Elke tablet bevat 250 mg abirateronacetaat. Hulpstoffen met bekend effect: Elke tablet bevat 189 mg lactose en 6,8 mg natrium. Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. FARMACEUTISCHE VORM: Tablet. Witte tot gebroken witte, ovale tabletten, waarop aan één kant AA250 werd aangebracht. Therapeutische indicaties: ZYTIGA is met prednison of prednisolon geïndiceerd voor: - de behandeling van gemetastaseerde castratieresistente prostaatkanker bij volwassen mannen die asymptomatisch of licht symptomatisch zijn na falen van androgeendeprivatietherapie en voor wie behandeling met chemotherapie nog niet klinisch geïndiceerd is (zie rubriek 5.1); - de behandeling van gemetastaseerde castratieresistente prostaatkanker bij volwassen mannen bij wie de ziekte progressief was tijdens of na een chemotherapieschema op basis van docetaxel. Dosering en wijze van toediening: Dosering: De aanbevolen dosis is 1.000 mg (vier tabletten van 250 mg) als eenmalige dagelijkse dosis, niet met voedsel in te nemen (zie de informatie over de wijze van toediening). Als de tabletten met voedsel worden ingenomen, verhoogt dat de blootstelling aan abirateron (zie de rubrieken 4.5 en 5.2). ZYTIGA moet worden gebruikt met een lage dosis prednison of prednisolon. De aanbevolen dosis prednison of prednisolon is 10 mg per dag. Bij patiënten die niet chirurgisch zijn gecastreerd, moet chemische castratie met een LHRH-analoog tijdens de behandeling worden voortgezet. Serumtransaminases moeten worden bepaald voordat de behandeling wordt gestart, elke twee weken in de eerste drie maanden van de behandeling en daarna maandelijks. De bloeddruk, het serumkalium en de vochtretentie moeten maandelijks worden gemeten (zie rubriek 4.4). Patiënten met een aanzienlijk risico op congestief hartfalen dienen echter gedurende de eerste drie maanden van de behandeling elke twee weken gecontroleerd te worden en daarna maandelijks (zie rubriek 4.4). Bij patiënten met reeds bestaande hypokaliëmie of degenen die hypokaliëmie ontwikkelen terwijl ze met ZYTIGA worden behandeld, dient overwogen te worden de kaliumconcentratie bij de patiënt op ≥ 4,0 mM te houden. Voor patiënten die ≥ graad 3 toxiciteiten ontwikkelen, waaronder hypertensie, hypokaliëmie, oedeem en andere, non-mineralocorticoïde toxiciteiten, dient de behandeling te worden onderbroken en geschikte medische behandeling te worden ingesteld. Behandeling met ZYTIGA mag niet eerder worden hervat dan nadat de symptomen van de toxiciteit zijn afgenomen tot graad 1 of tot baseline. In geval van een gemiste dagdosis van ZYTIGA, prednison of prednisolon, moet de behandeling de volgende dag worden hervat met de gebruikelijke dagdosis. Levertoxiciteit: Voor patiënten die tijdens de behandeling levertoxiciteit ontwikkelen (alanineaminotransferase [ALAT] verhoogd of aspartaataminotransferase [ASAT] verhoogd tot meer dan 5 maal de bovengrens van de normaalwaarde [ULN]), moet de behandeling onmiddellijk worden onderbroken (zie rubriek 4.4). Nadat de leverfunctietestwaarden weer op baseline van de patiënt zijn, kan de behandeling worden hervat in een verlaagde dosis van 500 mg (twee tabletten) eenmaal per dag. Bij patiënten bij wie de behandeling is hervat, moeten serumtransaminases minimaal elke twee weken gedurende drie maanden gecontroleerd worden en daarna maandelijks. Als de levertoxiciteit bij de verlaagde dosis van 500 mg per dag opnieuw optreedt, moet de behandeling worden beëindigd. Als patiënten op enig moment tijdens de behandeling ernstige levertoxiciteit ontwikkelen (ALAT of ASAT 20 maal de bovengrens van de normaalwaarde), moet de behandeling worden stopgezet en mogen patiënten niet opnieuw worden behandeld. Leverinsufficiëntie: Er is geen dosisaanpassing nodig voor patiënten met reeds bestaande milde leverinsufficiëntie, Child Pugh Klasse A. Aangetoond is dat matige leverinsufficiëntie (Child-Pugh Klasse B) de systemische blootstelling aan abirateron met ongeveer een factor 4 verhoogt na eenmalige orale doses van 1.000 mg abirateronacetaat (zie rubriek 5.2). Er zijn geen gegevens over de klinische veiligheid en werkzaamheid van meervoudige doses abirateronacetaat, toegediend aan patiënten met matige of ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pugh Klasse B of C). Een dosisaanpassing kan niet voorspeld worden. Het gebruik van ZYTIGA moet zorgvuldig worden geëvalueerd bij patiënten met matige leverinsufficiëntie, bij wie het voordeel duidelijk moet opwegen tegen de mogelijke risico’s (zie de rubrieken 4.2 en 5.2). ZYTIGA mag niet worden gebruikt bij patiënten met ernstige leverinsufficiënte (zie de rubrieken 4.3, 4.4 en 5.2). Nierinsufficiëntie: Bij patiënten met nierinsufficiëntie is geen dosisaanpassing noodzakelijk (zie rubriek 5.2). Er is echter geen klinische ervaring bij patiënten met prostaatkanker en ernstige nierinsufficiëntie. Bij deze patiënten is voorzichtigheid geboden (zie rubriek 4.4). Pediatrische patiënten: Er is geen relevante toepassing van dit geneesmiddel bij pediatrische patiënten, aangezien prostaatkanker bij kinderen en adolescenten niet voorkomt. Wijze van toediening: ZYTIGA moet minstens twee uur na het eten worden ingenomen en na het innemen van de tabletten mag men minstens één uur niet eten. Deze tabletten moeten in hun geheel worden doorgeslikt met water. Contra-indicaties: - Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen. - Vrouwen die zwanger zijn of die zwanger zouden kunnen zijn (zie rubriek 4.6). - Ernstige leverinsufficiëntie [Child Pugh-klasse C (zie de rubrieken 4.2, 4.4 en 5.2)]. Bijwerkingen: Samenvatting van het veiligheidsprofiel: De meest voorkomende bijwerkingen die worden gezien, zijn perifeer oedeem, hypokaliëmie, hypertensie en urineweginfectie. Andere belangrijke bijwerkingen zijn onder andere hartaandoeningen, levertoxiciteit, breuken en allergische longblaasjesontsteking. ZYTIGA kan hypertensie, hypokaliëmie en vochtretentie veroorzaken als farmacodynamisch gevolg van het werkingsmechanisme. In klinische studies werden verwachte mineralocorticoïde bijwerkingen vaker gezien bij patiënten die werden behandeld met ZYTIGA dan bij patiënten die werden behandeld met placebo: hypokaliëmie bij 21% versus 11%, hypertensie bij 16% versus 11% en vochtretentie (perifeer oedeem) bij 26% versus 20%. Bij patiënten die werden behandeld met ZYTIGA werden CTCAE (versie 3.0)-graad 3 en 4 hypokaliëmie en CTCAE (versie 3.0)-graad 3 en 4 hypertensie gezien bij respectievelijk 4% en 2% van de patiënten. Mineralocorticoïde reacties konden in het algemeen succesvol medisch worden behandeld. Gelijktijdig gebruik van een corticosteroïd verlaagt de incidentie en de ernst van deze bijwerkingen (zie rubriek 4.4). Samenvatting van bijwerkingen in tabelvorm: In studies bij patiënten met gemetastaseerde gevorderde prostaatkanker die een luteinising hormone releasing hormone (LHRH) analoog gebruikten of eerder een orchidectomie ondergingen, werd ZYTIGA toegediend in een dosis van 1.000 mg per dag in combinatie met een lage dosis prednison of prednisolon (10 mg per dag). Bijwerkingen die tijdens klinische studies en postmarketingervaring zijn waargenomen, staan hieronder vermeld naar frequentiecategorie. De frequentiecategorieën zijn als volgt gedefinieerd: zeer vaak (≥ 1/10), vaak (≥ 1/100 tot < 1/10), soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100), zelden (≥ 1/10.000 tot < 1/1.000), zeer zelden (<1/10.000). Binnen elke frequentiecategorie zijn de bijwerkingen weergegeven in afnemende mate van ernst. Tabel 1 Bijwerkingen vastgesteld in klinische studies en postmarketing: Infecties en parasitaire aandoeningen: zeer vaak: urineweginfectie, vaak: sepsis. Endocriene aandoeningen: soms: bijnierinsufficiëntie. Voedings- en stofwisselingsstoornissen: zeer vaak: hypokaliëmie. vaak: hypertriglyceridemie. Hartaandoeningen: vaak: hartfalen*, angina pectoris, aritmie, atriale fibrillatie, tachycardie. Bloedvataandoeningen: zeer vaak: hypertensie. Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen: zelden: allergische longblaasjesontstekinga. Maagdarmstelselaandoeningen: zeer vaak: diarree. vaak: dyspepsie. Lever- en galaandoeningen: vaak: alanineaminotransferase verhoogd, aspartaataminotransferase verhoogd. Huid- en onderhuidaandoeningen: vaak: rash. Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen: soms: myopathie, rabdomyolyse. Nier- en urinewegaandoeningen: vaak: hematurie. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: zeer vaak: oedeem perifeer. Letsels, intoxicaties en verrichtingscomplicaties: vaak: breuken**. (* Hartfalen omvat ook congestief hartfalen, linkerventrikeldisfunctie en ejectiefractie verlaagd. ** Breuken omvat alle breuken met uitzondering van pathologische breuk. a Spontane rapportage uit postmarketingervaring). De volgende CTCAE (versie 3.0)-graad 3 bijwerkingen traden op bij patiënten die met ZYTIGA werden behandeld: hypokaliëmie 3%; urineweginfectie, alanineaminotransferase verhoogd, hypertensie, aspartaataminotransferase verhoogd, breuken 2%; perifeer oedeem, hartfalen en atriale fibrillatie elk 1%. CTCAE (versie 3.0)-graad 3 hypertriglyceridemie en angina pectoris kwamen voor bij < 1% van de patiënten. CTCAE (versie 3.0)-graad 4 perifeer oedeem, hypokaliëmie, urineweginfectie, hartfalen en breuken kwamen voor bij < 1% van de patiënten. Beschrijving van bepaalde bijwerkingen: Cardiovasculaire reacties: Beide fase 3-studies sloten patiënten uit met ongecontroleerde hypertensie, klinisch relevante hartziekte blijkens een myocardinfarct of een manifestatie van arteriële trombose in de afgelopen 6 maanden, ernstige of onstabiele angina of hartfalen met NYHA klasse III of IV (studie 301) of hartfalen klasse II tot IV (studie 302) of een gemeten cardiale ejectiefractie van < 50%. Alle ingesloten patiënten (zowel behandeld met medicatie als met placebo) werden gelijktijdig behandeld met androgeendeprivatietherapie, voornamelijk door middel van LHRH analogen, hetgeen geassocieerd is met diabetes, myocardinfarct, cerebrovasculair accident en plotse hartdood. De incidentie van cardiovasculaire bijwerkingen in de fase 3-studies bij patiënten die ZYTIGA gebruikten, ten opzichte van patiënten die placebo innamen, waren als volgt: hypertensie 14,5% vs. 10,5%, atriale fibrillatie 3,4% vs. 3,4%, tachycardie 2,8% vs. 1,7%, angina pectoris 1,9% vs. 0,9%, hartfalen 1,9% vs. 0,6% en aritmie 1,1% vs. 0,4%. Levertoxiciteit: Levertoxiciteit met verhoogd ALAT, aspartaattransaminase (ASAT) en totaal bilirubine, is gemeld bij patiënten die met ZYTIGA werden behandeld. In alle klinische studies werden verhoogde leverfunctietestwaarden (ALAT- of ASAT verhoging > 5 x ULN (upper limit of normal) of bilirubineverhoging > 1,5 x ULN) gemeld bij ongeveer 4% van de patiënten die ZYTIGA ontvingen, doorgaans tijdens de eerste 3 maanden na het starten van de behandeling. Patiënten met verhoogde ALAT- of ASAT waarden op baseline hadden in de klinische studie 301 een grotere kans op verhoogde leverfunctietestwaarden dan degenen met normale waarden op baseline. Wanneer verhogingen van ALAT of ASAT > 5 x ULN of verhogingen van bilirubine > 3 x ULN werden gezien, werd ZYTIGA onderbroken of stopgezet. In twee gevallen trad er een aanzienlijke verhoging op van de leverfunctietestwaarden (zie rubriek 4.4). Deze twee patiënten, met normale leverfunctie op baseline, kregen ALAT- of ASAT verhogingen van 15 tot 40 x ULN en bilirubineverhogingen van 2 tot 6 x ULN. Na beëindiging van ZYTIGA normaliseerden bij beide patiënten de leverfunctietestwaarden en één patiënt werd opnieuw behandeld zonder dat de verhoogde waarden terugkeerden. In studie 302 werden verhogingen van ALAT of ASAT van graad 3 of 4 waargenomen bij 35 (6,5%) patiënten die met ZYTIGA werden behandeld. De verhogingen van aminotransferases verdwenen bij alle patiënten op 3 na (2 met nieuwe multipele levermetastases en 1 met ASAT-verhoging ongeveer 3 weken na de laatste dosis van ZYTIGA). Staken van de behandeling wegens verhoging van ALAT en ASAT werd gemeld bij respectievelijk 1,7% en 1,3% van de patiënten behandeld met ZYTIGA en bij respectievelijk 0,2% en 0% van de patiënten behandeld met placebo. Er werden geen overlijdensgevallen gemeld als gevolg van levertoxiciteit. In klinische studies werd het risico voor levertoxiciteit beperkt door uitsluiting van patiënten met hepatitis of significante afwijkingen van de leverfunctietesten op baseline. In studie 301 werden patiënten met ALAT en ASAT ≥ 2,5 x ULN op baseline in afwezigheid van levermetastases en > 5 x ULN indien er wel levermetastases aanwezig waren uitgesloten van deelname. In studie 302 konden patiënten met levermetastasen niet worden geïncludeerd en werden patiënten met ALAT en ASAT ≥2,5 x ULN op baseline uitgesloten. Als zich bij patiënten die deelnamen aan klinische studies abnormale leverfunctietestwaarden ontwikkelden, werden deze op doortastende wijze behandeld door middel van een verplichte onderbreking van de behandeling en hernieuwde behandeling alleen toe te staan nadat de leverfunctietestwaarden waren gedaald tot de waarden zoals gemeten bij de patiënt op baseline (zie rubriek 4.2). Patiënten met verhogingen van ALAT of ASAT > 20 x ULN werden niet opnieuw behandeld. De veiligheid van hervatting van de behandeling bij dergelijke patiënten is onbekend. Het mechanisme dat tot levertoxiciteit leidt, is niet duidelijk. Melding van vermoedelijke bijwerkingen: Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via: België, Federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten, Website: www.fagg.be. Nederland, Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, Website: www.lareb.nl. Aard en inhoud van de verpakking: Ronde witte HDPE flessen met een polypropyleen kindveilige dop, met 120 tabletten. Elke verpakking bevat 1 fles. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN: Janssen Cilag International NV, Turnhoutseweg 30, B 2340 Beerse, België. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN: EU/1/11/714/001. AFLEVERINGSWIJZE: Geneesmiddel op medisch voorschrift. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST: 16/01/2014. Meer informatie is beschikbaar op verzoek. Referenties: 1. smPC Zytiga. - 2. de Bono JS et al. N Engl J Med 2011;364:1995-2005. - 3. Fizazi K et al. Lancet Oncol 2012;13:983-92. - 4. Sternberg CN et al. Ann Oncol 2013;24:101725. - 5. Logothesis CJ et al. Lancet Oncol 2012;13:1210-17. - 6. Harland S et al. Eur J cancer 2013;49:3648-57. www.janssennederland.nl, E-mail: [email protected], Telefoon: 0800-242 42 42 ©Janssen-Cilag B.V. – PHNL/ZYT/1213/0001c Zaltrap® Verkorte productinformatie Zaltrap 25 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie Samenstelling: Zaltrap® 25 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie: 1 ml concentraat bevat 25 mg aflibercept. Injectieflacon met 4 ml en 8 ml concentraat. Indicaties: Zaltrap, in combinatie met irinotecan/5-fluorouracil/ folinezuur (FOLFIRI) chemotherapie, is geïndiceerd voor gebruik bij volwassenen met gemetastaseerde colorectale kanker (mCRC) die resistent is tegen of progressie vertoont na een oxaliplatine-bevattend behandelschema. 3. Dosering: De aanbevolen dosis Zaltrap, toegediend als een intraveneuze infusie (i.v.) van 1 uur, is 4 mg/kg lichaamsgewicht, gevolgd door het FOLFIRI-schema. Dit wordt beschouwd als één behandelingscyclus. Het FOLFIRIschema bestaat uit irinotecan 180 mg/m² i.v. en folinezuur (dl racemisch) 400 mg/m² i.v. gedurende respectievelijk 90 en 120 minuten (beiden op dag 1 met behulp van een Y-lijn), gevolgd door fluorouracil (5-FU) 400 mg/m² i.v. als bolus en 5-FU 2400 mg/m² i.v. als continue infuus gedurende 46 uur. De behandelingscyclus wordt om de 2 weken herhaald. Ouderen: Er is geen dosisaanpassing van Zaltrap nodig bij ouderen. Verminderde leverfunctie: De klinische gegevens suggereren dat er geen verandering in de dosis aflibercept nodig is bij patiënten met een lichte tot matige leverfunctiestoornis. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de toediening van aflibercept bij patiënten met ernstige leverfunctiestoornissen. Verminderde nierfunctie: De klinische gegevens suggereren dat er geen verandering in de aanvangsdosis nodig is bij patiënten met een lichte tot matige nierfunctiestoornis. Er zijn zeer beperkte gegevens bij patiënten met ernstige nierfunctiestoornissen; derhalve moeten deze patiënten met voorzichtigheid behandeld worden. Pediatrische patiënten: Er is geen relevant gebruik van Zaltrap bij pediatrische patiënten voor de indicatie gemetastaseerde colorectale kanker. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of één van de hulpstoffen. Oftalmologische/intravitreaal gebruik. Voor contra-indicaties gerelateerd aan de componenten van FOLFIRI : zie de huidige samenvatting van de producteigenschappen. 4. Waarschuwingen: Verhoogd risico op bloedingen, GI-perforatie, fistelvorming, hypertensie, trombotische en embolische voorvallen, veneuze tromboembolische voorvallen, proteïnurie, neutropenie, diarree, overgevoeligheidsreacties, PRES syndroom. Dosisaanpassing, uitstel of zelfs staken van de behandeling met Zaltrap afhankelijk van aard en ernst van klachten. Oudere patiënten vertoonden een verhoogd risico op diarree, dehydratie. Monitoring is aanbevolen. Interacties: Vergelijkende studies wezen niet op farmacokinetische interacties tussen aflibercept en het FOLFIRI-schema. Immunogeniciteit: immunoassays tonen een zeer beperkte immunogeniciteit met aflibercept. Zwangerschap: Vrouwen die zwanger kunnen worden en vruchtbare mannen moeten effectieve anticonceptie gebruiken tijdens en gedurende minstens 6 maanden na de laatste dosis van de behandeling. Niet gebruiken tijdens zwangerschap tenzij klinische toestand van de vrouw behandeling met aflibercept noodzakelijk maakt. Het is niet bekend of aflibercept in de moedermelk wordt uitgescheiden. Rijvaardigheid: Geen of een verwaarloosbare invloed op de rijvaardigheid. Bijwerkingen: Meest frequent voorkomende bijwerkingen die met minstens 2% hogere incidentie werden gemeld voor het ZaltrapFOLFIRI-schema in vergelijking met het placebo-FOLFIRI-schema waren: leukopenie, diarree, neutropenie, proteïnurie, gestegen aspartaataminotransferase (ASAT), stomatitis, vermoeidheid, trombocytopenie, gestegen alanine-aminotransferase (ALAT), hypertensie, gewichtsverlies, verminderde eetlust, epistaxis, buikpijn, dysfonie, verhoogd serumcreatinine en hoofdpijn. De meest frequent gerapporteerde graad 3-4 reacties (incidentie ≥5%) die met een minstens 2% hogere incidentie gemeld werden voor het ZALTRAP/FOLFIRI-schema in vergelijking met het placebo/FOLFIRI-schema waren in afnemende volgorde van frequentie: neutropenie, diarree, hypertensie, leukopenie, stomatitis, vermoeidheid, proteïnurie en asthenie. De meest frequent voorkomende bijwerkingen die leidden tot permanente stopzetting bij ≥1% van de patiënten die behandeld werden met het ZALTRAP/FOLFIRIschema waren bloedvataandoeningen (3,8%) inclusief hypertensie (2,3%), infecties (3,4%), asthenie/vermoeidheid (1,6%; 2,1%), diarree (2,3%), dehydratie (1%), stomatitis (1,1%), neutropenie (1,1%), proteïnurie (1,5%) en longembolie (1,1%). Verpakking: 4 ml concentraat in een injectieflacon van 5 ml van helder borosilicaat glas (type I) verzegeld met een felscapsule met flip-off dop en geïntegreerde gelamineerde dichtingsschijf. Verpakkingsgrootte van 1 of 3 injectieflacons. 8 ml concentraat in een injectieflacon van 10 ml van helder borosilicaat glas (type I) verzegeld met een felscapsule met flip-off dop en geïntegreerde gelamineerde dichtingsschijf. Verpakkingsgrootte van 1 injectieflacon. EU/1/12/814/001. EU/1/12/814/002. EU/1/12/814/003. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. Aflevering en vergoeding: U.R. Deze informatie is het laatst herzien in januari 2014. Voor meer informatie zie de geregistreerde productinformatie. Size: 93mm x 138.5mm Pages: 1 Colors: BLACK (single color) Native File: Indesign CS5 Windows Generated in: Acrobat Distiller 9.0 Verkorte Productinformatie VOTRIENT® Samenstelling: Votrient bevat per filmomhulde tablet pazopanib (als hydrochloride), overeenkomend met 200 of 400 mg pazopanib. Indicaties: niercelcarcinoom (RCC) pazopanib is bij volwassenen geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van gevorderd niercelcarcinoom en voor patiënten die eerder een cytokinebehandeling hebben ondergaan voor het gevorderde stadium van de ziekte. Wekedelensarcoom (STS): Votrient is geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met bepaalde subtypes van gevorderd wekedelensarcoom die eerder chemotherapie voor gemetastaseerde ziekte hebben ondergaan of bij wie binnen 12 maanden na (neo-)adjuvante therapie progressie is opgetreden. Werkzaamheid en veiligheid zijn alleen vastgesteld bij bepaalde histologische tumorsubtypes van STS. Dosering: de behandeling met Votrient mag uitsluitend worden gestart door een arts met ervaring in de toediening van middelen tegen kanker. De aanbevolen dosering voor de behandeling van RCC en STS is 800 mg pazopanib eenmaal daags. Pazopanib moet worden ingenomen zonder voedsel, ten minste één uur voor of twee uur na een maaltijd. Dosisaanpassingen: dosisaanpassingen moeten gebeuren met stapsgewijze verhogingen van 200 mg, gebaseerd op de individuele verdraagbaarheid om zo bijwerkingen te beheersen. De dosering pazopanib mag de 800 mg niet overschrijden. Speciale patiëntengroepen: voor doseringen bij speciale patiëntengroepen wordt verwezen naar de volledige productinformatie. Contra-indicaties: overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor (één van) de in rubriek 6.1 vermelde hulpstof(fen). Waarschuwingen: pazopanib moet met voorzichtigheid worden toegediend aan patiënten met een licht tot matig verminderde leverfunctie en deze patiënten moeten nauwkeurig gecontroleerd worden. Bepalingen van serumspiegels van leverenzymen moeten worden uitgevoerd voor het begin van de behandeling met pazopanib en in week 3, 5, 7 en 9. Daarna moet controle plaatsvinden in maand 3 en maand 4 op klinische indicatie. Na maand 4 moet periodieke controle blijven plaatsvinden. De bloeddruk moet goed onder controle zijn voordat met de behandeling met pazopanib gestart wordt. Patiënten moeten regelmatig gecontroleerd worden op hypertensie en moeten, indien nodig, behandeld worden met een standaard antihypertensiebehandeling. De behandeling met pazopanib moet worden gestaakt als er bewijs is van een hypertensieve crisis of als de hypertensie ernstig is en aanhoudt, ondanks een anti-hypertensie behandeling en een verlaging van de pazopanib dosering. Er is PRES (Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom)/RPLS (reversibele posterieure leuko-encefalopathie) gemeld in samenhang met pazopanib. PRES/RPLS kan zich uiten als hoofdpijn, hypertensie, insult, lethargie, verwarring, blindheid en andere visuele en neurologische stoornissen, en kan dodelijk zijn. Patiënten die PRES/RPLS ontwikkelen, moeten permanent stoppen met de behandeling met pazopanib. De veiligheid en werkzaamheid van pazopanib moeten worden overwogen voor aanvang van de therapie bij patiënten met reeds bestaande hartdisfunctie. Onderbreking van pazopanib en/of verlaging van de dosis moeten worden gecombineerd met de behandeling van hypertensie bij patiënten met een significante vermindering van de LVEF, zoals klinisch geïndiceerd. Patiënten moeten zorgvuldig worden gecontroleerd op klinische tekenen of symptomen van congestief hartfalen. Meting bij baseline van de LVEF en periodiek daarna wordt aanbevolen bij patiënten met een risico op hartdisfunctie. Pazopanib moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met een geschiedenis van een QT-intervalverlenging, bij patiënten die antiarrhythmica of andere geneesmiddelen gebruiken die het QT-interval kunnen verlengen en bij personen met een relevante, reeds bestaande hartziekte. Bij het gebruik van pazopanib wordt aanbevolen het elektrocardiogram zowel bij de start als periodiek te controleren en elektrolyten (bijvoorbeeld calcium, magnesium, kalium) binnen het normale bereik te houden. Pazopanib moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten die een verhoogd risico hebben op myocardinfarct, ischemische beroerte, TIA en veneuze trombo-embolie.Trombotische microangiopathie (TMA) is gemeld. Patiënten die TMA ontwikkelen, moeten permanent stoppen met de behandeling met pazopanib. Het reversibel zijn van de TMA-effecten is waargenomen nadat met de behandeling werd gestopt. Pazopanib wordt niet aanbevolen bij patiënten met een voorgeschiedenis van haemoptoë, cerebrale of klinisch significante gastro-intestinale (GI) hemorragie in de voorgaande zes maanden. Pazopanib moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met een risico op GI-perforatie en –fistels. Er zijn gevallen van ernstige infecties (met of zonder neutropenie) gemeld, die in een aantal gevallen een dodelijke afloop hadden.Vanwege het risico op proteïnurie wordt aanbevolen aan de baseline en daarna periodiek een urineanalyse uit te voeren en patiënten moeten gecontroleerd worden op verergering van proteïnurie. Indien patiënten een nefrotisch syndroom ontwikkelen, moet de behandeling met pazopanib worden gestaakt. Interacties: CYP3A4-remmers en -inductoren kunnen het pazopanib-metabolisme wijzigen. Gelijktijdig gebruik van CYP3A4-inductoren/remmers dient te worden vermeden vanwege het risico op een gewijzigde pazopanib-spiegel. Voor aanpassing van doseringen bij patiënten die behandeld worden met deze geneesmiddelen wordt verwezen naar de volledige productinformatie. Toediening van pazopanib samen met andere geneesmiddelen met een smalle therapeutische breedte, die substraten zijn van CYP3A4, dient te worden vermeden. De biobeschikbaarheid van pazopanib wordt door voedsel ongeveer verdubbeld. Gelijktijdige toediening van pazopanib met esomeprazol verlaagt de biologische beschikbaarheid van pazopanib met ongeveer 40% (AUC en Cmax) en gelijktijdige toediening van pazopanib met geneesmiddelen die de pH in de maag verhogen moet worden vermeden. Voorzichtigheid is geboden bij het gelijktijdig toedienen van pazopanib met substraten van UGT1A1. Zwangerschap: er zijn niet voldoende gegevens bekend over het gebruik van pazopanib bij zwangere vrouwen. Borstvoeding moet worden gestaakt tijdens behandeling met pazopanib. Bijwerkingen: de belangrijkste ernstige bijwerkingen vastgesteld in de RCC- en STS-onderzoeken, waren TIA, ischemische beroerte, myocardischemie, myocard- en herseninfarct, hartdisfunctie, maagdarmperforatie en -fistels, QT-verlenging en pulmonale, gastro-intestinale en cerebrale bloedingen, PRES/RPLS en TMA. Alle bijwerkingen zijn gemeld bij < 1% van de behandelde patiënten. Van PRES/RPLS en TMA zijn de frequenties tot op heden onbekend. Andere belangrijke ernstige bijwerkingen die werden vastgesteld in de STS-onderzoeken omvatten veneuze trombo-embolische gebeurtenissen, linkerventrikeldisfunctie en pneumothorax. Fatale gebeurtenissen die als mogelijk gerelateerd aan het gebruik van pazopanib werden beschouwd, waren onder meer gastro-intestinale bloedingen, longbloeding/hemoptysis, abnormale leverfunctie, darmperforatie en ischemische beroerte. De vaakst voorkomende bijwerkingen (bij ten minste 10% van de patiënten) van elke graad in de RCC- en STS-onderzoeken waren onder meer: diarree, veranderde haarkleur, hypopigmentatie van de huid, exfoliatieve huiduitslag, hypertensie, misselijkheid, hoofdpijn, vermoeidheid, anorexie, braken, dysgeusie, stomatitis, gewichtsverlies, pijn, verhoogde ALAT en verhoogde ASAT. Voor de volledige lijst van bijwerkingen wordt verwezen naar de volledige productinformatie. Verpakking: elke verpakking van Votrient® in polyethyleen flessen met hoge dichtheid (HDPE) met een kindveilige polypropyleen deksel bevat 30 (200 mg) of 60 (400 mg) tabletten. (EU/1/10/628/001, EU/1/10/628/004). Aflevering en vergoeding: Votrient kan worden besteld bij uw groothandel en is per 1 januari 2013 declarabel als ‘add-on’. U.R. en voor de prijs zie G-standaard. Voor medische vragen of bijwerkingen over dit product belt u met het Medical Customer Support Center, tel. (030) 6938123. Voor de volledige productinformatie zie de geregistreerde Samenvatting van de Productkenmerken (december 2013). GlaxoSmithKline BV, Huis ter Heideweg 62, 3705 LZ Zeist. Verkorte Productinformatie (21 januari 2014). Reference 1: Motzer, R.J. et al. Pazopanib versus Sunitinib in Metastatic Renal-Cell Carcinoma. N Engl J Med 2013; 369: 722-31. www.health.gsk.nl/votrient EXP feb 2016 NL/PTV/0002/13(4) Chirurg in opleiding G.A. Gooiker promoveerde op 29 januari 2014 aan de Universiteit Leiden bij promotor prof. dr. R.A.E.M. Tollenaar. De titel van haar proefschrift luidt Evaluating outcomes in surgical oncology: volume, quality indicators and the influence of comorbidity. Een pdf-bestand van haar proefschrift is te downloaden via openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/23239. ‘Corrigeren voor de casemix is ontzettend belangrijk als je ziekenhuizen met elkaar wilt vergelijken’ 55 medische oncologie april 2014 het mammacarcinoom. ‘Maar er was wel een belangrijke invloed van de casemix. Corrigeren voor de casemix is ontzettend belangrijk als je ziekenhuizen met elkaar wilt vergelijken. Anders krijg je van die absurde lijstjes waar de universitaire medische centra en de topklinische ziekenhuizen onderaan bungelen omdat zij de complexere patiënten behandelen.’ Uniforme registratie in dit geval bij het mammacarcinoom, laat zien hoe lastig het is om uitkomsten op een vergelijkbare manier in beeld te krijgen. Dat begint al met de definitie van radicaliteit. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), Zichtbare Zorg Ziekenhuizen (ZZZ) en het Kwaliteitsinformatiesysteem Mammacarcinoom (KIM) hanteren daarvoor verschillende definities. De IGZ wil dat de snijranden helemaal schoon zijn, ZZZ vindt het pas irradicaal als de tumor in een groter gebied in de snijrand zit en het KIM kijkt naar de pragmatiek: wordt de patiënt opnieuw aan dezelfde borst geopereerd? Vervolgens blijken er grote verschillen te bestaan in de betrouwbaarheid van de registratie. Gooiker: ‘Sommige ziekenhuizen melden 0 procent irradicaliteit, maar wel 5 procent re-resecties. Dat kan dus niet kloppen.’ Toen eenmaal alle getallen boven water waren, bleek dat vrijwel alle onderzochte ziekenhuizen op ongeveer hetzelfde niveau zaten wat betreft de radicale resectie van ‘De kwaliteit van oncologische zorg is te complex om te kunnen worden samengevat in een kleine set prestatie-indicatoren’, luidt één van de stellingen bij Gooikers proefschrift. Die stelling verwijst naar een ander onderzoek dat zij verrichtte, waarbij van een set prestatie-indicatoren voor chirurgie bij coloncarcinoom werd onderzocht in hoeverre deze consistent de kwaliteit van een ziekenhuis meten en wat de onderlinge samenhang is tussen de indicatoren. De gebruikte indicatoren waren vastgesteld in een consensus van experts. Het betrof zowel procesindicatoren (zoals het uitvoeren van een volledige colonoscopie of colon-CT, of het criterium dat 10 of meer lymfeklieren na resectie pathologisch waren onderzocht) als uitkomstindicatoren (bijvoorbeeld ongeplande heroperatie, 30 dagen mortaliteit). Meting van de complete set indicatoren liet een grote spreiding zien. De waarden van de meeste procesindicatoren waren niet gecorreleerd met elkaar, maar wel met betere patiëntuitkomsten op ziekenhuisniveau. Gooiker: ‘Procesindicatoren zeggen dus wel degelijk iets – namelijk: of in een ziekenhuis de zorg op orde is. Maar ze meten verschillende onderdelen van die zorg. Dat is wel jammer, want hoe minder indicatoren, des te geringer is de registratielast. Het is namelijk nog steeds een drama om alle gegevens die je nodig hebt uit de bestaande registratie te halen. We hebben wel overal EPD’s, maar elk ziekenhuis heeft deze op zijn eigen manier ingevuld. Dat is echt idioot; ik pleit dan ook sterk voor uniforme registratie van relevante gegevens in EPD’s.’ Grootste kwaliteitsslag Onderzoek in Scandinavische landen heeft laten zien dat de kwaliteit van (oncologische) zorg enorm kan worden verhoogd zodra professionals systematische feedback krijgen over uitkomsten, gecorrigeerd voor de casemix. Dat blijkt ook uit Gooikers onderzoek. Zij toonde niet alleen aan dat centralisatie van de behandeling van pancreascarcinoom daadwerkelijk leidt tot betere uitkomsten, maar ook dat de grootste kwaliteitsslag wordt gemaakt wanneer de kwaliteit systematisch wordt gemeten. Zo daalde de mortaliteit rond de operatie van 12 naar 4 procent. ‘Dat is een voorbeeld dat vooral de chirurgie betreft. Maar uiteindelijk gaat het om een kwaliteitsslag in de complete oncologische zorgketen, inclusief radiotherapie, medische oncologie, radiologie en andere disciplines. De geconstateerde verbeteringen zijn spectaculair. Ze zijn echter alleen mogelijk als ziekenhuizen optimaal samenwerken. Dat staat helaas haaks op de marktwerking in de zorg die onze overheid nastreeft.’ Verkorte samenvatting van de productkenmerken van Perjeta® ▼Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Samenstelling: Perjeta (pertuzumab) 420 mg concentraat voor oplossing voor infusie. Eén injectieflacon van 14 ml concentraat bevat 420 mg pertuzumab in een concentratie van 30 mg/ml. Perjeta is verkrijgbaar in verpakkingen van 1 injectieflacon. Indicatie: Perjeta is geïndiceerd voor gebruik in combinatie met trastuzumab en docetaxel bij volwassen patiënten met HER2-positieve gemetastaseerde of lokaal teruggekeerde, niet-reseceerbare borstkanker die geen eerdere anti-HER2-therapie of chemotherapie voor hun gemetastaseerde ziekte hebben gekregen. Contra-indicaties: overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Werkingsmechanisme: Perjeta is een recombinant gehumaniseerd monoklonaal antilichaam dat zich specifiek richt op het extracellulaire dimerisatiedomein (subdomein II) van het ‘humane epidermale groeifactorreceptor 2’ (HER2)-eiwit en daarmee de ligandafhankelijke heterodimerisatie van HER2 met andere leden van de HER-familie, waaronder EGFR, HER3 en HER4, blokkeert. Hiermee remt Perjeta de ligandafhankelijke intracellulaire signaaltransductie via twee belangrijke signaalcascades, namelijk via mitogeen geactiveerd-proteïnekinase (MAP-kinase) en via fosfoïnositide-3-kinase (PI3-kinase). Remming van deze signaalcascades kan leiden tot respectievelijk stopzetting van de celgroei en apoptose. Daarnaast medieert Perjeta de antilichaamafhankelijke celgemedieerde cytotoxiciteit (ADCC). Dosering en wijze van toediening: Perjeta wordt toegediend door middel van intraveneuze infusie. Het mag niet worden toegediend als intraveneuze injectie of bolus. De aanbevolen initiële oplaaddosis van Perjeta is 840 mg toegediend als een 60 minuten durende intraveneuze infusie, om de 3 weken gevolgd door een onderhoudsdosis van 420 mg toegediend gedurende 30 tot 60 minuten. De aanbevolen initiële oplaaddosis van trastuzumab bij gebruik in combinatie met Perjeta is 8 mg/kg lichaamsgewicht, toegediend als intraveneuze infusie, om de 3 weken gevolgd door een onderhoudsdosis van 6 mg/kg lichaamsgewicht. Voor docetaxel wordt bij gebruik in combinatie met Perjeta een aanvangsdosis van 75 mg/m2 aanbevolen, gevolgd door een 3-wekelijks toedieningsschema. Als de aanvangsdosis goed wordt verdragen, kan de dosis docetaxel bij latere cycli worden verhoogd tot 100 mg/m2. De geneesmiddelen dienen na elkaar te worden toegediend. Perjeta en trastuzumab kunnen in willekeurige volgorde worden gegeven. Wanneer de patiënt docetaxel krijgt, dient dit te worden toegediend na Perjeta en trastuzumab. Na elke Perjetainfusie en voor aanvang van een daaropvolgende infusie met trastuzumab of docetaxel wordt een observatieperiode van 30 tot 60 minuten aanbevolen. Patiënten moeten met Perjeta worden behandeld tot ziekteprogressie, oncontroleerbare toxiciteit of totdat de behandeling met trastuzumab wordt beëindigd. Waarschuwingen: om de traceerbaarheid van biologische geneesmiddelen te verbeteren dient de handelsnaam van het toegediende product duidelijk te worden vermeld in het patiëntendossier. De behandeling met Perjeta dient uitsluitend te worden geïnitieerd onder toezicht van een arts die ervaring heeft met de toediening van middelen tegen kanker. Perjeta dient te worden toegediend door een medische zorgverlener die in staat is om anafylaxie te behandelen, in een omgeving die zodanig is uitgerust dat reanimatie onmiddellijk kan plaatsvinden. Patiënten die worden behandeld met Perjeta moeten een HER2-positieve tumor hebben, gedefinieerd als een immunohistochemie (IHC)-score van 3+ en/of een in-situhybridisatie (ISH)-ratio van ≥ 2,0, aangetoond met behulp van een gevalideerde test. Bepaal de LVEF voorafgaand aan het eerste gebruik van Perjeta en vervolgens om de drie cycli gedurende de behandeling om te controleren of de LVEF binnen de door de instelling gehanteerde normaalwaarden valt. Bij een LVEF van < 40% of van 40-45% waarbij sprake is van een afname van ≥ 10 procentpunten ten opzichte van de waarde voorafgaand aan de behandeling, dient het gebruik van Perjeta en trastuzumab te worden gestaakt en dient binnen circa 3 weken opnieuw een LVEF-bepaling plaats te vinden. Indien de LVEF niet verbeterd is of verder is afgenomen, dient sterk te worden overwogen om het gebruik van Perjeta en trastuzumab te beëindigen, tenzij de voordelen voor de betreffende patiënt geacht worden zwaarder te wegen dan de risico’s. Het gebruik van Perjeta is in verband gebracht met infusie- en overgevoeligheidsreacties. Aangeraden wordt om patiënten, gedurende en tot 60 minuten na de eerste infusie en gedurende en tot 30–60 minuten na latere infusies van Perjeta, nauwlettend te observeren. Als zich een infusiereactie voordoet, dient de infusie te worden vertraagd of te worden onderbroken en dient passende medische behandeling plaats te vinden. Patiënten dienen geëvalueerd en nauwlettend gecontroleerd te worden totdat alle klachten en symptomen volledig zijn verdwenen. Bij NCI-CTCAE graad 4 overgevoeligheidsreacties (anafylaxie), bronchospasmen of acuut respiratoir stress syndroom dient de behandeling met Perjeta permanent gestaakt te worden. Patiënten die worden behandeld met Perjeta, trastuzumab en docetaxel lopen een verhoogd risico op febriele neutropenie, in het bijzonder gedurende de eerste 3 behandelcycli. Symptomatische behandeling van mucositis en diarree dient overwogen te worden indien er sprake is van febriele neutropenie. Perjeta wordt niet aanbevolen voor gebruik tijdens de zwangerschap en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen anticonceptie toepassen. Interacties: er zijn geen farmacokinetische interacties waargenomen tussen Perjeta en trastuzumab/docetaxel/gemcitabine/erlotinib/ capecitabine. Bijwerkingen: de meest voorkomende bijwerkingen zijn diarree, alopecia en neutropenie. De meest voorkomende ernstige bijwerkingen zijn febriele neutropenie, neutropenie en diarree. Zeer vaak voorkomende bijwerkingen zijn: bovenste-luchtweginfectie, nasofaryngitis, leukopenie, anemie, overgevoeligheid/anafylactische reactie, infusiegerelateerde reactie/cytokineafgiftesyndroom, verminderde eetlust, slapeloosheid, perifere neuropathie, perifere sensorische neuropathie, hoofdpijn, duizeligheid, dysgeusie, toegenomen traanproductie, dyspneu, hoest, overgeven, stomatitis, misselijkheid, obstipatie, dyspepsie, uitslag, nagelaandoeningen, pruritus, droge huid, myalgie, artralgie, mucositis/slijmvliesontsteking, pijn, oedeem, koorts, vermoeidheid en asthenie. Afleverstatus: U.R. Bezoek onze website www.roche.nl voor de uitgebreide en meest recente productinformatie. Neem voor medische informatie en/of het melden van bijwerkingen contact op met Roche Nederland B.V., Postbus 44, 3440 AA WOERDEN, 0348-438171. Voor Roche Oncology services zie www.rocheoncology.nl. Datum: 09/2013 (v02). Verkorte samenvatting van de productkenmerken van Kadcyla® ▼ Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Samenstelling: Kadcyla (trastuzumab-emtansine) 100 mg en 160 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor infusie. Indicatie(s): Kadcyla is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van volwassen patiënten met HER2-positieve, niet-reseceerbare, lokaal gevorderde of gemetastaseerde borstkanker die eerder trastuzumab en een taxaan, afzonderlijk of in combinatie, hebben ontvangen. Patiënten dienen eerdere therapie te hebben ontvangen voor lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte, of een recidief te hebben ontwikkeld tijdens of binnen zes maanden na het voltooien van adjuvante therapie. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de hulpstoffen. Werkingsmechanisme: Trastuzumab-emtansine is een antilichaam-geneesmiddelconjugaat gericht tegen HER2. Het bevat het gehumaniseerde anti-HER2-IgG1, trastuzumab, stabiel verbonden aan de microtubulineremmer DM1 (een maytansinederivaat). Conjugatie van DM1 met trastuzumab verleent het cytotoxische middel selectiviteit voor tumorcellen die HER2 tot overexpressie brengen waardoor de directe intracellulaire afgifte van DM1 wordt verhoogd. Trastuzumab-emtansine heeft de werkingsmechanismen van zowel trastuzumab als DM1. Dosering en wijze van toediening: De aanbevolen dosering trastuzumab-emtansine is 3,6 mg/kg lichaamsgewicht, elke 3 weken toegediend als intraveneuze infusie. Patiënten dienen tijdens de infusie en gedurende ten minste 90 minuten na de eerste infusie en 30 minuten bij opvolgende infusies te worden gecontroleerd op koorts, rillingen of andere infusiegerelateerde reacties. Waarschuwingen: Om de traceerbaarheid van biologische geneesmiddelen te verbeteren dient de handelsnaam van het toegediende product duidelijk te worden vermeld in het patiëntendossier. Om medicatiefouten te voorkomen is het belangrijk om de injectieflaconetiketten te controleren, om er zeker van te zijn dat het geneesmiddel dat bereid en toegediend wordt Kadcyla (trastuzumab-emtansine) is en niet Herceptin (trastuzumab). Aanbevolen wordt de behandeling met trastuzumab-emtansine permanent te staken bij patiënten met interstitiële longziekte (ILD) of pneumonitis. Patiënten met dyspneu in rust als gevolg van complicaties van een gevorderde maligniteit en comorbiditeiten kunnen een verhoogd risico lopen op pulmonale voorvallen. De leverfunctie dient vóór start van de behandeling en voor elke toediening te worden gecontroleerd aangezien patiënten met verhoogde ALAT-beginwaarden vatbaarder kunnen zijn voor graad 3-5 hepatische voorvallen. Dosisverlagingen of staken van de behandeling vanwege verhoogde serumtransaminasespiegels en totaal bilirubine worden gespecificeerd in rubriek 4.2 van de uitgebreide productinformatie benoemd. Wanneer een patiënt wordt gediagnostiseerd met nodulaire regeneratieve hyperplasie (NRH) van de lever moet de behandeling met trastuzumab-emtansine permanent worden gestaakt. Behandeling van patiënten met serumtransaminasespiegels > 3× ULN en gelijktijdig totaal bilirubine > 2× ULN dient permanent te worden gestaakt. Patiënten die worden behandeld met trastuzumab-emtansine hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van linkerventrikeldisfunctie. Standaardtesten voor cardiale functie (zoals ECHO of MUGA) dienen voorafgaand aan de start van de behandeling en met regelmatige tussenpozen (bv. elke drie maanden) te worden uitgevoerd. Bij linkerventrikeldisfunctie dient zo nodig de toediening te worden uitgesteld of de behandeling te worden gestaakt. Patiënten dienen zorgvuldig te worden gecontroleerd op infusiegerelateerde reacties, vooral tijdens de eerste infusie. Bij ernstige infusiegerelateerde reacties dient de behandeling te worden onderbroken totdat de klachten en symptomen zijn verdwenen, in het geval van levensbedreigende infusiegerelateerde reacties dient de behandeling permanent te worden gestaakt. Behandeling met trastuzumab-emtansine wordt niet aanbevolen bij patiënten bij wie de behandeling met trastuzumab permanent werd gestaakt als gevolg van overgevoeligheid. Geneesmiddelen voor de behandeling van anafylactische reacties, evenals een nooduitrusting, dienen beschikbaar te zijn voor direct gebruik. Aanbevolen wordt om vóór iedere dosis trastuzumab-emtansine het aantal trombocyten te controleren. Patiënten met trombocytopenie (≤ 100.000/mm3) en patiënten die worden behandeld met stollingsremmers, dienen zorgvuldig te worden gecontroleerd tijdens de behandeling met trastuzumab-emtansine. Bij een trombocytopenie van graad 3 of hoger (< 50.000/mm3) dient geen trastuzumab-emtansine te worden toegediend totdat het aantal trombocyten zich heeft hersteld tot graad 1 (≥ 75.000/mm3). Behandeling met trastuzumab-emtansine dient tijdelijk te worden gestaakt bij patiënten die perifere neuropathie van graad 3 of 4 ondervinden, totdat de symptomen zijn verdwenen of verbeterd tot ≤ graad 2. Patiënten dienen voortdurend klinisch te worden gecontroleerd op klachten/symptomen van neurotoxiciteit. Interacties: In-vitrometabolismestudies suggereren dat DM1, een component van trastuzumab-emtansine, hoofdzakelijk wordt gemetaboliseerd door CYP3A4 en, in mindere mate, door CYP3A5. Gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers dient te worden vermeden. Overweeg een plaatsvervangend geneesmiddel dat geen of minimaal vermogen heeft om CYP3A4 te remmen. Bijwerkingen: De meest voorkomende bijwerkingen (≥ 25%) van trastuzumab-emtansine waren bloedingen (inclusief epistaxis), verhoogde transaminasespiegels, vermoeidheid, musculoskeletale pijn en hoofdpijn. De meest voorkomende graad 3 of 4 bijwerkingen (> 2%) volgens de NCI-CTCAE waren trombocytopenie, vermoeidheid, verhoogde transaminasespiegels, anemie, hypokaliëmie, musculoskeletale pijn en neutropenie. Afleverstatus: U.R. Bezoek onze website www.roche.nl voor de uitgebreide en meest recente productinformatie. Neem voor medische informatie en/of het melden van bijwerkingen contact op met Roche Nederland B.V., Postbus 44, 3440 AA Woerden, 0348-438171. Voor Roche Oncology services zie www.rocheoncology.nl. Datum: 11/2013 (v01). KAD1312003 De eerste ADC voor HER2+ mBC Roche Nederland B.V. Postbus 44, 3440 AA Woerden © Oktober 2013 ROKA1403.v1 VPI 90120.indd 1 11-02-14 09:2 ageusie, misselijkheid, diarree, obstipatie, braken, alopecia, pruritus, spierspasmen, amenorroe, gewichtsafname en vermoeidheid. De volgende bijwerkingen kwamen vaak voor: verhoogde hepatische enzymen, uitdroging, hyponatriëmie, hypogeusie, dyspepsie, pijn in de bovenbuik, buikpijn, huiduitslag, madarose, abnormale haargroei, artralgie, pijn in de ledematen, rugpijn, musculoskeletale pijn in de borstkas, myalgie, pijn in de zij, musculoskeletale pijn, pijn en asthenie. Afleverstatus: U.R. Bezoek onze website www.roche.nl voor de uitgebreide en meest recente productinformatie. Neem voor medische informatie en/of het melden van bijwerkingen contact op met Roche Nederland B.V, Postbus 44, 3440 AA Woerden, 0348-438171. Voor Roche Oncology services zie www.rocheoncology.nl. Datum: 07/2013 (v01) NL/GIO-141003 Verkorte samenvatting van de productkenmerken van Erivedge® Verkorte productinformatie GIOTRIF® Samenstelling: GIOTRIF filmomhulde tabletten zijn verkrijgbaar in sterkten van 20 mg, 30 mg, PE1310.v2 Perjeta 931385.indd 1 13-12-13 10:0240 mg, en 50 mg afatinib (als afatinib dimaleaat) per tablet. Farmacotherapeutische groep: Dit VPI geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen Proteïnekinaseremmers Therapeutische indicaties: GIOTRIF is als monotherapie geïndiceerd te melden. Samenstelling: vismodegib is een oraal beschikbare klein-moleculaire remmer van de Hedgehogvoor de behandeling van epidermalegroeifactorreceptor (EGFR) TKI-naïeve volwassen patiënten signaalroute. Erivedge wordt geleverd als harde capsules van 150 mg. Indicaties: Erivedge is geïndiceerd voor met een lokaal gevorderd of gemetastaseerd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met een gebruik bij volwassen patiënten met symptomatisch gemetastaseerd basaalcelcarcinoom en geïndiceerd voor mutatie die leidt tot EGFR-activering. Dosering en als wijze van toediening: De aanbevolen gebruik bij volwassen patiënten met lokaal uitgebreid basaalcelcarcinoom dat ongeschikt is voor chirurgie of dosering is een orale dosis van eenmaaldaags 40 mg. Dit geneesmiddel dient zonder voedsel radiotherapie. Contra-indicaties: overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de hulpstoffen; vrouwen te worden ingenomen. Men dient ten minste drie uur voorafgaand aan en ten minste één uur na die zwanger zijn of borstvoeding geven; vrouwen die zwanger kunnen worden en zich niet houden aan het Erivedge inname van dit geneesmiddel geen voedsel te nuttigen. De behandeling met GIOTRIF dient te Zwangerschapspreventieprogramma; gelijktijdige toediening van sint-janskruid (Hypericum perforatum). Dosering worden voortgezet tot de ziekte verergert of tot het geneesmiddel niet langer door de patiënt en wijze van toediening: als Erivedge voor het eerst wordt voorgeschreven en afgeleverd, moet het binnen 7 dagen wordt verdragen. Bij patiënten die een dosis van 40 mg per dag gedurende de eerste drie weken na een negatieve zwangerschapstest worden toegediend. Recepten voor Erivedge moeten worden beperkt tot een verdragen, kan een dosisverhoging worden overwogen tot maximaal 50 mg per dag. De dosis dient behandelingsduur van 28 dagen en voor het voortzetten van de behandeling is een nieuw recept noodzakelijk. niet te worden verhoogd bij die patiënten bij wie de dosis eerder werd verlaagd. De maximale Erivedge dient alleen te worden voorgeschreven door of onder toezicht van een medisch specialist met ervaring in dosis is 50 mg per dag. Symptomatische bijwerkingen (zoals ernstige/aanhoudende diarree of de behandeling van de toegelaten indicatie. De aanbevolen dosering is eenmaal daags één capsule van 150 mg. bijwerkingen wat betreft de huid) kunnen met succes onder controle worden gehouden met een In klinische studies werd behandeling met Erivedge voortgezet tot progressie van de ziekte of tot onacceptabele onderbreking van de behandeling en dosisverlagingen of door de GIOTRIF-behandeling te staken. toxiciteit. Onderbreking van de behandeling was toegestaan voor maximaal 4 weken, gebaseerd op de individuele Contraindicaties: Overgevoeligheid voor afatinib of voor (één van) de hulpstoffen. Bijzondere verdraagbaarheid. De baat van een voortgezette behandeling moet regelmatig worden geëvalueerd, waarbij de waarschuwingen en voorzorgen voor gebruik: Bij de beoordeling van de status van EGFRoptimale duur van de behandeling varieert voor iedere individuele patiënt. Er is geen dosisaanpassing nodig bij mutatie bij een patiënt, is het van belang dat een goed-gevalideerde en krachtige methodologie patiënten van ≥ 65 jaar oud. De veiligheid en werkzaamheid van Erivedge zijn niet onderzocht bij patiënten met een wordt gebruikt om vals-negatieve of vals-positieve uitslagen te vermijden. Kennis over adequate verminderde nier- en leverfunctie. Er zijn geen specifieke doseringsaanbevelingen voor deze patiëntenpopulaties behandeling van bijwerkingen wordt aangeraden. Een hogere blootstelling aan afatinib werd beschikbaar. De veiligheid en werkzaamheid van Erivedge bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar zijn gezien bij vrouwelijke patiënten, patiënten met een laag lichaamsgewicht en bij diegenen met niet vastgesteld. Om veiligheidsredenen mag Erivedge niet worden gebruikt bij kinderen en adolescenten jonger onderliggende nierinsufficiëntie. Het wordt aangeraden patiënten met deze risicofactoren extra dan 18 jaar. Waarschuwingen: om zorgverleners en patiënten te helpen embryonale en foetale blootstelling aan te controleren. Bij symptomen, zoals een acute of verergerende oogontsteking, overvloedig Erivedge te vermijden, worden voorlichtingsmaterialen verstrekt (Erivedge Zwangerschapspreventieprogramma) om tranen, gevoeligheid voor licht, wazig zien, oogpijn en/of een rood oog, dient onmiddellijk de mogelijke risico’s bij het gebruik van Erivedge te benadrukken. Zorgverleners moeten de patiënten zodanig een oogspecialist te worden geraadpleegd. Bij een diagnose van ulcererende keratitis dient voorlichten dat deze alle voorwaarden van dit programma begrijpen en accepteren. Erivedge kan embryo-foetale de behandeling te worden onderbroken of gestaakt. Wanneer keratitis is vastgesteld, dienen sterfte of ernstige geboorteafwijkingen veroorzaken wanneer het wordt toegediend aan een zwangere vrouw. de baten en risico’s van voortzetting van de behandeling zorgvuldig tegen elkaar te worden Erivedge mag niet worden gebruikt tijdens de zwangerschap. Vrouwelijke patiënten moeten gebruikmaken van afgewogen. Dit geneesmiddel dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met twee aanbevolen methoden van anticonceptie, waaronder één zeer effectieve methode en een barrièremethode. Dit een voorgeschiedenis van keratitis, ulcererende keratitis of ernstige droge ogen. Het dragen van geldt tijdens Erivedg-e-behandeling en gedurende 24 maanden na de laatste dosis. Bij een vrouw die zwanger kan contactlenzen is ook een risicofactor voor het ontstaan van keratitis en ulceratie. Bij patiënten worden dient onder medisch toezicht een zwangerschapstest te worden uitgevoerd, door een zorgverlener, binnen 7 dagen voorafgaand aan de start van de behandeling en maandelijks tijdens de behandeling. Vanwege het mogelijk met een ejectiefractie die onder de door de instelling gehanteerde laagste normale waarde ligt, veroorzaken van ernstige ontwikkelingsafwijkingen mogen vrouwen geen borstvoeding geven terwijl ze Erivedge dient zowel een cardiologisch consult als een onderbreking of staking van de behandeling te gebruiken en gedurende 24 maanden na de laatste dosis. Mannelijke patiënten moeten, ook na vasectomie, worden overwogen. Interacties met andere geneesmiddelen: GIOTRIF is een P-gp substraat. altijd gebruikmaken van een condoom (met zaaddodend middel, indien beschikbaar) wanneer zij seks hebben Het wordt aanbevolen om krachtige P-gp remmers (waaronder maar niet gelimiteerd tot ritonavir, met een vrouwelijke partner. Dit geldt tijdens het gebruik van Erivedge en gedurende 2 maanden na de laatste ciclosporine A, ketoconazol, itraconazol, erytromycine, verapamil, kinidine, tacrolimus, nelfinavir, dosis. Patiënten mogen geen bloed doneren tijdens het gebruik van Erivedge en gedurende 24 maanden na de saquinavir, en amiodaron) gespreid toe te dienen, bij voorkeur met tussenpozen van 6 uur (bij laatste dosis. Mannelijke patiënten mogen geen sperma doneren tijdens het gebruik van Erivedge en gedurende 2 tweemaaldaagse dosering van P-gp-remmers) of 12 uur (bij eenmaaldaagse dosering van P-gpmaanden na de laatste dosis. Patiënten met uitgebreid BCC hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van remmers) van de toediening van GIOTRIF. Tevens kan gelijktijdige behandeling met middelen die plaveiselcelcarcinoom van de huid (‘Cuteneous Squamous Cell Carcinoma’, cuSCC). Gelijktijdige behandeling P-gp sterk induceren (waaronder maar niet gelimiteerd tot rifampicine, carbamazepine, fenytoïne, met sterke CYP-inductoren (bijv. rifampicine, carbamazepine of fenytoïne) moet worden vermeden, omdat een fenobarbital of sint-janskruid (Hypericum perforatum) de blootstelling aan afatinib verminderen. risico op verlaagde plasmaconcentraties en een verminderde werkzaamheid van vismodegib niet kan worden Bijwerkingen: De meest voorkomende bijwerkingen zijn diarree, huidaandoeningen, stomatitis uitgesloten. Patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie of matig tot ernstig verminderde leverfunctie dienen en paronychia. Blaarvorming, bulleuze en exfoliatieve huidafwijkingen zijn gemeld, waaronder nauwlettend te worden gecontroleerd op bijwerkingen. Erivedge-capsules bevatten lactosemonohydraat. Patiënten zeldzame gevallen wijzend op Stevens-Johnsonsyndroom, hoewel er in deze gevallen potentiële met een zeldzame erfelijke galactose-intolerantie, primaire hypolactasie of glucose-galactosemalabsorptie dienen alternatieve etiologieën waren. Verpakkingen: GIOTRIF 20 mg, 30 mg, 40 mg, en 50 mg worden dit geneesmiddel niet te gebruiken. Alle capsules die aan het einde van de behandeling niet gebruikt zijn moeten geleverd in verpakkingen van 28 tabletten. Afleverstatus: U.R. Vergoeding en prijzen: onmiddellijk worden afgevoerd door de patiënt door de capsules terug te brengen naar de apotheker of arts. (Volledige) vergoeding, afhankelijk van dosering, via add-on en/of DBC. Uitgebreide product Bijwerking: de meest voorkomende bijwerkingen waren spierspasmen, alopecia, dysgeusie, gewichtsafname, informatie: Uitgebreide productinformatie is op aanvraag beschikbaar. Boehringer Ingelheim b.v., vermoeidheid en misselijkheid. De volgende bijwerkingen kwamen zeer vaak voor: verminderde eetlust, dysgeusie, Comeniusstraat 6, 1817 MS, Alkmaar. Tel: 0800 - 22 55 889. Datum: 25 september 2013 promotie 57 medische oncologie april 2014 Erasmus Universiteit Rotterdam Rijksuniversiteit Groningen Universiteit Maastricht www.eur.nl www.rug.nl www.maastrichtuniversity.nl 29 januari 2014 Inducers & organizers in human fetal and adult lymphoid tissues K. Hoorweg 20 januari 2014 Relevance, targets, and clinical translation of near-infrared fluorescence imaging in breast cancer R.G. Pleijhuis 17 januari 2014 Clinical dilemmas in sentinel node biopsy for breast cancer S.J.G. Maaskant-Braat 8 januari 2014 mTHPC mediated PDT of head and neck cancer: modifying pharmacokinetics using liposomal drug carriers S.A.H.J. de Visscher Universiteit Utrecht 28 januari 2014 Regulation of homologous recombination between divergent DNA sequences by mismatch repair proteins K.C. Tham 28 januari 2014 Linking structure and function for the DNA repair complex Mre11-Rad50-Nbs1 E. Kinoshita 21 januari 2014 Computational biology in acute myeloid leukemia with CEBPA abnormalities E. Taskesen 17 januari 2014 Economic evaluation of targeted therapy and risk-stratified treatment approaches in multiple myeloma J.G. Gaultney 8 januari 2014 MicroRNAs in pediatric acute lymphoblastic leukemia: functions and targets F. Akbari Moqadam Radboud Universiteit Nijmegen www.ru.nl 22 januari 2014 The genetics of detoxification enzymes and esophageal cancer susceptibility P. Dura 8 januari 2014 Hormones & vitamins: orchestrators of dendritic cells and cancer N. Karthaus Universiteit van Amsterdam www.uu.nl 21 januari 2014 Fruit and vegetable consumption and risk of overall mortality and gastrointestinal cancer M.B. Leenders www.uva.nl 9 januari 2014 TRPM7: Ca2+ signaling, actomyosin remodeling and metastasis J.P.D. Visser Universiteit Leiden www.leidenuniv.nl 29 januari 2014 Evaluating outcomes in surgical oncology: volume, quality indicators and the influence of comorbidity G.A. Gooiker (zie interview met promovenda vanaf pagina 49) 9 januari 2014 Innate immune responses of natural killer cells and macrophages against sarcomas J.H.W. Pahl 8 januari 2014 Dynamic aspects of competing risks with application to medical data M.A. Nicolaie 21 januari 2014 The challenge of identifying substrates of SCF ubiquitin ligases R. Magliozzi 20 januari 2014 Clustering-induced, clathrin-mediated endocytosis (CIC-ME) for cancer therapy R. Heukers 16 januari 2014 Rules in regulation: defining principles of gene expression control by FOXO A. Eijkelenboom 13 januari 2014 Mechanisms of Wnt less trafficking and Wnt signaling R.E.A. de Groot 7 januari 2014 Ovarian cancer: the interplay of lifestyle and genes M.G.M. Braem Verkorte productinformatie SUTENT (april 2013). De volledige productinformatie (SPC) is op aanvraag verkrijgbaar. Samenstelling: Sutent 12,5 mg, 25 mg of 50 mg harde capsules bevatten sunitinibmalaat overeenkomend met respectievelijk 12,5 mg, 25,0 mg en 50,0 mg sunitinib. Indicaties: Niet operatief te verwijderen en/of gemetastaseerde maligne gastro-intestinale stromatumoren (GIST) bij volwassenen na het falen van behandeling met imatinib, als gevolg van resistentie of intolerantie; gevorderd/gemetastaseerd niercelcarcinoom (MRCC) bij volwassenen; niet operatief te verwijderen of gemetastaseerde goed gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van de pancreas met ziekteprogressie (pancreasNET) bij volwassenen. Farmacotherapeutische groep: Antineoplastische middelen – proteïnekinaseremmers, ATC-code: L01XE04. Dosering: De aanbevolen dosering van SUTENT voor GIST en MRCC is eenmaal daags oraal 50 mg, gedurende vier opeenvolgende weken, gevolgd door een rustperiode van twee weken (schema 4/2). Samen vormt dit een complete cyclus van zes weken. Voor pancreasNET is de aanbevolen dosering eenmaal daags oraal 37,5 mg zonder geprogrammeerde rustperiode. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Waarschuwingen en voorzorgen: Gelijktijdige toediening van krachtige CYP3A4inductoren of van krachtige CYP3A4-remmers dient te worden vermeden. Huid- en weefselaandoeningen: Huidverkleuring treedt vaak op. Patiënten dienen te worden geïnformeerd dat ook depigmentatie van haar of huid kan optreden. Andere mogelijke effecten op de huid kunnen omvatten: droogheid, verdikking of scheuren van de huid, blaren of incidentele gevallen van huiduitslag op de handpalmen en de voetzolen. Daarnaast zijn mondpijn of –irritatie gemeld. Gevallen van pyoderma gangrenosum, gewoonlijk reversibel na het stoppen van het geneesmiddel, en ernstige huidreacties, waaronder gevallen van erythema multiforme, gevallen wijzend op Stevens-Johnson syndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN), zijn zelden gemeld. Als verschijnselen of symptomen aanwezig zijn, dient de behandeling met sunitinib gestopt te worden. Als de diagnose van SJS of TEN wordt bevestigd, dient de behandeling niet opnieuw gestart te worden. Bloedingen en tumorbloedingen: Voorvallen van bloedingen, waarvan enkele fataal, die postmarketing gemeld werden, omvatten gastrointestinale, respiratoire, urineweg- en hersenbloedingen. Patiënten die een gelijktijdige behandeling met antistollingsmiddelen toegediend krijgen, dienen eventueel periodiek te worden gecontroleerd door middel van volledige telling van de bloedcellen, stollingsfactoren en lichamelijk onderzoek. Gastro-intestinale aandoeningen: Misselijkheid, diarree, stomatitis, dyspepsie en braken waren de meest gemelde behandelingsgerelateerde gastro-intestinale bijwerkingen; gevallen van oesofagitis zijn ook gemeld. Ernstige, soms fatale gastrointestinale complicaties deden zich zelden voor bij patiënten met intra-abdominale maligniteiten. Hypertensie: Patiënten dienen gescreend te worden op hypertensie en hiervoor adequaat te worden behandeld. Tijdelijke stopzetting wordt aangeraden bij patiënten met een ernstige hypertensie die medisch niet onder controle kan worden gehouden. Hematologische aandoeningen: Zeldzame fatale hematologische voorvallen, waaronder met trombocytopenie geassocieerde bloedingen en neutropene infecties, werden postmarketing gemeld. Anemie is zowel vroegtijdig als later geobserveerd gedurende de behandeling; graad 3 en 4 gevallen zijn gerapporteerd. Bij alle patiënten dient aan het begin van elke behandelingscyclus een volledige telling van de bloedcellen te worden uitgevoerd. Hartaandoeningen: Cardiovasculaire voorvallen, inclusief hartfalen, cardiomyopathie en myocardaandoeningen, waarvan enkele fataal, werden gemeld bij patiënten die werden behandeld met sunitinib. Klinische signalen en symptomen van congestief hartfalen (CHF) dienen nauwgezet gevolgd te worden, in het bijzonder bij patiënten met cardiale risicofactoren en/of een voorgeschiedenis van coronaire arteriële aandoeningen. Bij het zich klinisch manifesteren van CHF wordt beëindiging van de behandeling met sunitinib aanbevolen. QT-interval verlenging: Sunitinib dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met een bekende voorgeschiedenis van QTintervalverlenging, bij patiënten die anti-aritmica gebruiken of bij patiënten met een relevante reeds bestaande hartziekte, bradycardie of elektrolytstoornissen. Veneuze tromboembolische voorvallen: Behandelingsgerelateerde veneuze trombo-embolische voorvallen zijn gemeld bij GIST en MRCC patiënten, maar niet bij pancreasNET patiënten. In de registratiestudies werden geen voorvallen met fatale afloop gemeld. Arteriële trombo-embolische voorvallen: Gevallen van, soms fatale, arteriële trombo-embolische voorvallen werden gemeld bij met sunitinib behandelde patiënten. Ademhalingstelselvoorvallen: Post-marketing werden zeldzame voorvallen met fatale afloop gemeld. Schildklierdisfunctie: Een nulmeting van de schildklierfunctie wordt aanbevolen bij alle patiënten. Patiënten met vooraf bestaande hypothyreoïdie of hyperthyreoïdie dienen volgens de standaard medische praktijk te worden behandeld vóór de behandeling met sunitinib wordt gestart. Tijdens behandeling dient routinematige controle van de schildklierfunctie iedere drie maanden uitgevoerd te worden. Bovendien dienen patiënten nauwlettend te worden gecontroleerd op verschijnselen of symptomen van schildklierdisfunctie gedurende de behandeling. Patiënten die schildklierdisfunctie ontwikkelen, moeten volgens de standaard medische praktijk worden behandeld. Hypothyreoïdie werd zowel vroeg als laat tijdens de behandeling waargenomen. Gevallen van hyperthyreoïdie, sommige gevolgd door hypothyreoïdie, en gevallen van thyreoïditis zijn soms gemeld in klinische studies en tijdens post-marketing ervaring. Pancreatitis: Er zijn gevallen van ernstige pancreasvoorvallen gemeld, sommige met fatale afloop. Indien zich symptomen van pancreatitis voordoen, dienen patiënten te stoppen met het gebruik van sunitinib en te worden voorzien van adequate ondersteunende zorg. Levertoxiciteit: Levertoxiciteit werd waargenomen bij met sunitinib behandelde patiënten. Gevallen van leverfalen, waarvan sommige met fatale afloop, werden waargenomen bij <1% van met sunitinib behandelde patiënten met solide tumoren. Voer leverfunctietests uit vóór de start van de behandeling, gedurende elke behandelcyclus, en wanneer klinisch aangewezen. Indien zich symptomen van pancreatitis of leverfalen voordoen, dienen patiënten te stoppen met sunitinib en te worden voorzien van adequate ondersteunende zorg. Lever- en galaandoeningen: Behandeling met sunitinib kan gepaard gaan met cholecystitis, inclusief acalculeuze cholecystitis en emfysemateuze cholecystitis. In klinische registratiestudies was de incidentie van cholecystitis gerelateerd aan behandeling met sunitinib 0,1%. Post-marketinggevallen van cholecystitis zijn gemeld. Nierfunctie: Gevallen van nierstoornis en/of (acuut) nierfalen, waarvan sommige met fatale afloop, werden gemeld. De veiligheid van doorgezette behandeling met sunitinib bij patiënten met milde tot ernstige proteïnurie is niet systematisch onderzocht. Er zijn gevallen van proteïnurie en zeldzame gevallen van nefrotisch syndroom gemeld. Behandeling met sunitinib dient te worden gestaakt bij patiënten met nefrotisch syndroom. Fistel: Indien fistelvorming optreedt, dient de behandeling met sunitinib te worden onderbroken. Verstoorde wondheling: Gevallen van verstoorde wondheling werden tijdens de behandeling met sunitinib gemeld. Een tijdelijke onderbreking van de behandeling wordt aanbevolen als voorzorgsmaatregel bij patiënten die grote chirurgische ingrepen ondergaan. Osteonecrose van de kaak: Gevallen van osteonecrose van de kaak werden bij met Sutent behandelde patiënten gemeld. Voorzichtigheid moet worden betracht indien Sutent en intraveneuze bisfosfonaten gelijktijdig of opeenvolgend gebruikt worden. Vóór behandeling met Sutent moet een gebitsonderzoek en geschikte preventieve tandheelkunde overwogen worden. Angio-oedeem: Indien angio-oedeem optreedt als gevolg van overgevoeligheid, dient de behandeling met sunitinib te worden onderbroken en standaard medische zorg te worden verleend. Convulsies: Convulsies werden waargenomen bij patiënten met of zonder radiologisch aangetoonde hersenmetastasen. Tevens waren er enkele meldingen, sommige fataal, van patiënten met convulsies en radiologisch bewijs voor het ‘reversible posterior leukoencephalopathy syndrome’ (RPLS). Patiënten met convulsies en met verschijnselen of symptomen die wijzen op RPLS, dienen medisch gecontroleerd te worden, met inbegrip van controle van de hypertensie. Tijdelijke opschorting van de behandeling met sunitinib wordt aanbevolen; na herstel kan de behandeling worden hervat op basis van het oordeel van de behandelende arts. Tumorlysissyndroom: Gevallen van tumorlysissyndroom, sommige fataal, zijn in zeldzame gevallen gerapporteerd. Infecties: Ernstige infecties, met of zonder neutropenie, waaronder sommige met een fatale uitkomst, zijn gerapporteerd. Bijwerkingen: Zeer vaak (³ 1/10): anemie, neutropenie, trombocytopenie, verminderde eetlust, smaakstoornissen, hoofdpijn, hypertensie, neusbloeding, diarree, misselijkheid, braken, stomatitis/afteuze stomatitis, dyspepsie, buikpijn/distensie, constipatie, glossodynie, gele huid /huidverkleuring/ pigmentatieziekte, palmoplantair erytrodysesthesie-syndroom, veranderingen van haarkleur, uitslag, droge huid, pijn in extremiteit/ledemaat, moeheid/asthenie, ontsteking van de slijmvliezen, oedeem. Vaak (³ 1/100, < 1/10): infecties (respiratoir, urineweg, huid, viraal, bacterieel, schimmel), abces, sepsis/septische shock, leukopenie, lymfopenie, hypothyreoïdie, dehydratie, slapeloosheid, depressie, paresthesie, duizeligheid, perifere neuropathie, hypo-esthesie, hyperesthesie, toegenomen tranenvloed, ooglidoedeem, blozen, opvliegers, dyspnoe, orofaryngeale pijn, hoest, droge neus, ademnood bij inspanning, verstopte neus, pleurale effusie, flatulentie, pijn in de mond, droge mond, gastro-oesofageale reflux, zweertjes in de mond, hemorroïden, onbehaaglijk gevoel in de mond, dysfagie, cheilitis, bloedend tandvlees, proctalgie, rectale bloeding, oprisping,maagklachten, oesofagitis, alopecie, erytheem, dermatitis, periorbitaal oedeem, pruritus, hyperpigmentatie van de huid, schilfering van de huid, huidreacties, blaren, laesie van de huid, nagelafwijking/verkleuring, hyperkeratosis, acne, myalgie, spierspasme, rugpijn, pijn in de skeletspieren, artralgie, spierzwakte, nierfalen, chromaturie, pyrexie, rillingen, pijn, pijn op de borst, griepachtige verschijnselen, verminderde/abnormale ejectiefractie, gewichtsafname, verhoogd lipase, verlaagd aantal witte bloedcellen, verlaagd hemoglobine, verminderd aantal bloedplaatjes, verhoogd bloedcreatininefosfokinase, verhoogd amylase, verhoogd aspartaataminotransferase, verhoogd alanineaminotransferase, verhoogd bloedcreatinine, verhoogde bloeddruk, verhoogd bloedurinezuur. Soms (³ 1/1000, < 1/100): pancytopenie, hypersensitiviteit, hyperthyreoïdie, thyreoïditis, tumorlysissyndroom, cerebrovasculair accident/herseninfarct, reversibel posterieur leuko-encefalopathiesyndroom, voorbijgaande ischemische aanval, hartfalen, congestief hartfalen, cardiomyopathie, pericardiale effusie, linkerventrikelfalen, elektrocardiogram QT verlengd, diepveneuze trombose, longembolie, longbloeding, hemoptyse, faryngolaryngeale pijn, darmperforatie, pancreatitis, abnormale leverfunctie, cholecystitis, eczeem, anale fistula, fistula, trombotische microangiopathie, angio-oedeem, ademshalingsfalen, leverfalen, hepatitis, myopathie, rabdomyolyse, osteonecrose van de kaak, acuut nierfalen, nefrotisch syndroom, proteïnurie, verstoorde heling, verhoogd schildklierstimulerend hormoon in het bloed. Zelden (³ 1/10.000, <1/1000): Stevens-Johnson syndroom, necrotische fasciitis, torsade de pointes, toxische epidermale necrolyse, pyoderma gangrenosum, erythema multiforme. Afleveringsstatus: U.R. Registratienummers: EU/1/06/347/001-006. Vergoeding en prijzen: De kosten voor Sutent zijn declarabel voor ziekenhuizen via de add-on regeling. Voor prijzen wordt verwezen naar de Z-Index taxe. Voor medische informatie over dit product belt u met 0800-MEDINFO (6334636). Registratiehouder: Pfizer Ltd, Ramsgate Road, Sandwich, Kent CT13 9NJ, Verenigd Koninkrijk. Neem voor correspondentie en inlichtingen contact op met de lokale vertegenwoordiger: Pfizer bv, Postbus 37, 2900 AA Capelle a/d IJssel. 1. Motzer RJ et al. N Engl J Med 2007;356:115–24. 2. Motzer RJ et al. J Clin Oncol 2009;27:3584–90. 3. Demetri GD et al. Lancet 2006;368:1329-38. 4. Raymond et al. N Engl J Med 2011; 364:501-13. 5. Escudier et al. A of Onc 2012 Vol23; suppl7:vii65-vii71. Referenties: 1. Bennett D et al. Consensus panel recommendations for the assessment and management of breakthrough pain. Part 2: management. P&T 2005;30:354-61 2. Zeppetella G. Dynamics of breakthrough pain vs. pharmacokinetics of oral morphine: implications for management. Eur J Cancer Care 2009; 18(4):331-7 3. SmPC Instanyl® 50, 100, 200 µg/dosis 4. Kress HG et al. Efficacy and tolerability of intranasal fentanyl spray 50 to 200 mg for breakthrough pain in patients with cancer: a phase III, multinational, randomized, double blind, placebo-controlled, crossover trial with a 10-month, open-label extension treatment period. Clin Ther 2009;31(6):1177-91 5. Mercadante S et al. A comparison of intranasal fentanyl spray with oral transmucosal fentanyl citrate for the treatment of breakthrough cancer pain – an open-label, randomised, crossover trial. Curr Med Res Opin 2009;25(11):2805-2815 6. Dale O, Hjortkjaer R, Kharasch ED. Nasal administration of opioids for pain management in adults. Acta Anaesthesiol Scand. 2002;46:759–770 7. Grassin-Delyle S et al. Intranasal drug delivery: An efficient and non-invasive route for systemic administration Focus on opioids. Pharmacology & Therapeutics 134 (2012) 366–379. Instanyl 50 microgram/dosis neusspray, oplossing. Instanyl 100 microgram/dosis neusspray, oplossing. Instanyl 200 microgram/dosis neusspray, oplossing. Instanyl 50 microgram neusspray, oplossing in verpakking voor eenmalig gebruik. Instanyl 100 microgram neusspray, oplossing in verpakking voor eenmalig gebruik. Instanyl 200 microgram neusspray, oplossing in verpakking voor eenmalig gebruik. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling: 1 dosis (100 microliter) bevat fentanylcitraat overeenkomend met respectievelijk 50, 100 en 200 microgram fentanyl. Farmaceutische vorm: Neusspray, oplossing. Heldere, kleurloze oplossing. Therapeutische indicaties: Instanyl is geïndiceerd voor de behandeling van doorbraakpijn bij volwassenen die al een onderhoudsbehandeling met opioïden ontvangen tegen chronische kankerpijn. Doorbraakpijn is een tijdelijke exacerbatie van pijn die optreedt bovenop een bestaande, aanhoudende pijn die reeds onder controle is. Patiënten die een onderhoudsbehandeling met opioïden ontvangen, gebruiken minstens 60 mg orale morfine per dag, minstens 25 microgram transdermale fentanyl per uur, minstens 30 mg oxycodon per dag, minstens 8 mg orale hydromorfon per dag of een equianalgetische dosis van een ander opioïd gedurende één week of langer. Dosering en wijze van toediening: De behandeling dient te worden ingesteld door en onder toezicht te blijven van een arts met ervaring in de behandeling van kankerpatiënten met opioïden. De neusspray in verpakking voor eenmalig gebruik bevat slechts één dosis en mag niet van te voren worden getest. Voor verdere informatie, zie de volledige IB-tekst. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Gebruik bij opioïd-naïeve patiënten. Ernstige respiratoire depressie of ernstige obstructieve longaandoeningen. Eerdere faciale radiotherapie. Terugkerende epistaxisaanvallen. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Zoals bij alle krachtige opioïden kan er klinisch significante respiratoire depressie optreden bij gebruik van fentanyl en moeten patiënten geobserveerd worden op deze effecten. Patiënten met pijn die een chronische opioïdbehandeling ontvangen, ontwikkelen een tolerantie voor respiratoire depressie en dus is het risico op respiratoire depressie bij deze patiënten lager. Gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die het centrale zenuwstelsel onderdrukken kan het risico op respiratoire depressie verhogen. Bij patiënten met chronische obstructieve longaandoeningen kan fentanyl ernstigere bijwerkingen hebben. Bij deze patiënten kunnen opioïden de ademhalingsprikkel onderdrukken en de weerstand van de luchtwegen verhogen. Fentanyl dient met zorg te worden toegediend aan patiënten met matige tot ernstige lever- of nierfunctiestoornissen. De invloed van lever- en nierfunctiestoornissen op de farmacokinetiek van Instanyl is niet geëvalueerd; wanneer fentanyl echter intraveneus wordt toegediend, is de klaring gewijzigd als gevolg van lever- en nierfunctiestoornissen, veroorzaakt door veranderingen in metabole klaring en plasma-eiwitten. Fentanyl dient met zorg te worden gebruikt bij patiënten met tekenen van een verhoogde intracraniale druk, een verminderd bewustzijn of coma. Instanyl dient met zorg te worden gebruikt bij patiënten met een hersentumor of hoofdletsel. Fentanyl kan bradycardie veroorzaken. Fentanyl dient daarom met zorg te worden toegediend aan patiënten met bradyaritmie. Opioïden kunnen hypotonie veroorzaken, vooral bij patienten met hypovolemie. Instanyl dient daarom met zorg te worden gebruikt bij patiënten met hypotonie en/of hypovolemie. Als de patiënt herhaalde episodes van epistaxis of nasaal ongemak ervaart bij het gebruik van Instanyl, dient een andere toedieningsvorm voor de behandeling van doorbraakpijn overwogen te worden. De totale blootstelling aan fentanyl bij personen met een verkoudheid, zonder eerdere behandeling met een nasale vasoconstrictor, is vergelijkbaar met die bij gezonde personen. Tolerantie en lichamelijke en/of psychische afhankelijkheid kan optreden na herhaald gebruik van opioïden zoals fentanyl. Iatrogene verslaving na therapeutisch gebruik van opioïden komt echter zelden voor bij de behandeling van kankergerelateerde pijn. Ontwenningsverschijnselen kunnen optreden door de toediening van stoffen met opioïd-antagonistische activiteit, bijv. naloxon, of door analgetica met een gecombineerde agonistische en antagonistische werking (bijv. pentazocine, butorfanol, buprenorfine, nalbufine). Wanneer de behandeling met Instanyl wordt gestart, dienen andere toedieningsvormen overwogen te worden voor gelijktijdige behandeling van samenlopende ziektes die via de neus kunnen worden behandeld. Bijwerkingen: Met het gebruik van Instanyl kunnen typische opioïd-gerelateerde bijwerkingen worden verwacht. Vaak zullen na voortgezet gebruik van het geneesmiddel de meeste van deze bijwerkingen verdwijnen of in intensiteit afnemen. De meest ernstige bijwerkingen zijn respiratoire depressie (mogelijk leidend tot apneu of ademstilstand), circulatoire depressie, hypotensie en shock. Alle patiënten dienen nauwlettend te worden geobserveerd op deze bijwerkingen. De volgende categorieën worden gebruikt om de bijwerkingen volgens frequentie van voorkomen te rangschikken: zeer vaak (≥1/10); vaak (>1/100 en <1/10); soms (>1/1.000 en <1/100); zelden (>1/10.000 en <1/1.000); en zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Binnen elke frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Psychische stoornissen: Soms: afhankelijkheid, insomnia. Niet bekend: hallucinaties. Zenuwstelselaandoeningen: Vaak: somnolentie, duizeligheid, hoofdpijn. Soms: sedatie, myoclonus, paresthesie, dysesthesie, dysgeusie. Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen: Vaak: vertigo. Soms: kinetosis. Hartaandoeningen: Soms: hypotensie. Bloedvataandoeningen: Vaak: blozen, opvliegers. Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen: Vaak: keelirritatie. Soms: respiratoire depressie, epistaxis, neuszweer, rhinorrhea. Maagdarmstelselaandoeningen: Vaak: misselijkheid, braken. Soms: constipatie, stomatitis, droge mond. Huid- en onderhuidaandoeningen: Vaak: hyperhidrose. Soms: pijnlijke huid, pruritus. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: Soms: pyrexie. Overige informatie: Farmacotherapeutische groep: analgetica; opioïden. ATC-code: N02AB03. Kanalisatie: UR. Registratiehouder: Nycomed Danmark ApS, Langebjerg 1, DK-4000 Roskilde, Denemarken. Volledige informatie is verkrijgbaar via de lokale vertegenwoordiger in Nederland: Takeda Nederland bv, Hoofddorp. In het Register ingeschreven onder EU/1/09/531/001-009 (verpakking met meerdere doses; in Nederland zijn verpakkingen met 10 en 40 doses beschikbaar) en EU/1/09/531/010-021 (verpakking voor eenmalig gebruik; in Nederland is een verpakking met 6 neussprays voor eenmalig gebruik beschikbaar. Alleen voor ziekenhuizen). Voor ondersteunend educatief materiaal, zie www.instanyl.nl (6 augustus 2012) SNEL DOOR DE NEUS 3-7 AFINITOR® 2,5 mg, 5 mg en 10 mg tabletten. Samenstelling: Tabletten met 2,5 mg, 5 mg of 10 mg everolimus. Indicaties: Hormoonreceptor- positieve gevorderde borstkanker: Afinitor is geïndiceerd voor de behandeling van hormoonreceptor-positieve, HER2/neu-negatieve gevorderde Neulasta® -pegfilgrastim – verkorte productinformatie. borstkanker, in combinatie met exemestaan, bij postmenopauzale1vrouwen zonder symptomatische viscerale ziekte na recidief of progressie volgend 2013-09-23 Instanyl Bijsluiter Snel_93x138,5mm.indd 24-09-13 14:39 10_PFI_SutentSmPC_93x138.indd 1 11:16 Samenstelling: Neulasta voorgevulde spuit bevat 6 mg pegfilgrastim in 0,6 ml (10 mg/ml) oplossing02-07-13 voor op een niet-steroïde aromatase-remmer. Neuro-endocriene tumoren van pancreatische oorsprong: Afinitor is geïndiceerd voor de behandeling injectie. Afleveringsvorm: Verpakking per stuk met of zonder een automatische naaldbeschermer. Farmavan inoperabele of gemetastaseerde, goed of matig gedifferentieerde neuro-endocriene tumoren van pancreatische oorsprong bij volwassenen cotherapeutische categorie: Cytokinen, ATC-code: L03AA13. Indicatie: Verminderen van de duur van met progressieve ziekte. Niercelcarcinoom: Afinitor is geïndiceerd voor de behandeling van patiënten met gevorderd niercelcarcinoom, bij wie de de neutropenie en de incidentie van febriele neutropenie bij volwassen patiënten die behandeld worden ziekte progressief is geworden tijdens of na behandeling met ‘VEGF-targeted’ therapie. Farmacotherapeutische groep: Proteïnekinaseremmers. met cytotoxische chemotherapie voor maligniteiten (met uitzondering van chronische myeloïde leukemie Dosering: De aanbevolen dosis is eenmaal daags 10 mg everolimus. De behandeling dient te worden voortgezet zolang een klinisch voordeel wordt waargenomen of totdat onaanvaardbare toxiciteit optreedt. Behandeling van ernstige en/of onverdraagbare vermoedelijke bijwerkingen kan dosisveren myelodysplastische syndromen). Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor laging en/of tijdelijke onderbreking noodzakelijk maken. Bij bijwerkingen van Graad 1 is een dosisaanpassing gewoonlijk niet nodig. Als dosisverlaging (één van) de hulpstof(fen). Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Beperkte klinische nodig is, is de aanbevolen dosis 5 mg per dag en dient deze niet lager dan 5 mg per dag te zijn. Zie SPC voor een overzicht van aanbevelingen voor data suggereren een vergelijkbaar effect voor pegfilgrastim en filgrastim op de tijd tot herstel van ernstige dosisaanpassingen bij specifieke bijwerkingen. Als een dosis wordt gemist, dient de patiënt geen aanvullende dosis te nemen, maar de volgende neutropenie bij patiënten met de novo acute myeloïde leukemie. De langetermijneffecten bij acute myeloïde voorgeschreven dosis zoals gebruikelijk. Speciale populaties: De veiligheid en werkzaamheid van Afinitor bij kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 leukemie zijn echter niet vastgesteld. Daarom met voorzichtigheid gebruiken bij deze patiëntengroep. Na jaar zijn niet vastgesteld. Bij ouderen (≥65 jaar) en patiënten met nierfunctiestoornissen is dosisaanpassing niet nodig. Bij lichte leverinsufficiëntie toediening van G-CSF zijn soms pulmonale bijwerkingen, in het bijzonder interstitiële pneumonie, geis de aanbevolen dosis 7,5 mg per dag, bij matige leverinsufficiëntie is de aanbevolen dosis 5 mg per dag en bij ernstige leverinsufficiëntie alleen rapporteerd. Hoger risico lopen patiënten met een recente geschiedenis van longinfiltraten of pneumonie. aanbevolen indien het gewenste voordeel opweegt tegen het risico. In dat geval mag een dosis van 2,5 mg per dag niet worden overschreden. De Ontstaan van pulmonale symptomen, die gepaard gaan met radiologische kenmerken van longinfiltraten, dosis moet worden aangepast als de leverstatus (Child-Pugh) van een patiënt tijdens de behandeling verandert. Wijze van toediening: Eenmaal en verslechtering van de longfunctie samen met een stijging van het aantal neutrofielen, kunnen voortekedaags oraal toedienen, elke dag op hetzelfde tijdstip, consequent met of zonder voedsel. Afinitor-tabletten dienen in hun geheel te worden doorgeslikt met een glas water. De tabletten mogen niet worden fijngekauwd of fijngemalen. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof, voor nen zijn van “Adult Respiratory Distress Syndrome” (ARDS). Overweeg in dat geval zorgvuldig het gebruik andere rapamycinederivaten of voor (één van) de hulpstoffen. Waarschuwingen: Niet-infectieuze pneumonitis komt zeer vaak voor. Afinitor heeft van Neulasta. Het capillaire-lek-syndroom is gerapporteerd na toediening van een granulocytkoloniestiimmunosuppressieve eigenschappen en kan de patiënt vatbaar maken voor infecties. Bestaande infecties dienen adequaat te worden behandeld en mulerende factor en wordt gekenmerkt door hypotensie, hypoalbuminemie, oedeem en bloedindikking. volledig verdwenen te zijn vóór de start van de behandeling. Als een diagnose van een invasieve systemische schimmelinfectie is gesteld, dient AfiPatiënten die symptomen van het capillaire-lek-syndroom ontwikkelen, dienen nauwgezet gevolgd te wornitor onmiddellijk en blijvend te worden gestaakt en dient de patiënt te worden behandeld met een geschikte antischimmelbehandeling. Veiligheid en den en standaard symptomatische behandeling te ontvangen, wat een behoefte aan intensieve zorg zou werkzaamheid van Afinitor bij patiënten met carcinoïd tumoren zijn niet vastgesteld. Overgevoeligheidsreacties en orale ulceraties zijn waargenomen. kunnen betekenen. Er zijn soms, meestal asymptomatische, gevallen van miltvergroting en gevallen van Bij orale ulceraties wordt lokale behandeling aanbevolen, echter gebruik van mondspoelingen met alcohol, peroxide, jodium en tijmderivaten dienen miltruptuur, in sommige gevallen fataal, opgetreden na toediening van pegfilgrastim. Regelmatige controle te worden vermeden. Aanbevolen wordt om de nierfunctie, bloedglucose, lipiden en hematologische parameters vóór de start van de behandeling van het aantal trombocyten en het hematocrietgehalte wordt aanbevolen. De naalddop van de voorgevulen daarna regelmatig te controleren. Gevallen van nierfalen (waaronder acuut nierfalen), sommige met fatale afloop, zijn waargenomen. Vooral bij de spuit bevat droog natuurlijk rubber, dat allergische reacties kan veroorzaken. Neulasta bevat sorbitol: patiënten met bijkomende risicofactoren die de nierfunctie verder kunnen verslechteren, moet de nierfunctie worden gecontroleerd. Patiënten met zeldzame erfelijke aandoeningen als galactose-intolerantie, Lapp-lactasedeficiëntie of glucose-galactose malabsorptie, dienen dit geneesmiddel niet niet gebruiken bij fructose-intolerantie. Om de traceerbaarheid van granulocytkoloniestimulerende facte gebruiken. Afinitor kan een verstoorde wondgenezing geven en daarom is voorzichtigheid geboden bij het gebruik in de perioperatieve periode. toren (G-CSF’s) te verbeteren, dient de merknaam van het toegediende product duidelijk geregistreerd te Niet aanbevolen tijdens de zwangerschap en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen anticonceptie gebruiken. Vrouwen die zwanger worden in het patiëntendossier. Bijwerkingen: Zeer vaak: botpijn,skeletspierstelselpijn, misselijkheid en kunnen worden, moeten zeer effectieve anticonceptie gebruiken terwijl ze Afinitor krijgen en tot 8 weken na het beëindigen van de behandeling. hoofdpijn. Vaak: trombocytopenie, reacties op de injectieplaats (inclusief pijn op de injectieplaats). Soms: Vrouwen die Afinitor gebruiken dienen geen borstvoeding te geven. Amenorroe (secundaire amenorroe en andere menstuele onregelmatigheden) overgevoeligheids-reacties, anafylaxie, splenomegalie, miltruptuur, pulmoanale bijwerkingen (interstitiële en geassocieerde onevenwichtige verdeling van LH/FSH werd waargenomen bij vrouwelijke patiënten. Op basis van niet-klinische bevindingen kan pneumonie, longoedeem, longinfiltraten en longfibrose), ARDS. Bij patiënten met sikkelcelziekte: geïsode vruchtbaarheid bij mannen en vrouwen aangetast worden door behandeling met everolimus. Mannelijke patiënten moeten niet belet worden om leerde gevallen van sikkelcelcrises. Sweetsyndroom, cutane vasculitis, leukocytose, niet-cardiale pijn in de kinderen te verwekken. Interacties: Gelijktijdige toediening met remmers en inductoren van CYP3A4 en/of de multidrug efflux pomp P-glycoproteïne borst, verhoogd urinezuur, verhoogd lactaatdehydrogenase, verhoogd alkalische fosfatase, voorbijgaande dient te worden vermeden. Men dient voorzichtig te zijn bij het gebruik in combinatie met oraal toegediende CYP3A4-substraten met een smalle verhogingen leverfunctietesten van ALAT of ASAT. Zelden: capillaire-lek-syndroom. Pediatrische patiënten: therapeutische index. De immuunrespons op vaccinaties kan worden beïnvloed en daarom kan vaccinatie minder werkzaam zijn tijdens de behandeling. Het gebruik van levende vaccins dient tijdens de behandeling te worden vermeden. Bijwerkingen: Zeer vaak voorkomend: Infecties, anemie, Bij kinderen van 0-5 jaar is een hogere frequentie ernstige bijwerkingen waargenomen dan bij kinderen afgenomen eetlust, hyperglykemie, hypercholesterolemie, dysgeusie, hoofdpijn, pneumonitis, bloedneus, stomatitis, diarree, nausea, braken, rash, van 6-21 jaar en volwassenen. De frequentst gerapporteerde bijwerking was botpijn. Aflevering en verpruritus, vermoeidheid, perifeer oedeem, asthenie, verlaagd gewicht. Vaak voorkomend: Trombocytopenie, neutropenie, leukopenie, lymfopenie, hygoeding: U.R. Neulasta wordt volledig vergoed. Voor prijzen zie Z-index. Voor meer informatie zie de pertriglyceridemie, hypofosfatemie, diabetes mellitus, hyperlipidemie, hypokaliëmie, dehydratie, hypocalciëmie, insomnia, ooglidoedeem, hypertensie, geregistreerde productinformatie (21 november 2013/Dec20131095I). Amgen B.V. Minervum 7061, 4817 bloeding, hoest, dyspneu, droge mond, buikpijn, slijmvliesontsteking, orale pijn, dyspepsie, dysfagie, verhoogd alanineaminotransferase, verhoogd ZK BREDA, tel. 076-5732500 Zie voor meer informatie de geregistreerde productinformatie. Deze productinformatie wordt regelmatig aangepast. Voor de meest recente versie van de productinformatie verwijzen wij u daarom naar onze website www.amgen.nl. Amgen B.V. Postbus 3345 4800 DH Breda www.amgen.nl aspartaataminotransferase, droge huid, nagelafwijkingen, milde alopecia, acne, erytheem, onychoclasis, palmoplantair erytrodysesthesiesyndroom, huidexfoliatie, huidlaesies, artralgie, proteïnurie, bloedcreatinine verhoogd, nierfalen, pyrexie. Soms voorkomend: Pancytopenie, ageusie, conjunctivitis, congestief hartfalen, opvliegers, diepe veneuze trombose, hemoptyse, longembolie, vaker urineren overdag, acuut nierfalen, onregelmatige menstruatie, non-cardiale borstkaspijn. Everolimus werd in klinische studies en in spontane postmarketingmeldingen geassocieerd met ernstige gevallen van hepatitis B reactivatie, waaronder gevallen met fatale afloop. Raadpleeg voor een compleet overzicht van de bijwerkingen de samenvatting van de productkenmerken. Afleverstatus: U.R. Verpakking en Prijs: Zie Z-Index. Vergoeding: Per 1 januari 2013 volledig vergoed via een add-on. Datering SPC: November 2013. Raadpleeg voor meer informatie de geregistreerde samenvatting van de productkenmerken (SPC). De SPC is te verkrijgen bij Novartis Pharma B.V., Postbus 241, 6800 LZ Arnhem, 026-3782555, of via www.novartisoncology.nl. promotie Vrije Universiteit www.vu.nl 29 januari 2014 Therapeutic targeting of protein degradation in autoimmunity and cancer C.S.E. Verbrugge 23 januari 2014 High risk bladder cancer: staging, risk assessment and treatment options R.P. Meijer 13 januari 2014 Proteomics of experimental breast cancer: towards application of novel protein biomarkers in the clinic M.O. Warmoes 13 januari 2014 Genetic analyses and new models to improve therapeutic strategies in pancreatic cancer A. Avan 59 medische oncologie april 2014 Promoveert u binnenkort? Meld uw promotieonderzoek dan aan bij de redactie van Medische Oncologie via [email protected] of stuur een gedrukt exemplaar van uw proefschrift naar de redactie via onderstaand adres. BPM Medica Redactie Medische Oncologie H.C.J. Neuvel, eindredacteur Van Diemenstraat 344 1013 CR Amsterdam advertentie palliatieve zorg in beeld Nederland heeft steeds meer aandacht voor pal- te zijn om richting te geven aan de verdere professi- liatieve zorg. Er zijn richtlijnen, hospices, verbeter- onalisering van palliatieve zorg. Op basis van het be- programma’s, initiatieven in de thuissituatie en de schikbare onderzoek vanaf 2008 doen wij tien concrete ziekenhuizen en consultatiemogelijkheden voor pro- aanbevelingen en stimuleren wij betrokken partijen om fessionals. Maar het gebruik ervan is vaak onbekend besluiten te nemen. en er is nog weinig onderzoek naar de kwaliteit van De inventarisatie is opgesteld samen met de univer- palliatieve zorg in Nederland. De tijd was dus rijp sitaire expertisecentra en richt zich op professionals, om de balans op te maken: meer inzicht maakt kwa- kwaliteits- en beleidsmedewerkers en bestuurders in de liteitsverbetering mogelijk. palliatieve zorg. Als kennis- en kwaliteitsinstituut voor de oncologische Palliatieve zorg in beeld is te lezen en op te vragen op en palliatieve zorg heeft IKNL een beeld geschetst. www.iknl.nl Door ‘Palliatieve zorg in beeld’ weten we dat een aantal zaken goed geregeld is. Maar er zijn ook knelpunten. Zo blijkt er vooral meer registratie en onderzoek nodig Verkorte productinformatie Abraxane® 5mg/ml poeder voor suspensie voor infusie. Farmaceutische vorm en samenstelling: Elke injectieflacon bevat 100 mg paclitaxel geformuleerd als albumine-gebonden nanodeeltjes. Na reconstitutie bevat elke ml suspensie 5 mg paclitaxel geformuleerd als albumine-gebonden nanodeeltjes. Farmacotherapeutische groep: Antineoplastische middelen, plantenalkaloïden en andere natuurlijke producten, taxanen. ATC-code: L01CD01. Indicatie: Abraxane monotherapie is geïndiceerd voor de behandeling van gemetastaseerd mammacarcinoom bij volwassen patiënten bij wie de eerstelijnsbehandeling voor gemetastaseerde ziekte heeft gefaald en voor wie een standaardbehandeling met anthracycline niet geïndiceerd is. Abraxane in combinatie met gemcitabine is geïndiceerd voor de eerstelijnsbehandeling van volwassen patiënten met gemetastaseerd adenocarcinoom van de pancreas. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen. Borstvoeding. Patiënten van wie op uitgangsniveau het aantal neutrofielen <1500 cellen/mm3 is. Waarschuwingen en voorzorgen: Abraxane is een albuminegebonden nanopartikelformulering van paclitaxel, die aanzienlijk andere farmacologische eigenschappen kan hebben dan andere formuleringen van paclitaxel. Het dient niet te worden vervangen door of gebruikt ter vervanging van andere formuleringen van paclitaxel. Patiënten met de volgende kenmerken moeten nauwlettend in de gaten worden gehouden en gepaste maatregelen moeten worden genomen: Beenmergsuppressie (voornamelijk neutropenie), sensorische neuropathie, sepsis, pneumonitis, leveraandoeningen, congestief hartfalen en linkerventriculaire disfunctie. Patiënten van 75 jaar en ouder: Bij patiënten met adenocarcinoom van de pancreas van 75 jaar en ouder dient zorgvuldig te worden nagegaan of zij Abraxane in combinatie met gemcitabine verdragen. Hierbij dient speciaal gelet te worden op performance status, co-morbiditeit en verhoogd risico op infecties. Hulpstoffen: Na reconstitutie bevat Abraxane ongeveer 425 mg natrium per dosis. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met een gecontroleerd natriumdieet. Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding: Abraxane mag niet worden gebruikt tijdens de zwangerschap en bij vruchtbare vrouwen die geen effectieve anticonceptie gebruiken, tenzij de klinische toestand van de moeder een behandeling met paclitaxel noodzakelijk maakt. Het geven van borstvoeding moet worden gestaakt tijdens de behandeling. Seksueel actieve mannen en vrouwen dienen gebruik te maken van effectieve anticonceptiemethoden tijdens de behandeling en maximaal zes maanden na de behandeling bij mannen en één maand na de behandeling bij vrouwen. Bijwerkingen (frequent): De vaakst voorkomende, klinisch significante bijwerkingen die in verband zijn gebracht met het gebruik van Abraxane waren neutropenie, perifere neuropathie, artralgie/myalgie en maagdarmstelselaandoeningen. Zeer vaak (≥ 1/10): Neutropenie, anemie, leukopenie, trombocytopenie, lymfopenie, beenmergsuppressie, anorexie, dehydratie, verlies van eetlust, hypokaliëmie, slapeloosheid, depressie, perifere neuropathie, neuropathie, hypo-esthesie, para-esthesie, hoofdpijn, dysgeusie, duizeligheid, dyspneu, epistaxis, hoest misselijkheid, diarree, braken, constipatie, stomatitis, abdominale pijn, bovenbuikpijn, alopecia, uitslag, vermoeidheid, asthenie, pyrexie, oedeem perifeer, koude rillingen, artralgie, myalgie, pijn in extremiteit, gewichtsverlies, toegenomen alanineaminotransferase. Vaak (≥ 1/100,<1/10): Infectie, infectie van de urinewegen, folliculitis, infectie van de bovenste ademhalingswegen, sepsis, (orale) candidiase, sinusitis, pneumonie, febriele neutropenie, pancytopenie, angst, perifere sensorische neuropathie, perifere motorneuropathie, ataxie, sensorische stoornis, slaperigheid, toegenomen traanvorming, wazig zien, droge ogen, keratoconjunctivitis sicca, madarose, vertigo, tachycardie, congestief hartfalen, aritmie, supraventriculaire tachycardie, blozen, opvliegers, hypertensie, hypotensie, lymfoedeem, interstitiële pneumonitis, faryngolaryngeale pijn, rinitis, rinorroe, pneumonitis, neusverstopping, abdominale distensie, dyspepsie, gastro-oesofageale reflux, orale hypo-esthesie, darmobstructie, colitis, droge mond, cholangitis, nagelaandoening, pruritus, droge huid, erythema, nagelpigmentatie/verkleuring, hyperpigmentatie van de huid, onycholyse, nagelveranderingen, overmatig blozen, botpijn, spierzwakte, acuut nierfalen, rugpijn, spierkrampen, ledemaatpijn, slijmvliesinflammatie, pijn, stijfheid, oedeem, zwakte, verminderde performancestatus, borstpijn, griepachtige ziekte, malaise, lethargie, hyperpyrexie, reactie op de infusieplaats, toegenomen aspartaataminotransferase, afgenomen hematocriet, afgenomen aantal rode bloedcellen, toegenomen lichaamstemperatuur, toegenomen gamma glutamyltransferase, toegenomen bloedalkalinefosfatase, toegenomen bloedbilirubine, toegenomen bloedcreatinine. Minder frequente ernstige bijwerkingen: Soms (≥ 1/1.000,<1/100): Nasofaryngitis, cellulitis, herpes simplex, virale infectie, katheter aanverwante infectie, schimmelinfectie, herpes zoster, injectieplaatsinfectie, neutropenische sepsis, metastasepijn, tumornecrose, trombotische trombocytopenische purpura, overgevoeligheid, polyneuropathie, areflexie, dyskinesie, hyporeflexie, neuralgie, gevoelsverlies, syncope, duizeligheid houdingsafhankelijk, neuropathische pijn, tremor, VIIe zenuwparalyse, cystoïd macula-oedeem, longembolie, pulmonale trombo-embolie, mondulceratie, orale pijn, rectale hemorragie, urineincontinentie, hemolytisch uremisch syndroom. Zelden (≥1/10.000, <1/1.000): Ernstige VPI Abraxane_januari 2014 overgevoeligheid, bradycardie, hartstilstand, linkerventrikeldisfunctie, hartdecompensatie met stuwing (congestie), atrioventriculair blok, trombose, extravasatie, bestraling recall fenomeen, bestralingspneumonitis. Zeer zelden (<1/10.000): Stevens-Johnson-syndroom, toxische epidermale necrolyse. Voor de volledige informatie over bijwerkingen wordt verwezen naar de informatie in rubriek 4.8 van de volledige productinformatie. Afleverstatus: U.R. Vergoedingsstatus: Voor Abraxane is is voor de indicatie gemetastaseerd mammacarcinoom een NZa add-on tarief vastgesteld. Ten aanzien van de indicatie gemetastaseerd pancreascarcinoom: Add-on is aangevraagd. Volledige productinformatie is op verzoek verkrijgbaar bij Celgene B.V., Postbus 2507, 3500 GM Utrecht, Telefoon: 030-2 844 500, E-mail: [email protected] Datum: Januari 2014. Celgene BV, Postbus 2507, 3500 GM Utrecht, telefoon 030-2844500 Verkorte productinformatie YERVOY® 5 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie AB1311.v1 VPIDit931358.indd 1 onderworpen aan aanvullende geneesmiddel is monitoring. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Samenstelling: Elke ml concentraat bevat 5 mg ipilimumab. Eén 10 ml injectieflacon bevat 50 mg ipilimumab. Eén 40 ml injectieflacon bevat 200 mg ipilimumab. Farmacotherapeutische categorie: Antineoplastische middelen, monoklonale antilichamen ATC-code: L01XC11. Indicatie: YERVOY is geïndiceerd voor de behandeling van (inoperabel of gemetastaseerd) melanoom in een gevorderd stadium bij volwassenen. Dosering en toediening: De behandeling moet worden geïnitieerd onder toezicht van ervaren medisch specialisten op het gebied van kankerbehandeling. Volwassenen: Het aanbevolen inductieschema van YERVOY is 3 mg/kg, elke 3 weken intraveneus toegediend gedurende 90 minuten met een totaal van 4 doses. De patiënten moeten het volledige inductieregime (4 doses) krijgen, afhankelijk van hoe dit verdragen wordt, ongeacht het verschijnen van nieuwe laesies of groei van bestaande laesies. Beoordelingen van de tumorrespons dienen pas te worden uitgevoerd na voltooiing van de inductietherapie. Leverfunctietests (LFT’s) en schildklierfunctietests moeten worden beoordeeld bij baseline en vóór elke dosis YERVOY. Verder moeten alle klachten en symptomen van immuungerelateerde bijwerkingen, waaronder diarree en colitis, worden geëvalueerd tijdens de behandeling met ipilimumab. Ipilimumab mag niet worden toegediend als een intraveneuze push- of bolusinjectie. Definitief staken van de behandeling of uitstellen van doses: Voor het behandelen van immuungerelateerde bijwerkingen kan het nodig zijn een dosis uit te stellen of de behandeling met YERVOY definitief te staken en te starten met systemisch hoog gedoseerde corticosteroïden. In sommige gevallen kan de toevoeging van een andere immuunonderdrukkende therapie overwogen worden. Dosisverlaging wordt niet aanbevolen. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor (één van) de hulpstoffen. Waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen: Ipilimumab is geassocieerd met inflammatoire bijwerkingen als gevolg van verhoogde of overmatige immuunactiviteit (immuungerelateerde bijwerkingen), die waarschijnlijk in verband staan met het werkingsmechanisme van ipilimumab. Immuungerelateerde bijwerkingen, die ernstig of levensbedreigend kunnen zijn, kunnen betrekking hebben op het maagdarmkanaal, de lever, de huid, het zenuwstelsel, het endocriene systeem of andere orgaansystemen. Hoewel de meeste immuungerelateerde bijwerkingen tijdens de inductieperiode optraden, werd ook gemeld dat de eerste symptomen maanden na de laatste dosis ipilimumab Verkorte Samenvatting van de Productkenmerken Recivit® optraden. Tenzij er een alternatieve etiologie is vastgesteld, moeten diarree, verhoogde frequentie Recivit 67 microgram, 133 microgram, 267 microgram, 400 microgram, 533 microgram, 800 microgram, van de stoelgang, bloed in de ontlasting, verhoogde21-01-14 17:21 tabletten voor sublinguaal gebruik. Samenstelling: Elke tablet voor sublinguaal gebruik bevat respectievelijk 110 microgram, 210 microgram, 420 microgram, 630 microgram, 840 microgram of 1260 microgram fentanyl (als leverfunctiewaarden, huiduitslag en endocrinopathie, citraat). Indicaties: Recivit is geïndiceerd voor de behandeling van doorbraakpijn bij volwassenen met kanker die als inflammatoir en ipilimumab-gerelateerd, al een onderhoudsbehandeling met een opiaat krijgen voor chronische kankerpijn. Dosering: Recivit mag alleen worden beschouwd. Vroege diagnose en adequate worden ingenomen door opioïd-tolerante patiënten (d.w.z. gebruik van ≥ 60 mg oraal morfine/dag, ≥ 25 mcg behandeling van de bijwerkingen zijn essentieel transdermaal fentanyl/uur, ≥ 30 mg oxycodon/dag, ≥ 8 mg oraal hydromorfon/dag of een equi-analgetische dosis van een opiaat gedurende een week of langer. Recivit direct op het diepste deel onder de tong toedienen en volledig om de kans op levensbedreigende complicaties te laten oplossen zonder kauwen of zuigen. Recivit mag niet worden doorgeslikt. De aanvangsdosis is 133 mcg, met minimaliseren. Systemische behandeling met hoge opwaarts titreren indien nodig. Tijdens het titratieproces moet de patiënt nauwgezet door zorgverleners worden doses corticosteroïden met of zonder toegevoegde gecontroleerd. Zodra de juiste onderhoudsdosering is vastgesteld, die uit één of meer tabletten kan bestaan, immuunonderdrukkende therapie kan nodig zijn moet de patiënt deze dosis aanhouden en het gebruik beperken tot maximaal vier doses Recivit/dag. Doses ter bestrijding van ernstige immuungerelateerde hoger dan 800 mcg zijn niet in klinische onderzoeken beoordeeld. Oudere patiënten en patiënten met nier- en bijwerkingen. leverinsufficiëntie dienen nauwlettend te worden geobserveerd op tekenen van fentanyltoxiciteit. Recivit mag niet worden gebruikt bij kinderen en jongeren tot 18 jaar. Contra-indicaties: Overgevoeligheid voor fentanyl In geval van een ernstige infusiereactie moet de infusie of voor één van de hulpstoffen. Opioïd-naïeve patiënten. Bij gelijktijdig gebruik van monoamineoxidaseremmers met ipilimumab worden gestaakt en moet geschikte (MAO-remmers) of < 2 weken na beëindiging MAO-remmers gebruik. Ernstige ademhalingsdepressie of ernstige medische behandeling worden toegediend. Patiënten obstructieve longaandoeningen. Speciale waarschuwingen: Informeer patiënten en hun verzorgers dat met milde of matige infusiereactie mogen onder nauw alle tabletten altijd buiten het zicht en bereik van kinderen en niet-patiënten moeten worden bewaard. Het is toezicht ipilimumab toegediend krijgen. Premedicatie noodzakelijk dat de patiënt tijdens het titratieproces nauwlettend door zorgverleners wordt gecontroleerd om het risico op opioïd gerelateerde bijwerkingen te minimaliseren en om de effectieve dosis vast te stellen. Voor met antipyretica en antihistaminica kan worden aanvang van behandeling met Recivit, moet de behandeling van de patiënt met een langwerkend opioïd voor de overwogen. Ipilimumab moet worden vermeden bij verlichting van de aanhoudende pijn gestabiliseerd zijn en moet deze behandeling tijdens het gebruik van Recivit patiënten met ernstige actieve auto-immuunziekten worden voortgezet. Er bestaat risico op klinisch significante ademhalingsdepressie. Bijzondere voorzichtigheid is waarbij verdere immuunactivering mogelijk onmiddellijk geboden tijdens de dosistitratie van Recivit bij patiënten met COPD of andere aandoeningen die kunnen leiden levensbedreigend kan worden en het moet met tot ademhalingsdepressie. Uiterste voorzichtigheid is geboden bij het toedienen van Recivit aan patiënten die bijzonder gevoelig kunnen zijn voor de intracraniale effecten van hypercapnie. Bij patiënten met hoofdletsel kan voorzichtigheid worden gebruikt bij andere patiënten het klinische verloop gemaskeerd zijn door het gebruik van opioïden. Voorzichtigheid is geboden bij gebruik met een voorgeschiedenis van auto-immuunziekte. Per van Recivit bij patiënten met bradyaritmie, hypovolemie, hypotensie, wonden in de mond of met mucositis. individuele patiënt moet een zorgvuldige baten-risico Recivit moet met voorzichtigheid worden toegediend aan patiënten met een lever- of nierfunctiestoornis, in analyse worden gemaakt. Elke ml van dit geneesmiddel het bijzonder tijdens het titratieproces. Bij herhaaldelijke toediening van Recivit kan tolerantie en fysische bevat 0,1 mmol (of 2,30 mg) natrium. Dit dient in en/of psychologische gewenning optreden. Recivit bevat natrium. Interacties: Het gebruik van Recivit bij patiënten die in de voorgaande 14 dagen MAO-remmers hebben gebruikt, wordt afgeraden. Voorzichtigheid overweging te worden genomen bij de behandeling is geboden wanneer Recivit gelijktijdig wordt toegediend met CYP3A4-remmers (zoals macrolide-antibiotica, van patiënten op een natriumarm dieet. Op basis van azol-antimycotica, bepaalde proteaseremmers, calciumantagonisten, anti-emetica, antidepressiva, antacida voorlopige studie-data wordt het gelijktijdig gebruik met of alcohol) of sterke CYP3A4-inductoren (zoals barbituraten en andere sedativa, anti-epileptica, bepaalde vemurafenib niet aanbevolen. antivirale middelen, ontstekingsremmers of immunosuppressiva, antidiabetica, antibiotica voor de behandeling Bijwerkingen: Ipilimumab wordt het meest geassocieerd van tuberculose, psychotrope stoffen of antidepressiva). Gelijktijdig gebruik van andere CZS-depressiva, zoals andere opioïden, sedativa of hypnotica, algemene anesthetica, fenothiazinen, anxiolytica, skeletspierrelaxantia, met bijwerkingen als gevolg van een verhoogde of sederende antihistaminica en alcohol kunnen extra onderdrukkende effecten veroorzaken. Gelijktijdig gebruik overmatige immuunactiviteit. De meeste van deze van partiële opioïdagonisten/-antagonisten wordt niet aanbevolen. Zwangerschap en borstvoeding: Recivit bijwerkingen, ook de ernstige bijwerkingen, verdwenen mag alleen tijdens de zwangerschap worden gebruikt wanneer dit strikt noodzakelijk is. Niet gebruiken in na aanvang van de geschikte medische behandeling of de periode dat borstvoeding wordt gegeven. Rijvaardigheid: Patiënten wordt geadviseerd om tijdens het stopzetting van ipilimumab. Bij patiënten die in studie gebruik van Recivit geen voertuig te besturen of machines te bedienen tot bekend is hoe ze reageren. Meest voorkomende bijwerkingen: Er kunnen typische opioïde bijwerkingen worden verwacht. De meest ernstige MDX010-20 3 mg/kg ipilimumab als monotherapie bijwerkingen zijn ademhalingsdepressie, circulatoire depressie, hypotensie en shock. De meest frequent gemelde kregen, waren de meest gemelde bijwerkingen bijwerkingen zijn misselijkheid, obstipatie, slaperigheid, sedatie en duizeligheid. Zie voor een compleet overzicht (≥ 10% van de patiënten) diarree, huiduitslag, pruritus, van de bijwerkingen de volledige productinformatie. Bijzonderheden: Dit product valt onder de bepalingen van vermoeidheid, misselijkheid, braken, verminderde de Opiumwet. Houdbaarheid: 3 jaar. Vergoeding en prijs: Recivit wordt volledig vergoed binnen het GVS. Voor eetlust en buikpijn. De meerderheid was mild tot matig prijzen, zie Z-Index taxe. Registratienummers: RVG 110886 / 110887 / 110890 / 110888 / 110891 / 110889 Afleverstatus: U.R. Datering volledige productinformatie: 11 november 2013. Datering verkorte IB-tekst: van aard (graad 1 or 2). De behandeling met ipilimumab 24 februari 2014. Volledige productinformatie is op aanvraag verkrijgbaar: Grünenthal B.V., De Corridor 21K, werd wegens bijwerkingen stopgezet bij 10% van de 3621 ZA Breukelen. Tel: 030 – 60 463 70. E-mail: [email protected]. Website: www.grunenthal.nl. patiënten. Referenties 1. Moore N. et al., Current Medical Research & Opinion Vol. 28, No. 11, 2012, 1781–1790. 2. SPC Afleverstatus: UR 11 november 2013. 3. Novotna S. et al. (07 February, 2014). A Randomized, Placebo-Controlled Study of a New Voor volledige productinformatie, zie geregistreerde Sublingual Formulation of Fentanyl Citrate (Fentanyl Ethypharm) for Breakthrough Pain in Opioid-Treated Patients With Cancer. Clinical Therapeutics 2014. Retrieved from http://www.clinicaltherapeutics.com/ Samenvatting van de Productkenmerken. Bristol-Myers Squibb B.V., Utrecht, januari 2014. Raadpleeg voor de meest recente productinformatie: www.cbg-meb.nl 731NL13PR10368 RVT-ADV-140220-01 richtlijn Nieuwe en aanstaande landelijke richtlijnen Conceptrichtlijnen Richtlijnen in ontwikkeling Anorexie en gewichtsverlies (consensus- based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. A. de Graeff, internist-oncoloog, UMC Utrecht / Kenniscentrum Palliatieve Zorg Utrecht. Basaalcelcarcinoom (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. N.W.J. Kelleners-Smeets, dermatoloog, Maastricht UMC+. Verwachte publicatiedatum: 2014. Bijzonderheden: procesbegeleiding door Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. Colorectaal carcinoom (evidence-based; revisie) Richtlijnwerkgroep: prof. dr. C.A.M. Marijnen, radiotherapeut, LUMC, Leiden. Bijzonderheden: bij deze revisie is ook de revisie van de richtlijn Colorectale lever metastasen meegenomen. De conceptrichtlijn is als pdf-bestand beschikbaar op www.richtlijnendatabase.nl. Meningeoom (evidence-based) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. D. Brandsma, neuroloog, Slotervaartziekenhuis, Amsterdam. Bijzonderheden: de conceptrichtlijn is als pdf-bestand beschikbaar op de website www.richtlijnendatabase.nl. Misselijkheid en braken (consensus-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. A. de Graeff, internist-oncoloog, UMC Utrecht / Kenniscentrum Palliatieve Zorg Utrecht. Bijzonderheden: de conceptrichtlijn is als pdf-bestand beschikbaar op www.oncoline.nl. Oesofaguscarcinoom (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. P.D. Siersema, MDL-arts, UMC Utrecht. Prostaatcarcinoom (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. Th.M. de Reijke, uroloog, AMC, Amsterdam. Bijzonderheden: onder regie van het IKNL in samenwerking met de KCE. Schildkliercarcinoom (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. T.P. Links, internist-endocrinoloog, UMC Groningen. Bijzonderheden: de conceptrichtlijn is als pdf-bestand beschikbaar op www.oncoline.nl. Behoud ovariële functie (evidence-based en consensus-based; revisie) Voorzitters richtlijnwerkgroep: dr. C.C.M. Beerendonk, gynaecoloog, Radboudumc; dr. R.L.M. Bekkers, gynaecoloog, Radboudumc, Nijmegen. Bijzonderheden: in deze revisie worden de richtlijnen Cryopreservatie van ovariumweefsel en Behoud ovariële functie samengevoegd tot één richtlijn. Verwachte publicatiedatum: 2014. Erfelijke darmkanker (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. N. Hoogerbrugge-van der Linden, internist, Radboudumc, Nijmegen. Verwachte publicatiedatum: 2014. 61 medische oncologie april 2014 Leidraad veilig omgaan met cytostatica (consensus-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: T.H. Ruitenbeek, fysiotherapeut, Deventer. Verwachte publicatiedatum: 2014. Melanoom (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. A.H. Brouwers, nucleair geneeskundige, UMC Groningen. Verwachte publicatiedatum: 2014. Niet-kleincellig longcarcinoom (consen sus-based; modulaire revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. H.J.M. Groen, longarts, UMC Groningen. Verwachte publicatiedatum: 2014. Oncologische revalidatie (evidence-based; revisie) Verwachte publicatiedatum: 2014. PTEN-hamartoomtumorsyndroom (consensus-based; revisie) Richtlijnwerkgroep: dr. M. Kets, klinisch geneticus, Radboudumc, Nijmegen. Bijzonderheden: voorheen was dit de richtlijn Cowden-syndroom. Verwachte publicatiedatum: 2014. Spinale metastasen (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. W. Taal, neuroloog, Erasmus MC, Rotterdam. Verwachte publicatiedatum: 2014. Erfelijk ovariumcarcinoom (consensus-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: prof. dr. M.J.E. Mourits, gynaecoloog, UMC Groningen. Verwachte publicatiedatum: 2014. Gliomen (evidence-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. T. Seute, neuroloog, UMC Utrecht. Verwachte publicatiedatum: 2014. Gynaecologische tumoren (consensus-based; revisie) Voorzitter richtlijnwerkgroep: dr. W.J. van Driel, gynaecoloog, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam. Verwachte publicatiedatum: 2014. Meer informatie? Reeds gepubliceerde oncologische richtlijnen zijn te raadplegen op www.oncoline.nl van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL). Diverse richtlijnen zijn in het Engels vertaald en te raadplegen via www.oncoline.nl/english. De gegevens over de in dit overzicht vermelde richtlijnen zijn opgesteld in overleg met het IKNL. Meer informatie over deze richtlijnen is verkrijgbaar bij L.M. (Mirte) Tilma via [email protected] en tel. 030 - 230 55 30. 62 medische oncologie april 2014 congresagenda 10 - 11 april 2014 Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam 11th International Netherlands Cancer Institute Head and Neck Symposium www.hoofdhalskanker.info/ elderlysymposium 15 april 2014 WTC, Amsterdam 8e NVMO Nascholing Targeted Therapy www.congresscare.com 17 april 2014 Supernova Jaarbeurs, Utrecht NABON-BOOG Symposium 2014 (Post-SABCS en Post-EBCC) www.boogstudycenter.nl 8 - 10 mei 2014 Brussel, België IMPAKT Breast Cancer Conference 2014 www.esmo.org 14 mei 2014 Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam DONAMO 2014: Urogenitale Maligniteiten www.avl.nl/donamo 30 mei - 3 juni 2014 Chicago, Verenigde Staten 49th ASCO Annual Meeting www.asco.org 1 juni 2014 Chicago, Verenigde Staten NVMO Nederlandse Avond ASCO 2014 www.congresscare.com 1 - 4 juni 2014 Schiermonnikoog Chicago op Schiermonnikoog www.chicagoopschier.nl 6 - 7 juni 2014 Siracusa, Italië European Conference on Survivors and Chronic Cancer Patients www.oncologicicronici.it 10 - 11 juni 2014 Kasteel Maurick, Vught 12e Bossche Mamma Congres www.bosschemammacongres.nl 19 juni 2014 De Reehorst, Ede NVMO Post-ASCO 2014 www.congresscare.com 20 juni 2014 Landgoed De Horst, Driebergen WOG / DGOG Symposium 2014: Gynaecologische Oncologie in Breed Perspectief www.wogdgogsymposium.nl 21 - 27 juni 2014 Flims, Zwitserland 16th Flims Workshop on Methods in Clinical Cancer Research www.ecco-org.eu 23 - 24 juni 2014 Parijs, Frankrijk WIN 2014 Symposium www.winsymposium.org 25 - 28 juni 2014 Barcelona, Spanje 16th World Congress on Gastrointestinal Cancer www.esmo.org 5 - 8 juli 2014 München, Duitsland 23rd Biennial Congress of the European Society of Cancer Research www.ecco-org.eu 4 - 6 september 2014 San Francisco, Verenigde Staten 2014 Breast Cancer Symposium www.breastcasym.org 10 september 2014 Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam DONAMO 2014: Gastroenterologische Maligniteiten www.avl.nl/donamo 26 - 30 september 2014 Madrid, Spanje 39th ESMO Congress www.esmo.org 28 september 2014 Madrid, Spanje NVMO Nederlandse Avond ESMO 2014 www.congresscare.com 1 - 4 oktober 2014 Van der Valk Hotel, Eindhoven 4th Biannual International Multidisciplinary Pain Congress www.paincongress.org 9 - 12 oktober 2014 Turijn, Italië 11th Meeting of the European Association of NeuroOncology (EANO) www.eano.eu 29 oktober 2014 Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam DONAMO 2014: Nieuwe ontwikkelingen www.avl.nl/donamo 14 - 16 november 2014 Lissabon, Portugal 6th European Multidisciplinary Meeting on Urological Cancers www.esmo.org 18 - 21 november 2014 Barcelona, Spanje 26th EORTC-NCI-AACR Symposium on Molecular Targets and Cancer Therapeutics www.ecco-org.eu 20 - 21 november 2014 Congrescentrum Papendal, Arnhem Oncologiedagen voor Nederland en Vlaanderen 2014 www.congresscare.com 23 - 25 november 2014 RAI, Amsterdam 7th European Multidisciplinary Colorectal Cancer Congress www.dccg.nl 9 - 13 december 2014 San Antonio, Verenigde Staten San Antonio Breast Cancer Symposium 2014 www.sabcs.org advertentie Registration is open! 7th European Multidisciplinary Colorectal Cancer Congress (EMCCC) 23 – 25 November 2014 WHO SHOULD ATTEND This educational program is intended for international specialists and researchers who wish to engage in multidisciplinary interaction and discussions in the field of colorectal cancer diagnosis and treatment. VENUE Amsterdam RAI Exhibition and Convention Centre Europaplein 1078 GZ Amsterdam The Netherlands MEETING TOPICS The conference will encompass developments from research areas, including • • • • • • • Genetics Pathology/prognostic markers Surgery Screening Systemic treatment Radiotherapy Imaging With interactive workshops and poster sessions, the conference not only allows for scientific updates, but also stimulates extensive exchange of opinions and views from an international faculty. For scientific program, abstract submission, fees and registration: www.dccg.nl/emccc2014 advertentie We take cancer personally De Roche Oncology portal is vernieuwd! Vanaf nu is onze informatie nóg beter toegespitst op wat u, als behandelaar van oncologiepatiënten, wilt weten. U kunt makkelijker op indicatie zoeken en de nieuwe vormgeving zorgt voor een overzichtelijke presentatie van alles wat de portal u te bieden heeft: congresjournaals en webcasts nieuws en klinische studies presentatiemateriaal (online) nascholingen productinformatie Registeren is heel eenvoudig: 1. Vul uw gegevens in op www.rocheoncolgy.nl 2. Na controle van uw gegevens ontvangt u uw inlogcode 3. Log in en vind alles wat u wilt weten www.rocheoncology.nl Alles wat ú wilt weten. De informatie op deze site is bedoeld voor internist oncologen, hematologen en andere specialisten werkzaam binnen de onco- en hematologie en hen die daarvoor in opleiding zijn. Roche behoudt zich het recht voor om registraties zonder opgaaf van reden te weigeren.
© Copyright 2024 ExpyDoc