Opmaak Katern 80 21-02-2005 11:17 Pagina 4196 Personen- familie- en jeugdrecht gegeven jubileumuitgave ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering staan bijdragen van diverse auteurs over de beslechting van ICT-geschillen. De diensten die de SGOA biedt zijn: minitrial of mediation, drie vormen van arbitrage, bindend advies, deskundigenberichten (gewoonlijk in opdracht van de overheidsrechter) en procesbegeleiding en monitering (12 over de SGOA, SGOA, Rijswijk 2001). A.I.M. van Mierlo, G.J. Meijer en F.M. Beijer schreven een Inleiding Nederlands-Antilliaans en Arubaans Burgerlijk Procesrecht. Boom, Den Haag 2000. Uitgangspunt vormt het Ontwerp Landsverordening houdende vaststelling van de tekst van het eenvormige WvBRv die vermoedelijk in de zomer van 2001 in werking zal treden. De tekst van het vernieuwde WvBRv is, tezamen met andere relevante regelgeving, opgenomen in een door dezelfde auteurs samengestelde teksteditie Wetgeving Nederlands-Antilliaans en Arubaans Burgerlijk Procesrecht. Boom, Den Haag 2000. Zie voor een overzicht van het nieuwe recht vanuit Nederlands perspectief. J. de Boer, Het NBW in de West, NJB 2001, p. 289. Bijzonder is de mogelijkheid die de NederlandsAntilliaanse en Arubaanse rechter heeft om een verbeurde dwangsom te matigen als dat in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt (art. 611d WvBRv NA&A). M.B. Beekhoven van den Boezem bepleit een soortgelijke bevoegdheid voor het Nederlandse recht (Matiging van verbeurde dwangsommen; redelijk onmogelijk?, WPNR 2001, nrs. 6431 en 6432). I. Giesen promoveerde in Tilburg over de bewijsproblematiek in aansprakelijkheidskwesties: Bewijs en aansprakelijkheid. Boom, Den Haag 2001. Onder redactie van H. Oudelaar is in de losbladige editie Vademecum burgerlijk procesrecht het deel over ‘Executie en beslag’ verschenen, Gouda Quint, Deventer 2001. Elvira van Burken laat een kritisch geluid horen over het ‘Wetsvoorstel 26 855: herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken’ (Ars Aequi 2001, p. 6). E. van der Kam onderzoekt in zijn dissertatie hoe je de kwaliteit van civiele rechtspleging kan meten, Kwaliteit gewogen. Verschillende perspectieven op kwaliteit van civiele rechtspleging. Boom, Den Haag 2001. Personen- familie- en jeugdrecht Mw.mr. J.H. de Graaf Wetgeving Vorig jaar werd omstreeks dezelfde periode in deze rubriek de nota inzake de bestrijding van seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen besproken (TK 1998/1999, 26690, nr. 2). Aan de plannen die de regering in deze nota kenbaar maakte, wordt thans uitvoering gegeven met een wetsvoorstel dat strekt tot een partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving (TK 2000-2001, 27745, nr. 3). Evenals bij de bespreking van een jaar geleden, lijkt ook nu een tweetal punten met name relevant. Dat is in de eerste plaats een ‘nuancering’ van het klachtvereiste voor jongeren tussen de 12 en de 16 jaar. Voorgesteld wordt om het klachtvereiste te vervangen door een hoorrecht. Het juiste evenwicht tussen bescherming tegen seksueel misbruik én bescherming van de autonomie van het kind tegen aantasting van zijn — groeiende — seksuele vrijheid zou met een hoorrecht evengoed en zelfs beter gediend zijn. Het klachtvereiste zou dienen te vervallen omdat dit een goed functioneren van de zedelijkheidswetgeving in de weg staat. Slachtoffers blijken veelal niet bekend met als gevolg dat een klacht ontbreekt. Voor de conclusies met betrekking tot het functioneren van het klachtvereiste wordt in de toelichting gerefereerd aan een door het Verwey Jonker instituut terzake verricht onderzoek. Het tweede punt is de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie. Gaf de minister eerder nog aan dat hij hier de internationale ontwikkelingen wilde afwachten, thans acht hij mede gezien de internationale consensus de tijd rijp om een strafbaarstelling alsnog op te nemen. Als rechtvaardiging voor strafbaarstelling wordt aangesloten bij de formulering van de over dit onderwerp door de Tweede Kamer aanvaarde motie van Van der Staay: ‘het voorkomen van schade als gevolg van het in omloop brengen van beeldmateriaal dat seksueel misbruik suggereert’ (nr. 3, p. 5). Een tweede onderwerp dat al eerder — en dat al verschillende keren — in deze rubriek aan de orde is geweest, is het wetsvoorstel donorgegevens 4196 KATERN 80 Opmaak Katern 80 21-02-2005 11:17 Pagina 4197 Personen- familie- en jeugdrecht kunstmatige bevruchting (23207). Dit wetsvoorstel werd thans na een lange voorgeschiedenis — het werd in juni 1993 ingediend door de toenmalige minister van Justitie Hirsch Ballin — door de Tweede Kamer aangenomen. Dit tijdsverloop heeft echter duidelijk in het voordeel gewerkt van het kind; en dat in tweeërlei opzicht. Opmerkelijk is in de eerste plaats dat duidelijk sprake is van een mentaliteitsverandering in de waardering van het belang van kennis omtrent de afstamming. GroenLinks, die daar zelf het sprekende voorbeeld van is, spreekt hier over ‘de wisseling van de tijdgeest’ en de minister van Volksgezondheid zegt in dit verband: ‘Langzamerhand is er steeds meer begrip voor de rechten van het kind en het belang van het honoreren daarvan’ (42-3313). Is dit begrip wellicht mede te danken aan TV-programma’s over dit onderwerp? Dit verband wordt, gevoegd bij de maatschappelijke ontwikkelingen op dit punt, voorzichtig gelegd door de minister van Justitie (TK 42-3307). Een duidelijk juridisch houvast biedt hier het in artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind neergelegde recht om zijn of haar ouders te kennen. Maar ook op de donor heeft de op handen zijnde wettelijke regeling zijn invloed al doen gelden. Als gevolg van de onduidelijkheid over de anonimiteit is het aantal donoren van ongeveer 1000 teruggelopen naar ongeveer 380. Eerst en vooral zou het daarom belangrijk zijn dat duidelijkheid wordt geboden. Vooral de VVD pleit hier voor rechtszekerheid voor de donor. Hoofddoelstelling van het wetsvoorstel is de opheffing van de anonimiteit of liever van de anonimiteitswaarborg van spermadonoren. Dit betekent in de eerste plaats dat het kind vanaf 12 jaar de mogelijkheid krijgt om informatie in te winnen over de persoonlijke kenmerken van de donor, zoals uiterlijk, opleiding, beroep en sociale achtergrond; een en ander nader te bepalen bij algemene maatregel van bestuur (art. 2, eerste lid, onder b). Is dit voor het kind niet voldoende dan kan het vanaf 16 jaar verzoeken om de identiteit van de donor bekend te maken. Maakt de donor daartegen bezwaar, dan vindt bekendmaking niettemin plaats na een afweging van de belangen van kind en donor. Deze belangenafweging is geformuleerd in artikel 3, tweede lid, en op dit punt spitst de discussie zich bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel met name toe. Centrale vraag is hier hoe anoniem de donor kan of beter moet blijven. De regering lijkt met het oog op een ‘goed KID systeem’ aanvankelijk een ruimere marge te willen hanteren dan de kamer. Kamer en regering zijn het er weliswaar over eens dat de anonimiteit in beginsel dient te worden opgeheven maar er dienen uitzonderingen op dit beginsel mogelijk te zijn en de vraag is in welke gevallen deze zich voordoen. Het amendement van Van der Staay en Rouwvoet wil deze uitzonderingsposities verder aanscherpen (nr. 17). Een open afweging tussen de belangen van de donor en die van het kind doet naar hun oordeel onvoldoende recht aan het belang van het kind omtrent de kennis rond zijn afstamming. Opmerkelijk is dat het amendement in enigszins gewijzigde formulering (nr. 24) mede wordt ondertekend door onder meer de VVD. Een aanscherping in de belangenafweging dient uiteindelijk ook de rechtszekerheid van de donor en zo komen de lijnen hier wat dit betreft samen. Het amendement werd met algemene stemmen aangenomen (46-3549). En hoe is de positie van de ouders in deze driehoek? Dit ligt gecompliceerd. Belangrijk uitgangspunt rond het donorschap vormt de openheid; deze geldt echter niet alleen de donor maar zeker ook de ouder. Minister Borst geeft echter aan dat van de heteroparen de meerderheid nog steeds niet van plan is om hun kind mee te delen dat het via KID is verwekt (42-3313). In het verdere stadium van de gedachtenwisseling lijkt de keuze voor de rechten van het kind zich zelfs nog scherper af te tekenen. In de M.v.A. aan de Eerste Kamer wordt nu ook van regeringswege zonder meer uitgegaan van de veronderstelling ‘dat de belangen van het kind voldoende zwaarwegend zijn’ (EK, nr. 201b, p. 5); deze behoeven als zodanig niet te worden aangetoond. Bij een weigering van de donor om zijn persoonsidentificerende gegevens te verstrekken, ligt de bewijslast bij hem en niet bij het kind. De inwerkingtreding zal overigens nog op zich laten wachten. De volledige inwerkingtreding vindt plaats na verloop van twee jaar na plaatsing van de wet in het Staatsblad (art. 14). Een amendement van Rouwvoet en Van der Staay om de tweejaarstermijn in verband met de belangenafweging van artikel 3, tweede lid, te laten vervallen haalde de eindstreep niet (nr. 16). Deze periode zou nodig zijn om de betrokkenen voor te lichten over de consequenties van de wettelijke regeling teneinde het aantal donoren niet onnodig te beperken. In de voorlichtingscampagne zou met name de aandacht moeten worKATERN 80 4197 Opmaak Katern 80 21-02-2005 11:17 Pagina 4198 Faillissementsrecht den gevestigd op het ontbreken van een onderhoudsverplichting bij donorschap. Ook het wetsvoorstel gezamenlijk gezag van rechtswege bij geboorte tijdens een geregistreerd partnerschap werd door de Tweede Kamer aangenomen (TK 1999-2000, 27047). Evenals de in de vorige rubriek besproken wetgeving inzake het homohuwelijk en adoptie door personen van hetzelfde geslacht is dit wetsvoorstel een uitvloeisel van het rapport van de commissie Kortmann. Het wetsvoorstel voorziet erin dat automatisch gezamenlijk gezag ontstaat indien een kind wordt geboren tijdens een geregistreerd partnerschap. Deze vorm van gezagsvoorziening moet zowel gaan gelden in geval van een registratie van paren van verschillend als van paren van gelijk geslacht. Deze figuur is evenwel — anders dan in de voorstellen van de commissie Kortmann — alleen van toepassing bij vrouwelijke en niet bij mannelijke paren. Bij mannelijke partners blijft tussenkomst van de rechter vereist. De ratio van het voorstel wordt verondersteld te liggen in het belang van het kind. Vermeden zou moeten worden dat het kind in een gezagsvacuum terecht zou komen. Dit zou met name kunnen ontstaan als in een geregistreerd partnerschap van twee vrouwen de moeder wegvalt en nog geen gezagsvoorziening is getroffen. Hoe is in het huidige systeem in de gezagsregeling voorzien? Paren van verschillend geslacht die niet met elkaar zijn gehuwd en ook niet met elkaar gehuwd zijn geweest kunnen het gezag verkrijgen door dit aan te laten tekenen in het gezagsregister (art. 252). Bij paren van gelijk geslacht vindt de gezamenlijke gezagsvoorziening plaats op basis van artikel 253t; de rechter beslist na een daartoe strekkend verzoek. De nieuwe regeling roept verschillende vragen op. Deze vragen rijzen zowel bij paren van verschillend geslacht als bij paren van gelijk geslacht. Om met de eerste te beginnen; door aan het geregistreerd partnerschap het rechtsgevolg van het gezamenlijk gezag te verbinden komt deze figuur dicht in de buurt van het rechtsinstituut van het huwelijk. De vraag ligt dan voor de hand waarom het instituut van het geregistreerd partnerschap nog dient te worden gehandhaafd voor paren voor wie ook het huwelijk openstaat? Het ontbreken van een regeling ten aanzien van de betrekkingen met kinderen vormde immers een belangrijk verschil met het huwelijk. Of zoals het CDA het zegt: ‘Als dit onderscheidend vermogen ontbreek, valt de rechtsgrond voor het handha4198 KATERN 80 ven van het geregistreerd partnerschap weg’ (TK 58-4211). Bij paren van gelijk geslacht is de vraag fundamenteler. Met de creatie van deze gezagsfiguur wordt de verbinding tussen biologische afstamming en gezag ten principale ontkoppeld. De vraag die dan rijst is hoe men dient te opereren in het spanningsveld dat ontstaat tussen de aanspraken die zijn te ontlenen aan de uitgangspunten van het afstammingsrecht en deze (nieuwe) verruiming van de mogelijkheid tot gezamenlijk gezag. Zo kan bijvoorbeeld de bekende/bevriende donor het kind wel erkennen maar aan zijn betrokkenheid geen nadere gestalte geven in de vorm van een gezamenlijk gezag. Faillissementsrecht Mr. S.H. van Dijk Wetgeving Behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van onderneming, Kamerstukken 27 469 De Tweede Kamer heeft het — op enige plaatsen gewijzigde — wetsvoorstel aangenomen. Het voorstel is thans in behandeling bij de Eerste Kamer, Kamerstukken I 2000/2001, 27 469, nr. 287. Voor de achtergrond van het wetsvoorstel verwijs ik naar Katern 78, waarin verdere verwijzingen naar literatuur zijn opgenomen. Zie E.N. Franx-Schaap, Ondernemingsrecht 2001/9, pp. 272-274, voor de vraag in hoeverre het wetsvoorstel verandering brengt in de jurisprudentie naar aanleiding van het arrest ‘Van Gelder Papier’ inzake aanspraken van ontslagen werknemers op een uitdeling in het faillissement van hun werkgever. Ik signaleer kort de voor het faillissementsrecht relevante wijziging in het wetsvoorstel. In het geval van een vernietiging van de faillietverklaring zal de opzegging van een arbeidsovereenkomst door een curator met terugwerkende kracht door het reguliere ontslagrecht worden beheerst (art. 13a Wetsvoorstel). Het in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen vereiste dat het faillissement was aangevraagd met het oogmerk afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming van de werknemer, is komen te vervallen. Zie het hieronder gesignaleerde arrest ‘Multi-Terminals Waalhaven’.
© Copyright 2024 ExpyDoc