Staatsrecht Staatsrecht Mr. J. Bokma Novelle Bij de behandeling van wetsontwerp 21 146 (een kleine wijziging van de nieuwe Wet op de lijkbezorging) is in de Tweede Kamer het begrip 'novelle' aan de orde gekomen. Voor sommige kamerleden een gelegenheid om hun stem te verheffen tegen de novelle als zodanig: dat zou neerkomen op een verkapt recht van amendement door de Eerste Kamer. In dit geval was er inderdaad recht van een verkapt recht van amendement maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Er zijn ook situaties denkbaar waarbij er constitutioneel niets aan de hand is. Het probleem is echter dat men het in de literatuur en ook in het parlement niet eens is wat nu onder een novelle moet worden verstaan. Boon (Wetgeving in Nederland) definieert vrij ruim: een novelle is een (wets)voorstel tot wijziging van een wet in wording dan wel tot wijziging van ene wet die nog maar zeer kort geleden de status van wet heeft gekregen. Het probleem van dze ruime definitie is echter dat 'zeer kort geleden' vrij onbepaald is. Het lijkt mij juister om alleen van een novelle te spreken ingeval van een wijziging van een wetsontwerp dat nog niet door de Eerste Kamer is aanvaard dan wel nog niet is bekrachtigd (zie Kortmann, De Grondwetsherziening 1983). In alle andere gevallen, als er dus al een wet tot stand is gekomen, is er sprake van een gewone wijzigingswet. De novelle (zowel in ruime als in enge zin) komt vrij vaak voor. Tijdens de behandeling door de Eerste Kamer worden er soms vele slordigheden ontdekt (het voorstel voor een nieuwe Wet gemeenschappelijke regeling in 1980 was een fraai voorbeeld), soms amendeert de Tweede Kamer wat onbesuisd, een enkele keer komt het voor dat wet of wetsvoorstel door maatschappelijke ontwikkelingen wordt ingehaald. Als een novelle wordt gebruikt om technisch/juridische fouten te herstellen is er niet zoveel aan de hand. Dat ligt anders als de Eerste Kamer een wetsvoorstel niet aanvaardt of verwerpt maar de inhoud van een wet gaat meebepalen. Zeker een dreigement van de Eerste Kamer een wetsvoorstel te verwerpen als niet aan de bezwaren tegemoet wordt gekomen, het afdwingen van een novelle, moet staatsrechtelijk onjuist worden geacht. Dit zou namelijk neerkomen op een verkapt recht van amendement waar de EK volgens de grondwet niet over beschikt. De taak van de Eerste Kamer ligt in de heroverweging van een wetsvoorstel en niet in een gedetailleerde beoordeling van een wetsvoorstel op onderdelen. De Raad van State heeft in 1974 het standpunt ingenomen dat de novelle binnen zekere grenzen toelaatbaar is. Die grenzen worden pas overschreden als de Eerste Kamer er toe zou overgaan op grote schaal en zonder terughoudendheid op wijziging van wetsvoorstellen aan te dringen dan wel dergelijk wijzigingen af te dwingen. Wetsvoorstel 21 146 is een echte novelle in enge zin. In 1971 is ingediend een ontwerp voor een nieuwe Wet op de lijkbezorging. Bij de discussie in de Eerste Kamer achtte een meerderheid van de leden van die kamer een onderdeel van het ontwerp, de verlenging van de termijn van grafrust van 10 naar 20 jaar, in combinatie met de mogelijkheid voor gedeputeerde staten om onder bepaalde voorwaarden vergunning te verlenen voor vervroegde ruiming na het tiende jaar, onduidelijk. De EK dreigde met verwerpen. De regering voelde er niets voor het aan te laten komen op een verwerping en kwam met een novelle waarin een grafrust van tien jaar wordt voorgesteld. Als het oorspronkelijke wetsontwerp (kamerstuk 11 256) met een minimumgrafrust van 20 jaar, tot wet wordt verheven, wordt die wet op dezelfde datum gewijzigd in de zin van wetsvoorstel 21 146. Wetsvoorstel 21 146 is overigens al de twee- KATERN 36 1577 Staatsrecht de novelle bij de nieuwe Wet op de lijkbezorging. De eerste (kamerstuk 19 448) is een min of meer technisch/juridische novelle (wijzigingen in verband met het streven naar vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen en aanpassing van de Wet op de lijkbezorging aan de richtlijnen voor de keuze tussen Kroonberoep en Arob-beroep. Zowel over wetsvoorstel 11 256 als over de novelle 19448 is in de Eerste Kamer nog niet gestemd. Terugzendingsrecht Bij de discussie over de novelle is in de Tweede Kamer ook nog gesproken over alternatieven. Denkbaar zou zijn dat de Eerste Kamer naast of in plaats van het recht om een wetsvoorstel te verwerpen ook een recht van terugzending, een regresrecht, krijgt. Verwerping van een voorstel door de Eerste Kamer zou dan in veel gevallen kunnen worden voorkomen door het ontwerp naar de Tweede Kamer terug te sturen. Er ontstaan dan twee mogelijkheden. De Tweede Kamer zou de zaak zelf kunnen afdoen, al dan niet gehoor gevend aan de wensen van de Eerste Kamer of de Tweede Kamer zou kunnen amenderen waarna tenslotte opnieuw de Eerste Kamer al dan niet goedkeuring aan het wetsontwerp zou moeten verlenen. De eerste mogelijkheid komt in feite neer op de figuur van het suspensief veto. Die figuur verdraagt zich echter niet met de door de Tweede Kamer op 28 januari 1975 aangenomen motie-De Kwaadsteniet (kamerstuk 12 994 stuk nr. 22). In die motie werd uitgesproken dat de Eerste Kamer de haar thans (in 1975) toekomende taken en bevoegdheden, zowel naar het geschreven als het ongeschreven recht, behoudt. De tweede mogelijkheid is neergelegd in een andere motie van De Kwaadsteniet — de Eerste Kamer zou slechts tot terugzending mogen besluiten met tweederden van het aantal uitgebrachte stemmen — maar die motie is op 28 januari 1975 ingetrokken ('Deze Kamer is nog niet rijp om een voldoende mate van ondersteuning te verkrijgen'). Gezien de discussie bij de wijziging van de nieuwe Wet op de lijkbezorging is er nog steeds weinig enthousiasme voor een terugzendingsrecht voor de Eerste Kamer. De Tweede Kamer is er nog steeds niet rijp voor. Wel is in de Kamer opgemerkt dat de commissie-Deetman (zie Katern nr. 35) misschien eens aandacht aan deze materie zou kunnen besteden. 1578 KATERN 36 Ontoelaatbaar amendement Bij de behandeling van de tweede novelle inzake de Wet op de lijkbezorging deed zich nog iets opmerkelijks voor: een ontoelaatbaar amendement. Het Kamerlid Scheltema-De Nie diende een amendement in om de minimumgrafrust weer op 20 jaar te stellen. Dat amendement werd door zoveel kamerleden destructief ofwel ontoelaatbaar (in strijd met de strekking van het wetsontwerp, zie art. 93 Reglement van Orde Tweede Kamer) geacht, dat het door de indiener ingetrokken werd. Geen novelle Op 20 maart 1990 trachtte de CDA-fractie in de Eerste Kamer nog eens een verkapt recht van amendement te realiseren. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Herziening Echtscheidingsrecht (kamerstuk 19 242) wenste de fractie de niet meer verplichte procesvertegenwoordiging bij echtscheiding terug te draaien, een wijziging op een essentieel onderdeel van het ontwerp. De staatssecretaris van Justitie merkte op dat er in de Tweede Kamer terzake geen wijzigingsvoorstellen en geen stemming waren geweest (waaruit af te leiden viel dat deze Kamer zonder meer instemde met de niet meer verplichte procesvertegenwoordiging) en dat hij er daarom niets voor voelde met een novelle te komen. Het wetsvoorstel werd verworpen met 36 tegen 31 stemmen. Onderwijs De constitutionele klucht inzake het grondwettelijk onderwijsartikel (zie Katern nr. 17 en nr. 29) is voorlopig ten einde. Een wetsvoorstel tot wijziging van art. 23 (kamerstuk 19 032, in 1984 ingediend tijdens de zitting 84-85) had tot doel de terminologie omtrent de bevoegdheid van de wetgever tot delegatie aan te passen aan de algemene systematiek van de in 1983 herziene grondwet. Deze aanpassing was nodig aangezien art. 23 afgezien van enkele kleine technische wijzigingen de tekst van het oude art. 208 bevatte. De formulering van art. 23 lijkt nu een mogelijkheid tot delegatie te verschaffen. Zo mag art. 23 echter niet gelezen worden, vandaar de voorgestelde aanpassing aan de grondwettelijke systematiek inzake delegatie. Bestuursrecht De Tweede Kamer blijkt het grondig oneens te zijn aangaande de voorgestelde wijziging van art. 23. De minister van Binnenlandse Zaken heeft het wetsvoorstel nu ingetrokken met de mededeling dat een verdere behandeling niet wenselijk is. In het regeerakkoord hebben CDA en PvdA vastgelegd dat ten aanzien van het bijzonder onderwijs geen beleidsbepalende/bestuurlijke bevoegdheden worden gegeven aan lagere organen dan van de centrale overheid, behoudens het reeds in de bestaande wetgeving bepaalde. KATERN 36 1579
© Copyright 2024 ExpyDoc