VERGADERING DATUM AGENDAPUNT BIJLAGE : : : : ALGEMEEN BESTUUR 29 OKTOBER 2014 5 3 VOORTGANGSRAPPORTAGE AFBOUW PBO 1. Wetsvoorstel opheffing Op 7 april jl. heeft het Kabinet het Wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen ingediend bij de Tweede Kamer. De vaste Kamercommissie EZ in de Tweede Kamer heeft inmiddels over de behandeling van het wetsvoorstel gesproken. Met het wetsvoorstel zou het Ministerie van EZ ook het kader voor de zgn. Brancheorganisaties/producentenorganisaties in het kader van het GLB aan de Tweede Kamer zenden. Dit naar aanleiding van de motie Geurts. Deze brief heeft lang op zich laten wachten, maar is op 28 mei 2014 naar de Kamer gezonden. De vaste Kamercommissie EZ van de Tweede Kamer heeft inmiddels het Verslag opgesteld naar aanleiding van de Wet opheffing bedrijfslichamen. De in het verslag gestelde vragen zijn door het Kabinet beantwoord. Het plenaire Kamerdebat had plaats op woensdag 3 september. De stemmingen hebben een week later plaatsgehad. De wet is aangenomen met 133 (van de 150) stemmen. Er waren in het debat feitelijk twee kampen: de voor- en tegenstanders van de PBO. Voor zijn CDA en SGP (CU ook maar niet aanwezig), en tegen VVD, PvdA, D66, PVV en SP. Belangrijk aandachtspunt betrof de toekomstige positie van producenten- en brancheorganisaties en in het bijzonder de criteria en toekenning van verbindend verklaringen. De minister geeft aan in het algemeen terughoudend zijn met verbindend verklaringen (geen PBO 2.0), maar onderzoek en innovatie zijn juist twee terreinen waarop dit instrument goed mogelijk zou moeten zijn. De Wet opheffing bedrijfslichamen is inmiddels ter behandeling aan de Eerste Kamer verzonden. In de vergadering van de commissie van Economische Zaken van de Eerste Kamer is de procedure voor de behandeling van het wetsvoorstel bepaald. Het voorbereidend onderzoek, de schriftelijke voorbereiding door de fracties, vindt plaats op 14 oktober a.s. Het (concept)verslag daarvan zal na ongeveer een week gereed zijn. Het definitieve verslag wordt vervolgens ter beantwoording naar de minister van EZ gezonden. Dit betekent dat de Eerste Kamer, zoals verwacht, de nodige schriftelijke vragen aan de minister van EZ zal stellen en dus ook dat, zoals ingeschat, het wetsvoorstel niet meteen voor plenaire behandeling is aangemeld. De snelheid van de behandeling van het wetsvoorstel is uiteraard afhankelijk van de aard van de schriftelijke vragen en de snelheid van de beantwoording, alsmede beantwoording zelf, door de minister van EZ. 2. Financiële verantwoording 2014 De besturen van de bedrijfslichamen hebben een brief gehad van het Ministerie van Economische Zaken, mede ondertekend door de voorzitter van de Toezichtkamer van de SER, over de werkwijze, planning en verantwoordingsverdeling ten aanzien van de financiële verantwoording en de afsluiting van het begrotingsjaar 2014. De brief, alsmede een notitie met een nadere uitleg, is als bijlage bij deze notitie gevoegd. Gevraagd wordt om een tussenrapportage, bestaande uit (1) een deelafsluiting over de periode 1 januari 2014 t/m 30 september 2014 en (2) een risico-inschatting en prognose voor de periode 1 oktober 2014 t/m 31 december 2014. Deze stukken dienen vergezeld te gaan van een “accountantsbeoordeling”. Over de uitvoering van een en ander zijn afspraken gemaakt met de accountant. De gevraagde informatie komt grotendeels overeen met de informatie die benodigd is voor een herziene begroting. De tussenrapportage zal dan ook met de herziene begroting worden gecombineerd. 3. Personeelsaangelegenheden Overgang naar EZ De medewerkers van wie het dienstverband wordt voortgezet bij EZ zijn, behoudens een enkele uitzondering, op 1 juli formeel in dienst getreden van het Ministerie. De fysieke verhuizing van de medewerkers heeft zonder noemenswaardige problemen plaatsgehad in het weekeinde van 25 juli. Status medewerkers op 31 december a.s. Er was onduidelijkheid over de status van de PBO-medewerkers die op het moment van formele opheffing (31 december 2014) nog in dienst zijn van de product- en bedrijfschappen. Centrale vraag is wat de status van deze medewerkers is op 1 januari 2015. Complicaties betreffen met name de nakoming van de bepalingen van het Sociaal Plan, het behoud van de UWV-financiering van de WW en de aansluiting bij het ABP. Inmiddels zijn de knelpunten in goed overleg met het Ministerie van EZ opgelost. 4. Vereffeningsorganisatie Ministerie van Economische Zaken Het Ministerie van Economische Zaken is doende een kleine organisatorische eenheid in te richten om vereffeningstaken te kunnen uitvoeren. Het betreft onder meer de volgende taken: het opstellen van de jaarrekening 2014; het na 1 januari 2015 voeren van de financiële, de project- en de heffingenadministraties; het opleggen van heffingen; het innen van vorderingen; het voeren van juridische procedures (door de landsadvocaat); het afwikkelen van verstrekte projectsubsidies; de uitvoering van het sociaal plan (begeleiding medewerkers en salarisverwerking wachtgelders/ RUBO-ers). In het wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam ten laste komen van het vermogen van dat desbetreffende bedrijfslichaam. Deze kosten zijn in de afbouwbegrotingen meegenomen Vanuit de akkerbouwproductschappen worden met vier medewerkers gesprekken gevoerd om voor een beperkte periode nog werkzaamheden voor de vereffeningsorganisatie uit te voeren. Zoetermeer, 18 oktober 2014
© Copyright 2024 ExpyDoc