Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2013 – 2014 Castor olie gebaseerde fosfaatderivaten als synthetische fosfolipiden Jan-Klaas Blomme Promotor: Prof. dr. ir. Christian Stevens Tutor: Ir. Elisabeth Delbeke Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: chemie en bioprocestechnologie Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2013 – 2014 Castor olie gebaseerde fosfaatderivaten als synthetische fosfolipiden Jan-Klaas Blomme Promotor: Prof. dr. ir. Christian Stevens Tutor: Ir. Elisabeth Delbeke Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de bio-ingenieurswetenschappen: chemie en bioprocestechnologie Deze masterproef bevat vertrouwelijke informatie en vertrouwelijke onderzoeksresultaten die toebehoren aan de UGent. De inhoud van de masterproef mag onder geen enkele manier publiek gemaakt worden, noch geheel noch gedeeltelijk zonder de uitdrukkelijke schriftelijke voorafgaandelijke toestemming van de UGent. Zo mag het eindwerk onder meer onder geen beding door derden worden ingekeken of aan derden worden meegedeeld, is het nemen van kopieën of het op eender welke wijze dupliceren van het eindwerk verboden. Het niet respecteren van de confidentiële aard van het eindwerk veroorzaakt onherstelbare schade aan de UGent. Ingeval een geschil zou ontstaan in het kader van deze verklaring, zijn de rechtbanken van het arrondissement Gent uitsluitend bevoegd daarvan kennis te nemen. CONFIDENTIALITY NOTICE – IMPORTANT – PLEASE READ FIRST This document contains confidential information proprietary to the Universiteit Gent. It is therefore strictly forbidden to publish, cite or make public in any way this document or any part thereof without the express written permission by the Universiteit Gent. Under no circumstance this document may be communicated to or put at the disposal of third parties; photocopying or duplicating it in any other way is strictly prohibited. Disregarding the confidential nature of this document may cause irremediable damage to the Universiteit Gent. Gent, juni 2014 De promotor, Prof. dr. ir. C. Stevens De auteur, Jan-Klaas Blomme Voorwoord Wanneer ik terugkijk op de voorbije 5 jaar lijken die voorbij gevlogen. Ik kan mij de eerste dag op onze faculteit, waar ik toekwam zonder iemand te kennen en niet wetende wat mij te wachten stond, nog levendig voorstellen. En nu, 5 jaar later, lopen de laatste weken op het Boerekot stilaan op zijn einde. De voorbije 5 jaar heb ik mij zeer hard geamuseerd, ik mag wel zeggen dat ik van mijn studententijd genoten heb. Deze periodes van plezier en amusement werden natuurlijk afgewisseld met periodes van ernst en studie. Toch kan ik stellen dat mijn studententijd tot nu toe zeker de mooiste periode van mijn leven was. Ook heb ik in deze periode veel mensen leren kennen waaronder vrienden voor het leven. Het laatste jaar was een vrij druk jaar, de thesis zorgde immers voor een vrij intensieve afsluiter van mijn studententijd. Gedurende dit jaar zijn er zowel momenten van blijdschap geweest afgewisseld met momenten van frustratie. Het belangrijkste wat ik geleerd heb dit jaar is het feit dat geen resultaat ook een resultaat is en dat volhouden telt. Gelukkig waren er steeds mensen waar ik kon op rekenen en terecht kon met problemen. Als eerste zou ik professor Stevens, mijn promotor, willen bedanken om mij de kans te bieden mijn thesis binnen zijn onderzoeksgroep te laten uitvoeren. Het is bewonderenswaardig hoe gedreven u bent in alle onderzoeken die gevoerd worden aan onze vakgroep. Bedankt voor alle goed raad en voor alle kennis die ik van u heb opgedaan de afgelopen jaren. Grote dank ben ik verschuldigd aan Elisabeth, mijn begeleidster. Ik kan wel stellen dat ik één van de beste begeleidsters getroffen heb die ik mij kon inbeelden, niet enkel op wetenschappelijk vlak maar ook op menselijk vlak. Ik kreeg de nodige vrijheid om zelf dingen te ontdekken en uit te proberen, maar steeds kon ik bij jou terecht voor raad en daad hoewel je het zeer druk had met de andere thesisstudenten en je eigen projecten. Bedankt voor het geduld gedurende het jaar, het beantwoorden van mijn vele vragen en het keer op keer verbeteren van mijn soms wat te uitgebreide teksten. Ik heb dit thesisjaar enorm veel tips gekregen die mij later zeker nog van pas zullen komen. Een zeer dikke merci!!!! Ook een woord van dank aan de andere doctoraatsstudenten in het labo die steeds klaar stonden om vragen te beantwoorden en te helpen wanneer Elisabeth even niet bereikbaar was. Daarnaast mag ik zeker de andere thesisstudenten niet vergeten. We waren één grote bende vrienden en jullie aanwezigheid fleurden de dagen in het labo op. Het was leuk om tijdens de experimenten door te kunnen babbelen over de gewone dingen des levens en plezier te maken. Ook de middag- en namiddagpauzes waren steeds momenten waar ik naar uit keek. In het bijzonder een bedanking voor de ‘Ladies’ en Jeroen van mijn bank die het een volledig jaar hebben uitgehouden met mijn gezever en beperkt zangtalent. Ook bedankt aan al mijn vrienden die mij de voorbije jaren gesteund hebben. Steeds kon ik bij jullie terecht. Bedankt voor de leuke momenten, wilde feestjes en unieke ervaringen die wij de afgelopen jaren samen hebben meegemaakt. Ook wil ik de mensen van de roeiclub bedanken. De combinatie roeien en thesis was niet altijd eenvoudig maar het was het meer dan waard. Dan ben ik bij de mensen gekomen die de grootste bedanking verdienen na vijf jaar studeren, of beter, na de voorbije 23 jaar. Zonder mijn ouders stond ik nergens. Ma en pa, bedankt voor de kans die jullie mij geboden hebben om mijn studies aan te vatten. Bedankt voor de mogelijkheden die jullie mij elke dag opnieuw geven en gegeven hebben en voor jullie steun in alles wat ik doe. Er bestaat niets dat voldoende is om jullie ooit terug te geven wat jullie mij gegeven hebben. Bedankt om mij te vormen tot wie ik nu ben. Bedankt!! Ook mijn broer en zus wil ik graag bedanken voor hun steun de voorbije vijf jaar. Als laatste wil ik zeker mijn vriendin, Valerie, bedanken. Je was er steeds voor mij met een luisterend oor en als ik bij jou was kon ik mijn thesis meteen vergeten. Bedankt voor de leuke momenten en toffe ontspanningen tijdens het thesissen door. Jij bent het beste resultaat dat ik dit jaar bereikt hebt. -Every great story on the planet happened because someone decided not to give up- Inhoudsopgave I. Situering ...........................................................................................................................................1 II. Doel ...................................................................................................................................................3 III. Literatuurstudie: Synthese van fosfatidylcholine en -ethanolamine ................4 III.1 Naamgeving ..................................................................................................................................5 III.2 Voorkomen en biologische eigenschappen .................................................................................5 III.3 Toepassingen ................................................................................................................................7 III.4 Synthese van fosfatidylethanolamines en fosfatidylcholines ......................................................8 III.4.1 Semisynthese .........................................................................................................................8 III.4.2 Volledig chemische synthese .................................................................................................9 III.4.2.1 Synthese van diacylglycerolderivaten ............................................................................9 III.4.2.2 Fosforylering van het glycerolderivaat en synthese van de specifieke hoofdgroep ... 17 III.4.2.3 Gecombineerde synthese en fosforylering van glycerolderivaten.............................. 23 IV. Bespreking van de resultaten ........................................................................................... 25 IV.1 Acyloïnecondensatie ................................................................................................................. 25 IV.1.1 Acyloïnecondensatie van methylundecanoaat ................................................................... 25 IV.1.2 Acyloïnecondensatie van methyl-10-undecenoaat ............................................................ 26 IV.1.3 Acyloïnecondensatie van biodiesel ..................................................................................... 28 IV.1.4 Ozonolyse van methyloleaat ............................................................................................... 30 IV.2 Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne ................................................................ 32 IV.2.1 Koppeling van 10-undecenoïne met dialkylchloorfosfaten ................................................ 32 IV.2.1.1 Synthese van dialkylchloorfosfaten ............................................................................ 33 IV.2.1.2 Koppeling van 10-undecenoïne met de dialkylchloorfosfaten ................................... 37 IV.2.2 Vorming van dialkylfosfaatderivaten van 10-undecenoïne via het dichloorfosfaat intermediair .............................................................................................................................. 40 i V. Experimenteel deel................................................................................................................. 44 V.1 Materiaal en methoden ............................................................................................................. 44 V.1.1 Dunne laag chromatografie ................................................................................................. 44 V.1.2 Kolomchromatografie .......................................................................................................... 44 V.1.3 Automatische kolomchromatografie ................................................................................... 44 V.1.4 Vloeistofchromatografie ...................................................................................................... 44 V.1.5 Massaspectrometrie ............................................................................................................ 45 V.1.6 Hoge resolutie massaspectrometrie .................................................................................... 45 V.1.7 NMR-spectrometrie ............................................................................................................. 45 V.1.8 Infraroodspectrometrie ....................................................................................................... 45 V.1.9 Sonicator .............................................................................................................................. 45 V.1.10 hydrogenatie ...................................................................................................................... 46 V.1.11 Ozonolyse ........................................................................................................................... 46 V.1.12 Droge solventen en reagentia............................................................................................ 46 V.1.13 Apparatuur ......................................................................................................................... 46 V.2 Beschrijving van de experimenten en productkarakterisaties .................................................. 47 V.2.1 Acyloïnecondensatie van methyl-10-undecenoaat tot 10-undecenoïne ............................ 47 V.2.2 Fosforylering van 10-undecenoïne met dihexylchloorfosfaat ............................................. 48 V.2.2.1 Vorming van dihexylfosfiet .......................................................................................... 48 V.2.2.2 Vorming van dihexylchloorfosfaat ............................................................................... 48 V.2.2.3 Vorming van dihexylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne .......................................... 49 V.2.3 Fosforylering van 10-undecenoïne met diëthylchloorfosfaat ............................................. 50 V.2.4 Fosforylering van 10-undecenoïne met difenylchloorfosfaat.............................................. 50 VI. Besluit en perspectieven .................................................................................................... 52 VII. Lijst van figuren en tabellen ............................................................................................ 59 VIII. Bibliografische referentie ................................................................................................ 62 ii Lijst van afkortingen Afkorting ATR Betekenis Attenuated Total Reflectance BnCl Benzylchloride Boc Butyldicarbonaat DCC Dichyclohexylcarodiimide DMAP 4-(dimethylamino)pyridine DMP 2,2-dimethoxypropaan DMPD 2,2-dimethyl-1,3-propaandiol EA Ethylacetaat IR Infrarood HRMS High Resolution Mass Spectrometry Kt kamertemperatuur LAH Lithiumaluminiumhydride LC Liquid Chromatography mCPBA metachloorperbenzoëzuur MS Mass Spectrometry NMR Nuclear Magnetic Resonance PE Petroleum ether pxOH 9-fenylxanteen-9-ol sn Stereospecific numbering TBDMS Tert-butyldimethylsylil TFA Trifluoroazijnzuur THF Tetrahydrofuran TLC Thin Layer Chromatography TPSCl 2,4,6-triisopropylbenzeensulfonylchloride TritCl Tritylchloride UZ 10-undeceenzuur Reflux iii I. Situering De transitie naar een biogebaseerde economie is een thema waaraan tegenwoordig veel aandacht wordt besteed. De uitputting van fossiele brandstoffen en de effecten van klimaatsverandering beginnen immers door te wegen. Dit zorgt voor een impuls die leidt tot de ontwikkeling van duurzame en biogebaseerde brandstoffen en chemicaliën als alternatief voor hun fossiele tegenhangers. Tegenwoordig bestaan echter nog maar een aantal duurzamere alternatieven voor de hedendaags gebruikte chemicaliën die gebaseerd zijn op fossiele grondstoffen. Het is daarom van groot belang aandacht te besteden aan de ontwikkeling van nieuwe syntheseroutes voor biogebaseerde chemicaliën en hieruit afgeleide materialen.1 Het is namelijk bewezen dat over de gehele levenscyclus van een product de hernieuwbaarheid van de grondstof een grote invloed heeft op de totale milieu-impact van dit product.2 Castor olie is een uitstekend voorbeeld van een grondstof voor de productie van hernieuwbare biogebaseerde chemicaliën. Door de aanwezigheid van ondermeer ricine en ricinine is Castor olie niet eetbaar en kan het niet gebruikt worden als voedingsgewas. Castor olie wordt geëxtraheerd uit de zaden van Ricinus communis (Euphorbiaceae) (Figuur 1). De productie van Castor olie bedraagt jaarlijks 700 000 ton en de belangrijkste producenten zijn India, China en Brazilië.3 Dat de productie van castor olie onlangs opnieuw een boost kreeg, blijkt uit de opstart van een reeks nieuwe bedrijven voor de productie van Castor olie gebaseerde chemicaliën.3 Figuur 1. Ricinus Communis met zijn zaden Ruwe castor olie kent reeds enkele toepassingen in smeermiddelen, polyurethaanpolymeren, farmaceutica, cosmetica, zepen, inkt, verf etc.4 De unieke vetzuursamenstelling van Castor olie zorgt echter nog voor meerdere specifieke toepassingen in de chemische synthese. Castor olie bestaat immers voor 90% uit ricinoleïnezuur 1 (Figuur 2), een natuurlijk voorkomend mono-onverzadigd vetzuur bestaande uit 18 koolstofatomen met een hydroxylfunctie op positie 12 en een onverzadigdheid op positie 9. I.Situering 1 O OH OH 1 Figuur 2. Ricinoleïnezuur Door pyrolyse en hierop volgende hydrolyse van ricinoleïnezuur methylester 2 bekomen uit castor olie, wordt 10-undecenoïnezuur (UZ) 5 gevormd via een Mclafferty type omlegging (Figuur 3).5 UZ is een onnatuurlijk vetzuur dat door de aanwezigheid van twee functionele groepen en een oneven aantal koolstofatomen een interessante hernieuwbare platform molecule vormt. UZ vertoont ondermeer antivirale, insecticidale en antifungale activiteit. Verder blijkt UZ een waardevolle precursor te zijn voor de synthese van antitumor componenten en antibiotica. Ook wordt UZ gebruikt als startmateriaal voor de productie ω-aminoundecenoïnzuur, een afgeleide van UZ. ( )4 400°C anaeroob O O H ( )7 2 OMe van Nylon 11 vertrekkende uit 6 O O H + ( )5 3 ( )8 O H2O OMe 4 ( )8 OH 5 5 Figuur 3. Mclafferty type omlegging met vorming van 10-undeceenzuur. Een overzicht van de chemicaliën gesynthetiseerd uit UZ wordt gegeven in het artikel van Van der Steen en Stevens (2009).5 Uit UZ kan via een reductieve natrium gebaseerde koppeling van methylester 4 het C22-acyloïne, 10-undecenoïne 6, gevormd worden (Figuur 4). Dit 10-undecenoïne is het centrale vertrekpunt van het doctoraatsonderzoek van dr. ir. Marijke Van der Steen (SynBioc onderzoeksgroep, Vakgroep Duurzame Organische Chemie en Technologie, Universiteit Gent).1 Dit 10-undecenoïne 6 combineert de terminale onverzadigdheden met een interne hydroxyketoneenheid wat de mogelijkheid biedt tot verschillende functionalisaties en derivatisaties. Ondermeer de synthese van het fysiologisch actieve Tyromicine A uit 10-undecenoïne 6 is een resultaat van dit onderzoek.6 Verder werd een reactiviteitsstudie uitgevoerd waarbij verschillende elektrofielen en alkyleringsagentia geëvalueerd werden voor de koppeling met 10-undecenoïne 6. De vorming van nieuwe urethanen op basis van 10-undecenoïne 6 is hier een voorbeeld van.7 O OH 6 Figuur 4. 10-undecenoïne. 2 I.Situering II. Doel Het doel van deze Masterproef kan opsplitst worden in twee grote delen. In een eerste deel wordt de optimalisatie van de reeds ontwikkelde acyloïnecondensatie beoogd voor de vorming van 10-undecenoïne 6 (Figuur 5). Hierbij zal het gebruik van sonicatie geëvalueerd worden. Er wordt vermoed dat natrium hierdoor fijner gedispergeerd zal worden wat de reactie positief kan beïnvloeden. Tevens zal de acyloïnecondensatie van biodiesel geoptimaliseerd worden. Biodiesel is immers een mengsel van langketen vetzuur methylesters waardoor een groot scala aan acyloïnes kan bekomen worden. O O 1.98 eq Na OMe Tolueen , 4h 86% 4 OH 6 Figuur 5. Acyloïnecondensatie van 10-undecenoïne. In een tweede deel van deze Masterproef zal de synthese van fosfaatderivaten 7 uit 10-undecenoïne 6 geëvalueerd worden (Figuur 6). Deze verbindingen genieten interesse naar aanleiding van hun analogie met natuurlijke fosfolipiden. Deze synthetische fosfolipiden hebben een potentiële toepassing in de geneeskunde voor targeted-drug-delivery. O O ( )8 ( )8 ( )8 OH 6 ( )8 O O P RO OR 7 Figuur 6. Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne. Er zal een bibliotheek van fosfaatderivaten 7 aangelegd worden met een variërende lengte van de alkylgroep (R). Daarnaast zullen ook fosfaatderivaten gevormd worden die in een verder stadium omgezet kunnen worden tot derivaten met een geladen hoofdgroep. Hierbij wordt in de eerste plaats gefocust op de synthese van fosfatidylcholine en fosfatidylethanolamine analogen. II.Doel 3 III. Literatuurstudie: Synthese van fosfatidylcholine en -ethanolamine Fosfolipiden werden voor het eerst geïsoleerd door Theodore-Nicolas Gobley in 1846 uit de eierdooier van een kip na ontwatering en extractie met kokende ether. Dit leverde een zachte, viskeuze substantie die na verbranding ondermeer fosfoglyceridezuur en verschillende vetzuren opleverde. Gobley gaf deze viskeuze substantie de naam lecithine, afgeleid van het Griekse ‘lekithos’ wat eierdooier betekent. Na onderzoek van het hersenweefsel van verschillende diersoorten bleek deze viskeuze substantie hier eveneens aanwezig te zijn. Uit verder onderzoek bleek dat lecithine ook in andere weefsels te vinden was.8 Fosfolipiden zijn complexe vetten die één of meerdere fosfaatgroepen bevatten. Het zijn bipolaire, amfifiele structuren met een fosfatidezuurester als hydrofiele kop en vetzuurketens als hydrofobe staart.9 De balans tussen deze hydrofiele en hydrofobe regio’s bepaalt de fysische eigenschappen van het fosfolipide in een waterige omgeving.10 Door dit amfifiel karakter kunnen de fosfolipiden aggregeren tot micellen of dubbellaagstructuren.9 De verschillende fosfolipiden variëren in de samenstelling van de kop alsook in de lengte en verzadigingsgraad van de vetzuurketens.11 Door deze variatie bestaan er veel verschillende fosfolipidenspecies.12 Binnen de fosfolipiden worden er drie hoofdklassen onderscheiden, namelijk de glycerofosfofolipiden 8, de etherfosfolipiden 9 en de sfingofosfolipiden 10 (Figuur 7).9 De glycerofosfolipiden komen in de natuur het meest voor. Ze bevatten een glycerolgroep en worden naargelang de samenstelling van de hydrofiele kop onderverdeeld in fosfatidylcholines 8b, fosfatidylethanolamines 8c, fosfatidylserines 8d, fosfatidylglycerolen 8e en fosfatidylinositolen 8f. Ook de etherfosfolipiden bevatten een glycerolgroep. In tegenstelling tot de glycerofosfolipiden is deze echter niet via een esterbinding maar via een etherbinding verbonden met de vetzuurketens. De sfingofosfolipiden zijn tenslotte opgebouwd uit sfingosine waarbij de hydrofiele kop ondermeer choline of ethanolamine kan bevatten.13 In deze literatuurstudie wordt de nadruk gelegd op de fosfatidylcholines en fosfatidylethanolamines. 4 III.Literatuurstudie O R1 O R2 O OR3 P O OH O O OR3 P O OH R1O R2O 8a) fosfatidezuur: R3 = 8b) fosfatidylcholine: R3 = 8c) fosfatidylethanolamine: R3 = 8d) fosfatidylserine: R3 = 8e) fosfatidylglycerol: R3 = 8f) fosfatidylinositol R3 = H N 9 O 8 O R4 O O P OR5 HO 10 NH3 COO NH ( )11 NH3 OH OH HO HO OH OH OH 13 Figuur 7. Structuur van de fosfolipiden. III.1 Naamgeving Glycerofosfolipiden zijn opgebouwd uit glycerol (vide supra). Glycerol op zich heeft een symmetrische structuur, maar glycerolderivaat 11 wordt chiraal wanneer de substituenten R1 en R3 verschillend zijn (Figuur 8). Hierdoor wordt voor de naamgeving van de glycerofosfolipiden gebruik gemaakt van de stereospecific numbering waarbij de positie van de verschillende substituenten exact gedefinieerd wordt. Dit is aangegeven bij glycerolderivaat 11, groep R1 bevindt zich op de sn-1-positie, groep R2 op de sn-2-positie en groep R3 op de sn-3-positie.14 Figuur 8. Glycerolderivaat Bij de natuurlijke glycerofosfolipiden komt de fosfaatgroep bijna steeds op de sn-3 positie voor, met uitzondering van enkele vetten die meer dan één glycerolgroep bevatten (fosfatidylglycerolen) en vetten van de archaea bacteriën. Acylering en alkylering van de glycerolstructuur vindt daarom hoofdzakelijk op de sn-1 en sn-2 positie plaats.15,16 Wanneer een substituent ontbreekt aan één van de hydroxylgroepen van de glycerofosfolipiden wordt het voorvoegsel lyso gebruikt.15 Ondanks het bestaan van deze ‘stereospecific numbering’ wordt toch voornamelijk de triviale naamgeving gebruikt voor de verschillende fosfolipiden. Zo staat fosfatidylcholine 8b voor 1,2-O-diacyl-sn-glycero-3-fosfocholine en fosfatidylethanolamine 8c voor 1,2-O-diacyl-sn-glycero-3fosfoethanolamine.13 Deze naamgeving is stereospecifiek want inversie op het stereospecifieke C2-atoom zal aanleiding geven tot omwisseling van positie 1 en 3.14 III.2 Voorkomen en biologische eigenschappen Fosfolipiden komen voor in verschillende natuurlijke bronnen. In de eerste plaats maken ze deel uit van alle menselijke en dierlijke weefsels waarbij de grootste concentraties terug te vinden zijn in de III.Literatuurstudie 5 hersenen, het ruggenmerg en verschillende organen. Daarnaast komen fosfolipiden voor in melk, eieren, planten en microbieel leven.9,13 Fosfolipiden zijn samen met proteïnen de belangrijkste structurele componenten van vrijwel alle types celmembranen. Door hun amfifiele eigenschappen zullen fosfolipiden zich in een waterige omgeving immers assembleren tot een vloeibaar dubbellaagmembraan. De hydrofiele koppen richten zich naar buiten als contactoppervlak met de waterige omgeving terwijl de hydrofobe staarten zich naar elkaar zullen richten waarbij een afgesloten hydrofobe omgeving gevormd wordt (Figuur 9).17,18 Door deze eigenschap hebben ze ondermeer een sterke invloed op de membraanpermeabiliteit, de vervormbaarheid van membranen, membraaninteracties en membraanstabiliteit. De fosfolipiden zijn niet enkel bepalend voor de structuur maar ook voor de functie van de celmembraan.12 De hydrofiele fosfaatgroep kan immers interageren met hydrofiele moleculen terwijl hydrofobe substanties zoals hormonen door de hydrofobe dubbellaag kunnen diffunderen.9 Waterige omgeving Hydrofiele zone Hydrofobe zone Waterige omgeving Figuur 9. Dubbellaagmembraan. Een variatie in de fosfolipidensamenstelling van de membraan kan hierdoor zowel een verandering in structuur als biologische functie veroorzaken. Dit heeft op zijn beurt een invloed op verschillende cellulaire processen.12 Dierlijk en plantaardig weefsel bestaan meestal uit een mengsel van verschillende types fosfolipiden. De belangrijkste fosfolipiden in celmembranen zijn de fosfatidylcholines. In dierlijk en plantaardig weefsel maken zij in vele gevallen tot 50% van de aanwezige fosfolipiden uit. Zij zijn tevens de belangrijkste component van lecithine en vormen de meest voorkomende lipoproteïnen in het bloed. Als precursor van de neurotransmitter acetylcholine spelen de fosfatidylcholines een belangrijke rol bij de signaaloverdracht en dus ook bij het ontstaan van bepaalde neurologische ziektes zoals de ziekte van Alzheimer.13 Dit is de meest voorkomende vorm van dementie die gepaard gaat met een sterke afname van de cognitieve vaardigheden. Een beperkte biosynthese van acetylcholine ligt waarschijnlijk aan de oorzaak van deze ziekte. Artificiële fosfatidylcholines kunnen in dit geval nuttige precursoren zijn voor de aanmaak van extra acetylcholine. Verschillende klinische studies hebben reeds de therapeutische bruikbaarheid en 6 III.Literatuurstudie efficiëntie van L-α-glycerofosforylcholine aangetoond voor verschillende cebrovasculaire aandoeningen, ouderdomsdementie en verbetering van de niet-REM slaap.19 Fosfatidylethanolamines komen in dierlijke en plantaardige vetten op de tweede plaats. Bij de opbouw van de bacteriële membranen vormen zij echter de hoofdbouwstenen. Door de aanwezigheid van een kleinere hoofdgroep die pH-afhankelijk is, gedragen fosfatidylethanolamines zich verschillend van de fosfatidylcholines.13 Bij de lysofosfolipiden zorgt de aanwezigheid van een vrije hydroxylgroep voor een verstoring in de hydrofobe en hydrofiele verdeling van het fosfolipide. Hierdoor zijn zij onder normale omstandigheden niet in staat vlakke dubbellagen te vormen. Ze spelen echter een belangrijke rol binnen de celmembranen en zijn tevens gekend voor hun selectieve cytotoxiciteit doordat cellen soms de enzymen ontbreken voor de afbraak van deze lysofosfolipiden.20 Etherfosfolipiden zijn fosfolipiden die in plaats van twee acylketens één of twee alkylketens bevatten. Ondermeer verschillende ether analoga van de fosfatidylcholines zijn van belang. De meest belangrijke zijn de 1-O-alkyl-2-O-acyl-sn-glycero-3-fosfocholines en –ethanolamines waarvan bepaalde derivaten een rol spelen als platelet activating factor. Platelet activating factors zijn biologisch belangrijke fosfolipiden die dienst doen als signaalmoleculen. Ze komen ondermeer tussen bij de activatie en regeling van de activiteit van de witte bloedcellen en regeling van de vasculaire permeabiliteit. Ook de plasmalogenen, waarvan de functie nog niet volledig is opgehelderd maar die veelvuldig voorkomen in dierlijke weefsels, zijn voornamelijk 1-O-alkyl-2-O-acyl-sn-glycero-3fosfocholines en –ethanolamines. De 1,2-O-dialkyl-sn-glycero-3-fosfocholines en –ethanolamines komen beperkt voor in natuur en van het bestaan van 1-O-acyl-2-O-alkyl-sn-glycero-3-fosfocholines en –ethanolamines is nog zeer weinig gekend. Hierdoor is de synthese van deze componenten van groot belang om hun effect op membraanstructuren na te gaan. Verder kunnen deze etherfosfolipiden gebruikt worden in het onderzoek naar de werking van lipasen omdat de etherbinding meestal niet geschikt is als substraat.21 III.3 Toepassingen Door hun amfifiel karakter beschikken de fosfolipiden over oppervlakte-actieve eigenschappen waardoor ze als surfactant velerlei toepassingen kennen.22 In de farmaceutische industrie worden ze toegepast als bouwsteen voor liposomen. Dit zijn dubbellaag micellen waarin componenten ingekapseld kunnen worden en die in targeted drug delivery gebruikt worden als transportmiddel voor geneesmiddelen en DNA-materiaal. III.Literatuurstudie 7 Als de hoofdcomponenten van biologische membranen spelen zij ook een belangrijke rol bij membraanonderzoek. Hierbij worden liposomen vaak gebruikt als model voor biologische membranen. Fosfolipiden worden dikwijls artificieel gesynthetiseerd om hun invloed op de aggregatie en het gedrag van membranen na te gaan.12,23 Na fluorescent labelen van de fosfolipiden kan hun interactie met andere membraancomponenten zoals andere vetten, proteïnen en DNA verder uitgeklaard worden.11,24–27 Daarnaast worden ze toegepast als stabilisator, emulgator en antioxidans in de voedingsindustrie, als bioactieve component in landbouwtoepassingen en als actieve witmaker in de cosmetische industrie.10,13,17,19 Vele toepassingen van de verschillende fosfolipiden zijn opgelijst in het werk van Vijeeta.13 Aan de hand van fosfolipiden wordt tenslotte ook de werking en specificiteit van verschillende lipasen onderzocht. In een verder stadium kunnen synthetische fosfolipiden zelfs gebruikt worden om bepaalde enzymen te blokkeren waardoor ze reeds een toepassing kennen als antitumor, ontstekingswerend en bloeddrukverlagend geneesmiddel.11 III.4 Synthese van fosfatidylethanolamines en fosfatidylcholines III.4.1 Semisynthese Verschillende enzymen kunnen gebruikt worden voor de specifieke hydrolyse van een bepaalde groep op het fosfolipide. Enzymatische hydrolyse van de acylgroep op positie sn-1 of sn-2 gebeurt door respectievelijk fosfolipase A1 of A2. Een hierop volgende reacyleringsreactie zorgt voor de aanhechting van een nieuwe vetzuurketen. Fosfolipase D splitst de hoofdgroep van een fosfolipide af waarna op chemische wijze een nieuwe hoofdgroep aan het intermediair gekoppeld kan worden. Via semisynthese kunnen dus verschillende fosfolipiden uit één natuurlijk fosfolipide gevormd worden waarbij de optische zuiverheid van de natuurlijke fosfolipiden reeds in het beginproduct aanwezig is.24 Enzymen bieden als voordeel dat ze specifiek en selectief werken. De regioselectiviteit van de vier belangrijkste enzymen wordt weergegeven in Figuur 10.13 fosfolipase A1 fosfolipase C O R1 O R2 O O O P O OH R3 fosfolipase D O fosfolipase A2 Figuur 10. Regioselectiviteit van fosfolipasen. 8 13 III.Literatuurstudie III.4.2 Volledige chemische synthese De volledige chemische synthese is noodzakelijk voor de vorming van fosfolipiden met een onnatuurlijke stereochemie of de vorming van fosfolipiden waarvoor nog geen geschikte enzymatische pathway gevonden is. Twee belangrijke stappen bij de synthese van de fosfolipiden zijn koppeling van de fosforgroep met enerzijds de diacylglyceroleenheid en anderzijds de gewenste hydrofiele kop.11 De synthese van een fosfolipide wordt daarom opgesplitst in twee grote delen.13 Na vorming van de glycerolstructuur met gewenste acylketens wordt de specifieke fosforhoofdgroep aan dit intermediair gehecht.28 Er bestaan echter ook alternatieve methodes waarbij de fosforyleringsreactie in de opbouw van de glycerolstructuur geïntegreerd wordt (vide infra).29 De cruciale factor bij de synthese van fosfolipiden is de constructie en het behoud van de chirale structuur.13 III.4.2.1 Synthese van diacylglycerolderivaten Een onderscheid wordt gemaakt tussen symmetrische en gemengde glycerol esters, die respectievelijk één of verschillende types acylketens bevatten. Bij de natuurlijk voorkomende fosfolipiden zijn meestal twee verschillende acylketens aan de glyceroleenheid gehecht. Deze asymmetrische fosfolipiden worden gesynthetiseerd aan de hand van optisch zuivere precursoren. De chiraliteit wordt dus reeds in het begin van de syntheseweg geïntegreerd. Daarnaast dient migratie van de substituenten en racemisatie tijdens de synthese vermeden te worden. Dit wordt bekomen door gebruik te maken van specifieke beschermgroepen.14 De gebruikte precursoren voor de synthese van de glycerolderivaten zijn vrijwel steeds chirale C-3 bouwstenen. Welk type gebruikt wordt, is afhankelijk van de gewenste stereochemie.30 Mogelijke precursoren zijn 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol, 2,3-O-isopropylideen-sn-glycerol, 3,4-O-isopropylideen-D-mannitol en glycidol. De synthese van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol 15 start vanuit commercieel beschikbaar D-mannitol 12 (Figuur 11). Dit chiraal startproduct wordt ondermeer gebruikt door het bedrijf Cordon Switzerland.17,31 Pharma D-mannitol 12 wordt omgezet tot 1,2,5,6-diisopropylideen-sn-glycerol 13 met behulp van aceton en ZnCl2. Dit vicinaal diol 13 ondergaat een splitsing in aanwezigheid van natriumperjodaat bij pH 6 gevolgd door reductie van het aldehyde 14 met natrium boorhydride onder alkalische omstandigheden.32 OH OH OH HO 1,83 eq ZnCl2 overmaat Aceton OH OH 12 kt, 2,5 h OH O O O OH 13 O 1 eq NaIO4 0,1 eq LiOH MeOH 35°C, 10 min 5 M KOH 1 eq NaBH4 O O H O 14 Figuur 11. Synthese van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol. III.Literatuurstudie MeOH 10°C, 15 min 45% (3 stappen) OH O O 15 32 9 Een alternatieve methode voor de synthese van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol 15 maakt gebruik van D-serine 16 (Figuur 12). Deze methode biedt als voordeel dat op identieke wijze 2,3-O-isopropylideen-sn-glycerol gevormd kan worden wanneer vertrokken wordt uit L-serine. In een eerste stap wordt D-serine 16 omgezet tot het D-glycerinezuur 17 via een diazotatiereactie met natirumnitriet waarbij de chirale configuratie behouden blijft. Glycerinezuur 17 wordt omgezet tot methylester 18 met een MeOH/2,2-dimethoxypropaan (DMP) mengsel. Een kleine fractie wordt reeds omgezet tot methyl-2,3-O-isopropylideen-L-glyceraat 19. Methylester 18 wordt omgezet tot methyl-2,3-O-isopropylideen-L-glyceraat 19 met behulp van een DMP/aceton mengsel onder zure katalyse. Reductie met lithium aluminium hydride (LAH) levert 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol 15. Op identieke manier wordt 2,3-O-isopropylideen-sn-glycerol bekomen. Nadelen aan het gebruik van serine zijn de langere reactieweg en een lagere optische zuiverheid.33 O O 1,16 eq NaNO2 HO OH HO aq HCl 1) 0°C, 48h 2) kt, 16h NH2 16 OH DMP/MeOH (3:8), conc HCl kt, 2h OH 17 O HO OMe DMP/aceton (1:4) 0,005 eq p-TsOH kt, 8h 57% (3 stappen) OH 18 O OMe O O 1 eq LiAlH4 O Et2O, , 30 min 80% 19 OH O 15 Figuur 12. Synthese van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol uit D-serine. 33 De omzetting van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol 15 tot 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 29 start met de bescherming van de vrije hydroxylgroep door benzylchloride (BnCl) tot intermediair 20 (Figuur 13). Vervolgens wordt door zure hydrolyse de isopropylideengroep verwijderd tot het 3-benzyl-sn-glycerol 21. Bescherming van de primaire alcoholfunctie met tritylchloride (TritCl) tot 1-O-trityl-3-O-benzyl-sn-glycerol 22 wordt gevolgd door allylering van de secundaire alcoholfunctie met allylbromide tot 1-O-trityl-2-O-allyl-3-O-benzyl-sn-glycerol 23. Na verwijdering van de tritylgroep onder zure omstandigheden wordt 2-O-allyl-3-O-benzyl-sn-glycerol 24 gevormd dat onder basische omstandigheden omgezet wordt tot 2-O-propenyl-3-O-benzyl-sn-glycerol 25 door transformatie van de allylgroep naar een propenylgroep. Vervolgens wordt de primaire hydroxylgroep veresterd met een vetzuur tot 1-O-acyl-2-O-allyl-3-O-benzyl-sn-glycerol 26 waarna de propenylgroep verwijderd wordt met behulp van Br2 tot 1-O-acyl-3-O-benzyl-sn-glycerol 27. Na verestering van de secundaire hydroxylgroep tot 1-O-acyl-2-O-acyl-3-O-benzyl-sn-glycerol 28 en katalytische hydrogenolyse wordt het gewenste 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 29 bekomen. Gebruik van beschermgroepen met een verschillende affiniteit voor primaire en secundaire hydroxylgroepen maken hier een selectieve synthese mogelijk. Voor een uitgebreid overzicht van de mogelijke producten wordt verwezen naar 10 III.Literatuurstudie het werk van Eibl en Woolley.14,34 Een nadeel aan deze methode is het feit dat de katalytische hydrogenolyse zorgt voor reductie van eventueel aanwezige onverzadigdheden.14 Eventuele oplossingen hiervoor zijn het gebruik van alternatieve beschermgroepen of het invoeren van de onverzadigde keten op het einde van de totale synthese van het fosfolipide (vide infra). 1.2 eq BnCl 1.4 eq KOtBu O O OH O O 15 OH KOtBu HO O O OH 27 1 M HCl O O 1.2 eq R1COOH 0.2 eq DMAP 1.2 eq DCC CH2Cl2 20°C 89% HO MeOH , 1h 55% (5 stappen) 23 R1OCO O 28 O 24 THF 10°C 90% (2stappen) 26 R1OCO R2OCO O O 1 eq Br2 0.2 M NaPO4 buffer O CH2Cl2 20°C 25 R1OCO TritO 1.2 eq R1COOH 0.2 eq DMAP 1.2 eq DCC O DMF 110°C, 1h kwantitatief t-BuOH , 1h Br t-BuOH direct 22 OH 21 1.4 eq KOtBu O O kt, 30 min 20 1.2 eq TritO HO O t-BuOH direct 1.2 eq TritCl 1.4 eq Et3N HOAc/H2O (7:3) H2 10 wt% Pd/C DIPE 20°C kwantitatief R1OCO R2OCO OH 29 Figuur 13. Synthese van glycerolderivaten uitgaande van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol. 14 Wanneer glycerolderivaten gevormd worden waarbij de R1 en R2 groep identiek zijn, kan een eenvoudigere route gevolgd worden (Figuur 14). Hier volgt acylering van de vrije hydroxylgroepen op de sn-1- en sn-2-positie na bescherming van de sn-3-postie met een benzylgroep en hierop volgende verwijdering van de isopropylideengroep.14 In het reactieschema wordt gebruik gemaakt van een 2-nitrobenzylgroep voor bescherming van de sn-3-positie. Deze groep wordt fotochemisch verwijderd zodat geen reducerende omstandigheden nodig zijn die onverzadigde bindingen kunnen aantasten. Na verwijdering van de beschermgroep wordt het symmetrisch glycerolderivaat 33 bekomen.14,31 Alternatieve beschermgroepen die verwijderd worden zonder aantasting van de onverzadigdheden zijn de 3,4-dimethoxylbenzyl-, de tert-butyldimethylsilyl- (TBDMS), de 9-fenylxanthen-9-ol- (pxOH), de 2,2,2-trichloorethoxycarbonyl- en de tritylbeschermgroep. Een alternatieve optie bestaat erin de benzylbeschermgroep te verwijderen gebruik makende van boortrichloride in droge CH2Cl2 bij lage temperatuur.24 III.Literatuurstudie 11 NO2 1.2 eq NO2 1.4 eq n-BuLi OH O Br O O O THF 25°C 40% 15 NO2 O HOAc/H2O (1:9) 30 HO O HO 60°C 70% 31 NO2 R1COCl pyridine R1OCO R1OCO 25°C 90% hv O R1OCO R1OCO C6 H6 25°C 55% 32 OH 33 Figuur 14. Synthese van symmetrische glycerolderivaten. 31 Gemengde glycerolderivaten kunnen eveneens via een sequentiële acylering gevormd worden zonder gebruik te maken van beschermgroepen (Figuur 15). Voor de synthese van gemengde glycerolderivaten wordt vertokken uit 3-O-benzyl-sn-glycerol 21. Dit intermediair wordt selectief geacyleerd met een vetzuur aan de primaire hydroxylgroep in aanwezigheid van dicyclohexylcarbodiimide (DCC) en 4-(dimethylamino)pyridine (DMAP). Zorgvuldige controle van de reactietemperatuur is belangrijk om diacylering te vermijden. Het gevormde intermediair 27 wordt vervolgens geacyleerd met een tweede vetzuur. Dit gebeurt opnieuw in aanwezigheid van DCC en DMAP met vorming van het beschermd glycerolderivaat 28. Beide reacties vinden plaats zonder migratie van de acylgroepen. Het beschermd glycerolderivaat 21 wordt vervolgens omgezet tot een asymmetrisch 1,2-diacylglycerolderivaat 29 via katalytische hydrogenolyse.11 De symmetrische diacylglycerolen worden in één stap bekomen via acylering van 3-O-benzyl-sn-glycerol 21 met een overmaat vetzuur in aanwezigheid van DCC en DMAP.11 Sequentiële acylering is een meer recente techniek en wordt niet in grote mate toegepast. Het vraagt een zeer strikte controle van de reactietemperatuur om acylering op de verkeerde positie te voorkomen. 1.05 eq R1COOH 0.05 eq DMAP 1.9 eq DCC HO O CH2Cl2 0°C, 13h 70% OH 21 1.2 eq R2COOH 0.1 eq DMAP 1.3 eq DCC R1OCO O CH2Cl2 20°C, 13h 95% OH 27 H2 10 wt% Pd/C R1OCO R2OCO O 28 EtOH/ijsazijn (10:1) 25°C 85-95% R1OCO R2OCO OH 29 Figuur 15. Sequentiële acylering van 3-O-benzyl-sn-glycerol. 11 De synthesestrategie gebaseerd op 3,4-O-isopropylideen-D-mannitol 34 is complementair aan deze vertrekkende uit 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol 15 (Figuur 16). In tegenstelling tot 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol 15 is hier echter de sn-3-postitie van het glycerol beschermd.35 12 III.Literatuurstudie 3,4-O-isopropylideen-D-mannitol 34 wordt gesynthetiseerd volgens de methode van Wiggins of startende uit L-serine (vide supra).25,33 Een eerste stap bestaat uit het invoeren van de tritylbeschermgroep op de primaire 1,6-O-ditrityl-3,4-O-isopropylideen-D-mannitol hydroxylgroepen 35 gevolgd met door het vorming invoeren van van de allylbeschermgroep op de secundaire hydroxylgroepen met vorming van intermediair 36. De tritylbeschermgroep wordt verwijderd onder zure omstandigheden ter vorming van het 2,5-O-diallyl-3,4-O-isopropylideen-D-mannitol 37. Uit dit intermediair kunnen twee verschillende glycerolderivaten bekomen worden.35 O HO OH OH OH 34 MeOH/aceton (1:1) 50°C, 1h 90-95% O O O OTrit OH O 2.5 eq KOtBu TritO t-BuOH kwantitatief conc H2SO4 Br 2.5 eq 2.5 eq TrCl 3 eq Et3N O OH 35 O TritO dioxaan 85-90% OTrit O O 36 O HO OH O O 37 Figuur 16. Synthese van glycerolderivaten startende uit 3,4-O-isopropylideen-D-mannitol. Vertrekkende van intermediair 37 kan het 1,2-gesubstitueerd glycerolderivaat 29 gevormd worden (Figuur 17). Als eerste stap worden de allylgroepen omgezet tot propenylgroepen waarna de primaire hydroxylgroep geacyleerd wordt in aanwezigheid van DMAP en DCC ter vorming van 1,6-O-diacyl-2,5-O-dipropenyl-2,3-O-isopropylideen-D-mannitol 39. Na verwijdering van de propenylbeschermgroep met Br2 en hierop volgende verestering van de secundaire hydroxylgroepen wordt het intermediair 41 bekomen. Verwijdering van de isopropylideengroep en splitsing van het diol 42 gevolgd door reductie van de bekomen aldehyden leidt tot het 1,2-gesubstitueerd glycerolderivaat 29.35 III.Literatuurstudie 13 O 1.5 eq KOtBu O HO 37 OH O DMF 110°C, 1h 90% 39 2.4 eq R2COOH 0.4 eq DMAP 2.4 eq DCC R1OCO O OCOR1 OH OCOR1 OCOR2 41 1) 1 eq Pb(OAc)4 C6 H6 25°C OH 2 M aq H2SO4 R1OCO R2OCO O R1OCO R2OCO CH2Cl2 20°C 40 HO OCOR1 O CH2Cl2 20°C O OH O R1OCO O O THF, 10°C 90% (2 stappen) O O 38 2 eq Br2 0.2 M NaPO4 buffer i-PrOH/MeOH (1:1) 90-95% 2.4 eq R1COOH 0.4 eq DMAP 2.4 eq DCC OCOR1 OCOR2 42 R1OCO R2OCO 29 2) 2 eq NaBH4 MeOH 25°C 90% (2 stappen) OH Figuur 17. Synthese van asymmetrische 1,2-gesubstitueerde glycerolderivaten. 35 Een tweede mogelijkheid vertrekkende van intermediair 37 is de vorming van de 2,3-gesubstitueerde glycerolderivaten (Figuur 18). Na bescherming van de primaire hydroxylgroepen van 2,5-O-diallyl-3,4-O-isopropylideen-D-mannitol 37 met een benzylbeschermgroep, wordt de isopropylideenbeschermgroep verwijderd onder zure hydrolyse ter vorming van het diol 44. Dit intermediair wordt vervolgens gesplitst met behulp van Pb(OAc)4 tot twee identieke aldehyden.36 De hierop volgende reductie met 2-O-allyl-1-O-benzyl-sn-glycerol 45.37 behulp Na van omzetting NaBH4 van de leidt tot de precursor allylbeschermgroep tot de propenylbeschermgroep wordt de sn-3 positie geacyleerd met het gewenste vetzuur tot 1-O-benzyl-2-O-allyl-3-O-acyl-sn-glycerol 47. Verwijderen van de propenylgroep gebeurt met Br2 en verestering vindt plaats in aanwezigheid van DMAP en DCC tot 1-O-benzyl-2,3-O-diacyl-sn-glycerol 49. Katalytische hydrogenolyse zorgt vervolgens voor de vorming van het gewenste 2,3-gesubstitueerde glycerolderivaat 50.26,35 Uit deze 2,3-gesubstitueerde glycerolen kunnen de minder frequent voorkomende fosfolipiden gevormd worden waarbij de fosforgroep zich op de sn-1-positie bevindt. 14 III.Literatuurstudie O 1.2 eq BnCl 1.4 eq KOtBu HO O BnO 37 2 M aq H2SO4 OBn t-BuOH 85-90% O 43 O 1.5 eq KOtBu OH O O 45 OH O HO CH2Cl2 20°C 89% 48 2) 2 eq NaBH4 MeOH 90% (2 stappen) O 44 1 eq Br2 0.2 M NaPO4 buffer O OCOR3 OCOR2 49 OCOR3 O CH2Cl2 20°C 46 1.2 eq R2COOH 0.2 eq DMAP 1.2 eq DCC OCOR3 O OBn O 1.2 eq R3COOH 0.2 eq DMAP 1.2 eq DCC O DMF 110°C, 1h 90% BnO i-PrOH/MeOH (1:1) 90-95% O 1) 1 eq Pb(OAc)4 C6H6 25°C OH THF 10°C 90% (2 stappen) 47 H2 , 10 wt% Pd/C HO DIPE 20°C kwantitatief OCOR3 OCOR2 50 Figuur 18. Synthese van asymmetrische 2,3-gesubstitueerde glycerolderivaten. 35 Uit 3,4-O-isopropylideen-D-mannitol 34 kan via een korte route eveneens het symmetrisch 1,2-gesubstitueerd glycerolderivaat bekomen worden (Figuur 19). Acylering van zowel de primaire als secundaire hydroxylgroepen in aanwezigheid van DMAP en DCC leidt tot de vorming van intermediair 51. Verwijdering van de isopropylideengroep, de hierop volgende splitsing met Pb(OAc)4 en reductie met NaBH4 zorgen voor vorming van het symmetrisch glycerolderivaat 33.35 O 4.8 eq R1COOH 0.8 eq DMAP 4.8 eq DCC O HO OH OH CH2Cl2 20°C OH 34 HO OCOR1 OCOR1 52 O 2 M aq H2SO4 R1OCO R1OCO 1) 1 eq Pb(OAc)4 C6H6 OH R1OCO R1OCO O 2) 2 eq NaBH4 MeOH 90% (2 stappen) 51 OCOR1 OCOR1 R1OCO R1OCO 33 i-PrOH/MeOH (1:1) 90-95% OH Figuur 19. Synthese van symmetrische 1,2-gesubstitueerd glycerolderivaten. 35 Een nadeel aan het gebruik van 3,4-O-isopropylideen-sn-glycerol is het optreden van acylgroepmigratie. Deze migratie kan tot ruim 10% bedragen en treedt voornamelijk op tijdens de reductiestap35 Andere chirale precursoren die gebruikt worden voor de synthese van optisch zuivere asymmetrische diacylglycerolen zijn (S)- en (R)-glycidol. Hun synthese is gebaseerd op de asymmetrische Sharplessepoxidatie van allylalchol 53 (Figuur 20).38 Deze epoxidatie wordt uitgevoerd met behulp van cumeenhydroperoxide III.Literatuurstudie en gekatalyseerd door Ti(O-iPr)4. In aanwezigheid van 15 L-(+)-diisopropyltartraat 54 of D-(-)-diisopropyltartraat 56 wordt respectievelijk (R)-glycidol 55 of (S)-glycidol 57 gevormd.30 O OH O O O O OH O OH O 54 1.5 eq cumeenhydroperoxide 1.2 eq Ti(O-iPr)4 56 1.5 eq cumeenhydroperoxide 1.2 eq Ti(O-iPr)4 OH O OH O OH CH2Cl2 -3°C, 8h 90% 55 CH2Cl2 -3°C, 8h 90% 53 OH O 57 30 Figuur 20. Synthese (S)- en (R)-glycidol. Uitgaande van (S)-glycidol 57 wordt in een eerste stap de vrije hydroxylgroep beschermd met een benzylgroep tot intermediair 58 (Figuur 21). Vervolgens wordt via een nucleofiele additie met een vetzuur het epoxide geopend waarbij specifiek de sn-1-positie geacyleerd wordt tot het monoacylglyceride 27. De sn-2-positie wordt geacyleerd met een vetzuurchloride ter vorming van 1,2-O-diacyl-3-O-benzyl-sn-glycerol 28. Na verwijderen van de beschermgroep via katalytische hydrogenolyse wordt het 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 29 bekomen.12 BnCl NaH OH O DMF 57 R1OCO R2OCO O 28 O O R1COOH (iPr)2EtN Bu4NBr R2COCl overmaat Et3N R1OCO DMF 58 H2 10 wt% Pd/C DIPE 20°C kwantitatief R1OCO R2OCO O OH 27 CH2Cl2 OH 29 Figuur 21. Synthese van een asymmetrisch glycerolderivaat uit (S)-glycidol. 12 Ook symmetrische diacylglycerolderivaten kunnen gevormd worden uitgaande van de chirale glycidol precursoren (Figuur 22). Uitgaande van (R)-glycidol 55 wordt de benzylbeschermgroep ingevoerd door een nucleofiele additie van benzylalcohol aan het epoxide tot 3-O-benzyl-sn-glycerol 59. Het epoxide wordt hierbij regioselectief geopend door additie op de sn-3-positie. Het gevormde diol 59 kan hierna geacyleerd worden met een zuurchloride in aanwezigheid van Et3N en DMAP ter vorming van 1,2-O-diacyl-3-O-benzyl-sn-glycerol 60. Katalytische hydrogenolyse zorgt voor vorming van het symmetrische glycerolderivaat 33.19 16 III.Literatuurstudie 2.2 eq R1COCl 2.4 eq Et3N 0.3 eq DMAP 5 eq BnOH 0.02 eq CsF HO OH O 55 O OH 120°C, 5h kwantitatief 59 H2 10 wt% Pd/C R1OCO R1OCO i-PrOH 40°C 92% R1OCO R1OCO CH2Cl2 1) 0°C, 10 min 2) kt, 2h 90% O 60 OH 33 Figuur 22. Gebruik van benzylbeschermgroep uitgaande van (R)-glycidol.19 III.4.2.2 Fosforylering van het glycerolderivaat en synthese van de specifieke hoofdgroep Na synthese van de stereospecifieke glycerolderivaten wordt de gewenste fosforgroep aan deze intermediairen gekoppeld. De fosforylering is gebaseerd op zowel fosfaat- als fosfietchemie. Bij alle fosforyleringsreacties dienen milde reactiecondities aangewend te worden om oxidatie van de diacylglyceroleenheid te vermijden.39 De fosforylering is in vele gevallen de stap met het laagste rendement.40Fosforylering volgens de fosfaatchemie is gebaseerd op de koppeling van de diacylglycerolderivaten met POCl3. Deze pathways hebben over het algemeen een lager rendement dan de recentere pathways volgens de fosfietchemie. Dit is zeker het geval wanneer gebruik gemaakt wordt van vrij omvangrijke alcoholen als reagentia.11 Fosforylering volgens de fosfietchemie maakt hoofdzakelijk gebruik fenyldichloorfosfiet van en alkyl- en aryldichloorfosfieten 2-(trimethylsilyl)ethyldichloorfosfiet zoals of methyldichloorfosfiet, trialkylfosfieten als koppelingsreagentia. 11,41 In een eerste stap wordt 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 1,2-O-diacyl-sn-glycerolfosfatidezuurdichloride 61, dat 29 gekoppeld vervolgens met gekoppeld POCl3 wordt tot met 2-bromoethanol tot intermediair 62 (Figuur 23). Deze structuur wordt eveneens bekomen door koppeling van 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 29 met 2-bromoethyldichloorfosfaat. Dit reagens wordt gevormd door koppeling van POCl3 met 2-bromoethanol volgens de methode van Hirth en Berchtold of deze van Diembeck en Eibl.42 Het gebruik van bromoalkyldichloorfosfaat maakt variatie in de grootte van de hoofdgroep mogelijk. De omvang van het polaire gedeelte heeft een invloed op de fysische eigenschappen van de gevormde membraandubbellagen.18 Na koppeling van intermediair 62 met methanol wordt het neutraal 1,2-O-diacyl-sn-glycerol-3-fosfatidezuurbromoalkylester 63 gevormd. De reactiviteit als elektrofiel neemt af van POCl3 naar POCl2(OR) tot POCl(OR)2 waardoor de veresteringsgraad gestuurd kan worden via de temperatuur en molaire ratio.28 De vorming van het trialkylfosfaat heeft als voordeel dat in meer apolaire solventen gewerkt kan worden voor eventuele III.Literatuurstudie 17 modificaties van de glycerolstructuur. Ondermeer het invoeren van een onverzadigd vetzuur op het einde van de fosfolipidesynthese om reductie te vermijden, is hier een veelgebruikte toepassing van. De positie waar de onverzadigde keten ingevoerd moet worden, wordt tijdens de vorming van het diacylglycerol beschermd. Na fosforylering en omvorming tot het trialkylfosfaat wordt deze beschermgroep verwijderd en vervangen door het gewenste onverzadigde vetzuur.28 Het 1,2-O-diacyl-sn-glycerol-3-fosfatidezuurbromoalkylester 63 wordt via een directe aminering met verschillende amines fosfatidylcholines en zoals trimethylamine en ammoniak –ethanolamines (Figuur 23). 43 omgezet naar de Bij de directe gewenste aminering van 1,2-O-diacyl-sn-glycerol-3-fosfatidezuurbromoalkylester 63 met waterig trimethylamine wordt in één stap zowel de methylgroep verwijderd als de beschermde hoofdgroep omgezet tot een cholinegroep met vorming van 65.40 fosfatidylcholine 1,2-O-diacyl-sn-glycerol-3-fosfatidezuurbromoalkylester 63 Directe met aminering behulp van van ammoniak tot fosfatidylethanolamine 66 vraagt een voorbehandeling met LiBr om de beschermende methylgroep te verwijderen met vorming van intermediair 64.28 Voor de directe aminering wordt gebruik gemaakt van polaire solventsystemen om de oplosbaarheid van ammoniak en dus ook het rendement te verhogen.43 Cl 1.4 eq Cl O P O Br 4 eq Et3N CH2Cl2 kt, 25°C 1.2 eq POCl3 1.8 eq Et3N R1OCO R2OCO OH THF 15°C, 30 min R1OCO R2OCO O P O 1.6 eq Br Cl 3 eq Et3N Cl THF 25°C OH R1OCO R2OCO 61 29 O O P O OMe R1OCO R2OCO Br CHCl3/i-PrOH/CH3CN (3:5:5) 50°C, 10h 80-90% 2 eq LiBr R1OCO R2OCO O O P O O Li 64 5 eq MeOH Br THF 35°C, 35 min 80% (3 stappen) 62 O O P O O 7 vol eq 40% aq NMe3 63 butanon 1h kwantitatief O O P O Cl Br R1OCO R2OCO 65 3 vol eq 25% aq NH3 CHCl3/i-PrOH/DMF (1:1:4) 40°C, 6h 80-90% NMe3 R1OCO R2OCO O O P O O NH3 66 28,43 Figuur 23. Gebruik fosfaatchemie voor de vorming van fosfolipiden en directe aminering. Het 1,2-O-diacyl-sn-glycerol-3-fosfatidezuurbromoalkylester 63 kan via enzymatische hydrolyse met fosfolipase A2 omgezet worden naar een 1-O-acyl-sn-glycerol-3-fosfatidezuurbromoalkylester. De 18 III.Literatuurstudie acylketen op de sn-2-positie wordt afgesplitst en kan vervangen worden door een ander vetzuur. Deze hydrolyse biedt een extra mogelijkheid voor de synthese van gemengde vetzuur fosfolipiden en is van belang voor het invoeren van onverzadigde vetzuurketens op de sn-2-positie.44 De vorming van fosfatidylethanolamines en –cholines via het bromoalkylester als intermediair is een vrij omslachtige methode. Toch kent deze synthese zijn nut voor de vorming van bepaalde fosfolipidenspecies met onverzadigde vetzuurketens. Daarnaast vormt deze synthesestrategie een algemene pathway voor de synthese van verschillende andere types fosfolipiden zoals de fosfatidylserines. Uitgaande van 1,2-O-diacyl-sn-glycerolfosfatidezuurdichloride 61 kan fosfatidylcholine 65 rechtstreeks gevormd worden door gebruik te maken van cholinetosylaat (Figuur 24). Voor de bepaling van het rendement werd de koppelingsstap met POCl3 ook in rekening genomen.13,45 1.4 eq R1OCO R2OCO 61 O P O O SO O NMe3 HO 3.7 eq pyridine Cl H2O Cl CHCl3 25°C, 1h 50% (2stappen) R1OCO R2OCO O O P O O NMe3 65 Figuur 24. Fosforylatie met behulp van cholinetosylaat. 45 Een alternatieve syntheseroute voor de vorming van fosfatidylcholines en –ethanolamines uit 1,2-O-diacyl-sn-glycerolfosfatidezuurdichloride 61 maakt gebruik van oxazafosfolanen en dioxafosfolanen als cyclische intermediairen (Figuur 25). In een eerste stap reageert 1,2-O-diacyl-sn-glycerolfosfatidezuurdichloride 61 respectievelijk met ethanolamine of ethyleenglycol tot 2-(1,2-O-diacyl-sn-glycerol)-2-oxo-1,3,2-oxazafosfolaan 67 of 2-(1,2-O-diacyl-sn-glycerol)-2-oxo-1,3,2-dioxafosfolaan 68. Ook reactie met N-methylethanolamine is mogelijk ter vorming van 2-(1,2-O-diacyl-sn-glycerol)-3-methyl-2-oxo-1,3,2-oxazafosfolaan. Na zure hydrolyse van het oxazafosfolaan 67 wordt het fosfatidylcholine 66 gevormd in afwezigheid van bijproducten. Dioxafosfolaan 68 wordt naar het respectievelijke bromoethylester 69 omgezet na reactie met NaBr. Dit bromoethylester kan via directe aminering omgezet worden tot fosfatidylcholines en -ethanolamines (vide supra)42 Een alternatieve methode om rechtstreeks dioxafosfolaan 68 te vormen bestaat erin 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 29 te fosforyleren met 2-chloro-2-oxo-1,3,2-dioxafosfolaan 70. 13,26 III.Literatuurstudie 19 1.1 eq HO O NH2 4 eq Et3N R1OCO R2OCO THF 10°C, 10 min 94% O O P HN 20% aq AcOH i-PrOH kt, 2h 96% 67 R1OCO R2OCO NH3 66 O OP O Cl 70 O Cl P O Cl R1OCO R2OCO O O P O O Et3N R1OCO R2OCO 61 C6H6 OH 29 1.1 eq HO OH O 4 eq Et3N R1OCO R2OCO THF 1) 20°C,30 min 2) 35°C, 4.5h O P O O butanon , 6h 89% (2 stappen) 68 O O P O O directe aminering R1OCO R2OCO O O P O ONa 2 eq NaBr NMe3 R1OCO R2OCO R1OCO R2OCO 65 Br 69 O O P O O NH3 66 Figuur 25. Synthese via oxazafosfolanen en dioxafosfolanen.42 Ook dimethylchloorfosfaat wordt gebruikt voor de fosforylering van 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 29 tot intermediair 71 (Figuur 26). Dit reagens biedt als voordeel dat de gevolgde syntheseweg weinig effect heeft op de aanwezigheid van dubbele bindingen of onstabiele groepen. De methylgroepen worden verwijderd met behulp van trimethylsilylhalides met vorming van het fosfatidezuur 72.46 Reactie met cholinetosylaat leidt ten slotte tot het gewenste fosfatidylcholine 65.46 O 1.7 eq MeO P OMe Cl R1OCO R2OCO OH Pyridine/CHCl3 (4:1) 25°C, overnacht R1OCO R2OCO 29 O OMe P O OMe 71 1eq cholinetosylaat pyridine/CCl3CN (10:3) 50°C, 48h R1OCO R2OCO O O P O O 1) Me3SiBr CHCl3 kt, 15 min 2) H2O THF kt, overnacht 66% (3 stappen) R1OCO R2OCO O OH P O OH 72 NMe3 65 Figuur 26. Fosforylatie met behulp van dimethylfosforylchloride. 47 De synthese aan de hand van methyldichloorfosfiet start met de koppeling van dit reagens aan het 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 29 tot het dialkylchloorfosfiet 73 (Figuur 27). Hieraan wordt 2-bromoethanol gekoppeld tot het fosfiettriester 74, dat vervolgens geoxideerd wordt tot het fosfaattriester 63 met 20 III.Literatuurstudie behulp van een waterige waterstofperoxideoplossing. Ontscherming gebeurt met behulp van trimethylamine waarbij gelijktijdig nucleofiele substitutie optreedt van het broomatoom ter vorming van fosfatidylcholine 65 als eindproduct. Opmerkelijk hierbij is het gebruik van tolueen als solvent voor de directe aminering, een meer polair solventsysteem zou hier verwacht worden (vide supra). Bij de vorming van fosfatidylethanolamines wordt gebruik gemaakt van een Boc-beschermd ethanolamine in de plaats van 2-bromoethanol. Cl 1 eq P Cl OMe 2.5 eq (i-Pr)2NEt R1OCO R2OCO OH OMe P O Cl R1OCO R2OCO THF -78°C, 1h 29 R1OCO R2OCO CH2Cl2 0°C tot 25°C, 1h 70% (3 stappen) O O P O OMe Br HO THF -78°C tot 25°C, 3h 73 2.3 eq aq H2O2 1 eq Tolueen -40°C tot 60°C, 24h 83% Br 74 overmaat Me3N Br 63 R1OCO R2OCO OMe P O O R1OCO R2OCO O O P O O NMe3 65 Figuur 27. Synthese van fosfatidylcholine met behulp van methyldichloorfosfiet. 11 In analogie met de vorige methode kan 2-(trimethylsilyl)-ethyldichloorfosfiet gebruikt worden als koppelingsreagens voor de vorming van dialkylchloorfosfiet 75 uit 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 29 (Figuur 28). Koppeling met Boc-beschermd ethanolamine gevolgd door oxidatie van het gevormde fosfiettriëster 76 met behulp van t-butylhydroperoxide leidt tot het fosfaattriester 77. Beide beschermgroepen worden in één stap verwijderd met behulp van TFA ter vorming van het gewenste fosfatidylethanolamine 66.11 1 eq Cl Cl P O SiMe3 2.5 eq (i-Pr)2NEt R1OCO R2OCO OH THF -78°C, 1h 29 2.3 eq aq tBuOOH CH2Cl2 0°C tot 25°C, 1h 68% (3 stappen) R1OCO R2OCO R1OCO R2OCO O O P SiMe3 Cl 75 O O P O O 77 SiMe3 NHBoc NHBoc 1 eq HO THF, 1) -78°C, 2h 2) 25°C, 1h CF3CO2H CH2Cl2, 0°C, 30 min 95% R1OCO R2OCO O O P O O R1OCO R2OCO O SiMe3 O P O 76 NH3 66 Figuur 28. Synthese van fosfatidylethanolamines met behulp van 2-(trimethylsilyl)ethyldichloorfosfiet. 11 Voorgaande reactiecondities leiden bij glycerolderivaten met onverzadigde acylketens tot oxidatie aan de aanwezige dubbele bindingen. Om dit te voorkomen wordt eveneens gebruik gemaakt van sn-2-beschermde lysofosfolipiden bij de koppeling met dialkyl- of diacylchloorfosfieten. Na vorming III.Literatuurstudie 21 NHBoc van het gewenste fosfaattriëster wordt de beschermgroep verwijderd via katalytische hydrogenolyse met behulp van Raney nikkel zonder het optreden van 1,2-acylmigratie. Vervolgens wordt de vrijgekomen sn-2-positie geacyleerd met het onverzadigde vetzuur.11 De fosforylering van het 1,2-O-diacyl-sn-glycerol met een trialkylfosfiet gaat door als een one-pot-reactie (Figuur 29). In een eerste stap wordt dimethylchloorfosfiet 78 gekoppeld met 2-bromoethanol tot het trialkylfosfiet 79. Oxidatie met jood levert het actieve fosforyliodide 80 dat vervolgens gekoppeld wordt met het 1,2-O-diacyl-sn-glycerol 39,48,49 1,2-O-diacyl-sn-glycerol-3-fosfatidezuurbromoalkylester 63. tot het Na een eventuele modificatie van de glyceroleenheid kan het bekomen intermediair via directe aminering omgezet worden tot het gewenste fosfolipide (vide supra). Door gebruik te maken van I2 als oxidans wordt de diacylglyceroleenheid niet blootgesteld aan sterk oxiderende condities.39 0.94 eq HO 5 eq pyridine OMe P MeO Cl OMe P MeO O CH2Cl2 0°C, 10 min 78 O O P O OMe R1OCO R2OCO R1OCO 0.94 eq R2OCO Br 1 eq I2 Br CH2Cl2 0°C, 15 min 79 Br directe aminering R1OCO R2OCO 63 1.5 eq pyridine O O P I OMe 80 O O P O O OH Br CH2Cl2, 0°C, 45 min 82% (3stappen) NMe3 R1OCO R2OCO 65 O O P O O 66 Figuur 29. Synthese van fosfolipiden uitgaande van trialkylfosfiet. 39 Dialkylfosforamidieten zijn een laatste klasse reagentia die gebruikt kunnen worden voor de fosforylering van 1,2-O-diacyl-sn-glycerolen (Figuur t-butyl-t-butyloxycarbonylaminoethyl-N,N-diisopropylfosforamidiet fosforyleringsagens waarbij het 30). 81 t-butyloxycarbonbylaminoethyl Ondermeer is een een geschikt beschermde ethanolaminehoofdgroep voorstelt. Een voorbeeld van het gebruik van fosforamidieten wordt weergegeven in Figuur 25 (vide infra). Voor het inbrengen van een cholinehoofdgroep kan beroep gedaan worden op het tosylaat van t-butyl-trimethylammoniumethyl-N,N- diisopropylfosforamidiet 82. 50 22 III.Literatuurstudie NH3 OtBu N P O O O S O OtBu N P O NHBoc NMe3 81 82 Figuur 30. Dialkylfosforamidieten III.4.2.3 Gecombineerde synthese en fosforylering van glycerolderivaten Verschillende synthesemanieren uitgaande van optische zuivere precuresoren vallen buiten de reeds gevolgde indeling doordat dat de fosforyleringsreactie geïntegreerd is in de synthese van het glycerolderivaat. Uitgaande van (S)-glycidol 57 wordt in een eerste stap na koppeling met di-t-butyl-N,N-diisopropylfosforamidiet en oxidatie door mCPBA (R)-di-t-butyl-fosforglycidol 84 gevormd (Figuur 31). Het epoxide wordt vervolgens regio- en stereospecifiek geopend via een nucleofiele ringopeningsreactie met vorming van 1-O-acyl-3-O-di-t-butylfosforyl-sn-glycerol 85. Acylering van de secundaire hydroxylgroep met een vetzuur in aanwezigheid van DCC en DMAP tot intermediair 86 gevolgd door ontscherming van de fosfaatgroep met behulp van TFA zorgt voor vorming van het 1,2-O-diacyl-sn-glycero-3-fosfatidezuur 87.26,29 Na fosforylering van 1,2-O-diacyl-snglycero-3-fosfatidezuur 87 met 2-(tritylamino)ethanol wordt intermediair 88 gevormd in de aanwezigheid van 2,4,6-triisopropylbenzeensulfonylchloride (TPSCl) 89 als koppelingsreagens.22 Na verwijdering van de tritylbeschermgroep via hydrogenolyse wordt het fosfatidylethanolamine 66 bekomen.51 III.Literatuurstudie 23 OtBu 1.8 eq (iPr)2N P OtBu OtBu P O OtBu 3.4 eq tetrazool O OH CH2Cl2 25°C, 30 min 57 O 83 2.7 eq R2COOH 2.7 eq DCC 0.16 eq DMAP R1OCO R2OCO NHTrit R1OCO R2OCO ijsazijn kt, 24h kwantitatief 88 OH 85 NHTrit 2 eq HO 3 eq TPSCl 82 O OH P O OH pyridine 25°C, 4h 93% 87 H2 , 10 wt% Pd/C O OtBu P O OtBu R1OCO DMF 80°C, 10h 70% R1OCO R2OCO kt, 20min kwantitatief 86 O O P O OH O TFA/CH2Cl2 (4:1) 0.05 eq MeOH O OtBu P O OtBu R1OCO R2OCO CH2Cl2 25°C, 20h 87% CH2Cl2 0°C, 40 min 74% (2 stappen) 3 eq R1COOCs 1 eq R1COOH O OtBu P O OtBu 84 3.05 eq m-CPBA O O P O O O Cl S O NH3 66 89 Figuur 31. Gebruik van dialkylfosforamidieten ter vorming van het fosfatidezuur en verdere omzetting met behulp van TPSCl. 22,29 Fosfatidylcholines kunnen eveneens gesynthetiseerd worden door fosforylering van (S)-glycidol 57 met POCl3 (Figuur 32). In situ behandeling van het gefosforyleerde glycidol met cholinetosylaat zorgt voor vorming van het cholinederivaat 90. Hydrolyse met water leidt tot intermediair 91. Regiospecifieke nucleofiele opening van het epoxide zorgt voor vorming van het lysofosfatidylcholine 92 dat verder omgezet kan worden tot een 1,2-diacyl-sn-fosfatidylcholine.19,29 1) 1.05 eq DIPEA 1.01 eq POCl3 CHCl3 O°C, 2h O OH 57 2) overmaat pyridine O 1.15 eq cholinetosylaat CHCl3 25°C, 5h 1 eq R1COOCs 1.2 eq R1COOH DMF 80°C, 26h 65% R1OCO OH O O P O O O O P O Cl 90 NMe3 overmaat H2O CHCl3 25°C, 1h 53% (3 stappen) O NMe3 91 NMe3 92 Figuur 32. Fosforylering van (S)-glycidol met POCl3. 24 O O P O O 29 III.Literatuurstudie IV. Bespreking van de resultaten IV.1 Acyloïnecondensatie Het acyloïne gevormd uit methyl-10-undecenoaat 4 vormt de basis voor de synthese van verschillende fosfaatderivaten verder in deze Masterproef. Optimalisatie van deze eerste reactiestap is van groot belang om het rendement van de synthese van de hieruit volgende derivaten te verhogen. De acyloïnecondensaties van methylundecanoaat 94, methyl-10-undecenoaat 4 en biodiesel werden reeds uitgevoerd in het doctoraatsonderzoek van dr. ir. Marijke Van der Steen (2012)1. In deze Masterproef werd optimalisatie van de procedure beoogd door gebruik te maken van sonicatie tijdens de reactie. Sonicatie kan zorgen voor een fijnere dispersie van het metallisch natrium. Hierdoor kan de koppeling van de methylesters tot de gewenste acyloïnes sneller en efficiënter verlopen wat een positief effect zou hebben op het verloop en rendement van de acyloïnecondensatie. IV.1.1 Acyloïnecondensatie van methylundecanoaat Voor de vorming van methylundecanoaat 94 werd vertrokken van commercieel beschikbaar undecaanzuur 93. Het undecaanzuur 93 werd via een veresteringsreactie met SOCl2 en droge MeOH omgezet tot methylundecanoaat 94 (Figuur 33). Gesmolten undecaanzuur werd opgelost in een mengsel van droge MeOH en droge CH2Cl2 in 3/5 volumeverhouding en onder N2-atmosfeer geplaatst. Het SOCl2 werd toegedruppeld bij een temperatuur van 0°C waarna het reactiemengsel verder geroerd werd bij kamertemperatuur gedurende 20 uur. Na wassen met ijskoud water, drogen over MgSO4, affiltreren en vacuümdestillatie over een Vigreux kolom werd zuiver methylundecanoaat 94 bekomen als een kleurloze vloeistof met een rendement van 33-76%. 4.5 eq MeOH 0.52 eq SO2Cl O O OMe OH 93 CH2Cl2 kt, 20h 33-76% 94 Figuur 33. Verestering van undecaanzuur met MeOH. Het zuiver methylundecanoaat 94 werd verder gebruikt voor het uitvoeren van de acyloïnecondensatie met vorming van undecanoïne 95 zoals beschreven door Van der Steen (2012)1 (Figuur 34). Natrium werd opgelost in droge tolueen en onder N2-atmosfeer geplaatst. Het mengsel werd geroerd bij refluxtemperatuur tot het natrium fijn gedispergeerd was. Vervolgens werd methylundecanoaat 94 toegedruppeld waarna het reactiemengsel verder bij refluxtemperatuur IV. Bespreking van de resultaten 25 geroerd werd tot alle natrium weg gereageerd was (ongeveer 4 uur). Na wassen met water en opzuivering via omkristallisatie in CH2Cl2 met koude MeOH werden witgele kristallen bekomen met een rendement van 40%. De zuiverheid van het bekomen undecanoïne 95 werd nagegaan via 1 H-NMR analyse. Voor de acyloïnecondensatie met methylundecanoaat 94 werd het gebruik van sonicatie niet geëvalueerd omdat de focus van deze Masterproef ligt op de vorming van het onverzadigd 10-undecenoïne 6. O 2 eq O 1.98 eq Na OMe Tolueen , 4h 40% 94 OH 95 Figuur 34. Acyloïnecondensatie met methylundecanoaat. IV.1.2 Acyloïnecondensatie van methyl-10-undecenoaat De acyloïnecondensatie van methyl-10-undecenoaat 4 werd uitgevoerd zoals beschreven door Van der Steen (2012)1. Voor de vorming van methyl-10-undecenoaat 4 werd vertrokken van commercieel beschikbaar 10-undeceenzuur 96. Het 10-undeceenzuur 96 werd via een veresteringsreactie met SOCl2 en MeOH omgezet tot methyl-10-undecenoaat 4 (Figuur 35). De procedure verliep zoals beschreven voor de vorming van methylundecanoaat (vide supra). Na opzuivering via vacuümdestillatie over een Vigreux kolom werd zuiver methyl-10-undeceonaat 4 bekomen als een kleurloze vloeistof met een rendement van 27%. 4.5 eq MeOH 0.52 eq SO2Cl O O OMe OH 96 CH2Cl2 kt, 20h 27% 4 Figuur 35. Verestering van 10-undeceenzuur met MeOH. Het zuivere methyl-10-undecenoaat 4 werd verder gebruikt voor het uitvoeren van de acyloïnecondensatie ter vorming van 10-undecenoïne 6 (Figuur 36). Na reactie via de originele methode van Van der Steen (2012) 1 zonder gebruik van sonicatie werden witgele kristallen bekomen die verder opgezuiverd werden via omkristallisatie in CH2Cl2 met koude MeOH. De procedure verliep zoals beschreven voor de acyloïnecondensatie met methylundecanoaat (vide supra). Zuiver 10-undecenoïne 6 werd bekomen met een rendement van 57-62%. De zuiverheid van het bekomen acyloïne werd nagegaan via 1H-NMR analyse. 26 IV.Bespreking van de resultaten O 2 eq 1.98 eq Na OMe 4 Tolueen 57-62% O OH 6 Figuur 36. Acyloïnecondensatie met methyl-10-undecenoaat. In het kader van groene en duurzame chemie werden verschillende alternatieve solventen geëvalueerd voor de omkristallisatiestap ter vervanging van het gebruik van CH2Cl2. De omkristallisatie met CH2Cl2 leverde echter het hoogste rendement op. Het beste alternatief bestond uit het gebruik van petroleum ether bij een temperatuur van -18°C. Hierbij werd 10-undecenoïne 6 bekomen als een wit poeder met een rendement van 30-50% voor de omkristallisatiestap. Om het effect van sonicatie na te gaan op de acyloïnecondensatie werd gebruik gemaakt van een sonicatiebad. Het sonicatiebad heeft als nadelen dat slechts bij een maximumtemperatuur van 50°C kan gewerkt worden en dat geen mogelijkheid tot roeren van het reactiemengsel bestaat. Na toevoegen van het methyl-10-undecenoaat 4 werd het reactiemengsel 2 uur geroerd bij refluxtemperatuur waarna de reactiekolf in het sonicatiebad werd geplaatst. De temperatuur van het bad bedroeg 47°C wat onvoldoende was om het gedispergeerd natrium in gesmolten toestand te houden en aanleiding gaf tot koekvorming. Na 20 uur sonicatie had slechts weinig natrium gereageerd. Hierdoor werd sonicatie van het reactiemengsel afgewisseld met roeren onder reflux tot alle natrium gereageerd had. Na opwerking en opzuivering met CH2Cl2 en koude MeOH werd zuiver 10-undecenoïne 6 bekomen met een rendement van 45%. De lange reactieduur, lage temperatuur en gebrek aan roeren bij de sonicatie zijn wellicht de oorzaak van dit beperkte rendement. Verhoging van de reactietemperatuur tot 80-90°C bij de sonicatie werd bekomen door de kolf in een beker heet water te plaatsen in het sonicatiebad. Ook deze temperatuur is onvoldoende om natrium volledig in gesmolten toestand te houden waardoor beperkte dispersie optrad. Na opzuivering via omkristallisatie met CH2Cl2 en koude MeOH werd zuiver 10-undecenoïne 6 bekomen met een rendement van 44%. Door gebrek aan een voldoende hoge reactietemperatuur en mechanisch roeren van het reactiemengsel brengt het gebruik van een sonicatiebad voor sonicatie tijdens de reactie geen verhoging van het rendement met zich mee. Om een hogere reactietemperatuur te verkrijgen en mechanisch roeren mogelijk te maken bij de sonicatie werd overgestapt op het gebruik van een sonicatievinger. De sonicatievinger kan in het oliebad gebracht worden waardoor sonicatie tijdens roeren bij refluxtemperatuur mogelijk wordt (Figuur 37). IV. Bespreking van de resultaten 27 Figuur 37. Sonicatievinger gebruikt voor het uitvoeren van continue sonicatie tijdens de acyloïnecondensatie . Continue sonicatie leidde tot de vorming van 10-undecenoïne 6 met een rendement van 58% waarbij een extra opzuiveringsstap overbodig bleek. Reactie over weekend zorgde echter voor de vorming van een substantiële hoeveelheid nevenproducten, vermoedelijk ontstaan door polymerisatie. Verkorten van de reactietijd tot 4 uur leidde tot een sterk verminderde vorming van nevenproducten. Een extra opzuivering was niet noodzakelijk en 10-undecenoïne 6 werd als een wit poeder bekomen met een rendement van 85-90% (Figuur 38). De fijnere dispersie van het natrium zorgt voor een verhoging van het reactieoppervlak wat tot een efficiënter verloop van de reactie leidt. Het overbodig zijn van de opzuiveringsstap brengt een sterke verhoging van het rendement met zich mee. Sonicatie toonde een positief effect op het rendement van de acyloïnecondensatie voor reacties tot 12 gram. Bij reacties op grotere schaal heeft de sonicatievinger een te klein sonicerend vermogen om het natrium nog voldoende fijn te dispergeren waardoor bovenstaande effecten niet tot uiting komen. O 2 eq OMe 4 O 1.98 eq Na Tolueen 4h Sonicatie 85-90% OH 6 Figuur 38. Acyloïnecondensatie met vorming van 10-undecenoïne. IV.1.3 Acyloïnecondensatie van biodiesel Biodiesel wordt geproduceerd door de omestering van de vetzuren aanwezig in plantaardige oliën tot een mengsel van methylesters. Voor het uitvoeren van de acyloïnecondensatie werd gebruikt gemaakt van koolzaadolie waarvan de gemiddelde samenstelling weergegeven is in Tabel 1. 28 IV.Bespreking van de resultaten Vetzuur Gemiddeld percentage Palmitinezuur 4.2 % Stearinezuur 1.6 % Oliezuur 59.5 % Linolzuur 21.5 % Linoleenzuur 8.5 % Tabel 1. Gemiddelde samenstelling van biodiesel. 52 Wanneer op biodiesel 96, een mengsel van methylesters, een acyloïnecondensatie wordt toegepast, levert dit een mengsel van verschillende acyloïnes 97. Potentiële toepassingen zijn het gebruik als waterafstotende laag.1 De acyloïnecondensatie op biodiesel werd reeds uitgevoerd door Van der Steen (2012) 1. Bij deze acyloïnecondensatie werd een grote polymere fractie verkregen en slechts een beperkte hoeveelheid van de gewenste acyloïne fractie 97. Deze polymere fractie wordt onafhankelijk van de reactieduur of reactietemperatuur gevormd. Ook hier werd geëvalueerd of sonicatie de vorming van de polymere fractie kan reduceren en het rendement van de reactie kan verhogen. Sonicatie werd continu uitgevoerd tijdens de acyloïnecondensatie door gebruik te maken van de sonicatievinger. De procedure verliep analoog als voor de acyloïnecondensatie met methyl-10-undecenoaat (vide supra) (Figuur 39). Tijdens de extractie verliep de scheiding echter zeer moeilijk waardoor twee maal gewassen werd met pekel. Na extractie werd naast de organische en waterige fase nog een derde witte viskeuze fase verkregen. Afzondering en indampen van deze fase leverde een rubberig polymeer materiaal dat niet oplosbaar is in de meeste solventen. Uit de organische fase werd een mengsel van acyloïnes 97 bekomen met een rendement van 51 %. O 1.98 eq Na ( )m 2 eq MeO n 96 Tolueen , 4 h sonicatie 51% O ( )m' ( )m n' n OH 97 Figuur 39. Acyloïnecondensatie van biodiesel. Omdat vermoed werd dat de polymerisatie veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van onverzadigde vetzuren in de biodiesel, werd besloten een hydrogenatie uit te voeren voorafgaand aan de acyloïnecondensatie (Figuur 40). Als solvent werd gebruik gemaakt van MeOH en palladium op koolstof werd toegevoegd als katalysator. Het reactiemengsel werd 8 uur geroerd bij kamertemperatuur onder een H2-atmosfeer van 5 bar en vervolgens afgefiltreerd over celliet. De IV. Bespreking van de resultaten 29 hydrogenatie werd uitgevoerd met een kwantitatief rendement. Via 13C-NMR werd de afwezigheid van onverzadigde functies in de gehydrogeneerde biodiesel 98 nagegaan. 5 bar H2 10% Pd/C (10% w/w) O ( )m MeO n 96 O ( )m MeO MeOH kt, 8 h kwantitatief n 98 Figuur 40. Hydrogenatie van biodiesel. De gehydrogeneerde biodiesel 98 werd vervolgens onderworpen aan een acyloïnecondensatie met toepassing van continue sonicatie (Figuur 41). De procedure verliep analoog als voor de niet-gehydrogeneerde biodiesel 96 (vide supra). Extractie verliep eveneens moeizaam en er werd een waterige fase en een witte viskeuze fase verkregen. Indampen van de viskeuze fase leverde een vaste stof die niet oplosbaar is in de gebruikelijke solventen. Via IR en 13C-NMR werd de afwezigheid van carbonylfuncties aangetoond. De betrouwbaarheid van 13C-NMR is echter laag wegens de beperkte oplosbaarheid van het product in de verschillende gedeutereerde solventen. Vermoedelijk werd opnieuw een polymeer product gevormd. De organische fase is in dit experiment afwezig. Voorafgaande hydrogenatie van de biodiesel leidt dus niet tot de vorming van de gewenste acyloïne fractie 99. O ( )m MeO n 98 1.98 eq Na x O ( )m ( )m' Tolueen , 4 h sonicatie n' n OH 99 Figuur 41. Acyloïnecondensatie van gehydrogeneerde biodiesel. IV.1.4 Ozonolyse van methyloleaat In het doctoraatsonderzoek van ir. Elisabeth Delbeke wordt de ozonolyse van sophorolipide 100 uitgevoerd ter vorming van het sophorolipide aldehyde 101 en 9-oxo-methylnonanoaat 102 als restproduct (Figuur 42). Dit restproduct kan gevaloriseerd worden door het via een acyloïnecondensatie om te zetten naar een dialdehyde. De ozonolyse werd uitgevoerd in droge CH2Cl2 bij een temperatuur van -78°C. Het reactiemengsel werd doorborreld met O3 en Sudan III werd toegevoegd als indicator om het eindpunt van de reactie te bepalen (Figuur 42). Na flushen met N2 en opwarmen tot kamertemperatuur werd de opwerking uitgevoerd door toevoegen van Me2S. Na reactie kon echter nauwelijks de vorming van 9-oxo-methylnonanoaat 102 aangetoond worden. De oorzaak hiervan bleek de vorming van stabiele 30 IV.Bespreking van de resultaten ozonides te zijn tijdens de ozonolyse. Om dit probleem op te lossen werden verschillende ozonolyseprocedures geëvalueerd in samenwerking met ir. Elisabeth Delbeke en Jelle Van den Abeele. AcO AcO OMe O O OAc AcO AcO O 2) 6 eq Me2S kt 100 OAc OO OAc OAc 1) O3 Sudan III CH2Cl2 -78°C H O O OAc O 101 OAc OO OAc OAc + OAc O OAc O MeO H 102 Figuur 42. Ozonolyse van het sophorolipide met vorming van 9-oxo-methylnonanoaat. Wegens de hoge kostprijs van het sophorolipide 100 werden de ozonolyses uitgevoerd op methyloleaat 103 (Figuur 43). Methyloleaat 103 werd opgelost in 5% H2O/acetonitril en onder N2-atmosfeer geplaatst. Na toevoegen van Sudan III als indicator werd O3 door het reactiemengsel geborreld onder roeren bij 0°C. De reactie werd beëindigd bij ontkleuren van het reactiemengsel. Vervolgens werd NaHSO3 toegevoegd en na wassen met pekel werd de organische fractie afgezonderd en geconcentreerd onder verlaagde druk. Steeds werd een onzuiver reactiemengsel bekomen waarin het gewenste product 102 niet aanwezig bleek te zijn. 1)O3 sudan III 5% H2O/acetonitril O°C O x MeO 103 O O MeO 2) 2 eq NaHSO3 kt O H 102 + H 104 Figuur 43. Ozonolyse van methyloleaat. Na verder onderzoek door ir. Elisabeth Delbeke kon het gewenste 9-oxo-methylnonanoaat 102 geïsoleerd worden na ozonolyse in 3% MeOH/CH2Cl2 met een reductieve opwerking gebruik makende van NaBH(OAc)3. Pogingen werden vervolgens ondernomen om de aldehydefunctie van het 9-oxo-methylnonanoaat 102 te beschermen alvorens de acyloïnecondensatie uit te voeren. Het 9-oxo-methylnonanoaat 102 werd opgelost in droge THF en onder N2-atmosfeer geplaatst waarna 2,2-dimethyl-1,3-propaandiol (DMPD) werd toegevoegd in aanwezigheid van een moleculaire zeef. Het reactiemengsel werd vervolgens overnacht geroerd bij refluxtemperatuur. Na droog affiltreren IV. Bespreking van de resultaten 31 en concentreren van het reactiemengsel onder verlaagde druk bleek de bescherming van de aldehydefunctie met DMPD niet succesvol. Wegens het beperkte tijdsbestek van deze Masterproef kon verdere optimalisatie van deze procedure niet geëvalueerd worden en de acyloïnecondensatie met het beschermd 9-oxo-methylnonanoaat 105 niet uitgevoerd worden (Figuur 44) . O 1.2 eq DMPD moleculaire zeef O MeO H 102 x THF (droog) , 18 h O O MeO O 105 O O O O MeO O O O O OH 106 105 Figuur 44. Bescherming en hierop volgende acyloïnecondensatie van 9-oxo-methylnonanoaat. IV.2 Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne. In deze Masterproef werden meerdere opties onderzocht voor de synthese van fosfaatderivaten van 10-undecenoine. Een eerste doel was de ontwikkeling van methodes voor de vorming van fosfaatderivaten waarbij twee identieke alkylketens op de fosfaatgroep aanwezig zijn. Door variatie van de lengte van deze alkylketen werd de aanleg van een bibliotheek van dialkylfosfaatderivaten van 10-undecenoïne beoogd. Daarnaast werd getracht een synthese te ontwikkelen naar fosfaatderivaten met polaire hoofdgroepen. Voornamelijk de vorming van fosfatidylethanolamine en fosfatidylcholine analogen uit 10-undecenoïne kregen hierbij de prioriteit. IV.2.1 Koppeling 10-undecenoïne met dialkylchloorfosfaten. Voor de vorming van fosfaatderivaten 7 uit 10-undecenoïne 6 werd het gebruik van dialkylchloorfosfaten geëvalueerd zoals beschreven door Van der Steen (2012) 1 (Figuur 45). OH ( )8 ( )8 O RO P OR Cl RO OR P O O 8 () ( )8 O O 6 7 Figuur 45. Vorming van fosfaatderivaten met behulp van dialkylchloorfosfaten. Aangezien enkel het dimethyl- 107a, diëthyl- 107b, ethyleen- 107g en difenylchoorfosfaat 107h commercieel beschikbaar zijn, werd gezocht naar syntheseroutes om de overige dialkylchloorfosfaten te vormen (Figuur 46). Twee verschillende synthesewegen die in de literatuur beschreven worden, werden onderzocht. 32 IV.Bespreking van de resultaten O MeO P OMe Cl O EtO P OEt Cl O BuO P OBu Cl 107b 107c 107a ( )6 O O P O Cl ( )6 ( )9 107e O O P O Cl ( )4 O O P O Cl 107d O O P O Cl O O P Cl O ( )9 107f ( )4 107g 107h Figuur 46. Verschillende chloorfosfaten voor de koppeling met 10-undecenoïne. IV.2.1.1 Synthese van dialkylchloorfosfaten Vorming van dialkylchloorfosfaten uitgaande van POCl3 In de eerste plaats werd de vorming van dialkylchloorfosfaten 107 uitgaande van POCl3 108 geëvalueerd zoals beschreven door Mesher et al.(2011)53 en Aitken et al.(2012)54 (Figuur 47). POCl3 108 werd opgelost in droge Et2O bij een temperatuur van -20°C onder N2-atmosfeer. Het gewenste primair alkylalcohol werd samen met Et3N toegedruppeld over 1 uur. Vervolgens werd het reactiemengsel verder geroerd bij kamertemperatuur. Opvolging van de reactie vond plaats door middel van 31 P-NMR analyse. Temperatuurcontrole is van groot belang bij deze reactie om de vorming van nevenproducten, voornamelijk trialkylfosfaten, te vermijden. Tevens dient zeer droog gewerkt te worden om hydrolyse van het reactieve dialkylchloorfosfaat tot een dialkylfosfaat te vermijden. Een poging tot opzuivering van de dialkylchloorfosfaten werd uitgevoerd via vacuümdestillatie. O Cl P Cl Cl 108 2 eq ROH 2 eq Et3N Et2O (droog) -20°C, 1h kt O RO P OR Cl 107 Figuur 47. Vorming van dialkylchloorfosfaten uitgaande van POCl3. De vorming van de dialkylchloorfosfaten 107 werd uitgevoerd voor verschillende alkylgroepen startende van methyl tot octyl. Steeds werd gebruik gemaakt van gedroogde alcoholen en droge Et3N. De resultaten voor verschillende alkylgroepen worden weergegeven in Tabel 2. Component R-groep Reactietijd Rendement 107a Methyl 18 uur / 107d Hexyl 21 uur / 107e Octyl 21 uur / Tabel 2. Vorming van dialkylchloorfosfaten uitgaande van POCl3. IV. Bespreking van de resultaten 33 Zowel bij de vorming van dimethylchloorfosfaat 107a, dihexylchloorfosfaat 107c en dioctylchloorfosfaat 107d werd na reactie een kleurloze vloeistof bekomen waarin het gewenste dialkylchloorfosfaat 107 als majorproduct aanwezig was. Dialkylfosfaat en trialkylfosfaat werden als belangrijkste nevenproducten aangetoond. Trager toedruppelen van het alcohol, volledig droog werken en een betere temperatuurscontrole konden de vorming van deze nevenproducten verminderen. Een poging tot opzuivering via vacuümdestillatie resulteerde steeds in decompositie van het dialkylchloorfosfaat 107 met de vorming van verschillende nevenproducten tot gevolg. Dit leidde tot onzuiverder reactiemengsel dat niet geschikt was voor verder gebruik tijdens de koppelingsreacties met 10-undecenoïne 6 (vide infra). De aanwezigheid van de reactieve chloorgroep op het dialkylchloorfosfaat is waarschijnlijk de oorzaak van de decompositie en vorming van nevenproducten. Een poging tot opzuivering van de dialkylchloorfosfaten 107 via kolomchromatografie faalde eveneens. Opzuivering van het gewenste dialkylchloorfosfaat bleek aldus niet mogelijk. Een poging tot opzuivering van dimethylchloorfosfaat 107a werd niet uitgevoerd wegens de commerciële beschikbaarheid van deze component. Vorming van dialkylchloorfosfaten via dialkylfosfieten Bij een tweede syntheseroute die onderzocht werd voor de vorming van dialkylchloorfosfaten wordt vertrokken vanuit het commercieel beschikbaar diëthylfosfiet 109a. Diëthylfosfiet wordt omgezet tot het gewenste dialkylfosfiet 109 dat vervolgens wordt omgezet tot het respectievelijke dialkylchloorfosfaat 107 (Figuur 48). O EtO P OEt H O RO P OR H 109a 109 O RO P OR Cl 107 Figuur 48. Vorming van dialkylchloorfosfaten uitgaande van diëthylfosfiet. De vorming van dialkylchloorfosfaten 107 via deze reactieweg werd uitgevoerd voor ketenlengtes die variëren van ethyl tot undecyl. Steeds werd gewerkt met droge reagentia om de vorming van nevenproducten tegen te gaan. De vorming van de verschillende dialkylfosfieten 109 werd uitgevoerd zoals beschreven door Aitken et al. (2012)54 (Figuur 49). Diëthylfosfiet 109a werd via een omesteringsreactie omgezet tot het gewenste dialkylfosfiet 109 in aanwezigheid van het corresponderende alkylalcohol. Het dihexylfosfiet 109a en alcohol werden samen met NaH, dat gebruikt werd als katalysator, verwarmd in een destillatieopstelling waarbij het gevormde ethanol continu afgevoerd werd. Opzuivering werd 34 IV.Bespreking van de resultaten uitgevoerd via kolomchromatografie met PE/EA. De resultaten voor de verschillende alkylgroepen worden weergegeven in Tabel 3. O EtO P OEt H 3 eq ROH 0.1 eq NaH Destillatie 109a O RO P OR H 109 Figuur 49. Vorming van dialkylfosfieten uit diëthylfosfiet. Component R-groep Reactieduur Temperatuur Rendement 109b Hexyl 7 uur 160°C 33% 109c Octyl 18 uur 220°C 21% 109d Undecyl 24 uur 300°C / Tabel 3. Vorming van dialkylfosfieten uit diëthylfosfiet. Het niet meer overdestilleren van EtOH werd als indicator genomen om het eindpunt van de reactie te bepalen. Zowel bij de vorming van dihexylfosfiet 109b, dioctylfosfiet 109c en diundecylfosfiet 109d werd het gewenste dialkylfosfiet 109 als majorproduct gevormd in het reactiemengsel. Een poging tot opzuivering via vacuümdestillatie verliep zeer moeizaam door een beperkt verschil in kooktemperatuur tussen de aanwezige componenten. Opzuivering via kolomchromatografie leverde zuiver dialkylfosfiet 109. Bij de vorming van dihexylfosfiet 109b werd de duur van de destillatie verlengd van de beschreven 3 uur tot 7 uur om een hogere omzetting van het diëthylfosfiet 109a te verkrijgen. Opzuivering via kolomchromatografie leverde zuiver dihexylfosfiet 109b als een kleurloze vloeistof met een rendement van 33%. Als solventsysteem werd gebruik gemaakt van PE/EA in een 1/1 verhouding. Voor de vorming van dioctylfosfiet 109c werd de destillatie uitgevoerd gedurende 18 uur en bij een temperatuur van 220°C. Verhoogde sterische hinder door toenemende lengte van de alkylketen maken een hogere reactietemperatuur en een langere reactietijd noodzakelijk. Opzuivering via kolomchromatografie leverde zuiver dioctylfosfiet 109c als een kleurloze vloeistof met een rendement van 21%. De samenstelling van het gebruikte eluens was PE/EA in 3/2 verhouding. Bij de vorming van diundecylfosfiet 109d werd een destillatie uitgevoerd gedurende 24 uur bij een temperatuur van 300°C. Na vacuümdestillatie werd een vast product bekomen. Pogingen tot opzuivering van diundecylfosfiet 109d via omkristallisatie faalden. Verdere pogingen tot opzuivering werden niet ondernomen. De synthese van dialkylchloorfosfaten uit de respectievelijke dialkylfosfieten werd uitgevoerd zoals beschreven door Acharya et al. (2005)55. Hierbij werd het dialkylfosfiet met behulp van trichloroisocyanuurzuur omgezet tot het gewenste dialkylchloorfosfaat (Figuur 50). Aan een geroerde oplossing van trichloroisocyanuurzuur in droge acetonitril onder N2-atmosfeer werd bij IV. Bespreking van de resultaten 35 kamertemperatuur en onder N2-atmosfeer het dialkylfosfiet, eveneens opgelost in droge acetonitril, in één portie toegevoegd. Het reactiemengsel werd vervolgens verder geroerd bij kamertemperatuur tot de vorming van een witte neerslag waarneembaar was. Na affiltreren werd een poging tot opzuivering ondernomen via vacuümdestillatie. De resultaten voor de verschillende alkylgroepen worden weergegeven in Tabel 4. O Cl 3 eq O O RO P OR H 109 N N Cl N O Cl 0.01 eq NaH Acetonitril (droog) kt O RO P OR Cl 107 Figuur 50. Vorming van dialkylchloorfosfaten uit dialkylfosfieten. Component R-groep Reactieduur Rendement 107b Ethyl 18 uur / 107c Butyl 18 uur / 107d Hexyl 24 uur / 107e Octyl 16 uur / Tabel 4. Vorming van dialkylchloorfosfaten uit dialkylfosfieten. Zowel bij de vorming van diëthylchloorfosfaat 107b, dibutylchloorfosfaat 107c, dihexylchloorfosfaat 107d en dioctylchloorfosfaat 107e werd na reactie een kleurloze vloeistof bekomen waarin het gewenste dichloorfosfaat 107 als majorproduct aanwezig was. Resterend dialkylfosfiet 109 werd steeds waargenomen en de hoeveelheid nam toe met stijgende lengte van de alkylketen. Tevens zorgde een grotere lengte van de alkylketen voor een langere reactieduur. Een toenemende sterische hinder is hier de oorzaak van. Een poging tot opzuivering werd ondernomen via vacuümdestillatie. Steeds werd echter decompositie van het dialkylchloorfosfaat 107 waargenomen met de vorming van nevenproducten tot gevolg (vide supra). Na opzuivering werd een onzuiverder reactiemengsel bekomen. Een poging tot opzuivering van de dialkylchloorfosfaten 107 via kolomchromatografie faalde eveneens. Zuivere dialkylchloorfosfaten werden dus niet verkregen. Bij de vorming van diëthylchloorfosfaat 107b werd de witte neerslag slechts waargenomen na roeren overnacht bij kamertemperatuur in plaats van de beschreven 15 minuten. Opzuivering van deze component werd niet geëvalueerd omdat diëthylchloorfosfaat 107b commercieel beschikbaar is. De verminderde reactietijd van 16 uur bij de vorming van dioctylchloorfosfaat 107e werd veroorzaakt door licht opwarmen van het reactiemengsel om de snelheid van de reactie te bevorderen. Ondanks 36 IV.Bespreking van de resultaten de beperkte zuiverheid werd besloten het dihexylchloorfosfaat 107d gevormd via deze methode te gebruiken voor het uitvoeren van een koppelingsreactie met 10-undecenoïne 6 (vide infra). Uit voorgaande resultaten kan besloten worden dat zuivere dialkylchloorfosfaten 107 met een variërende lengte van de alkylketen moeilijk gevormd worden via de bovenstaande methodes. De vorming van de dialkylchloorfosfaten 107 werd steeds waargenomen. Door het ontbreken van een geschikte manier voor opzuivering konden de dialkylchloorfosfaten 107 echter niet in zuivere vorm verkregen worden. IV.2.1.2 Koppeling van 10-undecenoïne met de dialkylchloorfosfaten. De methode beschreven door Van der Steen (2012)1 werd gebruikt voor de koppelingsreactie van de dialkylchloorfosfaten 107 met 10-undecenoïne 6 tot de gewenste fosfaatderivaten 107 (Figuur 51). 10-undecenoïne werd samen met Et3N opgelost in droge Et2O en onder N2-atmosfeer geplaatst. Het dialkylchloorfosfaat werd langzaam toegevoegd bij een temperatuur van 0°C waarna het reactiemengsel verder geroerd werd bij refluxtemperatuur. De reactie werd opgevolgd via TLC-analyse. Na opwerking door wassen met NaHCO3 en water, drogen over MgSO4 en filtratie werd het fosfaatderivaat 7 opgezuiverd via kolomchromatografie met PE/EA. OH ( )8 ( )8 RO OR P O O 8 () O 1.4 eq RO P OR 1.4 eq Et N Cl 3 ( )8 Et2O (droog) 0°C tot O O 7 6 Figuur 51. Koppeling van 10-undecenoïne met dialkylchloorfosfaten. Voor deze Masterproef werd gebruik gemaakt van het commercieel beschikbaar dimethylchloorfosfaat 107a, diëthylchloorfosfaat 107b en difenylchloorfosfaat 107h (Figuur 46). Tevens werd de koppeling uitgevoerd met dihexylchloorfosfaat 107d dat bekomen werd bij de vorming van de dialkylchloorfosfaten (vide supra). Verder werd de koppeling uitgevoerd met het cyclische 2-chloro-2-oxo-1,3,2-dioxafosfolaan 107g, ook wel ethyleenchloorfosfaat genoemd. Het bekomen fosfaatderivaat doet immers dienst als intermediair voor de vorming van derivaten met een polaire hoofdgroep. De resultaten van de koppeling tussen 10-undecenoïne en verschillende dialkylchloorfosfaten en diarylchloorfosfaten wordt weergegeven in Tabel 5. IV. Bespreking van de resultaten 37 Component R-groep Reactietijd 0°C Reactietijd Δ Rendement 7a Methyl 15-180 min 12-48 uur / 7b Ethyl 30 min 4-100 uur 24-28% 7c Hexyl 15 min 150 uur 32% 7d Fenyl 30 min 150 uur 50% 7e Ethyleen 15-120 min 18-100 uur / Tabel 5. Koppeling tussen 10-undecenoïne en dialkylchloorfosfaten. Het diëthylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne 7b werd na opzuivering via gewone en automatische kolomchromatografie verkregen met een rendement van respectievelijk 24 en 28%. Als solventsysteem werd gebruik gemaakt van PE/EA in een 8/2 verhouding. De koppeling van dihexylchloorfosfaat 107d met 10-undecenoïne 6 werd uitgevoerd ondanks het feit dat geen zuiver dialkylchloorfosfaat 107d gebruikt kon worden. Na 150 uur reflux werd een voldoende omzetting van het aanwezige 10-undecenoïne 6 vastgesteld. Verdere opzuivering via kolomchromatografie leverde het zuiver dihexylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne 7c als een gele olie met een rendement van 32%. Als solventsysteem werd gebruik gemaakt van PE/EA in een 17/3 verhouding. Bij de vorming van het difenylfosfonaatderivaat van 10-undecenoïne 7d werd het reactiemengsel geroerd bij refluxtemperatuur gedurende 150 uur. Na opzuivering via kolomchromatografie werd het zuivere eindproduct 7d bekomen met een rendement van 50%. Als eluens werd gebruik gemaakt van PE/EA in 19/1 verhouding. Voor de vorming van het dimethylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne 7a werden verschillende reactietijden en reactietemperaturen uitgeprobeerd (Tabel 6). De koppelingsprocedure verliep analoog met de hierboven beschreven procedure (vide supra). Na reactie werd de massa van het gewenste derivaat steeds teruggevonden in het ruw reactiemengsel via LC-MS analyse. Oorspronkelijk werd de extractie tijdens de opwerking van het reactiemengsel uitgevoerd met verzadigd NaHCO3. Na opwerking werd het gewenste product echter niet meer gedetecteerd met LC-MS en 31P-NMR. Na wijzigen van de opwerking door gebruik van water in plaats van verzadigd NaHCO3 werd het gewenste derivaat wel teruggevonden via LC-MS. Een poging tot opzuivering werd uitgevoerd via automatische kolomchromatografie met PE/EA. Na opzuivering werd het gewenste dimethylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne 7a in geen enkele fractie geïdentificeerd met behulp van LC-MS, 1H-NMR, 13 C-NMR of 31P-NMR. Het acyloïne werd echter in kwantitatieve hoeveelheid teruggevonden. De dimethylfosfaatgroep is een sterke leaving group, hierdoor kan onder de licht basische omstandigheden tijdens de opwerking met NaHCO3 of de licht zure omstandigheden die heersen bij kolomchromatografie ontkoppeling optreden van de fosforgroep. Wegens het beperkte 38 IV.Bespreking van de resultaten tijdsbestek van deze Masterproef konden alternatieve opzuiveringsmethoden niet meer geëvalueerd worden. Component 7a Tijd bij O°C 15 min Tijd bij kt / Refluxtijd 12 uur Rendement / 7a 180 min / 17 uur / 7a 15 min 18 uur 48 uur / 7a 120 min 18 uur 24 uur / 7a 15 min 18 uur 24 uur / 7a 15 min / 24 uur / 7a 120 min / 24 uur / 7a 60 min / 24 uur / Tabel 6. Variatie van de reactieomstandigheden bij de vorming van het dimethylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne. De vorming van het cyclisch ethyleenfosfaatderivaat van 10-undecenoïne 7e gebeurde door koppeling met het commercieel beschikbaar 2-chloro-2-oxo-1,3,2-dioxafosfolaan 107g (Figuur 52). De procedure verliep analoog met deze beschreven voor de dialkylchloorfosfaten 107 (vide supra). Verschillende reactieomstandigheden en methodes voor opwerking werden geëvalueerd zoals weergegeven in Tabel 7. Component Tijd bij O°C Tijd bij kt Refluxtijd Opwerking Rendement 7e 60 min 2 uur 100 uur NaHCO3 / 7e 60 min 2 uur 75 uur NaHCO3 / 7e 60 min 2 uur 18 uur NaHCO3 / 7e 120 min 18 uur 24 uur NaOH / 7e 15 min 1 uur 24 uur H2O / 7e 15 min 1 uur 24 uur H2O / Tabel 7. Vorming van het cyclisch ethyleenfosfaatderivaat. Zowel bij het gebruik van water als bij het gebruik van verzadigd NaHCO3 tijdens de opwerking werd via analyse met behulp van LC-MS de aanwezigheid van het ring geopend ethyleenfosfaatderivaat 7f waargenomen. Na opwerking met behulp van NaOH werd het ring geopend derivaat echter niet meer waargenomen op LC-MS en 31P-NMR. De basische omstandigheden zullen waarschijnlijk geleid hebben tot het ontkoppelen van de fosforgroep. Een poging tot opzuivering werd uitgevoerd door middel van kolomchromatografie met PE/EA maar was niet succesvol. Na opzuivering werd het fosfaatderivaat 7f immers in geen enkele fractie teruggevonden. Dit kan het gevolg zijn van IV. Bespreking van de resultaten 39 ontkoppeling onder invloed van de licht zure omstandigheden die heersen bij de kolomchromatografie. Een andere oorzaak is dat de component een zeer sterke affiniteit heeft voor de silicakolom waardoor elutie niet mogelijk is. Op TLC werd immers steeds een spot op de basislijn teruggevonden. Wegens het beperkte tijdsbestek van deze cursus konden alternatieve opzuiveringsmethoden niet meer geëvalueerd worden. OH O O P Cl O 1.4 eq OH 1.4 eq Et3N ( )8 ( )8 HO O P O O 8 () ( )8 Et2O (droog) 0°C tot O O 6 7f Figuur 52. Vorming van het ring geopend ethyleenfosfaatderivaat van 10-undecenoïne met behulp van commercieel beschikbaar 2-chloro-2-oxo-1,3,2-dioxafosfolaan. IV.2.2 Vorming van dialkylfosfaatderivaten van 10-undecenoïne via het dichloorfosfaat intermediair. Een alternatieve methode werd onderzocht voor de vorming van dialkylfosfaatderivaten uitgaande van 10-undecenoïne 7 (Figuur 53). Hierbij werd 10-undecenoine 6 gekoppeld met POCl3 tot het dichloorfosfaat intermediair 110 dat vervolgens omgezet werd tot het gewenste dialkylfosfaatderivaat 7. Cl OH ( )8 ( )8 POCl3 O ( )8 O RO OR P O O 8 () Cl P O 8 () ROH ( )8 O O 110 6 7 Figuur 53. Vorming van dialkylfosfaatderivaten van 10-undecenoïne via het dichloorfosfaat intermediair. De vorming van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 werd uitgevoerd volgens de procedure beschreven door Eibl (1978)42 (Figuur 55). Wanneer echter POCl3 samen met Et3N aan het 10-undecenoïne 6 werd toegedruppeld, werd na afloop van de reactie het di-10-undecenoïnefosfaat 111 gedetecteerd via LC-MS analyse (Figuur 54). Om dit te vermijden werd het 10-undecenoïne 6 samen met Et3N langzaam toegedruppeld aan POCl3 in oplossing. Traag toedruppelen en temperatuurscontrole zijn essentieel om de vorming van dit nevenproduct 111 te vermijden. POCl3 werd opgelost in droge CH2Cl2 en onder N2-atmosfeer geplaatst. Het toedruppelen van 10-undecenoïne 6 samen met Et3N vond plaats over een periode van 30 minuten bij maximaal 15°C. De reactie werd opgevolgd via TLC en 40 31 P-NMR. Na beëindigen van de reactie werd het IV.Bespreking van de resultaten gevormde zout afgefiltreerd en het reactiemengsel geconcentreerd onder verlaagde druk. Een poging tot opzuivering werd ondernomen via vacuümdestillatie. Speciale aandacht dient besteed te worden aan werken onder droge omstandigheden zowel tijdens de reactie als bij de opwerking. Het gevormde 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 is immers zeer reactief en gevoelig aan hydrolyse. O O P OH O O O 111 Figuur 54. Vorming van di-10-undecenoïnefosfaat. Tijdens het indampen van het reactiemengsel trad zeer sterke schuimvorming op wat waarschijnlijk te wijten is aan een hoge zoutconcentratie in het reactiemengsel. Dit werd opgelost door gebruik te maken van droge Et2O in plaats van droge CH2Cl2. De oplosbaarheid van het gevormde triëthylaminehydrochhloride zout is immers minimaal in Et2O. Opvolging van de reactie met behulp van TLC toonde de vorming van verschillende reactieproducten. Een poging tot opzuivering via vacuümdestillatie bleek onsuccesvol en een onzuiver reactiemengsel werd verkregen. De aanwezigheid van reactieve chloorgroepen maakt het 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 zeer onstabiel wat de opzuivering ervan bemoeilijkt. Vervolgens werd de fosforhoofdgroep gevormd door reactie van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 met het gewenste alkylalcohol (Figuur 55). Opnieuw werd gebruik gemaakt van de procedure beschreven door Eibl (1978)42. Het 10-undecenoïne dichloorfosfaat werd opgelost in droge THF en onder N2-atmosfeer geplaatst. Het alcohol werd samen met Et3N toegevoegd bij een temperatuur van 20°C waarna de temperatuur langzaam verhoogd werd tot 35°C. De reactie werd opgevolgd via TLC en 31P-NMR. Koppeling van het onzuiver mengsel bekomen na vorming van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 met hexanol leverde een zeer onzuiver spectrum waarbij het gewenste product 7c niet gedetecteerd werd. OH ( )8 ( )8 O 1.3 eq POCl3 1.3 eq Et3N x Et2O (droog) 15°C 6 O Cl P O Cl 8 () ( )8 O 110 4 eq HexOH 4 eq Et3N THF(droog) 20°Ctot 35°C OHex P O O HexO ( )8 ( )8 O 7c Figuur 55. Vorming van het dialkylfosfaatderivaat uit 10-undecenoïne. IV. Bespreking van de resultaten 41 Om de kans op hydrolyse en nevenreacties van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 te vermijden werd de koppeling van 10-undecenoïne 6 met POCl3 samen met de vorming van de fosforhoofdgroep met EtOH als een one-pot reactie uitgevoerd (Figuur 56). Zo werd de opwerking en opzuivering van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair 110 vermeden wat de kans op hydrolyse en nevenreacties sterk verminderd. Na koppeling van 10-undecenoïne 6 met een overmaat POCl3 werd de fosforhoofdgroep meteen gevormd door toevoegen van een overmaat EtOH ter vorming van het diëthylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne 7b. Het tijdstip waarop EtOH werd toegevoegd werd bepaald via opvolging van de reactie met sequentiële reactie met het verschil 31 P-NMR. De procedure was analoog als voor de dat geen opwerking en opzuivering van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair 110 plaatsvond. Tevens vond toedruppelen van 10-undecenoïne 6 samen met Et3N plaats bij kamertemperatuur. Een alternatieve opwerking na de one-pot reactie via extractie met H2O/Et2O werd geëvalueerd. Deze methode bleek echter weinig succesvol. OH ( )8 ( )8 O 6 1.2 eq POCl3 1.8 eq base THF (droog) kt, 30 min O Cl P O Cl 8 () ( )8 O 110 4 eq EtOH 4 eq Et3N THF (droog) 35°C, 2 uur OEt P O O EtO ( )8 ( )8 O 7b Figuur 56. Vorming van het dialkylfosfaatderivaat van 10-undecenoine via een one-pot reactie. Ook voor de one-pot reactie kon het gewenst product na opwerking niet gedetecteerd worden. Op 31 P-NMR werd een groot signaal waargenomen bij een ppm-waarde van -2.08 tot -2.92, wat kan wijzen op de aanwezigheid van het koppelingsproduct van POCl3 en Et3N. Om deze mogelijkheid uit te sluiten werden verschillende andere basen uitgetest. Een probleem bij het gebruik van K2CO3, NaH en Cs2CO3 was echter de beperkte oplosbaarheid van deze basen in droge THF. Na reactie met de verschillende basen werd steeds een onzuiver spectrum bekomen met verschillende nevenproducten als majorproducten. De reactie werd zowel in droge Et2O als in droge THF uitgevoerd waarbij weinig verschil tussen de twee solventen werd waargenomen. Uit voorgaande reacties blijkt de koppeling van 10-undecenoïne 6 met POCl3 tot het intermediaire 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 en hierop volgende vorming van de fosforhoofdgroep in een one-pot reactie niet vanzelfsprekend. Gezien de moeilijke isolatie van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair 110 valt niet met zekerheid te zeggen of het de koppeling met POCl3 is die moeilijk doorgaat of de hierop volgende vorming van de fosforhoofdgroep. Er kon immers niet besloten worden of het 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 al dan niet gevormd werd. Daarnaast is het mogelijk dat gedurende de tweede reactiestap opnieuw ontkoppeling optreedt van de 42 IV.Bespreking van de resultaten fosforgroep. Het gebrek aan referentiewaarden voor het 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 maakt het moeilijk de reactie op te volgen. Via de gebruikte methode is het niet mogelijk het diëthylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne 7b te vormen. De evaluatie van verschillende solventen, basen en reactietemperaturen heeft weinig invloed op het bekomen reactiemengsel. Ook de vorming van het fosfatidezuur van 10-undecenoïne 112 via het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair 110 werd onderzocht. Hiervoor werd het gevormde 10-undecenoïne dichloorfosfaat 110 gequenched met een overmaat H2O waarna het reactiemengsel overnacht geroerd werd bij 35°C (Figuur 57). Vorming van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair 110 verliep analoog als hierboven beschreven (vide supra). In eerste instantie werd geen gebruik gemaakt van Et3N om de koppelingsreactie uit te voeren. Na quenchen met H2O werd echter enkel de vorming van H3PO4 waargenomen. De koppeling van 10-undecenoïne 6 met POCl3 lijkt aldus niet te verlopen zonder de aanwezigheid van een base. Bij het gebruik van Et3N en na quenchen met een overmaat H2O werd zowel via negatieve als positieve LC-MS de aanwezigheid van het gewenste fosfatidezuurderivaat 112 aangetoond. Tevens di-10-undecenoïnefosfaat 111 waargenomen. Op werd ook de vorming van het 31 P-NMR werd echter een onzuiver mengsel waargenomen waarbij een groot signaal waargenomen werd dat de aanwezigheid van fosforzuur aantoont. Verdere opzuivering werd wegens het beperkte tijdsbestek van deze Masterproef niet uitgevoerd. OH ( )8 ( )8 O 1.3 eq POCl3 1.3 eq Et3N Et2O (droog) 15°C, 30 min 6 O Cl P O Cl 8 () ( )8 O OH P O O OH 4 eq H2O Et2O (droog) kt, overnacht 110 ( )8 ( )8 O 112 Figuur 57. Vorming van het fosfatidezuurderivaat. IV. Bespreking van de resultaten 43 V. Experimenteel deel V.1 Materiaal en methoden V.1.1 Dunne laag chromatografie (TLC, Thin Layer Chromatography) TLC-analyse wordt gebruikt om reacties op te volgen, bij het bepalen van een geschikt eluens voor kolomchromatografie of preperatieve TLC en om de samenstelling van de fracties bekomen uit kolomchromatografie na te gaan. Aan de hand van TLC kunnen Rf-waarden (‘ratio to front’) van chemische verbindingen bepaald worden. Voor TLC-analyse wordt gebruik gemaakt van silicaplaatjes (Merck Silicagel 60 F254, precoated, dikte 0,25 cm) met een experimenteel bepaald eluens. De verbindingen worden gedetecteerd onder UV-licht en/of door middel van kleuring via oxidatie met een kaliumpermanganaatoplossing. V.1.2 Kolomchromatografie Kolomchromatografie wordt toegepast om ruwe reactiemengsels op te zuiveren wanneer kristallisatie niet toereikend is. De vaste fase van de kolom bestaat uit silicagel (Silicagel 60 (Fluka), deeltjesgrootteverdeling: 70-230 mesh). De diameter van de gebruikte glazen kolommen is afhankelijk van de hoeveelheid op te zuiveren product. Als eluens wordt gebruik gemaakt van één of een combinatie van organische solventen. Een geschikt solventsysteem wordt bepaald aan de hand van dunne laag chromatografie. V.1.3 Automatische kolomchromatografie Voor automatische kolomchromatografie wordt gebruik gemaakt van een Grace RevelerisTM Flash Chromatography System. Als vaste fase worden herbruikbare silicakolommen gebruikt (korreldiameter = 0,040 - 0,063 mm). De uitloopsnelheid van het solventfront hangt af van het type kolom. De verbindingen worden gedetecteerd aan de hand van twee UV-detectoren (254 en 280 nm) en ELSD (Evaporative Light Scattering Detector). De samenstelling van het eluens wordt bepaald aan de hand van dunne laag chromatografie. V.1.4 Vloeistofchromatografie (LC, Liquid Chromatography) Vloeistofchromatografie wordt gebruikt voor het opvolgen van reacties, bij het bepalen van de samenstelling van een reactiemengsel en om de zuiverheid van verbindingen na te gaan. De analytische HPLC-MS bestaat uit een Agilent Technologies 1200 series LC System dat uitgerust is met een UV-detector en gekoppeld is aan een massaspectrometer. De spectra worden opgenomen bij 44 V. Experimenteel deel 220.8 nm, 254.8 nm en 280.8 nm. Tijdens deze Masterproef werden twee kolommen gebruikt. De eerste kolom was een Zorbax Eclipse XDB-C18 RP kolom (3,5 µm particle size, 5 cm x 4,6 mm). Deze werd later vervangen door een Supelco Ascentis Express C18 kolom (L 3 cm x I.D. 4.6 mm) met 2.7 µm fused-core partikels met 90 A° poriëngrootte. De mobiele fase bestaat uit acetonitril en water. V.1.5 Massaspectrometrie Voor het opnemen van massaspectra wordt gebruik gemaakt van een Agilent 1100 Series VS massaspectrometer waarbij de ionisatie uitgevoerd wordt door middel van de electron spray techniek (ES, 4000V) en van een VL detector gebruik gemaakt wordt. V.1.6 Hoge resolutie massaspectrometrie (HRMS, High Resolution Mass Spectrometry) Hoge resolutie massaspectra worden opgenomen met behulp van een Agilent Technologies 6210 Series Time-of-Flight massaspectrometer waarbij de ionisatie uitgevoerd wordt door middel van de electron spray techniek. V.1.7 NMR-Spectroscopie Voor het opnemen van 1H-, 13C en 31P-NMR-spectra wordt gebruik gemaakt van een Bruker Avance III Nuclear Magnetic Resonance spectrometer (bij respectievelijk 400, 100 en 161 MHz). De gesynthetiseerde verbindingen worden hiertoe opgelost in een gedeutereerd solvent met tetramethylsilaan als inwendige standaard. Ook DEPT-spectra en 2D-spectra zoals COSY, HSQC en HMBC worden gebruikt om alle signalen uit de 1H-NMR en 13C-NMR spectra toe te wijzen. V.1.8 Infraroodspectrometrie Infraroodspectra worden met behulp van een Perkin-Elmer Spectrum BX FT-IR spectrometer opgenomen. Hiervoor wordt een kleine hoeveelheid van de te analyseren verbinding aangebracht op een ZnSe kristal waarbij een ATR (Attenuated Total Reflectance) correctie wordt toegepast. V.1.9 Sonicator Voor de sonicatie wordt gebruik gemaakt van een ultrasone processor UP100H met een vermogen van 100 watt en een trillingsfrequentie van 30 kHz. Het vermogen is regelbaar van 20% tot 100% van het maximale vermogen. V. Experimenteel deel 45 V.1.10 Hydrogenatie Reacties onder een H2-atmosfeer worden uitgevoerd met behulp van een Parker Balston Hydrogen Generator. De maximale druk die aangelegd kan worden bedraagt 5 bar. V.1.11 Ozonolyse Reacties met ozon worden uitgevoerd door gebruik van een Bronkhorst Flow-BusnE-700 type massastroommeter om de instroom van droge lucht te regelen, een Ozonia Triogen Model LAB2B ozongenerator voor de productie van ozon uit droge lucht en een Anseros Ozomat Model GM Non-Dispersive UV-analyser om continu de ozonconcentratie in de gasstroom te meten. Het meten van de ozonconcentratie is gebaseerd op het verschil in UV-absorptie van lucht met ozon en lucht zonder ozon. V.1.12 Droge solventen en reagentia Alle gebruikte reagentia en solventen zijn afkomstig van commerciële bronnen (Aldrich, Acros) en worden, indien niet anders vermeld, zonder verdere opzuivering aangewend. Dichloormethaan (CH2Cl2) wordt gedroogd door middel van destillatie in aanwezigheid van calciumhydride. Diëthylether (Et2O) en tetrahydrofuran (THF) worden gedestilleerd over natriumdraad in aanwezigheid van benzofenon als indicator voor het droogproces. Tolueen wordt gedestilleerd over natriumdraad. Methanol, ethanol, hexanol en octanol worden gedroogd door middel van destillatie in aanwezigheid van Mg-krullen en I2 volgens de methode van Lund en Bjerrum. Na destillatie worden de droge reagentia bewaard in een afgesloten kolf met moleculaire zeven onder N2-atmosfeer. Et3N wordt gedroogd in aanwezigheid van calciumhydride. Na destillatie wordt het droge reagens bewaard in een afgesloten kolf met moleculaire zeven onder N2-atmosfeer. V.1.13 Apparatuur De reacties worden uitgevoerd onder magnetisch roeren in normaal glaswerk. Dit wordt steeds net voor gebruik gespoeld met aceton en gedroogd onder een warme luchtstroom. Enkel waar expliciet vermeld wordt het glaswerk gevlamdroogd en/of onder een N2-atmosfeer gewerkt. 46 V. Experimenteel deel V.2 Beschrijving van de experimenten en productkarakterisaties V.2.1 Acyloïnecondensatie van methyl-10-undecenoaat tot 10-undecenoïne In een gevlamdroogde kolf van 500 mL voorzien van een droge bolkoeler, claisenstuk en bubbelaar werd droge tolueen (125 ml) gebracht en onder N2-atmosfeer geplaatst. Natrium (1.98 eq, 123.75 mmol, 2.85 g) werd toegevoegd en het mengsel werd sterk geroerd bij refluxtemperatuur tot het natrium fijn gedispergeerd was. Om de dispersie te bevorderen werd gedurende het roeren continue sonicatie uitgevoerd. Vervolgens werd het methyl-10-undecenoaat (62.5 mmol, 12.5 g) toegevoegd in een tijdspanne van 3 minuten. Bij toevoegen van het methyl-10-undecenoaat werd een intense reflux waargenomen door de exotherme aard van de radicalaire reactie. Na enkele ogenblikken werd het reactiemengsel wat viskeuser. De viscositeit van het reactiemengsel nam vervolgens weer af na verloop van tijd. Sonicatie werd blijvend uitgevoerd tijdens het verloop van de reactie. Het reactiemengsel werd geroerd bij refluxtemperatuur tot alle natrium gereageerd had (na ongeveer 4 uur). De verwarming en sonicatie werden afgezet en twee maal werd 10 ml heet water toegevoegd. Dit leidt tot een zeer exotherme reactie die gepaard gaat met sterke schuimvorming. Voorzichtigheid is geboden bij het quenchen met water en het is belangrijk de sonicatie te beëindigen alvorens het water toe te voegen. Het hete reactiemengsel werd vervolgens uitgegoten in 70 ml water en de organische laag werd een extra keer gewassen met 35 ml water. Na drogen over MgSO4 werd het solvent afgedestilleerd. Tijdens de destillatie bestaat de kans op een intense schuimvorming. Na afkoelen van het destillaat ontstaan bleekgele kristallen (90%). Verdere opzuivering was niet noodzakelijk. 12-hydroxydocosa-1,21-dieen-11-on (90%) 1 H-NMR (400 MHz, CDCl3, 25°C): δ = 1.23-1.85 (26H, m, 13xCH2), 1.94-2.0 (4H, OH 8 () ( )8 O 6 m, 2xCH2CH=CH2), 2.42 (1H, dxt, JHa,Hb = 16.8 Hz, JHa,H = 7.4 Hz, CH2CHaHbCO), 2.48 (1H, dxt, JHa,Hb = 16.8 Hz, JHb,H = 7.7 Hz, CH2CHaHbCO), 3.41 (1H, bs, OH), 4.16 (1H, dxd, JHa,H = 7.3 Hz, JHb,H = 3.6 Hz, CHaHbCHOH), 4.92 (2H, dxdxt, JH,Hcis = 10.2 Hz, JH,Hgem = 3.3 Hz, JH,H =1.0 Hz, 2x CH=CHaHb), 4.96-5.02 (2H, m, 2xCH=CHaHb), 5.81 (2H, dxdxt, JH,Htrans = 16.9 Hz, JH,Hcis = 10.2 Hz, JH,H = 6.7 Hz, 2xCH2=CH) ppm. 13C-NMR (100 MHz, CDCl3, 25°C): δ = 23.6, 24.8, 28.9, 28.9, 29.0, 29.1, 29.2, 29.3, 29.3, 29.4, 29.4, 29.4 (13xCH2), 33.8 (2xCH2CH=CH2), 37.8 (CH2CO), 76.4 (CHOH), 114.1, 114.2 (2xCH=CH2), 139.1, 139.2 (2x CH=CH2), 212.5 (C=O) ppm. Rf (95/5 PE/EA):0.23. V. Experimenteel deel 47 V.2.2 Fosoforylering van 10-undecenoïne met dihexylchloorfosfaat V.2.2.1 Vorming van dihexylfosfiet In een gevlamdroogde kolf van 100 ml werd diëthylfosfiet (0.133 mol, 18.31 g) met hexanol (3 eq, 0.40 mol) en NaH (0.01 eq, 0.001 mol, 0.24 g) samen gebracht. Het reactiemengsel werd verwarmd tot 160°C en via continue destillatie werd het gevormde EtOH overgedestilleerd (Tkook = 78°C). De reactie werd beëindigd wanneer geen ethanol meer overgedestilleerd werd (na ongeveer 7 uur). Het bekomen dihexylfosfiet werd verder opgezuiverd met behulp van kolomchromatografie en als een kleurloze olie bekomen met een rendement van 33%. Als solventsysteem werd gebruik gemaakt van PE/EA in een 1/1 verhouding. De vorming van het dioctylfosfiet verliep analoog. Een temperatuur van 220°C en een reactieduur van 18 uur waren echter nodig om de reactie te beëindigen. Opzuivering gebeurde via kolomchromatografie met PE/EA in 3/2 verhouding en het zuiver dioctylfosfiet werd bekomen met een rendement van 21%. O P O O O P O O O P O O H H 109b (33%) H 109c (21%) 109d ( / ) V.2.2.2 Vorming van dihexylchloorfosfaat In een gevlamdroogde kolf van 250 ml werd trichloroisocyanuurzuur (0.33 eq, 16 mmol, 3.70 g) opgelost in 75 ml droge acetonitrile waarna dihexylfosfiet (1 eq, 48 mmol, 12.16 gram) , opgelost in 25 mL droog acetonitril, toegevoegd werd onder N2-atmosfeer en bij kamertemperatuur. Vervolgens werd het reactiemengsel 24 uur verder geroerd bij kamertemperatuur tot vorming van een witte neerslag optrad. Na affiltreren van de gevormde neerslag en indampen van het solvent werd een poging ondernomen tot opzuivering via vacuümdestillatie. Door de grote reactiviteit van het dihexylchloorfosfaat werd echter een onzuiver reactiemengsel bekomen. Toch werd dit onzuiver reactiemengsel verder gebruikt voor de koppeling met 10-undecenoïne. De vorming van diëthylchloorfosfaat, dibutylchloorfosfaat en dioctylchloorfosfaat verliep analoog. 48 V. Experimenteel deel Cl O P O O Cl 107b ( / ) O P O O Cl O P O O 107c ( / ) Cl O P O O 107d ( / ) 107e ( / ) V.2.2.3 Vorming van het dihexylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne In een gevlamdroogde kolf van 50 mL werd onder N2-atmosfeer 10-undecenoïne (1.5 mmol, 0.501 g) samen met Et3N (1.4 eq, 2.1 mmol, 0.25 ml) opgelost in 20 ml droge Et2O. Bij een temperatuur van 0°C werd vervolgens dihexylchloorfosfaat (1.4 eq, 2.1 mmol, 0.60 g) toegevoegd. Na 150 uur roeren bij refluxtemperatuur werd het reactiemengsel gequenched met 4 ml H2O gevolgd door 4 ml verzadigde NaHCO3-oplossing. Na drogen over MgSO4 werd het ruw reactiemengsel bekomen als een gele olie. Na verdere opzuivering via kolomchromatografie (PE/EA 17/3) werd het dihexylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne bekomen als een lichtgele olie met een rendement van 32%. Dihexyl(1-(dec-9-enul)-2-oxo-11-dodecen-1-yl) fosfaat (32%): O O O P O O 7c 1 H-NMR (400 MHz, CDCl3, 25°C): δ = 0.89 (6H, t, JH,H = 6.8 Hz, 2xCH3), 1.25-1.40 (34H, m, 17xCH2), 1.531.62 (2H, m, CH2CH2C=O), 1.63-1.71 (4H, m, 2xCH2CH2OP), 1.73-1.78 (2H, m, CH2CHOP), 2.00- 2.06 (4H, m, 2xCH2=CHCH2), 2.42-2.66 (2H, m, CH2C=O), 4.02-4.10 (4H, m, 2xCH2OP), 4.64 (1H, dxt, 3 JH,P = 8.0 Hz, 3JH,H = 6.1 Hz, CHOP), 4.93 (2H, dxdxt, JH,Hcis = 10.2 Hz, JH,Hgem = 2.2 Hz, JH,H =1.1 Hz, 2x CH=CHaHb), 4.99 (2H, dxdxt, JH,Htrans = 17.1 Hz, JH,Hgem = 2.2 Hz, JH,H= 1.6 Hz, 2xCH=CHaHb), 5.81 (2H, dxdxt, JH,Htrans = 17.1 Hz, JH,Hcis = 10.2 Hz, JH,H = 6.7 Hz, 2xCH2=CH) ppm. 13C-NMR (100 MHz, CDCl3, 25°C): δ = 14.0 (2xCH3), 22.5 (2xCH2), 22.9 (CH2CH2C=O), 24.1 (CH2), 25.1 (2xCH2), 28.9 (2xCH2) 29.1 (2xCH2), 29.2, 29.2, 29.3, 29.4, 29.4 (6xCH2), 30.2 (2xCH2CH2OP, JC,P = 7.1 Hz), 31.3 (2xCH2), 32.7 (CH2CHOP, JC,P = 5.6 Hz), 33.8 (2xCH2CH=CH2), 38.3 (CH2C=O), 68.1 (CH2OP, JC,P = 8.7 Hz), 68.1 (CH2OP, JC,P = 8.6 Hz), 81.9 (CHOP, JP,C = 6.4 Hz), 114.2 (2xCH=CH2), 139.1 (2xCH=CH2), 208.6 (C=O, JC,P = 3.6 Hz) ppm. 31P-NMR (161 MHz, CDCl3, 25°C): δ = -1.43 ppm. IR ν = 2924, 2854, 1721, 1640, 1267 (P=O stretch) cm-1. V. Experimenteel deel 49 V.2.3 Fosoforylering van 10-undecenoïne met diëthylchloorfosfaat In een gevlamdroogde kolf van 50 mL werd onder N2-atmosfeer 10-undecenoïne (1.7 mmol, 0.558 g) samen met Et3N (1.4 eq, 2.3 mmol, 0.31 ml) opgelost in 30 ml droge Et 2O. Bij een temperatuur van 0°C werd vervolgens het diëthylchloorfosfaat (1.4 eq, 2.3 mmol, 0.34 ml) toegevoegd. Na 4 uur roeren bij refluxtemperatuur werd het reactiemengsel gequenched met 4 ml H2O gevolgd door 4 ml verzadigde NaHCO3-oplossing. Na drogen over MgSO4 werd het ruw reactiemengsel bekomen als een gele olie. Na verdere opzuivering via automatische kolomchromatografie (PE/EA 17/3) werd als eindproduct het zuiver diëthylfosfaatderivaat van 10-undeceoïne bekomen als een lichtgele olie aan een rendement van 28%. Diëthyl(1-(dec-9-enul)-2-oxo-11-dodecen-1-yl) fosfaat (28%): 1 O H-NMR (400 MHz, CDCl3, 25°C): δ = 1.24-1.43 (28H, m, 11xCH2 + 2xCH3CH2P=O), 1.53-1.65 (2H, m, O O P O O CH2CH2C=O), 1.73-1.78 (2H, m, CH2CHOP), 2.00-2.06 (4H, m, 2xCH2=CHCH2), 2.47-2.66 (2H, m, CH2C=O), 7b 4.09-4.20 (4H, m, 2xCH2OP), 4.62-4.69 (1H, dxt, JH,P = 7.9 Hz, JH,H = 6.1 Hz, CHOP), 4.91-4.95 (2H, m, 2xCH=CHaHb), 4.99 (2H, dxdxt, JH,Htrans = 17.1 Hz, JH,Hgem = 2.2 Hz, JH,H= 1.6 Hz, 2xCH=CHaHb), 5.81 (2H, dxdxt, JH,Htrans = 17.1 Hz, JH,Hcis = 10.3 Hz, JH,H = 6.7 Hz, 2xCH2=CH) ppm. 13C-NMR (100 MHz, CDCl3, 25°C): δ = 16.1 (2xCH3, JC,P = 6.9 Hz), 22.9, 24.6, 28.9, 29.1, 29.1, 29.2, 29.2, 29.3, 29.3, 29.4 (12xCH2), 32.6 (CH2CHOP, JC,P = 5.7 Hz), 33.8 (2xCH2CH=CH2), 38.3 (CH2C=O), 64.1 (CH3CH2OP, JC,P = 12.6 Hz), 64.1 (CH3CH2OP, JC,P = 12.6 Hz), 81.9 (CHOP, JP,C = 6.0 Hz), 114.1 (2xCH=CH2), 139.1 (2xCH=CH2), 208.5 (C=O, JC,P = 3.5 Hz) ppm. 31P-NMR (161 MHz, CDCl3, 25°C): δ = -1.65 ppm. V.2.4 Fosoforylering van 10-undecenoïne met difenylchloorfosfaat In een gevlamdroogde kolf van 50 mL werd onder N2-atmosfeer 10-undecenoïne (1.6 mmol, 0.54 g) samen met Et3N (1.4 eq, 2.2 mmol, 0.29 ml) opgelost in 30 ml droge Et 2O. Bij een temperatuur van 0°C werd vervolgens het difenylchloorfosfaat (1.4 eq, 2.2 mmol, 0.45 ml) toegevoegd. Na 150 uur roeren bij refluxtemperatuur werd het reactiemengsel gequenched met 4 ml H2O gevolgd door 4 ml verzadigde NaHCO3-oplossing. Het ruw reactiemengsel werd gedroogd over MgSO4. Verdere opzuivering via kolomchromatografie (PE/EA 17/3) leverde het eindproduct als een kleurloze olie aan een rendement van 50%. 50 V. Experimenteel deel Difenyl (1-(dec-9-enul)-2-oxo-11-dodecen-1-yl) fosfaat (50%): 1 O H-NMR (400 MHz, CDCl3, 25°C): δ = 1.17-1.38 (22H, m, 11xCH2), 1.47-1.54 (2H, m, CH2CH2C=O), 1.74O O P O O 1.82 (2H, m, CH2CHOP), 1.99-2.06 (4H, m, 2xCH2=CHCH2), 2.45 (2H, dxd, JH,H = 8.0 Hz, JH,H=7.0, CH2C=O), 4.88 (1H, dxdxd, JH,P = 8.1 Hz, JH,H = 6.8 Hz, 7d JH,H=5.1, CHOP), 4.93 (2H, dxdxt, JH,Hcis = 10.2 Hz, JH,Hgem = 2.1 Hz, JH,H =1.1 Hz, 2x CH=CHaHb), 4.99 (2H, dxdxtxd, JH,Htrans = 17.1 Hz, JH,Hgem = 2.2 Hz, JH,H= 1.6 Hz, JH,H= 0.6 Hz, 2xCH=CHaHb), 5.81 (2H, dxdxtxd, JH,Htrans = 17.1 Hz, JH,Hcis = 10.2 Hz, JH,H = 6.7 Hz, JH,H = 1.0 Hz, 2xCH2=CH), 7.17-7.37 (10H, m, CHarom) ppm. 31 P-NMR (161 MHz, CDCl3, 25°C): δ = -12.61 ppm. V. Experimenteel deel 51 VI. Besluit en perspectieven Het doel van deze Masterproef was tweeledig. Een eerste doelstelling omvatte de optimalisatie van de acyloïnecondensatie ter vorming van 10-undecenoïne door evaluatie van het gebruik van sonicatie. Deze procedure werd vervolgens ook toegepast op de acyloïnecondensatie van biodiesel. Als tweede doelstelling werd de vorming van een bibliotheek van dialkylfosfaatderivaten met variërende ketenlengte beoogd, startende uit 10-undecenoïne. Acyloïnecondensatie van methyl-10-undecenoaat Bij de acyloïnecondensatie ter vorming van 10-undecenoïne II bleek het gebruik van sonicatie tijdens de dispersie van het natrium en het verdere verloop van de reactie een verhoging van het rendement met zich mee te brengen (Figuur I). Dit 10-undecenoïne II werd gevormd met een rendement tot 90% en verdere opzuivering door omkristallisatie bleek niet meer nodig. De sonicatie dient uitgevoerd te worden tijdens het roeren van het reactiemengsel bij refluxtemperatuur. Tevens dient de sonicator over voldoende sonicerend vermogen te beschikken. Sonicatie zorgt voor een fijnere dispersie van het natrium waardoor de koppelingsreactie tussen methylester I sneller en efficiënter verloopt. Waarschijnlijk is het grotere reactieoppervlak van het natrium hier de reden van. O O 2 eq ( )8 I 1.98 eq Na OMe Tolueen , 4 uur sonicatie 90% ( )8 ( )8 OH II Figuur I. Optimalisatie van de acyloïndecondensatie van methyl-10-undecenoaat met behulp van sonicatie. Acyloïnecondensatie van biodiesel De acyloïnecondensatie van biodiesel waarbij gebruik gemaakt werd van continue sonicatie leverde de vorming van een mengsel acyloïnes aan een rendement van 51%. Er werd echter nog een grote fractie aan polymeer materiaal bekomen, waarschijnlijk veroorzaakt door de aanwezigheid van onverzadigdheden in de vetzuurketens van de methylesters. Een hydrogenatiestap werd toegepast alvorens de acyloïnecondensatie uit te voeren om de polymerisatie tegen te gaan. De hydrogenatie verliep in een kwantitatief rendement maar na de acyloïnecondensatie werd nog steeds een grote fractie polymeer materiaal verkregen. De vorming van acyloïnes uitgaande van het gehydrogeneerd product was minimaal. 52 VI. Besluit en perspectieven Synthese van dialkylchloorfosfaten met variërende lengte van de alkylketen De synthese van de dialkylfosfaatderivaten uit 10-undecenoïne II werd uitgevoerd met behulp van dialkylchloorfosfaten IV zoals beschreven door Van der Steen (2012). Voor de vorming van niet-commercieel beschikbare dialkylchloorfosfaten IV werden twee verschillende procedures geëvalueerd. De eerste methode hield de koppeling van POCl3 III met de respectievelijke alkylalcoholen in (Figuur II). De synthese van dialkylchloorfosfaten IV via deze methode verliep moeilijk door de vorming van verschillende bijproducten. Een sterke temperatuurcontrole en traag toedruppelen van het alcohol bleken noodzakelijk om de vorming van deze nevenproducten te minimaliseren. Pogingen tot opzuivering via vacuümdestillatie waren niet succesvol. De grote reactiviteit van de dialkylchloorfosfaten leidde hier tot decompositie en vorming van nevenproducten waardoor geen zuiver product geïsoleerd kon worden. O Cl P Cl Cl III 2 eq ROH 2 eq Et3N Et2O (droog) -20°C, 1h kt O RO P OR Cl IV Figuur II. Vorming van dialkylchloorfosfaten door gebruik van POCl3. De tweede methode die onderzocht werd, maakte gebruik van diëthylfosfiet Va dat via een omestering omgevormd werd tot een dialkylfosfiet V. Het dialkylfosfiet V werd vervolgens omgezet tot het respectievelijke dialkylchloorfosfaat IV met behulp van trichloroisocyanuurzuur (Figuur III). Uit de resultaten bleek de omzetting van het diëthylfosfiet Va tot het gewenste dialkylfosfiet V minder vlot te verlopen naargelang de alkylketen langer werd. Een hogere reactietemperatuur en langere reactieduur waren nodig om de omestering volledig te laten doorgaan. Toenemende sterische hinder ligt hier waarschijnlijk aan de basis. De gevormde dialkylfosfieten V werden opgezuiverd via kolomchromatografie. Dihexylfosfiet en dioctylfosfiet werden bekomen met een rendement van respectievelijk 33% en 21%. Het dialkylchloorfosfaat IV bekomen uit het respectievelijk dialkylfosfiet V werd meestal in een lage zuiverheid en aan een laag rendement gevormd. Ook hier was de opzuivering via vacuümdestillatie niet succesvol en kon geen zuiver dialkylchloorfosfaat IV geïsoleerd worden. O Cl 3 eq O O EtO P OEt H Va 3 eq ROH 0.1 eq NaH Destillatie O RO P OR H V N N N Cl Cl O 0.01 eq NaH Acetonitrile (droog) kt O RO P OR Cl IV Figuur III. Vorming van dialkylchloorfosfaten vertrekkende uit diëthylfosfiet. VI. Besluit en perspectieven 53 De synthese van dialkylchloorfosfaten IV bleek moeilijk uit te voeren. Voornamelijk het gebrek aan een geschikte opzuiveringsmethode vormt hier het grootste probleem. Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne door koppeling met dialkylchloorfosfaten Voor de aanleg van een bibliotheek van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne VI met een variërende lengte van de hoofdgroep werden zowel commerciële als niet-commerciële dialkylchloorfosfaten IV geëvalueerd. De koppeling werd uitgevoerd zoals beschreven door Van der Steen (2012)1. Het diëthylfosfaatderivaat VIa, difenylfosfaatderivaat VIb en dihexylfosfaatderivaat VIc werden in zuivere vorm verkregen met een rendement van respectievelijk 28%, 50% en 32% (Figuur IV). OH ( )8 ( )8 O 1.4 eq RO P OR 1.4 eq Et3N Cl O O P OR RO O Et2O (droog) 0°C, 30 min O II VIa: R= ethyl (24-28%) VIb: R= fenyl (50%) VIc: R= hexyl (32%) VId: R= methyl (/) Figuur IV. Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne. De vorming van het dimethylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne VId bleek niet eenvoudig uit te voeren. Na reactie werd de gewenste component steeds waargenomen via LC-MS analyse en 31 P-NMR. Opwerking en opzuivering via kolomchromatografie leidden echter steeds tot ontkoppeling van de fosforgroep waardoor enkel 10-undecenoïne II werd bekomen na opzuivering. De fosforgroep is een sterke leaving group waardoor reeds bij licht basische opwerking of licht zure omstandigheden (kolomchromatografie) ontkoppeling optreedt van de fosforgroep. Wegens het beperkte tijdsbestek konden alternatieve opzuiveringsmethoden niet geëvalueerd worden. De koppeling van 2-chloro-2-oxo-1,3,2-dioxafosfolaan met 10-undecenoïne II zou het cyclisch ethyleenfosfaatderivaat moeten leveren. Het ring geopend fosfaatderivaat IVe werd echter in substantiële hoeveelheid waargenomen via LC-MS analyse (Figuur V). Verschillende opwerkingsmethoden werden geëvalueerd. Opwerking met een sterke base (NaOH) leidde tot ontkoppeling van de fosforgroep. Een poging tot opzuivering van de ring geopende component via kolomchromatografie was niet succesvol. Vermoed wordt dat de component een grote affiniteit voor de kolom vertoont waardoor elutie niet mogelijk is. Tevens bestaat de mogelijkheid dat ontkoppeling optreedt onder invloed van de licht zure omstandigheden tijdens de opzuivering. Wegens het korte tijdsbestek van deze Masterproef konden alternatieve opzuiveringsmethodes niet geëvalueerd worden. 54 VI. Besluit en perspectieven O O P Cl O 1.4 eq OH ( )8 ( )8 O 1.4 eq Et3N O P O HO O Et2O (droog) 0°C tot O II VIe OH Figuur V. Vorming van het ring geopend ethyleenfosfaatderivaat van 10-undecenoïne. Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne via het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair Een alternatieve methode voor de vorming van fosfaatderivaten uitgaande van 10-undecenoïne VI werd onderzocht. Hierbij werd 10-undecenoïne II gekoppeld met POCl3 ter vorming van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair VII (Figuur VI). De fosforgroep werd vervolgens gevormd door reactie van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair VII met een overmaat alkylacohol. Zowel via een sequentiële als via een one-pot procedure kon het gewenste product VI niet gevormd worden. Er kan moeilijk uitgemaakt worden of het de koppeling met POCl3 of de hierop volgende vorming van de hoofdgroep is die moeilijk doorgaat wegens het ontbreken van enige referentiewaarden met betrekking tot het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair VII. 1.2 eq POCl3 1.8 eq base OH ( )8 ( )8 O x THF (droog) kt O Cl P O Cl 8 () ( )8 II O VII 4 eq ROH 4 eq Et3N THF(droog) 35°C OR P O O RO ( )8 ( )8 O VI Figuur VI. Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne via het dichloorfosfaat intermediair. Ook de vorming van het 10-undecenoïne fosfatidezuurderivaat VIII via het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair VII werd beoogd. Hiervoor werd de hydrolyse van het 10-undecenoïne dichloorfosfaat intermediair VII geëvalueerd (Figuur VII). Een poging tot opzuivering via vacuümdestillatie leidde tot een vrij onzuiver reactiemengsel waarin fosforzuur als majorcomponent aanwezig leek te zijn. Opzuivering van deze component VIII kon niet geoptimaliseerd worden wegens het beperkte tijdsbestek van deze Masterproef. VI. Besluit en perspectieven 55 OH ( )8 ( )8 O O Cl P O Cl 8 () 1.3 eq POCl3 1.3 eq Et3N Et2O (droog) 15°C, 30 min ( )8 4 eq H2O ( )8 ( )8 Et2O (droog) kt, overnacht O II OH P O O OH O VII VIII Figuur VII. Vorming van het fosfatidezuurderivaat van 10-undecenoïne. Perspectieven voor deze Masterproef Het onderzoek rond de verschillende acyloïnecondensaties biedt nog verschillende uitdagingen. Bij de veresteringsreacties van undecaanzuur en 10-undeceenzuur kan het gebruik van H2SO4 geëvalueerd worden als alternatief voor het gebruik van SOCl2 en CH2Cl2. Het gebruik van niet-gehalogeneerde solventen en reagentia past beter binnen het kader van een groene en duurzame chemie. Verder dient de acyloïnecondensatie van biodiesel geoptimaliseerd te worden om de vorming van de polymere fractie tegen te gaan. Ondermeer het toepassen van een hydrogenatiestap alvorens de acyloïnecondensatie uit te voeren dient grondig onderzocht te worden. Een mogelijkheid voor analyse van de bekomen acyloïnefractie bestaat uit het gebruik van 2D-GC. Ook kan de acyloïnecondensatie van het beschermde 9-oxo-methylnonanoaat uitgevoerd worden na het op punt stellen van de bescherming van de aldehydefunctie. Binnen het luik rond de vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne dienen in eerste instantie de methodes voor de vorming van het dimethylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne VId, het ring geopend ethyleenfosfaatderivaat van 10-undecenoïne VIe en het fosfatidezuurderivaat van 10-undecenoïne VIII verder ontwikkeld te worden (Figuur VIII). Voornamelijk het onderzoek naar een geschikte opzuiveringsmethode is hier van belang. OH MeO OMe P O O 8 () ( )8 HO O P O O 8 () ( )8 OH OH P O O 8 () ( )8 O O O VId VIe VIII Figuur VIII. Het dimethylfosfaatderivaat, het ring geopend ethyleenfosfaatderivaat en het fosfatidezuurderivaat van 10-undecenoïne. Vervolgens kunnen uit de gevormde fosfaatderivaten van 10-undecenoïne VI polaire derivaten gevormd worden. Hierbij wordt voornamelijk de vorming van fosfatidylcholine- IX en fosfatidylethanolaminederivaten XI van 10-undecenoïne beoogd. Via verschillende methodes kan de fosforhoofdgroep van de dialkylfosfaatderivaten omgezet worden tot de polairdere choline- of 56 VI. Besluit en perspectieven ethanolaminehoofdgroep. Een eerste methode gaat uit van het dimethylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne VId dat omgezet wordt tot het 10-undecenoïne fosfatidezuurderivaat VIII. Vervolgens vindt de vorming van de choline hoofdgroep plaats gebruik makende van cholinetosylaat (Figuur IX). NMe3 OMe OMe P O O ( )8 OH OH P O O ( )8 1) Me3SiBr 2) H2O O Cholinetosylaat ( )8 ( )8 O O P O O ( )8 ( )8 O VId O VIII IX Figuur IX. Vorming van het fosfatidylcholine analoog van 10-undecenoïne met behulp van cholinetosylaat. Tevens kan door koppeling van 10-undecenoïne II met 2-chloro-1,3,2-oxazafosfolidine het cyclisch fosfaatderivaat X gevormd worden dat via zure hydrolyse omgezet wordt tot het fosfatidylethanolamine analoog van 10-undecenoïne IX (Figuur X). OH ( )8 ( )8 O II O NH P Cl O O P NH O O 8 () 20% aq AcOH O O P O O 8 () NH3 ( )8 ( )8 O O X XI Figuur X. Vorming van het fosfatidylethanolamine analoog van 10-undecenoïne met behulp van 2-chloro-1,3,2-oxazafosfolidine. Een derde methode voor de vorming van fosfatidylcholine- IX en fosfatidylethanolamine analogen XI van 10-undecenoïne maakt gebruik van directe aminering ter vorming van de fosforhoofdgroep (Figuur XI). Door koppeling van 10-undecenoïne II met 2-bromoethyldichloorfosfaat kan het chloorfosfaat intermediair XIII gevormd worden dat via reactie met MeOH omgezet wordt tot het stabiel bromoethylester XIV. Na directe aminering wordt vervolgens het fosfatidylcholine- IX of fosfatidylethanolamine analoog XI van 10-undecenoïne bekomen. VI. Besluit en perspectieven 57 Br O Cl P O Cl OH Cl O ( )8 ( )8 MeOH O O P O O 8 () ( )8 MeO O P O O 8 () ( )8 Br O O XII II Directe aminering Br O 8 () ( )8 O O P XIII NH3 O O P O O 8 () NMe3 ( )8 O O XI IX Figuur XI. Vorming van fosfatidylcholine en fosfatidylethanolamine analogen van 10-undecenoïne via directe aminering. 58 VI. Besluit en perspectieven VII. Lijst van figuren en tabellen Figuren Figuur 1: Ricinus Communis met zijn zaden. 1 Figuur 2: Ricinoleïnezuur. 2 Figuur 3: Mclafferty type omlegging met vorming van 10-undeceen zuur. 2 Figuur 4: 10-undecenoïne. 2 Figuur 5: Acyloïnecondensatie van 10-undecenoïne. 3 Figuur 6: Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne. 3 Figuur 7: Structuur van de fosfolipiden. 5 Figuur 8: Glycerolderivaat. 5 Figuur 9: Dubbellaagmembraan. 6 Figuur 10: Regioselectiviteit van fosfolipasen. 8 Figuur 11: Synthese van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol. 9 Figuur 12: Synthese van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol uit D-serine. 10 Figuur 13: Synthese van glycerolderivaten uitgaande van 1,2-O-isopropylideen-sn-glycerol. 11 Figuur 14: Synthese van symmetrische glycerolderivaten. 12 Figuur 15: Sequentiële acylering van 3-O-benzyl-sn-glycerol. 12 Figuur 16: Synthese van glycerolderivaten startende van 3,4-O-isopropylideen-D-mannitol. 13 Figuur 17: Synthese van asymmetrische 1,2-gesubstitueerde glycerolderivaten. 14 Figuur 18: Synthese van asymmetrische 2,3-gesubstitueerde glycerolderivaten. 15 Figuur 19: Synthese van symmetrische 1,2-gesubstitueerde glycerolderivaten. 15 Figuur 20: Synthese van (S)- en (R)-glycidol. 16 Figuur 21: Synthese van een asymmetrisch glycerolderivaat uit (S)-glycidol. 16 Figuur 22: Gebruik van de benzylbeschermgroep uitgaande van (R)-glycidol. 17 Figuur 23: Gebruik fosfaatchemie voor de vorming van fosfolipiden en directe aminering. 18 Figuur 24: Fosforylatie met behulp van cholinetosylaat. 19 Figuur 25: Synthese via oxazafosfolanen en dioxafosfolanen. 20 Figuur 26: Fosforylatie met behulp van dimethylfosforylchloride. 20 Figuur 27: Synthese van fosfatidylcholine met behulp van methyldichloorfosfiet. 21 Figuur 28: Synthese van fosfatidylethanolamines met behulp van 2-(trimethylsilyl)ethyldichloorfosfiet. Figuur 29: Synthese van fosfolipiden uitgaande van trialkylfosfiet. VII. Lijst van figuren en tabellen 21 22 59 Figuur 30: Dialkylfosforamidieten. 23 Figuur 31: Gebruik van dialkylfosforamidieten ter vorming van het fosfatidezuur en verdere omzetting met behulp van TPSCl. 24 Figuur 32: Fosforylering van (S)-glycidol met POCl3. 24 Figuur 33: Verestering van undecaanzuur met MeOH. 25 Figuur 34: Acyloïnecondensatie met methylundecanoaat. 26 Figuur 35: Verestering van 10-undeceenzuur met MeOH. 26 Figuur 36: Acyloïnecondensatie met methyl-10-undecenoaat. 27 Figuur 37: Sonicatievinger gebruikt voor het uitvoeren van een continue sonicatie tijdens de acyloïnecondensatie. 28 Figuur 38: Acyloïnecondensatie met vorming van 10-undecenoïne. 28 Figuur 39: Acyloïnecondensatie van biodiesel. 29 Figuur 40: Hydrogenatie van biodiesel. 30 Figuur 41: Acyloïnecondensatie van gehydrogeneerde biodiesel. 30 Figuur 42: Ozonolyse van het sophorolipide met vorming 9-oxo-methylnonanoaat. 31 Figuur 43: Ozonolyse van methyloleaat. 31 Figuur 44: Bescherming en hierop volgende acyloïnecondensatie van 9-oxo-methylnonanoaat. 32 Figuur 45: Vorming van fosfaatderivaten met behulp van dialkylchloorfosfaten. 32 Figuur 46: Verschillende chloorfosfaten voor de koppeling met 10-undecenoïne 33 Figuur 47: Vorming van dialkylchloorfosfaten uitgaande van POCl3. 33 Figuur 48: Vorming van dialkylchloorfosfaten uitgaande van diëthylfosfiet. 34 Figuur 49: Vorming van dialkylfosfieten uit diëthylfosfiet. 35 Figuur 50: Vorming van dialkylchloorfosfaten uit dialkylfosfieten. 36 Figuur 51: Koppeling van 10-undecenoïne met dialkylchloorfosfaten. 37 Figuur 52: Vorming van het ring geopend ethyleen fosfaatderivaat van 10-undecenoïne met behulp van commercieel beschikbaar 2-chloro-1,3,2-dioxafosfolaan. 40 Figuur 53: Vorming van dialkylfosfaatderivaten van 10-undecenoïne via het dichloorfosfaat intermediair. 40 Figuur 54: Vorming van di-10-undecenoïnefosfaat. 41 Figuur 55: Vorming van het dialkylfosfaatderivaat uit 10-undecenoïne. 41 Figuur 56: Vorming van het dialkylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne via een one-pot reactie. Figuur 57: Vorming van het fosfatidezuurderivaat. 60 42 43 VII. Lijst van figuren en tabellen. Figuur I: Optimalisatie van de acyloïnecondensatie van methyl-10-undecenoaat met behulp van sonicatie. 52 Figuur II: Vorming van dialkylchloorfosfaten door gebruik van POCl3. 53 Figuur III: Vorming van dialkylchloorfosfaten vertrekkende uit diëthylfosfiet. 53 Figuur IV: Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne. 54 Figuur V: Vorming van het ring geopend ethyleenfosfaatderivaat van 10-undecenoïne. 55 Figuur VI: Vorming van fosfaatderivaten van 10-undecenoïne via het dichloorfosfaat intermediair. Figuur VII: Vorming van het fosfatidezuurderivaat van 10-undecenoïne. 55 56 Figuur VIII: Het dimethylfosfaatderivaat, het ring geopend ethyleenfosfaatderivaat en het fosfatidezuurderivaat van 10-undecenoïne. 56 Figuur IX: Vorming van het fosfatidylcholine analoog van 10-undecenoïne met behulp van cholinetosylaat. 57 Figuur X: Vorming van het fosfatidylethanolamine analoog van 10-undecenoïne met behulp van 2-chloro-1,3,2-oxazafosfolidine. 57 Figuur XI: Vorming van fosfatidylcholine en fosfatidylethanolamine analogen van 10-undecenoïne via directe aminering. 58 Tabel 1: Gemiddelde samenstelling van biodiesel. 29 Tabel 2: Vorming van dialkylchloorfosfaten uitgaande van POCl3. 33 Tabel 3: Vorming van dialkylfosfieten uit diëthylfosfiet. 35 Tabel 4: Vorming van dialkylchloorfosfaten uit dialkylfosfieten. 36 Tabel 5: Koppeling tussen 10-undecenoïne en dialkylchloorfosfaten. 38 Tabellen Tabel 6: Variatie van de reactieomstandigheden bij de vorming van het dimethylfosfaatderivaat van 10-undecenoïne. Tabel 7: Vorming van het cyclisch ethyleenfosfaatderivaat. VII. Lijst van figuren en tabellen 39 39 61 VIII. Bibliografische referenties (1) Van der Steen, M. Development of Castor oil-based chemical platform molecules, 2012. (2) Hatti-Kaul, R.; Törnvall, U.; Gustafsson, L.; Börjesson, P. Trends Biotechnol. 2007, 25, 119–124. (3) Chem. Eng. News Arch. 2013, 91, 24–25. (4) Ogunniyi, D. S. Bioresour. Technol. 2006, 97, 1086–1091. (5) Van der Steen, M.; Stevens, C. V. ChemSusChem 2009, 2, 692–713. (6) Van der Steen, M.; Stevens, C. V.; Eeckhout, Y.; De Buyck, L.; Ghelfi, F.; Roncaglia, F. Eur. J. Lipid Sci. Technol. 2008, 110, 846–852. (7) Van der Steen, M.; Vilums, M.; Stevens, C. Synthesis of novel urethanes from a castor oil derived C22-acyloin. ARKIVOC, 2011, 261–271. (8) Sourkes, T. L.; Hensing, J. T. Bull. Hist. Chem. 2004, 29. (9) Arboleda, N. Q. Synthesis of structured phospholipids with conjugated linolenic acid, and evaluation of their physical properties, Texas A&M University, 2007. (10) Sears, B. United States Patent: Synthetis phospholipid compounds. 4,426,330, 1984. (11) Martin, S. F.; Josey, J. A.; Wong, Y.-L.; Dean, D. W. J. Org. Chem. 1994, 59, 4805–4820. (12) Flippin, S. L. Synthesis of phospholipid analogs, The University of North Carolina Wilmington, 2003, p. 54. (13) Vijeeta, T. Studies on chemo enzymatic synthesis of novel phospholipids and their biological activity, Department of Chemistry, 2009. (14) Eibl, H.; Woolley, P. Chem. Phys. Lipids 1986, 41, 53–63. (15) Fahy, E.; Subramaniam, S.; Brown, H. A.; Glass, C. K.; Merrill, A. H.; Murphy, R. C.; Raetz, C. R. H.; Russell, D. W.; Seyama, Y.; Shaw, W.; Shimizu, T.; Spener, F.; van Meer, G.; VanNieuwenhze, M. S.; White, S. H.; Witztum, J. L.; Dennis, E. A. J. Lipid Res. 2005, 46, 839– 861. (16) Haftendorn, R.; Schwarze, G.; Ulbrich-Hofmann, R. Chem. Phys. Lipids 2000, 104, 57–66. (17) Switzerland Cordon Pharma, L. Synthetic Phospholipids and other synthetic lipids, 2011. (18) Diembeck, W.; Eibl, H. Chem. Phys. Lipids 1979, 24, 237–244. (19) Park, J. M.; De Castro, K. A.; Ahn, H.; Rhee, H. Bull. Korean Chem. Soc. 2010, 31, 2689–2691. (20) Eibl, H.; Woolley, P. Chem. Phys. Lipids 1988, 47, 63–68. 62 VI. Bibliografische referenties (21) Duclos, R. I. Chem. Phys. Lipids 1993, 66, 161–170. (22) Aneja, R.; Chadha, J. S.; Davies, A. P. Biochim. Biophys. Acta 1970, 218, 102–111. (23) Johnson, F. R. The Bimolecular Lipid Membrane: A System. Journal of Anatomy, 1973, 114, 465. (24) Xia, J.; Hui, Y.-Z. Chem. Pharm. Bull. 1999, 47, 1659–1663. (25) Wiggins, L. F. J. Chem. Soc. 1946, 13. (26) D’Arrigo, P.; Servi, S. Molecules 2010, 15, 1354–1377. (27) Knight, C. G. Liposomes: from physical structure to therapeutic applications; Elsevier/NorthHolland Biomedical Press sole distributors for the U.S.A. and Canada, Elsevier North-Holland: Amsterdam New York New York, 1981. (28) Woolley, P.; Eibl, H. Chem. Phys. Lipids 1988, 47, 55–62. (29) Lindberg, J.; Ekeroth, J.; Konradsson, P. J. Org. Chem. 2002, 67, 194–199. (30) Hendrickson, H. S.; Hendrickson, E. K. Chem. Phys. Lipids 1990, 53, 115–120. (31) Li, R.; Ganguli, S.; Pascal, R. A. Tetrahedron Lett. 1993, 34, 1279–1282. (32) Eibl, H. Chem. Phys. Lipids 1981, 28, 1–5. (33) Lok, C. M.; Ward, J. P.; van Dorp, D. A. Chem. Phys. Lipids 1976, 16, 115–122. (34) Pigman, W. W.; Wolfrom, M. L.; Peat, S.; Helferich, B. Adv. Carbohydr. Chem. 1948, 3, 79–111. (35) Eibl, H.; Woolley, P. Chem. Phys. Lipids 1988, 47, 47–53. (36) Criegee, R. Angew. Chemie 1958, 70, 173–179. (37) LeCocq, J.; Ballou, C. E. Biochemistry 1964, 3, 976–980. (38) Gao, Y.; Klunder, J. M.; Hanson, R. M.; Masamune, H.; Ko, S. Y.; Sharpless, K. B. J. Am. Chem. Soc. 1987, 109, 5765–5780. (39) Hendrickson, E. K.; Hendrickson, H. S. Chem. Phys. Lipids 2001, 109, 203–207. (40) Qiu, X.; Ong, S.; Bernal, C.; Rhee, D.; Pidgeon, C. J. Org. Chem. 1994, 59, 537–543. (41) Beaucage, S. L.; Iyer, R. P. Tetrahedron 1992, 48, 2223–2311. (42) Eibl, H. Proc. Natl. Acad. Sci. U. S. A. 1978, 75, 4074–4077. (43) Eibl, H.; Nicksch, A. Chem. Phys. Lipids 1978, 22, 1–8. (44) Eibl, H. Chem. Phys. Lipids 1980, 26, 239–247. VIII. Bibliografische referenties 63 (45) Hendrickson, H. S.; Hendrickson, E. K.; Dybvig, R. H. J. Lipid Res. 1983, 24, 1532–1537. (46) Bittman, R.; Rosenthal, A. F.; Vargas, L. A. Synthesis of phospholipids via dimethylphosphoryl chloride. Chemistry and Physics of Lipids, 1984, 34, 201–205. (47) Ali, S.; Bittman, R. J. Org. Chem. 1988, 53, 5547–5549. (48) Stowell, J. K.; Widlanski, T. S. Tetrahedron Lett. 1995, 36, 1825–1826. (49) Barton, D.; Watanabe, Y.; Inada, E.; Jinno, M.; Ozaki, S. Tetrahedron Lett. 1993, 34, 497–500. (50) Wichmann, O.; Schultz, C. Chem. Commun. 2001, 2500–2501. (51) Aneja, R.; Chadha, J. S.; Davies, A. P.; Rose, C. A. Chem. Phys. Lipids 1969, 3, 286–291. (52) Hoekman, S. K.; Broch, A.; Robbins, C.; Ceniceros, E.; Natarajan, M. Renew. Sustain. Energy Rev. 2012, 16, 143–169. (53) Mesher, S.; Collett, C. Volatile-phosphorus free gelling agents, June 16, 2011. (54) Aitken, R.; Collett, C.; Mesher, S. Synthesis (Stuttg). 2012, 44, 2515–2518. (55) Acharya, J.; Gupta, A. K.; Shakya, P. D.; Kaushik, M. P. Tetrahedron Lett. 2005, 46, 5293–5295. 64 VI. Bibliografische referenties
© Copyright 2024 ExpyDoc