Belastingadviseurs Nettolijfrente voor belastingplichtigen met pensioengevend inkomen van meer dan € 100.000 Met ingang van 1 januari 2015 wordt het pensioengevend loon gekort tot € 100.000 door de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Wet VMO, ook wel Witteveen 2015 genoemd); de AOW-franchise moet daar nog van af. Dat deel van de kabinetsplannen is overeind gebleven. De aftoppingsgrens wordt overigens jaarlijks geïndexeerd. Deze indexering vindt bij het begin van het kalenderjaar plaats via een koppeling aan de indexering van het minimumloon. De uiteindelijke indexering wordt opgenomen in een ministeriële regeling. Het kabinet diende op 20 januari 2014 een wijzigingsvoorstel (novelle) op de Wet VMO in bij de Tweede Kamer, die dit op donderdag 6 maart 2014 heeft aangenomen. Over het deel van het inkomen boven de aftoppingsgrens wordt een nieuwe spaarmogelijkheid op vrijwillige basis geïntroduceerd: de nettolijfrente. Daarmee zou een oudedagsvoorziening moeten kunnen worden opgebouwd die ongeveer overeenkomt met een jaarlijkse brutopensioenopbouw van 1,875% voor middelloon. De premie of inleg is niet aftrekbaar, maar moet worden betaald uit het netto-inkomen. De uitkeringen zullen niet belast zijn in box 1. De waarde van de aanspraak wordt vrijgesteld van vermogensrendementsheffing in box 3. De nettolijfrente moet – afgezien van de nettopremie – voldoen aan de bestaande lijfrentewetgeving. Deze moet dus voorzien in een inkomen voor de oude dag. De nettolijfrente komt in de plaats van het wetsvoorstel tot invoering van de pensioen- en lijfrente-excedentregelingen (Wet pensioenaanvullingsregelingen), dat is ingetrokken. Ook uitvoering nettolijfrente in de tweede pijler Aanvankelijk had de regering aangegeven dat pensioenfondsen de nettolijfrente niet konden gaan uitvoeren, omdat een nettolijfrente geen pensioen is in de zin van de Pensioenwet. Daar was de Tweede Kamer het niet mee eens. Tijdens het wetgevingsoverleg van 3 maart 2014 is de wens geuit dat ook uitvoering in de tweede pijler mogelijk moet zijn, in een regeling die via de werkgever tot stand komt en bij een pensioenfonds kan worden ondergebracht. Het kabinet heeft hierin toegestemd en is op 28 maart 2014 met een brief gekomen waarin staat hoe een en ander kan worden vormgegeven. Het is uiteraard niet de bedoeling dat de verschillende regelingen financieel door elkaar gaan lopen. Pensioenfondsen, verzekeraars, premiepensioeninstellingen en buitenlandse pensioeninstellingen die een nettolijfrente aanbieden moeten daarvoor dan ook een gescheiden administratie voeren, zo wordt in de wet vastgelegd. Tevens worden aanvullende producteisen gesteld aan de nettolijfrente, dit om het risico op vermenging van belaste en onbelaste geldstromen te minimaliseren. Gedacht wordt aan een nettolijfrente die verplicht wordt aangeboden in de vorm van een zuivere beschikbare-premieregeling zonder rendementsgarantie. Daardoor blijven het langlevenen het rendementsrisico voor de deelnemer, zodat het risico op kruissubsidiëring tussen de bruto- en de nettoregeling in de opbouwfase wordt beperkt. Er worden ook bankspaarvarianten van de nettolijfrente geïntroduceerd: de nettolijfrentespaarrekening en het nettolijfrentebeleggingsrecht. Belastingadviseurs Pagina 2 Sanctie bij afkoop De Tweede Kamer heeft tevens verzocht om een sanctiebepaling als de nettolijfrente zou worden afgekocht. Ook daar gaat het kabinet in mee. Bij afkoop zal het box 3-voordeel worden teruggenomen. De gemiddelde inleg wordt bepaald (op de helft van de waarde van de nettolijfrente op het moment van afkoop), alsmede het aantal jaar waarin het box 3-voordeel is genoten (uitgaande van een inleg vanaf 1 januari 2015, met een maximum van tien jaar). Er komt een tegenbewijsregeling voor de situatie dat deze forfaitaire benadering onevenredig ruw uitwerkt. De toezegging dat de nettolijfrente ook kan worden uitgevoerd door pensioenfondsen moet nog in wetgeving worden neergelegd. Conceptwetteksten zijn er nog niet, maar het kabinet heeft goede notie genomen van de wens van pensioenuitvoerders om nog voor de zomer verdere duidelijkheid te krijgen. Nadere afstemming met het pensioenveld en de toezichthouders moet nog plaatsvinden. KPMG Meijburg & Co april 2014 De in dit memorandum opgenomen informatie is van algemene aard en heeft geen betrekking op de specifieke omstandigheden van een bepaald individu of een bepaalde entiteit. Hoewel bij de totstandkoming van dit memorandum de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht, kunnen wij niet garanderen dat de daarin opgenomen informatie op de datum van ontvangst juist en volledig is of dat in de toekomst zal blijven. Op grond van deze informatie dient geen actie ondernomen te worden zonder adequate professionele advisering na een grondig onderzoek van de specifiek van toepassing zijnde situatie.
© Copyright 2024 ExpyDoc