Second opinion raming vraag naar bedrijventerreinen in Enschede dr. Erik Louw & prof. dr. Willem Korthals Altes 7 februari 2014 Second opinion raming vraag naar bedrijventerreinen in Enschede Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van: Rekenkamer Enschede Auteurs: dr. Erik Louw prof. dr. Willem Korthals Altes 7 februari 2014 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving. Faculteit Bouwkunde Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22 E-mail [email protected] http://www.otb.tudelft.nl Copyright 2014 by TU Delft No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means, without written permission from the copyright holder. Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 Inleiding .................................................................................................... 2 Onderzoeksvraag...................................................................................... 2 Opbouw van de rapportage ....................................................................... 2 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 Beoordeling van de uitgevoerde ramingen ............................................... 3 Inleiding .................................................................................................. 3 De uitkomsten van de ramingen ................................................................ 3 Raming werkgelegenheid .......................................................................... 4 Raming autonome ruimtevraag ................................................................. 5 Ruimtevraag door verhuizingen, transformatie en strategische voorraad ...... 6 Matching vraag en aanbod: toedeling ruimtevraag naar gemeenten ............ 8 3 Conclusie ................................................................................................. 11 4 Bronnen ................................................................................................... 12 OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 1 1 Inleiding 1.1 Onderzoeksvraag In de gemeenteraad van Enschede wordt een discussie gevoerd naar aanleiding van het voornemen van het College van B&W om de strategische voorraad bedrijventerrein in stand te houden, ondanks dat eerdere ramingen aangeven dat 21,8 hectare bedrijventerrein aan deze strategische voorraad kan worden onttrokken. Naar aanleiding van deze discussies hebben de fractievoorzitters de Rekenkamercommissie van Enschede de TU Delft (Afdeling OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving van de faculteit Bouwkunde) gevraagd om een second opinion onderzoek uit te voeren inzake de behoefteprognose bedrijventerreinen Netwerkstad Twente 2013, in het bijzonder naar: • De actualisering van de vraag tot 2020, 2030 en 2040. • De differentiatie van de vraag naar soorten locaties. • Het matchen van de vraag en aanbod zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin. Dit rapport doet verslag van dit second opinion onderzoek. 1.2 Opbouw van de rapportage In hoofdstuk 2 worden de ramingen onderzocht en beoordeeld. Daarbij wordt niet alleen ingegaan op de ramingen zelf, maar ook op de verwerking van de uitkomsten van de ramingen door Netwerkstad Twente en de gemeente Enschede. Hoofdstuk 2 begint met een overzicht van de uitkomsten van de ramingen. Daarna volgen in chronologische volgorde de onderdelen waaruit de ramingen zijn opgebouwd, namelijk: 1. Raming van de werkgelegenheid. 2. Raming van de autonome ruimtevraag. 3. Raming additionele ruimtevraag door bedrijfsverhuizingen, transformatie van oude bedrijventerreinen en het aanhouden van een strategische voorraad. 4. Matching vraag en aanbod: toedeling van de ruimtevraag naar gemeenten. Hoofdstuk 3 bevat een algemene conclusie. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 2 2 Beoordeling van de uitgevoerde ramingen 2.1 Inleiding De ramingen die Ecorys heeft gemaakt bestaan uit vier onderdelen. Ten eerste wordt een raming van de toekomstige werkgelegenheid in Netwerkstad Twente gemaakt. Deze werkgelegenheid wordt vervolgens omgezet in de zogenaamde autonome ruimtevraag (2). Deze ruimtevraag wordt aangevuld met de ruimtevraag die ontstaat aan de hand van inzichten in bedrijfsverplaatsingen en eventuele transformatie van oude bedrijventerreinen in andere bestemmingen (3). Tenslotte wordt de ruimtevraag toebedeeld aan de verschillende gemeenten (4). Ook in 2010 heeft Ecorys een raming gemaakt. Deze raming werd met dezelfde systematiek als de raming uit 2013 uitgevoerd. Ecorys gebruikt voor haar raming het ruimtebehoeftemodel SPECTRA (SPECifieke TerreinRAmingen). Dit model gaat over de eerste twee onderdelen van de totale raming. Het feit dat Netwekstad Twente met enige regelmaat nieuwe ramingen laat uitvoeren moet positief worden beoordeeld, omdat hiermee recente en/of nieuwe economische ontwikkelingen in de ramingen kunnen worden opgenomen. Dit is vooral belangrijk omdat op basis van de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) mag worden verwacht dat de nationale ruimtevraag naar bedrijventerreinen na 2020 aanzienlijk lager zal liggen dan daarvoor.1 2.2 De uitkomsten van de ramingen Er zijn door Ecorys twee ramingen gemaakt waarmee de zogenaamd autonome ruimtevraag is berekend. De eerste betreft een raming met behulp van het zogenaamde Transatlantic Market scenario (TM-scenario) van het Centraal Planbureau (CPB). Het betreft een raming voor de periode 2013-2040 die wordt beschreven in de Ecorys publicatie uit 2013 (De Koning et al., 2013). De tweede raming staat in de publicatie Herijking Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente (Netwerkstad Twente, 2013). Deze raming is eveneens uitgevoerd door Ecorys maar gaat over de periode 2013-2020 en maakt gebruik van twee andere CPB scenario’s namelijk Regional Communities (RC) en Strong Europe (SE). Beide ramingen zullen hierna worden geanalyseerd en beoordeeld. De in 2010 door Ecorys gemaakte raming ging uit van een door Netwerkstad Twente gekozen ambitie ten aanzien van het creëren van extra werkgelegenheid (het zogenaamde TM+ scenario). Dit resulteert in een extra ruimtevraag van 70 hectare bovenop de vraag die berekend is met het reguliere TM-scenario (145 hectare). Deze raming is beoordeeld in de rapportage ‘Grip op Grond’ in het kader van de Raadsenquête naar het grondbeleid in de gemeente Enschede (Gemeente Enschede, 2012). In tabel 1 zijn de uitkomsten van de verschillende ramingen weergegeven. In deze tabel vallen een aantal dingen op. Ten eerste blijkt dat de autonome ruimtevraag na 2020 lager zal liggen dan daarvoor. Dit is een beeld dat ook veel andere prognoses laten zien (inclusief de BLM). Ten tweede valt op dat de uitkomsten van de ramingen voor de periode 2011-2020 aanzienlijk verschillen. Deze verschil1 De BLM is een landelijk model om de vraag naar bedrijventerreinen te berekenen (zie: Arts et. al., 2005). De BLM werd in het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw door het Centraal Planbureau ontwikkeld. Later is het beheer van de BLM overgegaan naar het Planbureau voor de Leefomgeving dat in 2013 besloot dit model niet langer te onderhouden. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 3 len zijn voornamelijk toe te schrijven aan verschillen in de ramingen over de werkgelegenheid. Hierop zal in de volgende paragraaf worden ingegaan. Tabel 1 Ramingen autonome ruimtevraag met verschillende scenario’s voor bedrijventerreinen tot 2040 in Netwerkstad Twente (in hectare). Raming Raming Raming 2010 Raming 2010 Raming 2013 (TM-scenario) (TM+ scenario) (korte en lange 2013 (korte 2013 (kort termijn met TM termijn met termijn scenario) RCmet SEPeriode scenario*) scenario*) 2011-2020 145 215 265 125** 130** 2021-2030 25 35 50 n.v.t. n.v.t. 2031-2040 15 n.v.t. n.v.t. *Zie ook uitleg in paragraaf 2.3. **Betreft de periode 2013-2020. Bron: Ecorys (2011), De Koning, et. al. (2013) en Netwerkstad Twente (2013). Bij drie van de vijf ramingen is gebruik gemaakt van het TM-scenario. Het gebruik van dit scenario is conform de afspraak tussen het Rijk, provincies en gemeenten in het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020. De ramingen met het RC en het SE-scenario zijn in 2013 op verzoek van Netwerkstad gemaakt voor het project strategisch programmeren. 2.3 Raming werkgelegenheid Ecorys raming periode 2013-2040 De in tabel 1 geconstateerde stijging van de autonome ruimtevraag in Netwerkstad Twente wordt ook door Ecorys geconstateerd. Ecorys spreekt van een “substantieel verschil” tussen beide ramingen (De Koning, 2013: 8). De belangrijkste verklaring die hiervoor wordt aangevoerd is “..dat de Netwerkstad de afgelopen jaren (sinds 2006) een veel betere werkgelegenheidsontwikkeling heeft laten zien dan drie jaar geleden was verwacht” (De Koning, 2013: 8). Ecorys doet deze uitspraak op basis van een zogenaamde shift-and-share analyse. Dit is een methode waarmee de verandering van de regionale werkgelegenheid wordt uitgesplitst naar een nationale component, een sectorstructuur component en regionale component. Dezelfde techniek is ook voor de raming van 2010 gebruikt en is een gangbare methode om veranderingen in de regionale werkgelegenheid te analyseren. De shift-and-share analyse uit 2013 toont aan dat de werkgelegenheid is gegroeid doordat de regionale component sinds 2006 positief is, terwijl deze daarvoor negatief was. Deze regionale component geeft een beeld van de regionale concurrentiekracht en ‘verklaart’ de werkgelegenheidsgroei die niet kan worden toegeschreven aan de nationale werkgelegenheidsontwikkeling en de regionale sector structuur. Is de regionale component positief dan doet een regio het naar verhouding goed. Volgens Ecorys doen de sectoren die landelijk krimp of een geringe werkgelegenheidsgroei laten zien het in de Netwerkstad een stuk beter dan verwacht volgens de raming uit 2010. Door de drie componenten van de shift-and-share analyse over een ruimere periode te bezien wordt deze juist toegepast. Het feit dat een relatief kleine aanpassing van regionale component een relatief groot effect heeft op de berekende ruimtevraag geeft wel een inherente zwakte van het model aan, namelijk gevoeligheid voor kleine veranderingen in een relatief klein gebied. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 4 Ecorys raming periode 2013-2020 Op verzoek van Netwerkstad heeft Ecorys een raming gemaakt voor de korte en middellange termijn (tot en met 2020). Hiervoor is de werkgelegenheidsontwikkeling voor de jaren 2013 en 2014 gemaakt op basis van nationale ramingen van het CPB. De raming voor periode 2015-2020 is gemaakt “op basis van de twee CPB-scenario’s die vanaf 2008 de werkgelegenheidsontwikkeling in Nederland het beste benaderen, namelijk Regional Communities (RC) en Strong Europe (SE)” (Netwerkstad Twente, 2013: 28-29). De uitkomsten hiervan staan in tabel 2. Hieruit blijkt dat het arbeidsvolume tot 2014 nog zal dalen en dat daarna weer een kleine stijging valt te verwachten. Na 2015 zijn de verschillen per scenario beperkt. Tabel 2 Omvang arbeidsvolume werknemers volgens Ecorys raming korte en middellange termijn voor Twentestad (x 1.000 arbeidsjaren). 2011 2012 2013 2014 2015 2020 CPB 147,2 144,9 142,8 141,8 RC-scenario 141,5 141,3 SE-scenario 142,1 143,5 TM-scenario 142,2 143,9 Bron: Netwerkstad Twente (2013: 48-49). Het gebruik van verschillende scenario’s wekt bevreemding. De CPB scenario’s geven ieder een geheel ander toekomstbeeld voor de richting waarin de Nederlandse economie zich kan ontwikkelen. Het zijn dus geen scenario’s die gebaseerd zijn op hoge of lage economisch groei, maar op wezenlijk verschillende aannames over economische kernwaarden zoals de mate waarin landen bereid en in staat zijn internationaal samen te werken en de verdeling tussen publieke en private van verantwoordelijkheden (zie: Janssen et al., 2006). Netwerkstad Twente gebruikt de RC en SE-scenario’s echter als ware het scenario’s die conjuncturele situatie weergeven, terwijl het CPB bij elk scenario uitgaat van een conjunctureel neutrale situatie. De argumentatie van Netwerkstad Twente (2013: 9) dat de korte termijn prognose “..rekening houdt met vraaguitstel en uitval door de recessie.” is dan ook niet valide. De CPB-scenario’s gaan juist uit van een gemiddeld conjunctuurbeeld. 2.4 Raming autonome ruimtevraag Ecorys maakt bij de vertaling van werkgelegenheidsontwikkeling naar ruimtevraag gebruik van de zogenaamde terreinquotiënten methode. Dat betekent dat eerst per sector wordt bepaald welk deel van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen zit / zal zitten (de zgn. locatievoorkeur). Vervolgens wordt per sector via het ruimtegebruik per werknemer (de terreinquotiënten) de ruimtevraag bepaald. Voor de 2013 raming zijn de locatievoorkeuren en terreinquotiënten door Ecorys geactualiseerd en geregionaliseerd. De aldus berekende ruimtevraag per cluster staat weergegeven in tabel 3. De dynamiek inde locatievoorkeuren en terreinquotiënten voor de periode 2030-2040 is hetzelfde als voor de periode 2020-2040. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 5 Tabel 3 Raming autonome ruimtevraag per cluster in Netwerkstad voor de periode 2011-2020 (in hectare). Raming 2011 Raming 2013 Raming 2013 Raming 2013 (TM+ scenario) (TM-scenario) (RC-scenario)* (SE-scenario)* Industrie en bouw 30 80 25 30 Transport, groothandel en distributie 115 100 35 35 Consumentendiensten 15 40 20 20 Dienstverlening 55 45 45 45 Totaal 215 265 125 130 *Heeft betrekking op periode 2013-2020. Bron: Ecorys (2011), De Koning, et. al. (2013) en Netwerkstad Twente (2013). Uit tabel 3 valt op te maken dat de verschillen tussen de ramingen die gebruik maken van het TMscenario enerzijds en de ramingen die de RC en SE-scenario’s gebruiken anderzijds, vooral zijn terug te voeren op verschillen ten aanzien van de raming voor het cluster transport, groothandel en distributie. Daarnaast valt op dat bij de raming 2013 met het ‘kale’ TM-scenario de ruimtevraag bij de clusters industrie en bouw en consumentendiensten aanzienlijk hoger ligt dan bij de overige ramingen. Vooral de verschillen tussen de beide ramingen met een TM-scenario zijn opvallend omdat binnen een scenario een relatief stabiele sectorstructuur mag worden verwacht. Mogelijk worden deze verschillen veroorzaakt door het gebruik van de positieve werkgelegenheidsontwikkeling in Netwerkstad Twente tussen 2006 en 2010 van sectoren die het landelijk gezien minder goed doen. De terreinquotiënten methode wordt zeer vaak toegepast (o.a. ook in de BLM), maar is de laatste jaren steeds vaker bekritiseerd vanwege de zeer grote heterogeniteit van het ruimtegebruik binnen sectoren en zelfs bedrijfstakken (Knoben en Traa, 2008 en 2009). Ondanks deze kritiek wordt de terreinquotiënten methode nog steeds veel toegepast, omdat het een relatief eenvoudig toepasbare methode is. Wel hebben een aantal adviesbureaus alternatieven ontwikkeld, maar deze zijn nog maar enkele keren toegepast. Ecorys stelt in een raming voor de Stadsregio Rotterdam dat voor arbeidsextensieve sectoren (zoals de industrie en logistiek) de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen niet bijzonder geschikt is als indicator voor de toekomstige ruimtevraag (Hulsker en De Koning, 2011). Er is daarom een alternatieve ramingsmethode ontwikkeld die uitgaat van de zogenaamde ruimteproductiviteit (toegevoegde waarde per oppervlakte eenheid). In 2013 is deze methode ook toegepast voor de regio Schiphol (Ecorys 2013). Het is de vraag waarom deze nieuwe methode niet is gebruikt voor Netwerkstad Twente, waar juist de sectoren industrie en logistiek in het ‘kale’ TM-scenario voor een aanzienlijk aandeel van de additionele ruimtevraag verantwoordelijk zijn. Of de toepassing van deze nieuwe methode tot andere uitkomsten zou hebben geleid, is moeilijk te zeggen. 2.5 Ruimtevraag door verhuizingen, transformatie en strategische voorraad Naast de autonome ruimtevraag raamt Ecorys (2013) ook de aanvullende ruimtevraag door bedrijfsverhuizingen, frictie, transformatie en strategische voorraad. Daarnaast is er een vraagraming gemaakt voor natte terreinen en is de ruimtevraag op Werkpark Luchthaven Twente beoordeeld. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 6 Ruimtevraag door bedrijfsverhuizingen, frictie en transformatie Omdat vraag en aanbod naar bedrijfsruimte nooit naadloos op elkaar aansluiten wordt een deel van de beschikbare ruimte niet benut. Deze hoeveelheid ruimte wordt frictieleegstand genoemd. Voor kantoren wordt een frictieleegstand van 4-5% als aanvaardbaar gezien. Omdat bedrijfspanden in de regel iets minder courant zijn dan kantoorpanden ligt de frictieleegstand daar veelal iets hoger. Het door Ecorys (2013) gehanteerde percentage van 6 à 7% kan als reëel bestempeld. Wanneer een oude bedrijventerreinen worden getransformeerd naar een andere bestemming leidt dit tot vervangingsvraag. In het Ecorys rapport (2013) wordt op pagina 10 gesproken van een vervangingsvraag van ca. 20 hectare, terwijl in tabel 2.4 (pagina 11) een hoeveelheid van 11 hectare wordt genoemd. Deze laatste hoeveelheid is juist omdat de transformatie terreinen Janninkkwartier en Polaroid (deze worden op pagina 20 expliciet genoemd) tussen 2009 en 2011 al is afgerond. Met deze 11 hectare wordt door Ecorys en Netwerkstad Twente verder gerekend. Strategische voorraad Het aanhouden van een strategische voorraad zorgt voor noodzakelijke flexibiliteit in het aanbod van bedrijventerreinen. Het vormt een buffer om periodes van hoogconjunctuur te overbruggen en onverwachte uitschieters in de vraag op te vangen. Strikt genomen behoort de aan te houden strategische voorraad niet tot de ruimtevraag (en wordt door Ecorys ook niet als zodanig behandeld), maar heeft wel (op de korte termijn) betekenis voor de planning van bedrijventerreinen. Immers, een deel van deze voorraad wordt wel aangelegd en een ander deel dient in bestemmingsplannen te worden aangehouden. Ecorys berekent de benodigde strategische voorraad door 4 keer de jaarlijks gemiddelde uitgifte (periode 2005-2012) te nemen. Op zich is dit een redelijke manier om de strategische voorraad te berekenen bij een structureel stabiele vraag. Echter, zoals uit tabel 1 blijkt, neemt na 2020 de autonome ruimtevraag sterk af, waardoor er (volgens deze berekeningsmethode) na 2020 met een veel kleinere strategische voorraad kan worden volstaan. Natte terreinen en Werkpark Luchthaven De ruimtevraag naar natte terreinen is gemaakt aan de hand van de te verwachten goederenoverslag tot 2020. Terecht wordt daarbij niet de terreinquotiëntenmethode gebruikt. De raming van Ecorys voor natte terreinen geeft weinig aanleiding tot opmerkingen. Een toename van de ruimteproductiviteit ligt in de lijn der verwachtingen. De enige opmerking die gemaakt kan worden betreft (wederom) het gebruik van scenario’s. Ecorys maakt noodgedwongen alleen gebruik van de Global Economy (GE) en het Strong Europe (SE) scenario omdat voor goederenstroomramingen geen TM- en RC-scenario’s voorhanden zijn. In Netwerkstad Twente wordt dus niet consequent van één scenario uitgegaan. Volgens Ecorys (2013) is de additionele ruimtevraag als gevolg van de ontwikkeling van de Luchthaven Twente sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de luchthaven zelf. Deze ruimtevraag komt bovendien vooral van platform gebonden bedrijvigheid. Het is daarom een terechte beslissing om deze ruimtevraag niet mee te nemen in de berekening van de autonome ruimtevraag. De platform gebonden activiteiten zijn wezenlijk andere activiteiten dan de activiteiten waarvoor de Werkparken Luchthaven zullen worden ontwikkeld. Ecorys ziet deze Werkparken Luchthaven als regulier aanbod van bedrijventerreinen. Ook in de publicatie van Netwerkstad Twente worden de Werkparken onder het aanbod gerekend. Uit de notitie ‘Positie werkparken Luchthaven in de bedrijventerreinenvisie’ van de gemeente Enschede uit 2013, blijkt echter dat het niet gaat om specifieke platform gebonden bedrijvigheid maar om leisure, automotive, food en filmindustrie. Dit kunnen weliswaar economische activiteiten zijn die gebruik maken van de overblijfselen van de luchthaven, maar die toch als economische activiteiten moeten worden gezien. Elders in Nederland zien we dat dergelijke activiteiten zich vestigen op oude be- OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 7 drijventerreinen, die daardoor een tweede leven krijgen. Veel van deze activiteiten zijn uitingen van een zich veranderende economie waarvoor de term bedrijventerrein wellicht minder passend is, maar waarbij het nog steeds gaat om economische activiteiten waarvoor ruimte gereserveerd moet worden. In die zin zou het onderdeel moeten zijn van de algemene planning en programmering van werklocaties. Ook het feit dat het hier gaat om een niet onaanzienlijke hoeveelheid ruimte (46 hectare bruto die na 2015 beschikbaar komt) pleit ervoor om de werkparken integraal onderdeel uit te laten maken van de reguliere planning en programmering van werklocaties. De werkparken bieden een specifieke kwaliteit, net als bijvoorbeeld XL Businesspark dat doet. Naast dit inhoudelijke argument is er ook een methodisch argument dat er voor pleit het Werkpark Luchthaven te beschouwen als aanbod van bedrijventerreinen. Een deel van de sectoren waarop het Werkpark zich richt zijn namelijk meegenomen in de sectoren die Ecorys in haar raming onderscheid. Bedrijvigheid als automotive en food worden respectievelijk tot de sectoren ‘voeding en genot’ en ‘transportmiddelen industrie’ gerekend. Deze twee sectoren rekent Ecorys tot het cluster ‘industrie en bouw’ en zijn dus onderdeel van de vraagraming. Om de matching tussen vraag en aanbod zuiver te houden moet het Werkpark dus in het aanbod worden opgenomen.2 2.6 Matching vraag en aanbod: toedeling ruimtevraag naar gemeenten Voor het toedelen van de ruimtevraag aan de vijf gemeenten in Netwerkstad Twente heeft Ecorys allereerst het aanbod van de bedrijventerreinen geactualiseerd en vervolgens de kwaliteit van dit aanbod gewaardeerd. De conclusie is dat Netwerkstad Twente over een groot aanbod gemengde terreinen beschikt. Dit is niet ongewoon in Nederland. Vervolgens is per cluster gekeken op welke terreinen de vraag het best kan worden geaccommodeerd. Er vindt dus zowel een kwalitatieve als kwantitatieve matching plaats. Dit is conform wat van een regionale raming en matchingsonderzoek mag worden verwacht. Het resultaat hiervan is weergegeven in tabel 4. Netwerkstad Twente heeft op basis van korte termijn-raming van Ecorys (2013-2020) ook een toedeling van de ruimtevraag naar gemeenten gemaakt. Deze toedeling is minder transparant dan de toedeling van Ecorys. De resultaten van de toedeling zijn weergegeven in tabel 5. Wanneer we beide toedelingen van de vraag tot 2020 vergelijken dan blijken er enkele opvallende verschillen te zijn. In de toedeling van Ecorys krijgt Enschede 28% van de vraag toebedeeld, terwijl dat bij de toedeling van Netwerkstad Twente maar 14 % is. Voor Hengelo geldt het omgekeerde. Volgens Ecorys komt 8% van de ruimtevraag naar Hengelo en 19% volgens Netwerkstad. Voor beide toedelingen geldt dat ze geen rekening houden met beleid dat de ruimtevraag kan beperken zoals toepassing van de SER-ladder op bedrijfsniveau.3 Zoals de tabellen 4 en 5 laten zien, wordt er wel rekening gehouden met ruimtewinst door herstructurering. Het niet verdisconteren van SERladder-beleid komt vaker voor en is niet makkelijk in ramingen te verwerken omdat er nog weinig ervaring mee is opgedaan. Praktijkervaringen in de gemeente Oss (Van der Krabben et al., 2010) en 2 3 In theorie is er een oplossing mogelijk waarbij het wel is toegestaan om het Werkpark buiten het aanbod te houden. Hiervoor zou de vestigingsvoorkeur van het cluster industrie en bouw voor bedrijventerreinen moeten worden verlaagd, waardoor een kleiner deel van de werkgelegenheid in dit cluster aan bedrijventerreinen wordt toebedeeld. Uit de Ecorys (2013) rapportage blijkt niet dat dit is gedaan. Volgens de publicatie van Netwerkstad Twente (2013: 42) bestaat de SER-ladder uit drie stappen: (1) beoordelen of bedrijven ter plekke kunnen uitbreiden, (2) beoordelen of bedrijven in bestaande panden / kavels gehuisvest kunnen worden (inclusief geschikt maken daarvan) en (3) in laatste instantie uitgifte van nieuwe kavels. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 8 modelberekeningen van het Ruimtelijke Planbureau (Gordijn et al., 2007) geven aan dat hiermee wel ruimtewinst te behalen is.4 De effecten zullen echter naar verwachting niet groot zijn. Tabel 4 Matching tussen ruimtevraag (2013-2020) en aanbod (inclusief ruimtewinst door herstructurering) en zachte plannen) in hectare volgens Ecorys 2013 raming met TM-scenario. Aanbod* Toebedeelde Beschikbaar Zachte planvraag (2013aanbod na nen 2020) 2020** Almelo 59 47 12 48 Netwerkstad (XL Businesspark) 112 84 28 n.v.t. Borne 27 26 1 0 Enschede** 84 80 4 0 25 5 Hengelo 48 23 Oldenzaal 23 23 0 40 Totaal 353 283 70 93 * Inclusief aanbod door herstructurering. **Exclusief Werkpark Luchthaven. Bron: De Koning, et. al. (2013). Tabel 5 Toedeling ruimtevraag (2013-2020) aan aanbod in hectare volgens Netwerkstad Twente raming met RC / SE-scenario.* Aanbod Zachte Aanbod** Toebedeelde Toebedeelde vraag t/m vraag 2016 na 2020 plannen 2020 2015 Almelo 66 16 14 35 48 Netwerkstad (XL Businesspark) 112 18 30 64 n.v.t. Borne 27 2 7 18 0 14 64 0 Enschede*** 85 7 Hengelo 48 8 20 20 5 Oldenzaal 23 2 11 15 35 Totaal 360 52 96 216 88 *Afgerond op hele cijfers. In de tabel is geen rekening gehouden met ruimtevraag door acquisitie van in totaal 11 hectare omdat niet duidelijk is in welke gemeente deze ruimtevraag zal worden geaccommodeerd. **Inclusief aanbod door herstructurering. ***Exclusief Werkpark Luchthaven. Bron: Netwerkstad Twente (2013), bijlage 4. De ruimtevraag die Netwerkstad Twente na 2020 verwacht is aanzienlijk groter dan de ruimtevraag die Ecorys verwacht, namelijk respectievelijk 190 en 65 hectare. Dit komt omdat Netwerkstad Twente een deel van de vraag die Ecorys tot 2020 raamt (met het TM-scenario) doorschuift naar de periode na 2020. Dit is een discutabele beslissing omdat hiermee twee verschillende ramingen door elkaar worden gehaald, namelijk de korte termijn raming tot 2020 en de lange termijn raming tot 2040 die elk met verschillende scenario’s zijn gemaakt. 4 De resultaten in Oss wijzen uit dat het ruimtelijk effect moeilijk te bewijzen valt wanneer regionale samenwerking bij de uitgifte van bedrijventerreinen ontbreekt. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 9 Ondanks deze verschillen concluderen zowel Ecorys als Netwerkstad Twente in hun rapporten dat er in Netwerkstad als geheel voldoende ruimte beschikbaar en gereserveerd is. Ecorys (2013: 26) stelt dat het ten uitvoer brengen van de zachte plannen tot 2020 niet nodig is en stelt dat de ruimtevraag na 2020 voornamelijk in de gemeenten Enschede, Almelo en Oldenzaal terecht zal komen. “Deze gemeenten beschikken individueel en gezamenlijk over voldoende zachte plannen om de resterende ruimtebehoefte na 2020 op te vangen” (Ecorys, 2013: 26). Netwerkstad Twente (2013) tekent bij haar conclusie wel aan dat er per gemeente verschillen zijn (maar geeft niet aan welke) wat betekent dat er “..regionaal zorgvuldig geprogrammeerd zal moeten worden om het bestaande aanbod zo optimaal mogelijk voor de bedrijven in de Netwerkstad als geheel te kunnen inzetten” (Netwerkstad Twente, 2013: 38). OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 10 3 Conclusie Bij de verschillende ramingen die voor Netwerkstad Twente zijn gemaakt worden alle vier de CPBscenario’s gebruikt. Volgens het Convenant Bedrijventerreinen zou het TM-scenario leidend moeten zijn. Hoewel er in het geval van de natte bedrijventerreinen een valide verklaring is, maakt het gebruik van verschillende scenario’s geen sterke indruk. Het argument dat andere dan het TMscenario de ontwikkeling van de huidige recessie beter weergeven is niet valide omdat de scenario’s conjunctuur neutraal zijn en ieder een structureel ander economisch toekomstbeeld weergeven die niet uitwisselbaar is. Daarnaast is er een groot contrast tussen de uitkomsten van de Ecorys raming met het TM-scenario en de Ecorys ramingen voor de korte termijn. De Ecorys raming met het TM-scenario gaat uit van de relatief voorspoedige werkgelegenheidsontwikkeling tussen 2006 en 2010 en trekt dit als het ware door naar 2020, terwijl de ramingen voor de korte termijn (ook tot 2020) een veel pessimistischer beeld laten zien. Netwerkstad Twente schuift in haar programmering, de tussen 2013 en 2020 niet gerealiseerde ruimtevraag volgens het TM-scenario door tot na 2020. Dit is een discutabele beslissing omdat het lijkt op ‘shoppen met scenario’s’. Bij de raming van de vraag wordt terecht rekening gehouden met vraag vermindering door herstructurering (waardoor ruimtewinst ontstaat), maar niet door vraag vermindering door hantering van een gronduitgifteprotocol volgens de SER-ladder. Door dit laatste effect wel mee te nemen zal de vraag iets lager komen te liggen (ervan uitgaande dat het beleid effectief is). De ramingen laten een voldoende differentiatie in de vraag zien naar soort locaties (gekoppeld aan de door Ecorys onderscheiden clusters). Wel moet worden bedacht dat een groot deel van de vraag en het aanbod de zogenaamde segment gemengde bedrijventerreinen betreft. Het uitsluiten van de Werkparken Luchthaven wekt bevreemding omdat dit juist een nieuw segment betreft dat een weerslag is van economische structuurverandering. Deze zouden onderdeel moeten zijn van een integrale planning en programmering van alle werklocaties. Geconcludeerd kan worden dat het aanbod wordt onderschat wanneer de Werkparken Luchthaven niet worden meegerekend. De vraag wordt iets overschat omdat effecten van het gronduitgifteprotocol volgens de SER-ladder niet in de berekeningen zijn meegenomen. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 11 4 Bronnen Arts, P.H.A.M., J. Ebregt, C.J.J. Eijgenraam en M.J. Stoffers, 2005. Bedrijfslocatiemonitor. De vraag naar ruimte voor economische activiteit tot 2040. Den Haag: Centraal Planbureau. Ecorys, 2011, Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente. Rotterdam. Ecorys, 2013. Analyse ontwikkeling van vraag en aanbod logistiek terreinen in de regio Schiphol. Rotterdam: Ecorys. Gemeente Enschede, 2012. Grip op Grond. Raadsenquête naar het grondbeleid in de gemeente En- schede. Gemeente Enschede, 2013. Memo Positie werkparken Luchthaven in de bedrijventerreienvisie. Gordijn, H., G. Renes en M. Traa, 2007. Naar een optimaler ruuimtegebruik door bedrijventerreinen. Een verkenning van enkele beledsopties. Den Haag: Ruimtelijke Planbureau. Hulsker, W. en J. De Koning, 2011. Ruimtebehoefteraming Stadsregio Rotterdam. Pilot nieuwe ramingsmethode. Rotterdam: Ecorys. Janssen, L.H.M., V.R. Okker en j. Schuur, 2006. Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040. Den Haag: Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijke Planbureau. Knoben, J. en M. Traa, 2008. Bedrijfslocatiemonitor. Kritiek, Alternatieven en Aanpassingen. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau. Knoben, J. en M. Traa, 2008. Het schatten van macroterreinquotiënten. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau. Koning, J. de, G. Rienstra & E. Bückmann, 2013. Herijking bedrijventereinvisie Netwerkstad Twente. Actualisering ruimtebehoefte en programmering bedrijventerreinen. Rotterdam: Ecorys. Netwerkstad Twente, 2013. Herijking Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente. Van de Krabben, E., R. Mulders, J. Haagens en E. van de Hoek, 2010. Evaluatie gronduitgifteprotocol bedrijventerreinen gemeente Oss. Nijmegen/Utrecht: Radbout Universiteit Nijmegen en Bureau Buiten. OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 12 OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving 13 Onderzoeksinstituut OTB Delft University of Technology Jaffalaan 9, 2628 BX Delft, The Netherlands Postbus 5030, 2600 GA Delft, The Netherlands Telefoon +31 (0)15 278 30 05 Fax +31 (0)15 278 44 22 E-mail [email protected] www.otb.tudelft.nl
© Copyright 2024 ExpyDoc