Dagelijks bestuur van de FUMO Postbus 3347 8901 DH

8a
Dagelijks bestuur van de FUMO
Postbus 3347
8901 DH Leeuwarden
Leeuwarden, 1 april 2014
Verzonden,
Ons kenmerk
: 01126168
Onderwerp
: rapportage Commissie kengetallen
Geacht bestuur,
Bijgevoegd treft u aan de door de Commissie kengetallen opgeleverde rapportage, met betrekking tot kengetallen en rafelranden.
De rapportage is tot stand gekomen via een commissie, die breed is samengesteld uit de
betrokken deelnemers. Aan de hand van de opdrachtformulering, waarbij een drietal kernpunten, de gehanteerde kengetallen, de rafelranden en de beoordeling meldingen, werden
voorgelegd, rapporteert de commissie haar bevindingen.
Hierbij is gebruik gemaakt van een aantal bronnen, waarbij het geaccordeerde bedrijfsplan
FUMO als uitgangspunt is genomen. Ook de ontwikkelingen die zich sinds het vaststellen
van het bedrijfsplan en het basistakenpakket hebben voorgedaan, zijn in de analyse betrokken.
Binnen de commissie zijn de onderwerpen uitvoerig geanalyseerd en bediscussieerd, met
kritische inbreng van de leden. De uitkomsten van de discussie van de betreffende onderwerpen vindt z’n weerslag in de opgenomen aanbevelingen. De commissie stelt zich
unaniem achter de rapportage.
Ik ga er van uit dat met het opleveren van de rapportage, de commissie voldaan heeft aan
haar opdracht en bedank hierbij de leden nogmaals voor hun deskundige en constructieve
inbreng.
Mocht uw bestuur een mondelinge toelichting nodig achten, dan zal deze worden verzorgd
door de heer E.Mossel, extern adviseur van de commissie en opsteller van de rapportage.
Met vriendelijke groet,
T.Raap (voorzitter commissie)
-1/1-
Ons kenmerk: 01118883
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Rapportage commissie “kengetallen”
Oplegnotitie
De directie van de FUMO heeft op aanwijzing van het AB voorgesteld een commissie in te stellen die
de taak kreeg de onderwerpen kengetallen in relatie tot de rafelranden en het begrip
“milieutoezicht” te onderzoeken. De rafelranden en het begrip milieutoezicht werden namelijk niet
eenduidig uitgelegd. Helderheid is ten behoeve van goede bedrijfsvoering door de FUMO nodig.
De Friese kengetallen zijn ongemoeid gelaten, omdat enerzijds benchmarking bij andere provincies
(nog) geen soelaas biedt, de ontwikkeling van landelijke kengetallen op dit gebied nog niet concreet
is en anderzijds de commissie van mening is dat monitoring over een aantal jaren nodig is om de
hardheid van de Friese kengetallen te onderbouwen.
De commissie met deelnemers uit gemeenten en FUMO heeft in dit rapport de bevindingen
gerapporteerd en 11 aanbevelingen gedaan.
Aan het rapport zijn de volgende bijlagen toegevoegd:
1
Probleemstelling en opdracht aan de commissie kengetallen (d.d. 9 december 2013)
2
Overzicht van de aanbevelingen aan het AB
3
Geraadpleegde bronnen bij de beoordeling van het begrip “milieutoezicht” in relatie tot het
basistakenpakket
4
Schema Rafelrand agrarische activiteiten
5
Brief gemeente Dongen
6
Fryske Mjitlatte
1
Definitief concept d.d. 28-3-2014
1
Inleiding
Rondom het operationeel worden van de FUMO is gebleken dat de door de FUMO uit te voeren
taken en daarbij gehanteerde kengetallen, vastgesteld in het bedrijfsplan, nog niet eenduidig
uitgelegd worden. De intentieverklaring m.b.t. de vorming van de FUMO bleek wat dat betreft wat te
kort door de bocht in punt 4 te gaan (“er is geen onduidelijkheid over de in te brengen
basistaken….”). Ook is er nog meer helderheid nodig over wat onder de taak van het bevoegd gezag
(gemeenten) valt en waar de taak van de FUMO begint, bijvoorbeeld bij het afhandelen van
milieumeldingen. Dit laatste heeft ook betrekking op de zogenaamde “rafelranden” en taken waarin
sprake is van recente ontwikkelingen die de kengetallen beïnvloeden. In verband met onwenselijke
gevolgen voor de bedrijfsvoering van de FUMO door deze onduidelijkheden heeft de directie van de
FUMO op 3 december 2013 en op aanwijzing van het AB, tijdens een informatiebijeenkomst
voorgesteld een commissie samen te stellen. De commissie is samengesteld vanuit deelnemers aan
de gemeenschappelijke regeling en werkt onder leiding van een onafhankelijk voorzitter.
2
De commissie
De opdracht
De opdracht voor de commissie is als volgt geformuleerd: (zie ook bijlage 1)
Op basis van de huidige informatie te komen met voorstellen, die bijdragen aan de éénduidigheid
van de op te dragen taken aan de FUMO en hierbij met name in te gaan op de volgende aspecten:



De gehanteerde kengetallen;
De rafelranden;
Beoordeling van meldingen in relatie tot het begrip “milieutoezicht”.
In dit rapport wordt de uitvoering van de opdracht gerapporteerd. Het rapport wordt aan het AB
FUMO voorgelegd.
Samenstelling van de commissie
De commissie is gevormd uit een aantal deelnemers van de FUMO, waarbij gelet is op een
evenwichtige vertegenwoordiging.
Deelnemers commissie:
Siebe Alkema(Tytsjerksteradiel)
Richard Fonk (Kollumerland)
Betting Kroese (Littenseradiel)
Werna Jonkman (Menameradiel)
Peter van der Ploeg(Franekeradiel)
Ronald Tekstra (Sudwest Fryslan)
Greetje Jellema (Leeuwarderadiel)
Nico Kistemaker (FUMO)
Tjibbe Raap (voorzitter)
Erik Mossel (penvoerder en inhoudelijk adviseur)
2
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Werkwijze commissie
De commissie heeft vanuit de beginopdracht (zie bijlage 1) drie deelterreinen verkend en voor
ondersteuning van het proces deelrapportages opgesteld. De resultaten van de deelrapporten zijn
samengevoegd en verwerkt in dit document. De commissie kwam drie keer bij elkaar.
Brondocumenten
Bij de beoordeling van de vragen is gewerkt met de volgende informatie:
 Bedrijfsplan en bijlagen, juni 2012;
 de notitie Afbakening taken FUMO en bijstelling kengetallen basistaken;
 veranderde wet- en regelgeving;
 brief d.d. 26 november 2013 van Ministerie IenM, m.b.t. de uitname uit het provinciefonds
en opname in het gemeentefonds, inclusief de onderliggende informatie;
 schrijven november 2014 van 11 gemeenten met een reactie en tegenvoorstel;
 brief van de gemeente Dongen, waarin een vergelijkbare problematiek als in Fryslan speelt.
“Brabants Bont/Brabants maatwerk” genoemd (bijlage 5).
3
Kengetallen en onderzochte aspecten
Voor de probleemstelling m.b.t. de kengetallen en het verschaffen van meer helderheid zijn de
volgende aspecten onderzocht:
 Recente ontwikkelingen wetgeving (3.1)
 Beoordelen van meldingen in relatie tot het begrip “milieutoezicht” (3.2)
 Rafelranden (3.3)
 Benchmark andere omgevingsdiensten i.v.m. gehanteerde kengetallen (3.4)
3.1
Ontwikkelingen sinds het vaststellen van het Bedrijfsplan FUMO en het Basistakenpakket
Op pagina 2 en 8 van het bedrijfsplan is te vinden dat de FUMO v.w.b. de bedrijfsvoering nieuwe
ontwikkelingen goed moet volgen en het bedrijfsplan zo nodig aan te passen.
Het basistakenpakket (versie 2.3, 25 mei 2011) en het bedrijfsplan voor de FUMO (juni 2012) zijn al
enige tijd geleden vastgesteld. Op 1 januari 2013 is de regelgeving voor bedrijven ingrijpend
gewijzigd. De Richtlijn industriële emissies (RIE) deed samen met de Derde tranche van het
Activiteitenbesluit en de overgang van agrarische activiteiten (ook buiten inrichtingen) naar het
Activiteitenbesluit zijn intrede, een wijziging die qua reikwijdte de grootste is sinds jaren. Door deze
wijzigingen kregen ook de grootste bedrijven te maken met het Activiteitenbesluit, met meldingen
naast de vergunning en maatwerkbeschikkingen. De melding en de OBM (omgevingsvergunning
beperkte milieutoets) worden door de wetswijzigingen steeds vaker in combinatie met elkaar
verwerkt, wat impact heeft op het product melding, het proces en de bijbehorende kengetallen. Daar
tegenover staat dat er minder vergunningen verleend hoeven worden en dat naast
vergunningvoorschriften vaker direct werkende algemene regels van toepassing zijn.
3
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Een andere belangrijke wijziging voor de FUMO betreft de bevoegdheid wijziging per 1-1-2014 voor
ca. driekwart van de bedrijven waar GS bevoegd waren. Voor deze bedrijven waren Gedeputeerde
Staten soms Wabo breed (type B met OBM) en soms alleen voor het milieudeel bevoegd (de zgn.
vvgb-bedrijven). Alle “ex-GS bedrijven vallen Wabo breed onder de basistaken van de FUMO (en dat
is breder dan alleen het basistakenpakket). De bevoegdheidwijziging is in het bedrijfsplan op pag. 11
verwoord. De benaming “milieu-inrichtingen” leidt overigens soms tot de interpretatie dat het alleen
om milieuregelgeving zou gaan, echter het gaat om Wabo brede FUMO taak met de gemeente als
opdrachtgever. Een “Wabo breed kengetal” ontbreekt in het bedrijfsplan.
Conclusies
Het aantal te besteden uren voor het product “melding” (Activiteitenbesluit) is door de recente
wetswijzigingen bij inrichtingen (bedrijven uit het basistakenpakket) niet afgenomen, maar zal eerder
enigszins toenemen. Dat wordt veroorzaakt doordat de gemiddelde zwaarte van de inrichtingen die
onder algemene regels vallen toegenomen is. Daarnaast zijn er vaker maatwerkbeschikkingen nodig
ter bescherming van de fysieke omgeving. Voorheen gold terughoudend bij toepassen van maatwerk,
maar bij de zwaardere bedrijven is het instrument uit oogpunt van handhaafbaarheid en
bescherming van de omgeving vaker nodig. Dat levert voor bedrijven nog steeds minder
administratieve lasten op t.o.v. van een uitgebreide vergunningprocedure.
De VTH taak van de FUMO bij de ex-GS bedrijven is Wabo breed en (voor bedrijven) minder
versnipperd dan voor 1-1-2014. De 1-loket gedachte is hiermee vorm gegeven, zoals bedoeld bij
inwerkingtreding van de Wabo. Alle gemeenten, voor zover nu voor ex-GS bedrijven bevoegd, zijn
Wabo breed opdrachtgever voor deze inrichtingen (ook al hebben ze voor de overige inrichtingen
alleen milieutaken ingebracht). In het bedrijfsplan is in het hoofdstuk “Financiële risico’s” ingegaan
op een mogelijk onvoldoende financiële compensatie voor gemeenten bij de overheveling van
middelen van het provinciefonds naar het gemeentefonds. Deze compensatie is inmiddels bekend en
biedt ruim voldoende mogelijkheden om de provinciale norm aan te houden. Daarom behoeft,
conform het bedrijfsplan, niet teruggevallen te worden op een lagere norm, maar kan op basis van
de provinciale norm gehandhaafd blijven.
Aanbeveling 1
Pas, ondanks de wetswijzigingen, de in het bedrijfsplan vastgestelde kengetallen voor het product
melding voorlopig niet aan. Voor onderbouwde aanpassing van kengetallen is een periode van
monitoring van de effecten nodig (zie verder aanbeveling 11).
Aanbeveling 2
Achterstallig onderhoud in dossiers dwingt niet tot aanpassing van de algemene kengetallen. In de
algemene kengetallen wordt geen rekening gehouden met “achterstallig onderhoud in het dossier”
als gevolg van wetswijzigingen. Als aan de FUMO overgedragen dossiers door de wijzigingen extra en
achterstallig werk vergen, dan is het te besteden aantal uren i.v.m. dat extra werk een bilateraal
bespreekpunt.
Aanbeveling 3
Formuleer voor (ex GS) bedrijven waar de FUMO Wabo breed de taken uitvoert en vanaf 1-1-2014
het college van B&W de opdrachtgever is V&T kengetallen die voor de Wabo breedte toepasbaar
zijn. Pas daarvoor een periode van monitoring toe, alvorens kengetallen te bepalen.
3.2
Beoordeling van meldingen BTP in relatie tot het begrip “milieutoezicht”
4
Definitief concept d.d. 28-3-2014
In de werkgroep kengetallen is n.a.v. het product “meldingen Activiteitenbesluit” (Punt 5 uit het
basistakenpakket, versie 2.3) veel en vanuit verschillende invalshoeken gesproken over wat de
reikwijdte is van het begrip “milieutoezicht”. Het begrip “Milieutoezicht” wordt in meerdere punten
van het basistakenpakket genoemd. Voor die aspecten waarbij sprake is van een melding is een
eenduidig uitgangspunt noodzakelijk wat behoort tot het basistakenpakket.
Algemene uitleg
De vraag is of het beoordelen van meldingen onderdeel uitmaakt van het milieutoezicht zoals
bedoeld in het Basistakenpakket. In de literatuur wordt dit verschillend geïnterpreteerd. Ook het
Bedrijfsplan 2012 geeft geen eenduidige uitleg.
In het algemeen bestaat milieutoezicht uit het toezicht houden op bedrijven, (fysiek) controleren,
waar nodig handhaven. Het beoordelen van meldingen houdt o.a. in het zorgen voor een
ontvankelijke melding en het beoordelen van bij de melding behorende bijlagen. In de praktijk
worden deze werkzaamheden uitgevoerd door vergunningverleners. Dit valt in de praktijk en de
volksmond niet onder milieutoezicht. Zie voor de voor dit rapport geraadpleegde bronnen bijlage 4.
Genoemd moet worden dat in de fryske-norm voor meldingen Activiteitenbesluit 6 uur zijn
opgenomen voor “Vergunningverlening”. Dit wordt in het Bedrijfsplan 2012 niet nader
uitgeschreven.
Conclusie
In den lande wordt verschillend gedacht over of het beoordelen van meldingen onderdeel uitmaakt
van het milieutoezicht zoals bedoeld in het Basistakenpakket. Het bedrijfsplan is hier ook niet
duidelijk/eenduidig over. De commissie is van mening dat het beoordelen van meldingen geen
onderdeel uitmaakt van het milieutoezicht en als zodanig ook niet valt onder het Basistakenpakket.
Aanbeveling 4
Het beoordelen van meldingen wordt niet gezien als onderdeel van het milieutoezicht zoals
genoemd in het Basistakenpakket.
Aanbeveling 5
In de “Fryske norm” is in het bedrijfsplan 2012 voor meldingsplichtige inrichtingen op grond van het
Activiteitenbesluit (type B) 6 uur vergunningverlening opgenomen. Echter gezien aanbeveling 4 valt
deze taak niet onder het Basistakenpakket. De “Fryske norm” moet op dit punt derhalve op een
natuurlijk moment worden aangepast. Dit moment wordt voorgesteld in aanbeveling 11.
Aanbeveling 6
Meldingen voor het Activiteitenbesluit worden, voor zover vallend onder het basistakenpakket, na
ontvangst in het gemeentelijke loket voorlopig door de FUMO afgehandeld en er wordt door de
FUMO vervolgens toezicht op gehouden. Deze aanbeveling steunt op het bedrijfsplan met daarin de
opgenomen Fryske kengetallen.
Tot het moment van afronding van de monitoring (aanbeveling 11) worden, na het ontvangst in het
gemeentelijk loket, de vergunningsverleningstaken rond het proces meldingen Activiteitenbesluit van
de inrichtingen zoals genoemd onder punt 5 van het basistakenpakket, uitgevoerd door de FUMO.
Deze vergunningstaken omvatten: Het beoordelen van de melding op ontvankelijkheid, het adviseren
5
Definitief concept d.d. 28-3-2014
van het bevoegd gezag over te vragen aanvullingen, het beoordelen van de bijbehorende OBM en
het adviseren inzake maatwerkvoorschriften.
Aanbeveling 7
Aanbeveling 6 richt zich op de tijdelijke invulling van milieutoezicht zoals bedoeld onder punt 5 van
het basistakenpakket. In het basistakenpakket wordt onder meerdere punten “milieutoezicht”
genoemd (zie bijlage 3). Met uitzondering van het gestelde in aanbeveling 4 is op dit moment geen
eenduidig beeld waar de verdeling van taken tussen de deelnemers en de FUMO ligt. Deze
afbakening is voor alle partijen van groot belang. Aanbevolen wordt om een werkgroep de opdracht
te geven om de taakverdeling tussen de partijen en de FUMO eenduidig in te richten.
3.3
De rafelranden
In dit deel van de rapportage wordt, afwijkend van het gestelde in 3.2, ingegaan op het vraagstuk of
alle gemeentelijke inrichtingen die onder het basistakenpakket vallen onverkort tot het takenpakket
van de FUMO behoren of dat er zogenaamd “regionaal maatwerk” mogelijk is. Deze vraag speelt bij
de meldingsplichtige inrichtingen, waarbij soms ook een OBM behoort. Daaronder wordt verstaan
het uitsluiten van m.n. genoemde basistaken die er qua milieubelasting beperkt toe doen (niet
complex en/of niet bovenregionaal). Zie hiervoor ook hoofdstuk 10 van het bedrijfsplan voor de
FUMO (paragraaf 10.2, “financiële risico’s”).
In het bedrijfsplan zijn de volgende branches genoemd als rafelranden van het basistakenpakket:



Agrarische activiteiten (akkerbouw/open teelt, paarden- en schapenhouderijen)
Autospuiterijen
Windturbines
Met de rafelranden hangt de discussie over de zogenaamde “witte-vlekken” samen, wat gaat over de
vraag of een gemeente die de basistaken niet (geheel of ten dele) overdraagt beschouwd moet
worden als een “witte vlek”. In het bedrijfsplan is in bijlage 1 “de kaders van de FUMO” ruimte
geboden voor regionaal maatwerk, mits door de gemeenten die van dit maatwerk gebruik maken
voldaan wordt aan voorwaarden zoals borging van “level-playing field”, afstemming met OM en
politie en het voldoen aan de relevante kwaliteitscriteria voor die taken. Daaraan is toegevoegd het
kader van de keuzemogelijkheid “lokaal wat kan”. In andere regio’s speelt deze discussie ook en
wordt het werken met regionaal maatwerk als mogelijkheid geboden mits wordt voldaan aan de
gestelde voorwaarden. Zie bijvoorbeeld bijlage 4, de brief van de gemeente Dongen.
In de reactie en het tegenvoorstel van een aantal gemeenten op de afbakening van de taken van de
FUMO en bijstelling van de kengetallen wordt voor de rafelrandactiviteiten voorgesteld de grens
voor complex en/of bovenlokaal te leggen bij de grens van de BUGM categorie 2 en 3.
Rafelrand agrarische activiteiten
In een nota aan het DB van de FUMO wordt door een meerderheid van de Friese gemeenten
voorgesteld om voor het beoordeling van de milieuaspecten van een meldingsplichtig bedrijf een
checklist te hanteren. Het bedrijf wordt dan ingedeeld in cat. 1,2,3 of 4. In deze nota wordt
voorgesteld de grens voor complex en/of bovenlokaal te leggen bij de grens van de categorie 2 en 3.
Categorie 2 is daarbij niet complex/bovenlokaal, categorie 3 wel.
De agrarische regelgeving heeft zich na het vaststellen van het basistakenpakket en het bedrijfsplan
verder ontwikkeld en vanaf 1-1-2013 is in de regelgeving een onderscheid opgenomen waarboven
agrarische activiteiten geacht worden impact te hebben op de fysieke leefomgeving. Dat is de
6
Definitief concept d.d. 28-3-2014
verplichting een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) aan te vragen en daarbij wordt
de inrichting vergunningplichtig in de zin van het basistakenpakket. De OBM bestaat uit een
toestemming of een weigering. Het bevoegd gezag kan geen voorschriften aan de OBM verbinden.
Deze OBM vereist altijd een beschikking, de Lex silencio positivo is niet van toepassing.
Er is derhalve sprake van twee beoordelingsystemen bij deze rafelrandbedrijven. Een keuze voor het
ene of andere systeem leidt tot een te beperkte benadering, ze zijn aanvullend op elkaar nodig.
Conclusie
Voor de agrarische activiteiten in de rafelranden zijn in de recente regelgeving nieuwe grenzen
opgenomen waarboven de activiteit niet meer als hobbymatig te beschouwen is (type B). Vanaf 51
stuks dieren is een OBM nodig voor. Deze indeling voor agrarische activiteiten bestond nog niet ten
tijde van de basistakenbeschrijving en het opstellen van het bedrijfsplan. Daarnaast is er een toetsing
van de overige milieu activiteiten nodig. Hiervoor wordt een checklist gebruikt de “Fryske Mjitlatte”.
(Deze maatlat is een oude BUGM checklist, zie bijlage 6)
Aanbeveling 8 A
Bepaal bij agrarische activiteiten (oprichten of wijzigen i.v.m. aantal dieren > 51) of er sprake is van
een OBM. Spreek af dat de gemeente de beoordeling van de aanvraag om een OBM toetst i.c.m. met
de bijbehorende melding. Indien de oprichting of wijziging op basis van de OBM beoordeling een
uitgebreide procedure vergt, dan wordt de vergunningprocedure door de FUMO behandelt. De OBM
aanvraag en melding zijn daarbij aan elkaar gekoppeld. De informatie in de melding en de
bijbehorende bijlagen zijn namelijk nodig bij het behandelen van de vergunningprocedure.
Aanbeveling 8 B
Bepaal de grens voor toezicht voor de rafelrand agrarische activiteiten voor gemeentelijke of FUMO
taak op de grens tussen de “Fryske Mjitlatt” categorie 2 en 3, waarbij de gemeentelijke taak t/m cat.
2 bepaald wordt.
Schema Bijlage 4
Aanbeveling 8a en 8b zijn in een schema opgenomen. Zie bijlage 4.
Rafelrand autospuiterijen
Autospuiterijen worden gerekend tot de basistaak “metaal- en elektrotechnische industrie”. Van
“industrie” is echter geen sprake, het gaat in deze rafelrand om autoherstelbedrijven (met
bijvoorbeeld schadebehandeling of restauratie).
Conclusie
Voor deze rafelrand geldt ook dat ze “niet complex en niet bovenregionaal” is (zie bedrijfsplan). Voor
deze activiteit is de regelgeving sinds het opstellen van het bedrijfsplan niet gewijzigd en er is geen
nieuw onderscheidend instrument, zoals de OBM grens, aan de orde (behalve bij polyesterhars
verwerking i.v.m. geur).
Aanbeveling 9
Autospuiterijen vallen onder de taak van de gemeenten. Bepaal de grens voor gemeentelijke en
FUMO taak op de grens voor vergunningplicht, zoals bedoeld in bijlage 1 van het Bor.
Windturbines
7
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Windturbines worden beschouwd als inrichtingen en een streng windmolens achter elkaar en
middels voorzieningen met elkaar verbonden worden beschouwd als “1-inrichting”. Windmolens
vallen v.w.b. milieuregels onder hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit (type B). Bij
windturbineparken (3 of meer) is sprake van een OBM i.v.m. Mer toetsing. In het bedrijfsplan
worden windturbines niet genoemd als rafelrand. In de reactie en het tegenvoorstel van een aantal
gemeenten worden windturbines wel genoemd bij het onderwerp rafelranden. Windturbines zijn
onderdeel van de basistaken, genoemd onder 5. Solitaire windmolens vormden in het tegenvoorstel
van gemeenten en ook in de commissie de kern van de discussie, ze voldoen niet aan het criterium
van milieubelastend en complex. Op 1 maart 2014 wordt als versoepeling van de regelgeving niet
meer voor elke windturbine een akoestisch onderzoek verplicht gesteld, een vorm van maatwerk.
Clusters van min. 3 windturbines (windturbinepark) zijn onderdeel van de plicht tot het aanvragen
van een OBM.
Conclusie
Alhoewel windturbines niet onderdeel uitmaken van de opsomming van rafelranden in het
bedrijfsplan is het onderscheid complex en bovenregionaal relevant. Vanaf de OBM grens is er in
ieder geval sprake van complex en/of bovenregionaal.
Aanbeveling 10
Bepaal de grens voor gemeentelijke en FUMO taak voor windturbines op het oprichten of in werking
hebben van 2 windturbines. Daarboven is het een FUMO taak.
3.4
Onderdeel benchmark
In de eerste bespreking van de commissie kengetallen is besloten een benchmark ter vergelijking van
kengetallen uit te voeren bij minstens drie andere omgevingsdiensten. I.v.m. de BRZO samenwerking
en andere Noordelijke samenwerking is de benchmark in ieder geval ook gericht op de
omgevingsdiensten in Groningen en Drenthe. Voor het uitvoeren van de benchmark is contact gelegd
met de omgevingsdiensten OFGV, RUD Drenthe, Omgevingsdienst Groningen en via Groningen ook
de RUD Haaglanden. De OFGV (Flevoland en Gooi- en Vechtstreek) is al een jaar operationeel en
heeft ervaring met uitvoering van taken voor opdrachtgevers. Datzelfde geldt voor de RUD
Haaglanden, enkele andere RUD’s hebben de catalogus van Haaglanden gebruikt voor de eigen
bedrijfsvoering (o.a. de 7 RUD’s in Gelderland en omgevingsdienst Groningen). De benaderde
omgevingsdiensten verstrekten de werkgroep informatie voor de benchmark.
In overzicht de werkwijze m.b.t. kengetallen in de andere omgevingsdiensten:
- Haaglanden beschikt over een vastgestelde zaaktypecatalogus (2012), waarin overigens (nog) geen
harde kengetallen voor de combinatie producten<> uren staan;
- De OFGV beschikt niet over een vastgestelde zaaktypecatalogus, maar werkt in afwachting van de
resultaten van monitoring, met voorlopige kengetallen;
- De Omgevingsdienst Groningen werkt in afwachting van een, op basis van urenmonitoring
vastgestelde lijst met kengetallen, met de zaaktypecatalogus van Haaglanden. OD Groningen is v.w.b.
uitbesteding van taken vergelijkbaar met Friesland, veel gemeenten hebben alleen basistaken
overgedragen;
- De RUD in Drenthe beschikt niet over een kengetallenlijst. De situatie in Drenthe verschilt van de
Friese situatie omdat de gemeenten alle milieutaken overgedragen hebben aan de RUD.
8
Definitief concept d.d. 28-3-2014
In het algemeen kan gesteld worden dat andere RUD’s werken met een zaaktypecatalogus en een
voorlopige urentoedeling per product maar nog niet werken met een definitieve kengetallenlijst.
Meerdere RUD’s gaan eerst een periode van monitoring uitvoeren waarna de kengetallen definitief
vastgesteld kunnen worden. De reden daarvoor is het gebrek aan ervaring met de specifieke situatie
van opdrachtgevers <> RUD i.c.m. het basistakenpakket. Ervaringen opgedaan met bijvoorbeeld
regionale milieudiensten verschillen van de situatie per 1-1-2014 omdat in de voorgaande jaren geen
wettelijk basistakenpakket bestond als basis voor de minimale uitbesteding. De GS en ex-GS
bedrijven waren daarnaast geen taak voor de regionale diensten.
NB: In de contacten werd nog de ontwikkeling genoemd dat er mogelijk een landelijke
kengetallenlijst beschikbaar komt.
Conclusies
De opdrachtgevers en de FUMO kunnen niet beschikken over een kengetallenlijst van een andere
RUD met vergelijkbaar takenpakket ter vergelijking van de Fryske kengetallen uit het bedrijfsplan van
de FUMO.
Uit onderzoek bleek dat de voor de FUMO gehanteerde “Fryske” kengetallen vergelijkbaar of aan de
lage kant zijn in vergelijking met de voorlopig gehanteerde kengetallen van andere RUD’s. Daartoe is
overigens bij de vorming van de FUMO bewust besloten, zie ook het bedrijfsplan voor de Fryske
norm.
Uit onderzoek bleek dat de voor de FUMO gehanteerde “Fryske” kengetallen vergelijkbaar of aan de
lage kant zijn in vergelijking met de voorlopig gehanteerde kengetallen van andere RUD’s. Daartoe is
overigens bij de vorming van de FUMO bewust besloten, zie ook het bedrijfsplan voor de Fryske
norm.
Daarbij dient nog opgemerkt te worden dat de oude kengetallen zijn gebaseerd op de
milieucategorie-indeling van de VNG –richtlijnen (cat. 1,2,3 etc). Deze indeling zegt niets over het feit
of een bedrijf meldingsplichtig of vergunningsplichtig is. De in het bedrijfsplan van de FUMO (en
overigens ook bij andere RUD’s) gehanteerde (voorlopige) kengetallen zijn m.n. gebaseerd op het
Activiteitenbesluit (Type A, B, C en aanvullend nog een type D). Op basis van de typering kan worden
bepaald of een bedrijf meldingsplichtig of vergunningsplichtig is. Logisch gevolg wat hier uit
voortvloeit is dat bedrijven opnieuw gecategoriseerd zijn, maar niet 1 op 1 samenvalt met de oude
categorie-indeling. Een bedrijf dat in de oude indeling (VNG) in de lichtste/zwaarste categorie viel,
valt bij de indeling op basis van de typeaanduiding (Activiteitenbesluit) niet in de lichtste/zwaarste
categorie. Met deze verschuiving is in de huidige kengetallen geen rekening gehouden. Hierdoor kan
het voorkomen dat voor hetzelfde werk op basis van de nieuwe kentallen een substantieel aantal
uren meer gerekend wordt dan op basis van de oude kentallen.
Aanbeveling 11
De commissie kengetallen beveelt aan de vastgestelde kengetallen (Fryske norm) te hanteren en de
hardheid van deze kengetallen voor de duur van 2 jaren te monitoren. Over de wijze van monitoren
en de aanvang van de termijn worden, ter bevordering van transparantie in de gevolgde methodiek,
door de FUMO nadere afspraken gemaakt met de opdrachtgevers.
9
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Bijlage 1
Probleemstelling en opdracht aan de commissie kengetallen (d.d. 9 december 2013)
Eénduidigheid taken en kengetallen van de FUMO.
Inleiding.
In het afgelopen halfjaar is gebleken dat de taken en gehanteerde kengetallen, zoals die genormeerd
en gekwantificeerd zijn in het bedrijfsplan, dat ten grondslag ligt aan gemeenschappelijke regeling
zijn vastgesteld. Maar er is nog geen overeenstemming over hoeveel tijd er nodig zal zijn voor het
uitvoeren van een aantal taken. Dit heeft met name betrekking op de zogenaamde rafelranden en
taken waarin sprake is van recente ontwikkelingen die de kengetallen beïnvloeden. Van
éénduidigheid in de toepassing van kengetallen in die taken van de verschillende deelnemers is
daarom nog geen sprake, met onwenselijke gevolgen voor de bedrijfsvoering van de FUMO.
Vervolg.
Als vervolg hierop heeft de Directie van de FUMO op 3 december 2013, op aanwijzing van het AB,
tijdens een informatiebijeenkomst voorgesteld een commissie samen te stellen vanuit de
deelnemers, onder leiding van een onafhankelijk voorzitter. Dit met als doel om na te gaan welke
oplossing (en) mogelijk is (zijn) om meer éénduidigheid te verkrijgen in de uitgangssituatie m.b.t.
kengetallen van de deelnemers.
De opdracht
De opdracht die de commissie meekrijgt, is als volgt geformuleerd.
Op basis van de huidige informatie te komen met voorstellen, die bijdragen aan de éénduidigheid
van de op te dragen taken aan de FUMO en hierbij met name in te gaan op de volgende aspecten.
 De gehanteerde kengetallen;
 De rafelranden;
 Beoordeling van meldingen/OBM.
Verzocht wordt om een korte en bondige rapportage, waarbij in hoofdzaak wordt gedacht aan de
volgende opzet.
 een weergave van de belangrijkste feiten;
 een korte probleemanalyse per onderwerp;
 oplossingsvarianten/-richtingen per onderwerp met mogelijke procesmatige en/of
inhoudelijke alternatieven, inclusief de voor- en nadelen;
 voor zover mogelijk het benoemen van een beargumenteerde voorkeursvariant.
10
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Basisinformatie
Om de opdracht uit te voeren moet in ieder geval hierbij de volgende informatie worden betrokken.
 Bedrijfsplan juni 2012;
 De notitie Afbakening taken FUMO en bijstelling kengetallen basistaken;
 De veranderde wet- en regelgeving, zowel planning als inhoud;
 Brief d.d. 26 november 2013 van Ministerie IenM, mbt de uitname provinciefonds en
opname gemeentefonds, inclusief de onderliggende informatie;
 Schrijven november 2014 van 11 gemeenten met tegenvoorstel.
De planning.
Het resultaat van deze opdracht wordt voorgelegd aan het AB FUMO van 13 maart 2014 aanstaande.
De planning is hierop afgestemd.
Bijlage 2
Overzicht van de aanbevelingen aan het AB
Aanbeveling 1
Pas, ondanks de wetswijzigingen, de in het bedrijfsplan vastgestelde kengetallen voor het product
melding voorlopig niet aan. Voor onderbouwde aanpassing van kengetallen is een periode van
monitoring van de effecten nodig (zie verder aanbeveling 11).
Aanbeveling 2
Achterstallig onderhoud in dossiers dwingt niet tot aanpassing van de algemene kengetallen. In de
algemene kengetallen wordt geen rekening gehouden met “achterstallig onderhoud in het dossier”
als gevolg van wetswijzigingen. Als aan de FUMO overgedragen dossiers door de wijzigingen extra en
achterstallig werk vergen, dan is het te besteden aantal uren i.v.m. dat extra werk een bilateraal
bespreekpunt.
Aanbeveling 3
Formuleer voor (ex GS) bedrijven waar de FUMO Wabo breed de taken uitvoert en vanaf 1-1-2014
het college van B&W de opdrachtgever is V&T kengetallen die voor de Wabo breedte toepasbaar
zijn. Pas daarvoor een periode van monitoring toe, alvorens kengetallen te bepalen.
Aanbeveling 4
Het beoordelen van meldingen wordt niet gezien als onderdeel van het milieutoezicht zoals
genoemd in het Basistakenpakket.
Aanbeveling 5
In de “Fryske norm” is in het bedrijfsplan 2012 voor meldingsplichtige inrichtingen op grond van het
Activiteitenbesluit (type B) 6 uur vergunningverlening opgenomen. Echter gezien aanbeveling 4 valt
deze taak niet onder het Basistakenpakket. De “Fryske norm” moet op dit punt derhalve op een
natuurlijk moment worden aangepast. Dit moment wordt voorgesteld in aanbeveling 11.
Aanbeveling 6
Meldingen voor het Activiteitenbesluit worden, voor zover vallend onder het basistakenpakket, na
ontvangst in het gemeentelijke loket voorlopig door de FUMO afgehandeld en er wordt door de
FUMO vervolgens ook toezicht op gehouden. Deze aanbeveling steunt op het bedrijfsplan met daarin
de opgenomen Fryske kengetallen.
Aanbeveling 7
Aanbeveling 6 richt zich op de tijdelijke invulling van milieutoezicht zoals bedoeld onder punt 5 van
het basistakenpakket. In het basistakenpakket wordt onder meerdere punten “milieutoezicht”
genoemd (zie bijlage 3). Met uitzondering van het gestelde in aanbeveling 4 is op dit moment geen
eenduidig beeld waar de verdeling van taken tussen de deelnemers en de FUMO ligt. Deze
afbakening is voor alle partijen van groot belang. Aanbevolen wordt om een werkgroep de opdracht
te geven om de taakverdeling tussen de partijen en de FUMO eenduidig in te richten.
Aanbeveling 8 A
11
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Bepaal bij agrarische activiteiten (oprichten of wijzigen i.v.m. aantal dieren) of er sprake is van een
OBM vergunningplicht. Spreek af dat de gemeente de beoordeling van de aanvraag om een OBM
toetst i.c.m. met de bijbehorende melding. Indien de oprichting of wijziging op basis van de OBM
beoordeling een uitgebreide procedure vergt, wordt de vergunningprocedure door de FUMO
behandelt. De OBM aanvraag en melding zijn daarbij aan elkaar gekoppeld. De informatie in de
melding en de bijbehorende bijlagen zijn nodig bij het behandelen van de vergunningprocedure.
Aanbeveling 8 B
Bepaal de grens voor toezicht voor de rafelrand agrarische activiteiten voor gemeentelijke of FUMO
taak op de grens tussen de “Fryske Mjitlatt” categorie 2 en 3, waarbij de gemeentelijke taak t/m cat.
2 bepaald wordt.
Aanbeveling 9
Autospuiterijen vallen onder de taak van de gemeenten. Bepaal de grens voor gemeentelijke en
FUMO taak op de grens voor vergunningplicht, zoals bedoeld in bijlage 1 van het Bor.
Aanbeveling 10
Bepaal de grens voor gemeentelijke en FUMO taak voor windturbines op het oprichten of in werking
hebben van 2 windturbines. Daarboven is het een FUMO taak.
Aanbeveling 11
De commissie kengetallen beveelt aan de vastgestelde kengetallen (Fryske norm) te hanteren en de
hardheid van deze kengetallen voor de duur van 2 jaren te monitoren. Over de wijze van monitoren
en de aanvang van de termijn worden, ter bevordering van transparantie in de gevolgde methodiek,
door de FUMO nadere afspraken gemaakt met de opdrachtgevers.
12
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Bijlage 3 Geraadpleegde bronnen bij de beoordeling van het begrip “milieutoezicht” in relatie tot
het basistakenpakket.
In de werkgroep kengetallen is n.a.v. het product “meldingen Activiteitenbesluit” veel en vanuit
verschillende bronnen gesproken over wat de reikwijdte is van het begrip “milieutoezicht”. In deze
bijlage wordt eerst ingegaan op het begrip “milieutoezicht” zoals in de volksmond bekend en wat de
uitleg in het basistakenpakket (en een toelichting daar op) is.
Algemene uitleg en bedrijfsplan
In het algemeen bestaat milieutoezicht uit het toezicht houden op bedrijven, (fysiek) controleren,
waar nodig handhaven: het proces volgend op vergunningverlening met een overdrachtsmoment,
inclusief de voorbereiding en verwerking van de inspectie. Deze gedachtenlijn is terug te vinden in
het bedrijfsplan, hoofdstuk 5.4. Dat hoofdstuk geeft een scheidslijn aan tussen vergunningverlening
en toezicht/handhaving. Daarnaast is dit onderscheid terug te vinden in bijlage 4 van het bedrijfsplan
(pag. 11), waar het beoordelen van meldingen onder het vakgebied Vergunningverlening is
opgenomen en Toezicht Milieu in bijlage 4 meer omschreven is als het feitelijke toezicht. Deze
scheidslijn is conform de kwaliteitscriteria voor de Wabo met afzonderlijke criteria voor beide takken
van sport, naast een vereiste van scheiding tussen beide taken. Daarbij dient opgemerkt te worden
dat er in het bedrijfsplan (pagina 26-30), naast processchema’s voor vergunningverlening en
toezicht/handhaving, geen specifieke beschrijving voor het beoordelen en afhandelen van het
product melding is opgenomen.
Milieutoezicht en basistakenpakket
In het basistakenpakket is het begrip “milieutoezicht” opgenomen. Het Basistakenpakket is in bijlage
3 van het bedrijfsplan opgenomen. In het basistakenpakket is het toezicht op deze basistaken als
volgt omschreven:
Deel basistakenpakket, versie 2.3
4. Het milieutoezicht op de volgende omgevingsvergunningplichtige activiteiten:
sloopwerkzaamheden in opdracht van bedrijven of instellingen
(de sloopvergunning is in 2012 onder melding Woningwet/Bouwbesluit gebracht)
5. Het milieutoezicht op niet-omgevingsvergunningplichtige inrichtingen dan wel inrichtingen die
OBM-plichtig zijn en die vallen onder de meldingsplicht van het Activiteitenbesluit of het
Vuurwerkbesluit en die deel uitmaken van een hierna genoemde branche of een hierna genoemde
activiteit uitvoeren: (volgen verder de diverse branches, zoals opgesomd in bijlage 3 van het
bedrijfsplan…………………………………..)
6. Het milieutoezicht bij de opsporing en winning van natuurlijke hulpbronnen voor zover het die
activiteiten betreft.
13
Definitief concept d.d. 28-3-2014
7 Het milieutoezicht bij het tot stand brengen en beheren van werken en infrastructurele
voorzieningen door bedrijven of instellingen voor zover het die activiteiten betreft.
8 het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten die vallen onder het Besluit
bodemkwaliteit voor zover het die activiteiten betreft.
9. Het milieutoezicht bij bodemsanering, sanering van bedrijfsterreinen en lozing van
grondwater bij bodemsanering en proefbronnering voor zover het die activiteiten betreft.
10. Het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten met betrekking tot gevaarlijke
afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen en ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, asbest,
vuurwerk, bouwstoffen, grond, baggerspecie, meststoffen, dierlijke vetten, radioactief
schroot, destructiemateriaal, explosieven voor civiel gebruik of andere gevaarlijk stoffen,
voor zover het die activiteiten betreft. Het gaat hierbij om het ketengerichte
milieutoezicht
Het landelijke basistakenpakket geeft geen verdere definiëring van wat onder “milieutoezicht” wordt
verstaan en dat heeft geleid tot veel discussie bij de vorming van de RUD’s. De kern van de discussie
betreft de beoordeling van een melding. Het beoordelen van de melding wordt gerekend tot
“toezicht” en bestaat volgens een uitleg (Bron: Omgevingdienst.nl) o.a. uit een check of de bij de
melding verstrekte gegevens juist en volledig zijn bij alle onder 5 in het basistakenpakket
2.3 genoemde niet-vergunningplichtige activiteiten. Als op basis van de melding en controle naar
voren komt dat maatwerkvoorschriften moeten worden gesteld, is het aan de RUD om daarover te
adviseren aan de gemeente. Tot zover de interpretatie op Omgevingsdienst.nl.
14
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Bijlage 4
Schema Rafelrand agrarische activiteiten
agrarische activiteiten in het bedrijfsplan:
akkerbouw/open teelt, paarden- en
schapenhouderijen?
Ja. toets rafelrandafspraken
Nee, andere. Geen uitzondering BTP.
Milieutoezicht door FUMO
Levende have
aanwezig?
Ja. Toets 2.2.a Bor
OBM vereist?
Nee: pas schema “Fryske Mjitlatte” toe
Ja. Toets procedure
Uitgebreide
procedure?
Fryske Mjitlatte cat. 1
of 2?
15
Definitief concept d.d. 28-3-2014
Ja. Geen uitzondering BTP. Milieutoezicht
FUMO
Ja. Procedure melding en milieutoezicht
gemeente
Nee, activiteit is min. cat. 3.
Geen uitzondering BTP. Milieutoezicht door
FUMO.
Bijlage 5 Brief gemeente Dongen
Afzonderlijk toegevoegd
Bijlage 6 Fryske Mjitlatte
Afzonderlijk toegevoegd
16
Definitief concept d.d. 28-3-2014
17
Fryske Mjilatt
Buitengebied
aspecten:
1. STOFFEN
in KG/TON
ontplofbare vaste stoffen
kg
vuurwerk
kg
vaste brandbare stoffen t
bijtende, giftige stoffen t
schadelijke, irr. stoffen t
geur-smaak-kunstoffen-cosmetica t
kunstmest klasse C t
2. VLOEISTOFFEN ONDERGRONDS
m3
licht ontvlambaar (k1)
ontvlambaar (K2)
brandbaar (K3)
3. VLOEISTOFFEN BOVENGRONDS m3
licht ontvlambaar (k1)
ontvlambaar (K2)
brandbaar (K3)
4. GASSEN m3
ontvlambaar, schadelijk, irr
overige
5. CHEMISCH AFVAL
chemisch afval (ops. cap.) kg
afgewerkte olie (ops. cap.) kg
c.a./afgewerkte olie kg/j
6. LANDBOUW
mestopslag, mestbassin m3
mestoppervlak (vaste mest) m2
7. VERMOGEN in kW
warmtekrachtinstallatie
motorisch verm. buiten*
motorisch verm. binnen*
termisch vermogen
8. AFVALSTOFFEN
bedrijfsafval (ops.cap) kg
bedrijfsafval ton/j
cat.1
t/m
cat.2
t/m
cat.3
t/m
cat.4
vanaf
200
0,1
1
4
8
750
1200
1
10
40
200
1500
1
8000
5
20
80
4000
3000
4
8
10
30
60
80
200
400
600
200
400
600
1
4
8
10
40
80
20
80
160
20
80
160
2
90
20
1600
200
30000
200
30000
200
200
1000
750
1000
4500
3000
5000
20000
3000
5000
20000
250
200
4000
400
10000
800
10000
800
….
15
70
1000
600
60
400
3700
>600
250
2500
15000
….
250
2500
15000
900
5
4000
20
15000
100
15000
100
Voor de rubrieken 1 t/m 5 geldt: vier maal scoren in dezelfde categorie betekend
plaatsing in de naast hogere categorie.
*=mobiele installaties
1
8000
5
20
80
4000
3000
Aan de raadsleden
Uw kenmerk
Ons kenmerk
Bijlage(n)
Contactpersoon/tel.nr.
Onderwerp
:
:
:
:
:
Dongen, 2 november 2011
Raadsinformatiebrief nr. 31
P. van Strien / 383 380
Regionale Uitvoeringsdienst (RUD)
Geachte heer / mevrouw,
Graag infomeren wij u over het volgende. Zoals u weet, wordt in onze regio gewerkt aan de
totstandkoming van een Regionale Uitvoeringsdienst, een RUD. In deze brief informeren wij u over
de ontwikkelingen. Wij kijken eerst kort terug op de ontstaansgeschiedenis en informeren u
vervolgens over de huidige stand van zaken.
Wat is een RUD?
Een RUD is een professionele organisatie die taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht
en handhaving op het gebied van milieu (VTH-milieutaken) van gemeenten en provincies uitvoert.
Een uitvoeringsorganisatie dus. Ook andere taken op het gebied van de fysieke leefomgeving
kunnen in een RUD worden ondergebracht. In alle gevallen blijft het bevoegd gezag bij de
gemeenten en provincies.
Wat ging vooraf?
In 2008 constateerde de Commissie Mans dat de huidige manier van werken leidt tot een aantal
knelpunten. Samengevat zijn de volgende knelpunten geconstateerd:
Kwaliteit van de handhaving: niet altijd en overal is voldoende menskracht en
deskundigheid om goede kwaliteit van de handhaving te leveren;
Dienstverlening naar burger en bedrijfsleven: er zijn grote, onrechtvaardige verschillen in
de handhavingaanpak naar burgers en bedrijven;
Efficiency en effectiviteit van de handhaving: inefficiënte of onmogelijke aanpak voor
‘jurisdictie’- overschrijdende milieuproblemen en zware milieucriminaliteit.
De oplossing voor de knelpunten ligt in samenwerking tussen de verschillende overheidsinstanties.
Het kabinet bepleitte destijds –op advies van Mans- de vorming van 25 Regionale
Uitvoeringsdiensten en het stellen van kwaliteitseisen aan de uitvoeringsorganisatie als geheel.
Tevens werd de mogelijkheid van regionaal maatwerk via een ‘proces van onderop’ geboden.
In Noord-Brabant is in 2009 een eerste verkenning naar de vorming van RUD’s uitgevoerd. De
resultaten zijn vastgelegd in de notitie ‘Van Brabants Bont naar Brabants maatwerk'. Belangrijkste
punten in en naar aanleiding van het rapport zijn om de uitvoering van VTH-taken te bundelen in
RUD's voor de bovenlokale opgaven (ketentoezicht) en de bedrijven met de grootste risico's.
Enerzijds bekrachtigt ‘Brabants Bont’ de landelijke kaders. Anderzijds brengt ‘Brabants Bont’ een
nuancering aan door het accent te leggen op de meest risicovolle bedrijven. Er is in het rapport een
minimumpakket gedefinieerd om bij de RUD's onder te brengen dat minder omvangrijk is dan in de
landelijke kaders is opgenomen. Overigens bevat 'Brabants maatwerk' een uitdrukkelijke stimulering
om meer taken onder te brengen dan het minimumpakket. De focus van deze diensten moest
daarbij enerzijds komen te liggen op de expertise die nodig is voor vergunningverlening en toezicht
bij de bedrijven met de meeste milieurisico’s en anderzijds op de aanpak van bovenlokale
milieuproblemen en milieucriminaliteit.
Kort samengevat zijn er de volgende redenen voor de vorming van de RUD's en de bundeling van
de uitvoering van VTH-taken door provincie en gemeenten:
Verminderen van de versnippering in de uitvoering van de VTH-taken om eenduidiger
en effectiever op te kunnen treden tegen slecht naleefgedrag.
Versterken van de kritische massa en expertise en deskundigheid voor de
taakuitvoering door het bundelen van personeel in één organisatie.
Creëren van een 'level playing field' voor burgers en bedrijven: een gelijke benadering
en behandeling voor alle burgers en bedrijven in het werkgebied van de RUD.
Een centraal punt met milieu informatie die de uitwisseling en afstemming verzorgt
tussen bestuursrecht en strafrecht (politie, Openbaar Ministerie).
De RUD gaat niet gepaard met overdracht van bevoegdheden. De bevoegdheden blijven bij de
gemeenten en provincie. Deze hebben wel de mogelijkheid om te mandateren naar de RUD.
De Eerste Kamer nam begin maart 2010 een motie aan om de RUD’s ‘bottom-up’ – door gemeenten
en provincies samen – te vormen en niet wettelijk vast te leggen.
Dit betekent dat gemeenten en provincies samen bepalen op welke manier de RUD gevormd en
georganiseerd wordt. Het ministerie van VROM, het IPO en de VNG hebben gezamenlijk de
randvoorwaarden bepaald: het basistakenpakket voor de RUD (hierin staan alle taken van
gemeenten en provincie die moeten worden ondergebracht bij een RUD) en de kwaliteitscriteria
(hierin staat beschreven aan welk kwaliteitsniveau de uitvoering van de VTH-taken minimaal moet
voldoen). Afgesproken is dat de kwaliteitscriteria gehanteerd worden als een diagnose-instrument.
Het Rijk werkt op dit moment aan een set van kwaliteitscriteria voor de uitvoering van de VTH-taken.
Op welke manier deze straks gebruikt gaan worden is nog niet bekend. Mogelijk wordt de kwaliteit
van de achterblijvende taken bij de gemeenten en provincie aan deze criteria getoetst.
Onze regio
In de regio’s Midden-Brabant en West-Brabant is onderzocht of sprake zou kunnen zijn een
robuuste RUD. In beide regio’s is in 2010 en in de eerste helft van 2011 een verkenning uitgevoerd
naar mogelijkheden voor samenwerking in een RUD.
Deze verkenning heeft in beide regio’s geleid tot helderheid over de bestuurlijke en ambtelijke
wensen, ambities en randvoorwaarden van alle deelnemers over de vorming van een RUD. In beide
regio’s is een vergelijkbaar proces doorlopen en beide regio’s zijn afzonderlijk van elkaar tot
dezelfde conclusie gekomen: samenvoeging van de twee regio’s leidt tot een robuustere RUD.
Vanaf 1 juli 2011 wordt daarom toegewerkt naar de vorming van een RUD met het werkgebied dat
overeenkomt met die van de veiligheidsregio, een RUD Midden- en West- Brabant.
De bestuurlijke intentieverklaring
Om de samenwerking in de regio Midden- en West-Brabant met betrekking tot de vorming van een
RUD goed te borgen, is er medio 2011 een bestuurlijke intentieverklaring opgesteld. Deze verklaring
is in augustus en september 2011 in alle colleges van de 27 deelnemers (26 gemeenten en de
provincie Noord-Brabant) behandeld. Inmiddels hebben alle portefeuillehouders van de RUD
namens de colleges de verklaring ondertekend. In de intentieverklaring is onder meer vastgelegd dat
de RUD zal fungeren als 'backoffice' voor de deelnemende organisaties. Uitgangspunt is dat de
deelnemers zelf de frontoffice organiseren, zodat een relatie gelegd kan worden met de
klantcontactcentra (kcc's) die gemeenten op dit moment realiseren of al gerealiseerd hebben. Ook
de beleidsontwikkeling blijft primair de taak van de gemeenten en de provincie.
Met de ondertekening van de bestuurlijke intentieverklaring RUD Midden- en West- Brabant hebben
wij richting gegeven aan het verdere proces om te komen tot een RUD in Midden- en West-Brabant.
2
Een uitgangspunt dat is benoemd in het rapport ‘Van Brabants Bont naar Brabants maatwerk’ is dat
de bestaande milieudiensten in Noord-Brabant (Regionale Milieu Dienst West-Brabant) (RMD)) voor
deze regio) zich omvormen tot een Regionale Uitvoeringsdienst. In de bestuurlijke intentieverklaring
is hierover afgesproken dat de RMD opgaat in de te vormen RUD. In het vervolg traject worden de
juridische en financiële consequenties voor met name de eigenaren van de RMD verder uitgewerkt.
De businesscase
In de zomerperiode van 2011 is gestart met het maken van een businesscase voor de te vormen
RUD. De businesscase is bedoeld om richting te geven aan de verdere uitwerking van de te vormen
RUD. Ze geeft de kaders voor het op te stellen bedrijfsplan. Deze kaders gaan over het
organisatiemodel, de juridische constructie en de financiën. Eind september 2011 is in een
bestuurlijk overleg met deze kaders ingestemd.
Hieronder vindt u een samenvatting van de belangrijkste punten uit de businesscase.
Uitgangspunt voor het organisatiemodel is, dat er wordt gekozen voor een moderne, flexibele en
deskundige organisatie. Een organisatie die enerzijds de krachten van medewerkers bundelt om
voldoende expertise te genereren. Maar anderzijds (ook fysiek) nadrukkelijk in verbinding is met de
opdrachtgevers (provincie en gemeenten) en goed bekend is met de lokale situatie en met de
bedrijven waarvoor men werkzaam is. Hierdoor zal één uitvoeringsorganisatie ontstaan met een
hoge flexfactor, waarin medewerkers zowel centraal als gedeconcentreerd (bij de opdrachtgevers)
werken.
De publiekrechtelijke en privaatrechtelijke samenwerkingsvormen zijn beoordeeld aan de hand van
criteria. Uit deze beoordeling volgt dat een Openbaar Lichaam onder de Wet gemeenschappelijke
regelingen het meest geschikt is. De RUD zal worden opgericht als een Openbaar Lichaam onder
een functionele gemeenschappelijke regeling die wordt aangegaan door de Colleges van
gemeenten en Gedeputeerde Staten van de provincie. Binnen een gemeenschappelijk regeling is
sprake van een rolverdeling tussen bestuur van de regeling (AB, DB) en de besturen die
functioneren als eigenaar of opdrachtgever (college (GS) en gemeenteraad (PS). In de nadere
uitwerking wordt de rol van eigenaar en de rol van opdrachtgever in de gemeenschappelijke regeling
nader uitgewerkt. Het is de bedoeling dat die rollen zodanig worden ingevuld, dat voldoende grip is
gewaarborgd op de kosten, de prestaties, het operationeel functioneren en de kwaliteit en
dienstverlening van de RUD.
Uitgangspunt voor de RUD-vorming blijft budgettaire neutraliteit. Het streven is echter om de totale
uitvoeringskosten aanmerkelijk te verlagen. Enerzijds door innovatie, anderzijds door waar het kan
de bedrijfsvoering te optimaliseren. De belangrijkste ‘nieuwe kosten’ zullen worden gemaakt voor het
aanpakken van ketenvraagstukken en milieucriminaliteit. Het is de bedoeling om deze extra kosten
te financieren door efficiencyvoordelen, maar als het nodig is zal er voor nieuwe activiteiten dekking
moeten worden gevonden door verschuiving in de prioriteitstelling.
Wel zullen er transitiekosten ontstaan. De transitiekosten worden gespecificeerd in een op te
stellen bedrijfsplan. Daarna zal een besluit worden genomen over de dekking van deze kosten.
Kosten voor het opstellen van het bedrijfsplan worden tot en met 31 december 2011 gedekt uit de
beschikbare landelijke bijdrage voor de RUD-vorming. Voor de toekomstige dekking van de
transitiekosten zal een voorstel voor een verdeelsleutel worden gedaan. In de nog vast te stellen
begroting voor 2012 van de gemeente Dongen is reeds rekening gehouden met transitiekosten.
Het Stappenplan op hoofdlijnen
Op grond van de intentieovereenkomst en de resultaten van de businesscase wordt er gestart met
het opstellen van het bedrijfsplan en het opstellen van een concept voor de Gemeenschappelijke
Regeling. Op grond van de resultaten van het bedrijfsplan zal ons College een definitief besluit
nemen over het takenpakket dat wij aan de RUD zullen overdragen. Op dat moment zal er meer
inzicht bestaan in de kosten die dit met zich mee zal brengen. Na het definitieve besluit zal de RUD
worden gevormd en komt de plaatsing van het personeel aan de orde. Uitgangspunt is dat de RUD
per 1 januari 2013 operationeel is.
3
De kwartiermaker
Per 1 oktober 2011 is de kwartiermaker, de heer Marc Langenhuijsen, voor de te vormen RUD
Midden- en West-Brabant benoemd. De kwartiermaker is nu bezig met het opstellen van een plan
van aanpak om te komen tot een bedrijfsplan voor de RUD en een communicatieplan. Het
bedrijfsplan wordt in de eerste helft van 2012 aan de colleges van alle deelnemers ter vaststelling
aangeboden. Te zijner tijd wordt u daarover nader geïnformeerd.
De kwartiermaker bereidt bovendien de werving en selectie voor van de beoogd directeur die de
oprichting van de RUD in de loop van 2012 verder vorm zal geven.
Wat betekent de RUD?
Het proces van de vorming van de RUD is in onze regio tot op heden op een zeer constructieve
manier verlopen. De inzet is vooral gericht op een kwaliteitsimpuls voor de VTH-taken
(Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving) met de focus op milieuwinst, betere dienstverlening,
innovatie en doelmatigheid. In de praktijk betekent de oprichting van de RUD dat een deel van de
gemeentelijke Wabo-taken uiterlijk 1 januari 2013 door de RUD zal worden uitgevoerd.
Takenpakket RUD Midden- en West- Brabant
De RUD Midden- en West-Brabant neemt het takenpakket uit het rapport ‘van Brabants Bont naar
Brabants Maatwerk’ als vertrekpunt. Dit pakket is in basis minder omvangrijk dan het landelijk
basistakenpakket dat door het Rijk als uitgangspunt is gesteld voor de RUD’s. De volgende taken
vallen in ieder geval onder het takenpakket van de RUD:
1. Uitvoering Milieudeel van zogenaamde IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control )en BRZO (Besluit Risico’s Zware Ongevallen) -bedrijven.
De expertise die nodig is voor de uitvoering van de VTH taken bij IPPC- en BRZO-bedrijven
worden door alle deelnemende deelnemers voor wat betreft het milieudeel ondergebracht bij
de RUD. In totaal gaat het om circa 337 bedrijven in de regio Midden- en West-Brabant,
waarvan 3 in de gemeente Dongen.
2. Uitvoering van VTH-taken van VVGB Bedrijven
De expertise die nodig is voor de uitvoering van alle VTH taken waarvan het bevoegd gezag
is overgedragen van provincie naar gemeenten (de zogenaamde VVGB-Bedrijven).
3. Aanpak van ketenvraagstukken/milieucriminaliteit (regio-overstijgende taken).
Er komt een team voor een gezamenlijke aanpak van ketenvraagstukken en
milieucriminaliteit. Het team moet zicht en grip krijgen op ketenvraagstukken en
milieucriminaliteit. Hiermee krijgt het Functioneel Parket één ambtelijk aanspreekpunt.
4. Innovatie in aanpak en organisatie en coördinatie gezamenlijke uitvoering.
De RUD krijgt ook een innovatie- en coördinatieopdracht. Naast het ondersteunen van de
innovatie en het verhogen van de doelmatigheid, heeft deze voorziening een belangrijke rol
in de coördinatie en afstemming van de activiteiten onder de vlag van de RUD.
Uit de verkenningen van beide regio’s is gebleken dat een aantal deelnemers naast
bovengenoemde basistaken ook graag zogenaamde verzoektaken in de RUD zou willen
onderbrengen. Onder verzoektaken worden alle uitvoeringstaken, niet zijnde de basistaken, op het
gebied van de fysieke leefomgeving verstaan.
De gemeente Dongen wil de uitbesteding van taken aan de RUD beperken tot het basistakenpakket,
waardoor de hoeveelheid over te hevelen fte vooralsnog van bescheiden aard is. Overigens kan niet
worden uitgesloten dat nieuwe inzichten in de toekomst leiden tot uitbreiding van het takenpakket.
Op dit moment is staatsecretaris Atsma in overleg met de provincie Noord-Brabant om consensus te
bereiken over de afwijkingen tussen het rapport ‘Van Brabants bont naar Brabants maatwerk’ en het
landelijke basistaken pakket.
4
Tot slot
Gezien het feit dat er nog geen definitief besluit wordt genomen met betrekking tot financiële,
organisatorische en juridische consequenties wordt u in deze fase alleen geïnformeerd. Wij zullen u
omtrent de definitieve besluitvorming vanzelfsprekend nader berichten.
Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DONGEN,
De secretaris,
De burgemeester,
Mr. H.L.M. van Noort
S.P.H.M. Dirven-van Aalst
5
Verklarende woordenlijst
RUD
VTH
Van Brabants Bont naar
Brabants maatwerk
Level playing field
IPO
RMD
Openbaar Lichaam
Openbaar lichaam onder
een functionele gemeenschappelijke regeling
IPPC-bedrijven
BRZO-bedrijven
VVGB-bedrijven
Regionale Uitvoeringsdienst
Vergunningverlening, Toezicht, Handhaving
Notitie naar aanleiding van een eerste Brabantse verkenning naar de
vorming van RUD’s, die zich vooral richt op de meest risicovolle bedrijven.
Het minimumpakket is minder omvangrijk is dan in de landelijke kaders.
Gelijke regels voor alle spelers/betrokkenen
Interprovinciaal Overleg
Regionale Milieu Dienst West-Brabant
Een overheid die bepaalde taken uitvoert binnen een bepaald ruimtelijk
gebied, zoals gemeenten, waterschappen en plusregio’s.
Gemeenschappelijke regeling met een speciaal openbaar lichaam met een
algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter, zoals een
plusregio (of stadsregio). Wettelijke basis in de Wet gemeenschappelijke
regelingen.
Grote milieuvervuilende bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van de
Europese Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van
verontreiniging.
Risicovolle bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken en
vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen.
Provinciale inrichtingen die niet onder het BRZO of de IPPC vallen. Tot het
moment dat de RUD’s operationeel zijn, houden de provincies een
deelbevoegdheid voor het milieudeel van de omgevingsvergunning door
middel van het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen. Wel blijft
de provincie bij deze zogenaamde VVGB-bedrijven het toezicht uitvoeren en
behoudt zij haar zelfstandige bevoegdheid voor de bestuursrechtelijke
handhaving. Vanaf 2012 zijn de gemeenten integraal bevoegd gezag voor
alle inrichtingen inclusief het aspect milieu, met uitzondering van de BRZOen IPPC-inrichtingen.
6