Vrouw en recht Vrouw en recht Heikelien Verrijn Stuart De nieuwe staatssecretaris van emancipatiezaken weet in de media - als er al een journalist op de gedachte komt dat hij meer in zijn portefeuille heeft dan het afbouwen van de sociale zekerheid - niet meer over emancipatie te zeggen dan dat hij ook wel eens afwast. Of het voor de rechtspositie van vrouwen veel verschil zal maken dat er nu eens geen feminist op Sociale Zaken zit is de vraag. De langverwachte wetgeving die in de afgelopen periode tot afronding is gekomen of op het punt staat te worden afgerond stemt niet vrolijk. De Algemene wet gelijke behandeling, de strafbaarstelling van sexediscriminatie, het naamrecht, het afstammingsrecht, de Algemene nabestaandenwet, de alimentatieduurbeperking, de echtscheiding zonder advocaat, de herziening van de zedelijkheidswetgeving en de wet-Terwee betekenen geen van allen een stap voorwaarts voor vrouwen, op z'n best maken zij pas op de plaats. KATERN 48 2271 Vrouw en recht De herziene rechtspraktijk zedelijkheidswetgeving in de De eerste uitspraken van rechterlijke instanties gebaseerd op de herziene zedelijkheidswetgeving - in werking getreden op 1 december 1991 tonen aan dat de uit uiteenlopende hoeken geuite kritiek steekhoudend was (Zie: P.C. van Duyne, Wetgevende klusserij: het oplappen der zedelijkheidswetgeving in DD 1990 afl. 3; J. de Hullu en J.L. van der Neut, Zedelijkheidswetgeving, partiële herziening slechts ten dele geslaagd in NJB 1991 afl. 10 en H. Verrijn Stuart, Kort van me morie, verval van wetgevingscultuur in Nemesis 1989 nr. 1). Het hof Den Bosch bepaalde op 30 december 1992 (NJ 1993, 147) dat het binnendringen van het vrouwelijk lichaam met een vibrator niet kan worden begrepen onder het 'sexueel binnendrin gen' van artikel 242 Sr, de rechtbank Den Haag meende op 26 januari 1993 (NJ 1993, 341) dat het binnendringen van het vrouwelijk geslachts orgaan met de vinger(s) wel onder artikel 242 Sr viel. Zie ook Rechtbank Assen, 3 maart 1993 (NJ 1993, 391). Bij de herziening van de zede lijkheidswetgeving is het onderscheid tussen aan randing en verkrachting in tact gebleven, zij het dat het sexueel binnendringen anders dan vlese lijke gemeenschap van artikel 246 naar artikel 242 is verhuisd. Dit laatste artikel luidst nu: 'Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of be dreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelin gen die bestaan uit of mede bestaan uit het sexu eel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting ...'. Mijn voornaamste bezwaar tegen de herziening is steeds geweest dat verkrachting en aanranding niet in een artikel zijn opgenomen, desnoods met een aantal straf verzwarende omstandigheden zoals het sexueel binnendringen. Aanvankelijk was maar al te duidelijk wat onder sexueel binnendringen werd verstaan. De Commissie zedelijkheidswetgeving maakte in haar eindrapport in 1980 op p. 46 onderscheid tussen sexuele handelingen en geslachtsgemeenschap of daarmee gelijk te stellen sexuele handelingen. 'Onder dit laatste dient te worden begrepen iedere vorm van genitaal, oraal en anaal contact, zoals contacten tussen mond en anus, mond en penis en mond en vulva, hetzij tussen penis en vulva en penis en anus, het zij tussen anus of vulva en artificieel substituut.' Ergens tussen dit advies en de uiteindelijke herziening is 2272 KATERN 48 sexueel binnendringen tot een puur fallische aangelegenheid geworden. Althans daartoe concluderen de rechterlijke instanties op basis van de niet nader aangeduide wetsgeschiedenis. En ook Remmelink (Noyon-LangemeijerRemmelink suppl. 77, maart 1992) schrijft in zijn commentaar op artikel 242 nieuw: 'Gelijk ook uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden, zal thans ook strafbaar zijn anale en orale sex. Daarbij zal, naar ik meen, en ook uit deze in de travaux pré-paratoires gebruikte termen volgt, gedacht moeten worden aan het binnendringen van het mannelijk geslachtsorgaan ...'. De Haagse rechtbank haalt nog wel een interessante manoevre uit door weliswaar de mening te delen over de 'wetsgeschiedenis', maar toch te menen dat het binnendringen met de vingers een 'even ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kan maken als geslachtsgemeenschap en voor het slachtoffer even kwetsend kan zijn.' Door het binnendringen met vingers toch onder artikel 242 te laten vallen behoedt de rechtbank de uitgangspunten die in de Memorie van Toelichting zijn geformuleerd voor het lot van verwijzing naar het land der holle frasen. Ook de Hoge Raad laat zien hoe geforceerd het verschil tussen aanranding en verkrachting is in HR 15 december 1992, NJ 1993, 333. Dit arrest wordt weliswaar nog geregeerd door de oude zedelijkheidswetgeving, maar zou onder de nieuwe niet anders hebben uitgepakt. Een man lokt een 17-jarig meisje onder valse voorwendsels mee naar zijn huis, waar hij haar aan armen, benen en nek vastbindt. Wanneer zij naar achteren schopt en op zijn opmerking dat verzet geen zin heeft, zegt: 'Wat heeft het voor zin mij te verkrachten' staakt hij zijn poging. Hij is dan inmiddels wel klaargekomen. De Hoge Raad meent dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd en acht een strafbare poging nog niet bewezen. Verwijzing naar het hof volgt. Deze exercitie is alleen nodig zolang het onderscheid tussen verkrachting en aanranding bestaat en bovendien artikelen 242 en 246 zich verhouden als een specialis ten opzichte van een generalis. (Over dit laatste punt: Van der Neut en Wedzinga, Een bijzonder geval van verkrachting, DD 1988 p. 529 e.v.; Melai, rubriek Rechtspraak, DD 1988 p. 579; Nijboer, 'Lex specialis derogat lex generali', DD 1989 p. 160 e.v.; Cors-tens, Verkrachting, lex specialis of bijzondere regeling?, DD 1989 p. 166 e.v. en mijn noot bij bovengenoemde uitspraken in het Actualiteitenkatern van Nemesis 1993 nr. 5). Vrouw en recht Strafbaarstelling van sexediscriminatie Op 1 februari 1992 trad de wetswijziging van de artikelen 137c, d, en e en 429ter en quater Sr in werking. Deze artikelen beogen discriminatie te bestrijden. Met de wijziging is nu ook sexediscriminatie strafbaar geworden. Juist op dit punt is echter nooit duidelijk geworden welke gedragingen nu precies strafbaar worden geacht. Door de sexeneutrale formulering in de wet zou ook een vrouw die een man wegens geslacht discrimineert (ik bestrijd dat dit 'discriminatie' is) kunnen worden vervolgd. Bij de behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling (TK 543085 en 3087) en in zijn brief d.d. 4 mei 1990 heeft de minister van Justitie aangegeven dat er onderscheid is tussen de gelijke behandelingswetgeving en de strafbare discriminatie. Er zou voor dit laatste sprake moeten zijn van een willekeurig-heidsmoment en van 'het aantasten of te niet doen van fundamentele rechten en vrijheden'. De discriminatiegrond 'sexe' is als enige niet opgenomen in artikel 137c - belediging - om te voorkomen dat pornografie via een omweg in het strafrecht zou terugkeren. Het grote probleem in de praktijk is nu dat normaal, alledaags gedrag met name in de sfeer van ongelijk loon en ongelijke arbeidskansen met deze wet strafbaar zijn geworden en dat vervolging door het openbaar ministerie dus niet voor de hand ligt. Men kan zich ook afvragen of een terrashouder die een vrouw verbiedt haar kind op het terras de borst te geven nu werkelijk een strafbaar feit pleegt. Hoe normaal en alledaags sexediscriminatie is, blijkt wel uit het feit dat in de Richtlijn discriminatiezaken van de procureurs-generaal {Stcrt. 106, 9 juni 1993), die afkomstig is van het ministerie van Justitie met geen woord wordt gerept over sexediscriminatie. Sterker nog, zowel in de Richtlijn als in het bijbehorende persbericht ontbreekt de discriminatiegrond 'sexe' geheel. In mijn namens het Clara Wichmann Instituut geschreven commentaren op het wetsvoorstel en op de concept-richtlijn had ik al gewezen op de moeilijkheid aan politie en o.m. duidelijk te maken welk gedrag onder de wet kwam te vallen, maar een totale afwezigheid van deze grond in de uitvoering van de wet had toch niemand verwacht. Een van de rechtsgebieden waar vrouwen nog steeds expliciet worden gediscrimineerd zijn de pensioenen. Dit gebied is in een apart wetje (Stb. 14 januari 1993) nog eens met zoveel woorden uitgesloten van de werking van artikel 429 quater! Zie ook: H. Verrijn Stuart in Nemesis 1986, nr. 2, het Commentaar van het Clara Wichmann Instituut d.d. 1 juli 1988 en A.J. Molhoek in LBR bulletin 1992 nr. 1. Algemene Nabestaandenwet Met de Algemene Nabestaandenwet (ANW, Wetsontwerp 22013) is de gelijke behandeling volledig doorgeslagen. Wat ooit een verzekering was om het risico van overlijden van vader of echtgenoot te dekken (de AWW), is verworden tot een armoedige variant op de Algemene Bijstandswet, waarvan alleen weduwnaren met jonge kinderen beter lijken te worden. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen en tussen gehuwden en samenwonenden zou 'te duur' worden en daarom staat de ANW bol van de geldbesparende criteria. Niet de behoefte, maar het inkomen geldt als uitgangspunt en deze inkomenstoets blijkt mannen een prettig extraatje boven hun vaak toch al hogere inkomen te verschaffen, terwijl het vrouwen slechts het broodnodige minimum verschaft. De toetredingsleeftijd is verhoogd van 40 naar 50 jaar, waarmee de grote groep vrouwen in deze leeftijdsgroep die geen eigen inkomen heeft (80%) ook geen recht op deze uitkering heeft. De inkomenstoets en het leeftijdscriterium lijken sexeneutraal, maar de werking is discriminerend. Immers, nog steeds liggen de zorgtaken vooral bij vrouwen, werken vrouwen vooral part-time en in de lage inkomensgroepen, en zijn er vier maal zoveel weduwen als weduwnaars. Ook het criterium 'samenwonen' lijkt niet discriminerend, maar het raakt vooral gescheiden en alleenstaande moeders en hun kinderen. De onderhoudsplicht - en de bijbehorende alimentatieplicht - geldt ook voor de ex-partner en voor kinderen die niet bij hun vader in huis wonen. Bij het overlijden van de vader valt de alimentatie weg en wordt deze niet vervangen door de ANW. Toen het wetsontwerp ANW in de Eerste Kamer kwam, wekte alleen het begrip samenwonen verontrusting. Dit begrip was dermate oningevuld dat alle denkbare samenwoners eronder konden vallen. Op 17 mei j.1. heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken vijf criteria voor samenwonen aan de Tweede Kamer gepresenteerd. De duurzame zorg en verantwoordelijkheid die een ANW-uitkering rechtvaardigen moeten tot uitdrukking zijn gebracht in een notariële akte, in een testament, in een pensioenverzekering of door erkenning van een uit de reKATERN48 2273 Rechtsgeschiedenis latie geboren kind of partners moeten reeds bij toepassing van sociale verzekeringen als samenwonenden zijn erkend. Dit alles moet minimaal een jaar voor het overlijden het geval zijn. Meer over de ANW: Joke Bol in Nemesis 1993 nrs. 1 en 4; Len Andringa in Nemesis 1992 nr. 1, PS 1991, 172; M. Westerveld in Sociaal Recht 1991 p. 83 e.v.; Margriet Kraamwinkel in Rechtshulp 1991 6/7 en H. van Maarseveen in NJB 1991 pp. 829-830. 2274 KATERN 48
© Copyright 2024 ExpyDoc