Uit: Jurisprudentie Gemeenten, Nr. 1, januari 2014 (JG 2014/2) Noot bij: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 oktober 2013, 201300809/1/A3; ECLI:NL:RVS:2013:1547 door: E.E. Schaake Het college van burgemeester en wethouders van Ede tegen wederpartij Ingebrekestelling, Dwangsom [ Wob - 3 ; Wob - 6 ] Het doel van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is dat binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een besluit wordt genomen. De beoordeling of een besluit is genomen, waar het bij de regeling van de artikelen 4:13 van de Awb en volgende om te doen is, staat los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 oktober 2013, 201300809/1/A3; ECLI:NL:RVS:2013:1547. ( mr. Polak ) Het college van burgemeester en wethouders van Ede tegen wederpartij Bij uitspraak van 18 december 2012 heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, het beroep van wederpartij gericht tegen het besluit van het College waarin het bezwaar ongegrond is verklaard en een dwangsom ter hoogte van € 160 is vastgesteld omdat niet tijdig op het Wob-verzoek is beslist, gegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd en zelf voorziend de dwangsom op € 1.260 vastgesteld. Het College heeft hoger beroep ingesteld. Wederpartij heeft het College op grond van de Wob bij brief van 2 september 2011 verzocht om toezending van bepaalde informatie. In haar brief van 5 oktober 2011 geeft wederpartij te kennen: ‘In mijn brief van 2 september heb ik u informatie gevraagd over een aantal zaken. Tot op heden heb ik deze informatie niet van u ontvangen. werd mij des te meer duidelijk dat het voor mij belangrijk is dat ik over de gevraagde informatie kan beschikken. Ik vraag u dan ook mij alsnog de gevraagde informatie te verstrekken’. Bij besluit van 26 oktober 2011 heeft het College een besluit op het Wob-verzoek genomen. Tegen dit besluit heeft wederpartij op 3 november 2011 een bezwaarschrift ingediend. Daarin merkt zij het volgende op: ‘U was al veel te laat met het verstrekken van gegevens en ook nu zijn nog niet alle gegevens verstrekt. Ik heb uw College tijdig in gebreke gesteld. De termijn van twee weken was al voor 28 oktober 2011 ruim verstreken. U bent als gevolg daarvan een dwangsom verschuldigd. Zolang u niet alle informatie verstrekt heeft of een besluit heeft genomen over het al dan niet (kunnen) verstrekken van gevraagde gegevens blijft u naar mijn mening ook deze periode nog een dwangsom verschuldigd’. Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het College het bezwaar gegrond verklaard, alsnog de gevraagde informatie verstrekt en een dwangsom toegekend ter hoogte van € 160, omdat het eerst bij besluit van 26 oktober 2011, en daarmee niet tijdig, heeft beslist op de aanvraag van 2 september 2011. Hierbij is het College ervan uitgegaan dat wederpartij hem op 5 oktober 2011 in gebreke heeft gesteld. Het bedrag is gebaseerd op de termijn van acht dagen tussen de periode van twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het College eerst bij besluit van 28 februari 2012 volledig op de aanvraag van wederpartij heeft beslist. Daardoor heeft het College meer dan 42 dagen na de ontvangst van de ingebrekestelling op het verzoek van wederpartij beslist, zodat het College volgens de rechtbank de maximale dwangsom van € 1.260 is verschuldigd. Hierbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat wederpartij het College op 3 november 2011 in gebreke heeft gesteld. Het College betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het een dwangsom van € 1.260 is verschuldigd. Het College stelt zich op het standpunt dat de brief van 3 november 2011 niet kan worden aangemerkt als ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17 lid 3 Awb. Voorts meent het College dat op 26 oktober 2011 een besluit op het Wob-verzoek is genomen. Door te oordelen dat bij dat besluit niet volledig op de aanvraag was beslist en dat aldus het College nog steeds in gebreke was als gevolg waarvan het dwangsommen verbeurde, heeft de rechtbank een onjuiste uitleg gegeven aan de Awb, aldus het College. De Afdeling stelt vast dat het besluit van 26 oktober 2011 een besluit is op het Wobverzoek. Dat met dat besluit niet alle gevraagde documenten zijn verstrekt doet daar volgens de Afdeling niet aan af. Artikel 4:13 lid 1 Awb eist volgens de Afdeling louter dat binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een besluit wordt genomen. De beoordeling of een besluit is genomen, waar het bij de regeling van de artikelen 4:13 van de Awb en volgende om te doen is, staat los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit. Het doel van artikel 4:17 van de Awb is daarbij met name de burger een effectief rechtsmiddel te bieden tegen trage besluitvorming van bestuursorganen, niet om rechtsbescherming te bieden ter zake van de beoordeling van dat besluit. De rechtbank heeft volgens de Afdeling niet onderkend dat het College reeds bij besluit van 26 oktober 2011 op de aanvraag had beslist, in verband waarmee de termijn van een eventueel te verbeuren dwangsom eindigde op 28 oktober 2011. Daarom heeft de rechtbank aldus de brief van 3 november 2011, die dateert van na het nemen van het besluit op de aanvraag, ten onrechte als ingebrekestelling inzake het niet tijdig beslissen op de aanvraag aangemerkt. Het betoog slaagt. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen heeft de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. NOOT 1. Hoewel in deze uitspraak mogelijk geen sprake was van oneigenlijk gebruik van de Wob, grijp ik deze uitspraak van de Afdeling toch aan om hierbij stil te staan. Eerst ga ik kort in op de uitspraak. 2. De uitspraak is interessant omdat de Afdeling nog eens benadrukt dat het bieden van een effectief rechtsmiddel tegen trage besluitvorming van bestuursorganen het doel van artikel 4:17 van de Awb (Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen) is. Het bieden van rechtsbescherming ter zake van de beoordeling van dat besluit is geen doel van artikel 4:17 Awb. Tussen het College en een Wob-verzoeker is een geschil ontstaan over de vraag wanneer op een Wob-verzoek is beslist. Het College meent dat het bij besluit van 26 oktober 2011 op het Wob-verzoek heeft beslist. Vanaf dat moment was het College niet meer in gebreke zodat vanaf dat moment geen dwangsommen meer worden verbeurd. De rechtbank oordeelt anders. Pas in de beslissing op bezwaar heeft het College volledig op het Wob-verzoek beslist. Volgens de rechtbank is het College pas vanaf dat moment niet meer in gebreke. Gevolg is dat het College, volgens de rechtbank, de maximale dwangsom is verschuldigd. De Afdeling sluit zich bij het College aan. Op het moment dat op het Wob-verzoek is beslist, los van de vraag of deze beslissing correct is, is het College niet meer in gebreke en verbeurt het geen dwangsommen meer. 3. Het is voor gemeenten van belang om, om te voorkomen dat dwangsommen worden verbeurd, tijdig op een Wob-verzoek te beslissen. Anders dan wellicht wordt gedacht is het enkel beslissen op een Wob-verzoek voldoende om geen dwangsommen meer te verbeuren. Er is dan immers een beschikking op aanvraag gegeven (artikel 4:17 Awb). De beoordeling of een besluit is genomen, staat los van de beoordeling van de vraag of het besluit juist is. Dit kan in een bezwaarprocedure aan de orde worden gesteld. Eventuele gebreken kunnen in een beslissing op bezwaar worden hersteld. 4. Misbruik van de Wob staat volop in de belangstelling. De VNG meldt een forse toename van ‘oneigenlijk gebruik’ van de Wob, de Ombudsman maakt zich zorgen over misbruik van de Wob en pleit zelfs voor afschaffing van de wet, NRC bericht dat misbruik van de Wob niet te bestrijden is en de Volkskrant komt op 23 augustus jl. met het bericht dat Nederlandse gemeenten regelmatig ‘lastige’ Wob-verzoeken afkopen (zie ook L.J.M. Timmermans, Gst. 2013/90). 5. Oneigenlijke Wob-verzoeken zijn verzoeken die niet gericht zijn op het verkrijgen van informatie. De verzoeken zijn gericht op bijvoorbeeld het frustreren van de overheid of het verdienen van geld door het verbeuren van dwangsommen. In het bijzonder gaat het om burgers die de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Stb. 2009, 383) misbruiken. 6. De Rechtbank Oost-Brabant oordeelde in dit verband, in een geval een buitensporig Wob-verzoek was gedaan, dat de Wob noch de Awb de mogelijkheid biedt om openbaarmakingsverzoeken wegens misbruik van recht of bevoegdheid buiten behandeling te laten (Rb. Oost-Brabant 26 april 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:CA3250, «JB» 2013/179, m.nt. T.J. Poppema en M.C.T.M. Sonderegger, Gst. 2013, 87, m.nt. C.N. van der Sluis). Wellicht dat de wetgever uitkomst kan bieden. 7. In december 2013 hebben GroenLinks en D66 een (gewijzigd) initiatiefwetsvoorstel gepresenteerd die de Wob moet vervangen (Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 8). Het wetsvoorstel ‘Wet open overheid’ introduceert de zogenoemde ‘informatiecommissaris’. Deze informatiecommissaris wordt ingesteld om burgers en organen te helpen bij de toepassing van de wet en om de naleving van de wet te bevorderen (Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 7). In het wetsvoorstel is een antimisbruikbepaling opgenomen. Bestuursorganen die aannemelijk kunnen maken dat een verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken nadat het bestuursorgaan daarvan is gebleken, besluiten het verzoek niet te behandelen (artikel 4:6 Wet open overheid). Bestuursorganen dienen een besluit om een verzoek wegens misbruik buiten behandeling te laten, in afschrift aan de informatiecommissaris te zenden (artikel 7.3 aanhef en onder a Wet open overheid). In het wetsvoorstel is de koppeling met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen losgelaten. 8. Voorts heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 2 juni 2012 een voorontwerp voor een wetsvoorstel Wet aanpassing Wob gepubliceerd. In dit voorstel wordt, anders dan in het initiatiefwetsvoorstel, de mogelijkheid geboden om een kennelijk onredelijk Wob-verzoek buiten behandeling te laten in die gevallen waarin verzoeker ondanks de geboden hulp niet voorspoedig meewerkt aan het preciseren van zijn verzoek of wanneer het verzoek kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van informatie. In dat laatste geval moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een verzoek dat alleen maar wordt gedaan met het oog op het verkrijgen van een dwangsom. Daarnaast wordt het onder voorwaarden mogelijk dat omvangrijke verzoeken na overleg worden behandeld voor een representatief deel van de gevraagde informatie. Ook wordt het mogelijk dat het bestuursorgaan de beslistermijn eenzijdig opschort en in delen op het verzoek beslist. Minister Plasterk heeft bij brief van 15 augustus 2013 aangegeven dat, alvorens het regeringsvoorstel wordt ingediend, eerst de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel wordt afgewacht. 9. Ook de VNG pleit er, net als Peters en Voortman, voor om de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen los te koppelen van de Wob om oneigenlijke Wob-verzoeken gericht op het verbeuren van dwangsommen tegen te gaan. 10. Ik pleit er persoonlijk voor om de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen niet buiten toepassing te laten voor Wobverzoeken. Toepassing van deze wet biedt naar mijn mening ook veel voordelen. Ik voel meer voor de mogelijkheid, zoals gepresenteerd in het voorontwerp Wet aanpassing Wob, om een kennelijk onredelijk Wob-verzoek in bepaalde gevallen buiten behandeling te laten. Zo kan een oneigenlijk gebruik van de Wob worden tegengegaan. Ik hoop dat er op korte termijn een wettelijke regeling komt die hierin voorziet. E.E. Schaake
© Copyright 2024 ExpyDoc