Programma “Controversen in de medicamenteuze therapie” d.d. donderdag, 18 september 2014 in het Auditorium van Ziekenhuis Gelderse Vallei vanaf 17.30 uur inloop met soep en broodjes 18.00 uur: Opening eerste deel door voorzitter Gert van der Meer, ziekenhuisapotheker 18.05 uur: Polyfarmacie Stelling: Polyfarmacie bij 75-plussers is onontkoombaar. Pro: Elvira Schouten, kaderhuisarts Contra: Wolf Nederpelt, specialist ouderengeneeskunde Achtergrond: De multidisciplinaire richtlijn “Polyfarmacie bij ouderen” (2012) definieert polyfarmacie als het chronische gebruik van vijf of meer geneesmiddelen uit verschillende therapeutische groepen. Bij multimorbiditeit zal er derhalve al heel gauw sprake zijn van polyfarmacie. Bij de categorie kwetsbare, niet meer zelfstandig wonende ouderen zijn aantallen van 10 tot 15 verschillende chronische middelen niet ongebruikelijk. De richtlijn roept ertoe op periodiek de medicatie van cliënten met polyfarmacie te beoordelen. Vaak valt dan op dat er nog medicatie bij moet. Polyfarmacie bij 75-plussers lijkt dan ook onontkoombaar, dus we moeten er vooral niet teveel tijd in steken. Of is het juist zo dat er veel gesaneerd kan en moet worden bij deze doelgroep? Wat zijn de argumenten eigenlijk? 18.35 uur: Mictieklachten bij mannen Stelling: Een middel als tamsulosine bij mictieklachten ten gevolge van benigne prostaatvergroting dient na 3-6 maanden op proef te worden gestopt, conform de NHG-standaard. Dit geldt ook als de patiënt tevreden is met de behandeling.. Pro: huisarts Contra: Oncko van Vierssen Trip, uroloog Achtergrond: Tamsulosine en andere alfablokkerende middelen werken selectief spierverslappend op het spierweefsel van prostaat, urethra en blaashals. De effectiviteit bij aspecifieke mictieklachten bij mannen is doorgaans beperkt, mede omdat dit klachtenpatroon veelal multifactorieel is bepaald. Een proefbehandeling kan volgens de NHG-standaard zinvol zijn, echter het advies is ook om deze na 3-6 maanden op proef te staken. Er is echter ook een categorie mannen die tevreden zijn met de ingestelde behandeling, en verbetering van de symptomen ervaren. Moet de huisarts dan ook op proef staken? Is patiënttevredenheid niet een signaal dat er wel degelijk sprake is van een anatomisch belemmerde urineafvloed? Waar de huisarts conform de standaard na 3-6 maanden zou moeten staken, zal de uroloog dat bij zijn patiënten veelal niet doen. Is het enige verschil dat de uroloog de grootte van de prostaat meeneemt in zijn overwegingen? 19.05 uur: Metoclopramide en het besluit van de EMA Stelling: De registratie-autoriteiten zouden bij hun beslissingen om middelen te ontraden of indicaties aan te scherpen ook de beschikbaarheid van alternatieven bij hun besluit moeten betrekken: de casus metoclopramide Pro: Arthur van Zanten, intensivist Contra: Ivo Verlinden, openbaar apotheker Achtergrond: In het najaar van 2013 werden we verrast door het besluit van de Europese registratie-autoriteit om het gebruik van metoclopramide aanzienlijk te beperken. De maximale dagdosering bij volwassenen werd verlaagd naar 30 mg, de gebruiksduur werd beperkt tot 5 dagen, en gebruik bij chronische indicaties als gastroparese en dyspepsie werd niet meer toelaatbaar geacht. Een gevolg was dat de zetpillen voor volwassenen uit de handel werden genomen. De EMA baseerde zich op twijfels over de werkzaamheid en op de bijwerkingen van het middel. Sindsdien is behandelaars een effectief en naar veler oordeel veilig middel o.a. ter bestrijding van misselijkheid en braken ontnomen, en mogen we alleen nog maar werken met de kinderzetpillen. Alternatieven zijn er nauwelijks. Ook aan domperidon wordt getornd. Hoe zit het bij andere indicaties? Moeten de registratie-autoriteiten bij hun besluit niet tevens kijken naar de beschikbaarheid van alternatieven? Of is het inderdaad verstandig elk middel als zodanig te beoordelen, en het aan het veld over te laten naar alternatieven te zoeken? 19.35 uur: Pauze 19.50 uur. Start tweede deel. Voorzitter: Nico Wolswinkel, huisarts 19.50 uur: Clopidogrel in plaats van ASA/Persantin na een TIA/iCVA ? Stelling: Het gebruik van clopidogrel als monotherapie na ischemisch CVA of TIA in plaats van de combinatie acetylsalicylzuur + dipyridamol + PPI heeft zoveel voordelen, dat het niet nodig is te wachten tot de standaarden van neurologen en huisartsen zijn aangepast. Pro: Gert van der Meer, ziekenhuisapotheker Contra: Sven Matthijs, neuroloog Achtergrond: Al tientallen jaren wordt acetylsalicylzuur gebruikt in een lage dosis in de secundaire preventie na een TIA of ischemisch CVA. De toevoeging van dipyridamol (Persantin®) is van recentere datum. De studies met dit laatste middel waren echter niet onbesproken, en daarnaast heeft dipyridamol nogal wat bijwerkingen die relatief vaak voorkomen (maagdarmklachten, hypotensie, hoofdpijn). Gevolg is dat nogal eens van dipyridamol wordt afgezien, of dat het in lagere doseringen moet worden toegepast. Er is thans een aantal studies waarin clopidogrel mono eenzelfde effect heeft op de recidiefpercentages als de combinatie ASA + Persantin + PPI, en minder bloedingscomplicaties geeft. De voordelen van clopidogrel mono ten opzichte van de combinatie lijken duidelijk: even effectief, minder bijwerkingen, minder bloedingen, gebruiksgemak (van vier pillen naar één), lagere kosten. Echter: zijn de studies met clopidogrel wel overtuigend genoeg? Bovendien zijn de standaarden van neurologen en huisartsen zijn echter nog niet in deze zin aangepast. Is het niet verstandig om daarop te wachten? Dan kan deze stap met meer vertrouwen worden gezet. 20.20 uur: Hypertensie: mono- of combinatietherapie? Stelling: Bij een nieuw gediagnosticeerde hypertensie dient met twee middelen tegelijk te worden behandeld. Pro: Remy Bemelmans, internist Contra: Erwin Klein Woolthuis, kaderhuisarts Achtergrond: De gebruikelijke richtlijnen adviseren een stappenplan bij de behandeling van hypertensie, waarbij met één middel wordt begonnen, en pas een tweede medicament wordt toegevoegd indien met één middel de streefwaarden niet worden gehaald. Echter, het bloeddrukverlagende effect van antihypertensieve therapie bedraagt gemiddeld niet meer dan 9,1 mm Hg systolisch en 5,5 mm Hg diastolisch. Vanwege dit bescheiden effect blijkt dat twee derde van de patiënten tenminste twee middelen nodig heeft om de streefwaarden te halen (Ned Tijdschr Geneeskd 2013;157: A 6243). Er valt dan ook wellicht iets voor te zeggen om altijd te beginnen met combinatietherapie. De vigerende NHG-standaard adviseert het starten met twee middelen echter pas bij een systolische bloeddruk van > 180 mm Hg. Wat zijn de voors en tegens van beide visies? 20.45 uur: Sluiting met hapje en drankje
© Copyright 2024 ExpyDoc