Nieuwsbrief GLB en ANB april 2014

Nieuwsbrief GLB en
agrarisch natuurbeheer
Nr. 10, april 2014
Implementatieverordeningen
gepubliceerd
Op 11 maart publiceerde de Europese Commissie
de implementatieverordeningen over de directe
betalingen, het plattelandsbeleid en de controles
en boetes. In december waren de definitieve
versies van de basisverordeningen over directe
betalingen en plattelandsbeleid gepubliceerd. De
implementatieregels leggen de Brusselse spelregels
en randvoorwaarden in nog meer detail vast.
Daar komen soms onverwachte gevolgen uit naar
voren, vooral waar het gaat om het verbod op
dubbelbetaling tussen vergroening (eerste pijler) en
agrarisch natuurbeheer (tweede pijler). We lopen de
belangrijkste punten uit de implementatieregels langs.
Bedenk hierbij dat het gaat om de Brusselse kaders
waarbinnen Nederland nog keuzen moet maken. In
mei komt de staatssecretaris hierover met een brief
aan de Kamer, uiterlijk 1 augustus moet zij Brussel
laten weten waarvoor Nederland kiest.
d. Stikstofbindende (eiwit)gewassen op basis
van een door de lidstaten opgestelde lijst van
toegestane gewassen. De gewassen moeten
gedurende het groeiseizoen aanwezig zijn. De
lidstaten mogen zelf de regels opstellen voor de
productiewijze (gebruik van mest en pesticiden).
Overal waar maximale breedtes en oppervlakten
worden genoemd, mag Nederland deze ook kleiner
vaststellen.
Wegingsfactoren voor EFA’s
Nadere eisen aan invulling EFA’s
De Brusselse teksten geven nog weer een
verdere invulling aan de veelbesproken EFA’s. Die
invulling is soms zo in detail dat hij ongetwijfeld
veel administratieve rompslomp gaat opleveren.
We behandelen hier alleen de invullingen die
de staatssecretaris heeft benoemd in haar
decemberbrief:
a. Braaklegging. Hier is geen productie toegestaan.
b. Landschapselementen, te weten:
- heggen of boomrijen met een breedte van
maximaal 10 m;
- individuele bomen met een kruindiameter van
minimaal 4 m;
- groepjes bomen / bosjes met bomen waarvan
de kruinen elkaar overlappen, tot een
maximum van 0,3 ha;
- perceelsranden met een breedte tussen 1 en
20 m (geen productie toegestaan);
- poelen tot 0,1 ha (geen plastic of betonnen
reservoirs);
- sloten tot maximaal 6 m.
c. Bufferzones langs waterlopen tussen 1 en 10 m
breed.
Er komt een tabel met maatvoerings- en
wegingsfactoren voor EFA’s. Die wordt in de
uitvoeringsverordeningen vastgelegd. Het gaat
om twee omrekenfactoren: een vrijwillige voor de
(standaard) maatvoering van vergroeningselementen
en een deels verplichte voor de ecologische weging
van die elementen.
Bij de maatvoering mag Nederland kiezen voor
forfaitaire omrekening van allerlei elementen naar
vierkante meters. Daarbij worden aannamen gedaan
over bijvoorbeeld de standaardbreedte van een
akkerrand of een houtwal. Dat kan dus gunstig of
ongunstig uitpakken. Stel: de standaardbreedte van
een akkerrand wordt op 6 meter gezet, dan is dat
gunstig voor smallere randen, maar ongunstig voor
bredere randen. Nederland kan er ook voor kiezen
om de werkelijke oppervlakte te hanteren. Deze
moet dan natuurlijk wel bekend zijn of alsnog worden
ingemeten.
2
Bij de weging van ecologische kwaliteit kunnen
elementen die meer bijdragen aan de biodiversiteit
zwaarder meetellen. In de tabel die de Commissie
meelevert, telt bijvoorbeeld 1 ha heg, houtwal en
akkerrand voor 1,5 ha EFA en een hectare eiwitgewas
voor 0,3 ha EFA. Overigens is recent besloten om die
laatste te verhogen tot 0,7. Met de wegingsfactoren
kan de overheid dus sturen op de keuzen die
grondgebruikers maken bij de invulling van EFA’s. Als de
overheid kiest voor elementen met een wegingsfactor
kleiner dan 1, dan moet deze wegingsfactor worden
toegepast. Bij wegingsfactoren groter dan 1 mag de
lidstaat kiezen of deze wordt toegepast of niet.
Permanent grasland
Zoals bekend is de plicht tot behoud van permanent
grasland door Nederland op landelijk niveau
ingevuld. Daarbij mag het aandeel permanent
grasland niet dalen met meer dan 5% ten opzichte
van 2012. Permanent grasland betekent in Brusselse
termen dat elke vorm van graslandvernieuwing is
toegestaan, zolang er meteen weer gras terugkomt
en er bijvoorbeeld niet een jaar maïs wordt geteeld.
Zo’n landelijke plicht was al onderdeel van de crosscompliance. Er zijn echter twee belangrijke verschillen.
Ten eerste: in Natura 2000-gebieden geldt voortaan
een absolute handhavingsplicht; hier mag geen hectare
grasland meer worden gescheurd. Ten tweede: als het
aandeel permanent grasland met meer dan 5% daalt,
is Nederland verplicht om maatregelen te nemen.
Bijvoorbeeld door een scheurverbod af te kondigen,
scheuren van grasland vergunningplichtig te maken en/
of bedrijven die grasland hebben gescheurd te dwingen
dit terug te draaien door herinzaai. Van 2012 op 2013
daalde het aandeel permanent grasland met 1,4%. Nog
onduidelijk is de positie van biologische bedrijven, die
immers zijn vrijgesteld van de vergroeningsplicht.
Equivalentie en certificering
De Brusselse teksten
bevatten ook een
lijst van toegestane
gelijkwaardige
(equivalente)
vergroeningsmaatregelen. Dit
zijn bijna allemaal
beheermaatregelen,
zoals natuurbraak,
beheer van akkerranden en andere bufferzones,
chemievrije teelt en landschapsbeheer. Equivalente
maatregelen kunnen via het agrarisch natuurbeheer of
via een certificeringssysteem worden toegepast.
In het laatste geval worden hoge eisen gesteld aan het
certificeringsorgaan (vanuit overheid of particuliere
sector) in termen van kwaliteit, geschoold personeel en
erkenning. Private certificeringsorganen moeten ISOgecertificeerd zijn, waarbij twee typen certificering zijn
toegestaan. Bovendien moet een certificaat alle drie de
vaste vergroeningsmaatregelen bevatten of daarvoor
een gelijkwaardig alternatief bieden. Daarmee wordt
certificering als alternatief er niet eenvoudiger op.
Niettemin meldde de Stichting Veldleeuwerik onlangs
dat zij ernaar streven om binnen enkele maanden een
certificeringssysteem op orde te hebben.
Sancties bij niet voldoen aan de
vergroeningseisen
Er is een zeer ingewikkeld sanctiestelsel opgesteld voor
het niet voldoen aan de vergroeningsvoorwaarden – zo
complex dat we het hier niet integraal weergeven.
De sancties zijn afhankelijk van:
• het areaal waarop niet aan de verplichting wordt
voldaan;
• het deel van de vergroeningseisen waaraan niet
wordt voldaan;
• het aantal jaren waarin er niet wordt voldaan.
De sancties bestaan tot 2017 alleen uit het verlies van
(een deel van) de vergroeningspremie. Daarna kan
ook een korting op de basispremie worden toegepast
tot een maximum van 25% van de hoogte van de
vergroeningspremie. Hierbij is van belang dat de
vergroeningspremie 30% van de totale hectarepremie
is. Omdat Nederland vijf jaar de tijd neemt om tot een
gelijk hectarebedrag te komen, betekent dit dat de
vergroeningspremie op bedrijven die hoog beginnen
(bijv. in de Veenkoloniën) de eerste jaren ook een
hoge vergroeningspremie ontvangen en bedrijven
die laag beginnen (bijv. in Flevoland, of bedrijven die
eerder geen toeslagen kregen) de eerste jaren een
lage vergroeningspremie krijgen. Dit betekent dus dat
eventuele sancties verschillend aantikken.
Vermijden van dubbelbetaling
In geval van EFA’s vergoedt de vergroeningspremie
onder meer de inkomstenderving voor het uit
productie nemen van landbouwgrond. Maar ook
bij een deel van het SNL-beheer compenseert
de vergoeding de productiederving. Daar
waar een vergroeningsmaatregel overlapt
met een SNL-beheermaatregel, wordt de
productiedervingscomponent in de SNL-vergoeding
gekort.
3
In Nederland is dat eigenlijk alleen aan de orde
daar waar een akkerbouwer zijn EFA invult met
akkerranden en tegelijk een SNL-overeenkomst
voor akkerranden heeft. Aangezien er zo’n 2.500
bedrijven akkerrandenbeheer hebben gecontracteerd
onder het SNL, zal dat nogal eens het geval zijn.
Dit geldt overigens ook voor bedrijven die met
bijvoorbeeld een waterschap een contract hebben
voor akkerrandenbeheer. Het rekenvoorbeeld in het
kadertje geeft een illustratie hoe dit financieel zou
kunnen uitpakken.
Rekenvoorbeeld correctie dubbelbetaling
In de eindsituatie van ‘platte’ hectarepremies bedraagt de
vergroeningspremie zo’n € 120,- per ha. Omgerekend per ha
EFA (5% van de oppervlakte bouwland) is dat € 2.400,-. De
SNL-vergoeding voor een gemiddelde akkerrand bedraagt
€ 2.000,- per ha, waarvan € 1.600,- voor productieverlies
en € 400,- voor actief beheer (zaaien en maaien). Als de
akkerbouwer die akkerrand ook opvoert als EFA, gaat er
€ 1.600,- van zijn SNL-vergoeding af, althans tot 5% van
de oppervlakte. Hij ontvangt dan nog € 400,- bovenop zijn
vergroeningspremie. Overigens wordt eerst de overige
oppervlakte die als EFA kwalificeert afgetrokken van de
verplichte 5%. Een bedrijf met 1% landschapselementen, 1%
luzerne en 5% akkerrandenbeheer wordt dus gekort op 3%
van zijn akkerranden.
Het verbod op dubbelbetaling leidt er echter wel
toe dat dit ook wordt toegepast op bedrijven die
niet vergroeningsplichtig zijn (biologische bedrijven,
kleine akkerbouwbedrijven, veebedrijven met wat
bouwland) en een SNL-contract voor akkerranden
hebben. Doordat deze bedrijven vergroeningspremie
ontvangen, vindt Brussel dat hier dan ook
dubbelbetaling plaatsvindt, ook al zijn ze niet
vergroeningsplichtig.
Collectieve invulling EFA’s
De helft van de 5% EFA’s mag op gebiedsniveau
worden ingevuld. Hier zijn twee mogelijkheden:
het ‘Deense model’ (regionale invulling) en het
‘keukentafelmodel’. Aan het keukentafelmodel kunnen
maximaal 10 grondgebruikers meedoen die zich
voor 80% binnen dezelfde gemeente bevinden en/of
binnen een gebeid met een straal van maximaal 15
km. Nederland moet aangeven welk model er mogelijk
is (of wellicht beide), vervolgens is de streek aan zet.
Voor beide modellen gelden de volgende
voorwaarden:
• deelnemers moeten ook minimaal 2,5% op eigen
bedrijf invullen;
• de invulling bestaat uit braaklegging,
landschapselementen en/of bufferzones.
Eiwitgewassen tellen niet mee;
• de collectieve EFA’s moeten aaneengesloten liggen;
• deelnemers moeten vastleggen hoe de financiële
verdeelsleutel is en hoe eventuele sancties zullen
worden verdeeld over de deelnemers.
Het Deense model werkt verder als volgt. De
overheid stelt de gebieden vast (logische geografische
eenheden) waar collectieve invulling mogelijk is.
Daarbinnen worden de gebieden begrensd waar de
EFA’s kunnen worden ingevuld. Die invulling moet
bijdragen aan de nationale of regionale doelen ten
aanzien van biodiversiteit, klimaat, waterbeheer
en ecologische infrastructuur. De overheid sluit de
invulling kort met de deelnemers en laat hen een half
jaar voor het jaar van inwerkingtreding weten hoe
alles is geregeld. Dit model is nogal overheidsgestuurd.
Maar het model kan waarschijnlijk ook zo worden
ingevuld dat de gebiedscollectieven een plan maken
en de overheid er een stempel op zet. Daarmee lijkt
dit model de beste perspectieven te bieden voor
collectieve invulling.
Visie BoerenNatuur
De koepelorganisaties zijn er voorstander van dat de
vergroening het agrarisch natuurbeheer versterkt
en niet uitholt. Daarom zijn zij in overleg met het
ministerie over een invulling waarbij er – binnen de
grenzen van wat Brussel toestaat – kruisbestuiving
plaatsvindt.
BoerenNatuur doet dit mede op basis van een
bijeenkomst van akkerbouw-ANV’s in haar werkgebied
die op 19 maart jl. plaatsvond.
In deze bijeenkomst bleek bij de ANV’s animo te
bestaan om de vergroening collectief in te vullen.
De resultaten van de ledenraadpleging op 19 maart
hebben ook een plek gekregen in een notitie die
BoerenNatuur opstelde met ideeën over de invulling
van de EFA’s, onder meer bedoeld voor het overleg
met het ministerie.
Colofon
Uitgave: BoerenNatuur, Drachten
Tekst: Paul Terwan
Foto’s: BoerenNatuur
Voor verdere informatie:
Nerus Sytema, tel. 0512-30 50 50,
[email protected]
©BoerenNatuur, april 2014