1 Cantatedienst 28 september 2014 – Voorganger ds

1
Cantatedienst 28 september 2014 – Voorganger ds. C.A. ter Linden
Ach, dat hem de vijand… zo begint een gedicht van Nijhoff Ach dat hem de vijand
kende met een kus…
En u begrijpt: die vijand, dat is hier die ene leerling van Jezus, die teleurgesteld was in zijn
meester, vermoedelijk omdat Jezus de grote aanhang die hij zich had verworven niet wilde
gebruiken om een opstand tegen de Romeinse bezetter te beginnen. En die leerling, wetend
hoe verdacht zijn meester was bij het joodse gezag, laat de joodse tempelpolitie weten:: ik ben
straks met hem daar en daar te vinden; de man die ik daar met een kus begroet, dat is de man
die je hebben moet.
Ach dat hem de vijand
kende met een kus, (en dat, zo gaat het gedicht verder)
en dat hij zijn vrienden
vreemd bleef tot Emmaüs….
Dat verhaal over die vrienden van Jezus, afkomstig uit Emmaüs, vormt de achtergrond van de
cantate van vanmorgen.
‘En dat hij zijn vrienden vreemd bleef…, zegt Nijhoff. En dat is vandaag vermoedelijk niet
anders. Immers, wie van ons zou willen beweren dat deze Jezus hem éigen is? Die man die
net altijd het tegenovergestelde zei en deed van wat je zou verwachten. Die als hij in zijn
gezicht geslagen werd, nog eerder zijn andere wang aanbood dan terug te slaan. Die een
vrouw die het met een ander hield het leven redt door de aanklagers te vragen of zij soms
zonder zonde waren. Die voor hij sterft aan het kruis nog als laatste daad een moordenaar
meeneemt de hemel in…
Ja, wie zou willen beweren, dat Jezus hem eigen is? Zo’n levenshouding is toch in de
praktijk van dit leven onuitvoerbaar? Geen politicus zou hier een partijprogramma van
kunnen samenstellen waarmee hij de verkiezingen in zou durven. Hoe moet een minister daar
beleid van maken? De samenleving zou uit zijn voegen barsten. Wij mogen dan half en half
een volk van christenen zijn, maar er is in wezen voor de mens naar wie wij ons noemen in
onze maatschappij geen plaats. Hij heeft heel wat verzet opgeroepen en daardoor vaak moeten
vluchten. ‘Een vos heeft nog een hol’, zegt Jezus, ‘en een vogel zijn nest, maar ik heb geen
plaats om mijn hoofd neer te leggen.’ Petrus had nog niet eens ongelijk toen hij zei, terwijl
Jezus voor zijn rechters stond: ‘Ik ken die mens niet…’Wij noemen dat Petrus’
verloochening van Jezus, maar er zit ook iets in van een oprechte belijdenis: ‘Die mens ken ik
niet…’
En nu gaat het hier opnieuw om twee vrienden van Jezus die als het erop aankomt hem niet
blijken te kennen. Twee aanhangers van Jezus, verslagen door diens onverwachte
veroordeling,gevolgd door een roemloze dood aan een Romeins kruis. En daarmee valt nu
ook die hele beweging, waartoe zij behoorden, uit elkaar. Wat moeten de mannen nu ook nog
verder? De ziel is eruit. En ze nemen afscheid van elkaar: nou, dag dan maar, tot ziens,
misschien…
Zo keren ook deze twee mannen uit Jeruzalem terug naar het dorp waar zij vandaan
kwamen. Twee gelovigen op hun retour…Totdat onderweg een onbekende hen inhaalt, en
zich bij hen voegt. ‘Waar hebben jullie het over?’ En zij bleven verbaasd staan: ‘maar u komt
toch ook van Jeruzalem? Bent u dan de enige die niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is
2
met Jezus van Nazaret! Een profeet was hij, een man van God. Wat hij zei, wat hij
deed…Maar onze overpriesters en oversten hebben hem laten ombrengen. Wij hadden zo
gehoopt dat hij ons volk bevrijden zou. Dat hij als een nieuwe Mozes zou zijn, een nieuwe
David, de Messias, waarop ons volk al zo lang wacht. Er zijn een paar vrouwen die beweren
engelen te hebben gezien die zeiden dat hij lééft, En een paar van ons zijn inderdaad naar het
graf gegaan, en het graf wás leeg…. Maar hem hebben zij niet gezien. En met dit al is het nu
al de derde dag sinds dit gebeurd is. ’
Die mannen kunnen het nog niet goed geloven, dat het met Jezus nu allemaal afgelopen is.
Dat God dit over zijn kant zou laten gaan! Dat hij hem vergeten zou, deze mens, deze
rechtvaardige, die zijn leven lang God tot het uiterste gediend heeft en zijn volk het wezen
van hun eigen geloof heeft teruggegeven, en hen laten zien waar het in het leven om gaat en
die dan tenslotte verweten wordt dat hij met zijn uitspraken God gelásterd zou hebben…En
God zelf zou dan zwijgen, hij, de Eeuwige, zou geen uitspraak doen? Dat kan toch niet…?
Maar Hij zwijgt! Hij zwijgt al twee dagen! ‘Met dit al is het al de derde dag…’
Inderdaad, het is de derde dag, en dat is in de bijbelse beeldspraak altijd een wending ten
goede, maar die mannen zien dat niet; die zien niet dat God om zo te zeggen allang naar hen
op weg is. Dat degene over zie zij spreken naast hen loopt. Maar zij herkennen hem niet.
Maar hoe zouden zij hem ook kunnen herkennen? Want herkennen, gemeente, dat is verband
zien tussen toen en nu. Maar als ze hem toén niet gekend hebben, hoe zouden ze hem dan nú
kennen? Want al hun hoop is de bodem in geslagen, of liever: aan het kruis geslagen. En op
dat kruis hebben ze zich blind gestaard. Geen wonder dat ze nu dan ook blind zijn… En dan
zegt de onbekende: heb je er dan zo weinig van begrepen? Dat je niet gelooft alles wat de
profeten gesproken hebben… Dacht je dat de weg van de Messias er een zonder tegenstand
zou zijn? Zonder lijden? ’En’, staat er dan, ‘hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde
hun uit wat in al de Schriften op hem betrekking had.’
Ik wou dat ik erbij geweest was, dat ik de tekst in handen had van die wandelende
catechisatie die die twee daar onderweg ontvingen. Waarover zou het zijn gegaan? Over
Jozef, die zoon van de aartsvader Jakob, die de trouw aan zijn geweten met de gevangenis
moest betalen. Over Mozes, die zijn volk uit Egypte bevrijdde, met alle ontberingen van dien,
maar het beloofde land ook zelf nooit heeft gezien? Over Jeremia, die om zijn woord in een
kerker en een put met slijk werd geworpen? Is het zoiets geweest, wat de vreemdeling tegen
de mannen zei?
Maar ‘hun ogen waren bevangen’, zegt het verhaal. De mannen dachten als vele joden uit die
dagen: eenmaal zal er opnieuw een koning, een nieuwe Messias van Godswege komen, een
nieuwe David, en die zal ons volk verlossen van het juk van de Romeinen. En in deze
Messiasverwachting is geen plaats voor een Messias die het van zijn tegenstanders
verliest.Voor een andere, een veel langere weg naar de bevrijding van Israél, naar een wereld
van vrede en recht, een weg die eindeloos geduld en offers vraagt, hebben deze mannen geen
oog.
Daarbij komt dat deze beide mannen in Emmaüs wonen, en die stad speelde een rol in de
vrijheidsstrijd van Israël tegen de Grieken. Maar ook tegen de Romeinen verzette Emmaüs
zich dapper: de Romeinse generaal Cassius verkoopt in 43 voor Christus de gehele bevolking
in slavernij, omdat zij weigerde belasting te betalen. En veertig jaar later wordt de stad
platgebrand door Varus om een opstand af te straffen, en keizer Vespasianus zou er later, in
het jaar 88, opnieuw een opstand onderdrukken en er een legioen soldaten neerzetten.
Emmaüs is kortom bij uitstek een stad van een niet aflatende vrijheidsdrang en van Romeinse
onderdrukking.
Is het verwonderlijk dat deze mannen van Emmaüs hun hele hoop op bevrijding
projecteerden in deze Jezus, die zozeer het volk achter zich kreeg? ‘Wij hoopten zo dat hij het
was, die ons volk zou bevrijden. ’Maar voor Jezus is deze weg geen begaanbare weg meer.
3
Hij ziet er bloedbad op bloedbad van komen. ‘Steek je zwaard weer in de schede’, zegt hij
tegen Petrus, die Jezus’ arrestatie wilde voorkomen, ‘want wie het zwaard opneemt zal door
het zwaard vergaan…’. De opdracht die Jezus zich gesteld had, reikte veel verder: het ging
hem om het koningschap van God over het hele leven, om een nieuwe eerbied voor Gods
geboden, die elke jood van buiten kende, maar daarmee nog niet van binnen…
Inmiddels zijn de mannen bij de afslag naar Emmaüs aangekomen. En hier zou het verhaal
kunnen eindigen. Maar dan staat er een heel subtiel zinnetje: ‘en Jezus deed alsof hij verder
zou gaan…’ Hoopte hij misschien heimelijk, dat die mannen hem nog niet zouden laten gaan?
Kennen wij dat niet, dat wij iets zeggen, in de vurige hoop dat de ander ons zal tegenspreken?
Maar dat moet die ander zelf willen. Liefde zal altijd in volle vrijheid beantwoord moeten
worden, anders houdt zij op te bestaan. Maar die mannen voelen kennelijk zelf ook, dat het
gesprek nog niet klaar is.. Later zullen ze tegen elkaar zeggen: was ons hart niet vol vuur, toen
hij onderweg vertelde over het koninkrijk van God en de moeizame weg daarheen? En ze
dringen beiden er bij de vreemdeling stérk op aan om met hen mee te gaan. ‘Blijf toch bij ons,
zie, het is tegen de avond, en de dag is reeds gedaald…’
En misschien, gemeente, herkent u hier iets. Misschien kent u zo’n moment in uw leven,
dat ertoe deed, meer dan u toen besefte. Zo’n moment waarvan u later zegt: tóen, ja, als ik
tóen iets gezegd had…maar ik heb toen niets gezegd…Als ik toen iets anders had gedaan, dan
ik toen heb gedaan… ja, dan hadden de dingen anders kunnen lopen, heel anders. Dat
bezoekje dat ik had willen brengen, maar niet gebracht heb, de brief die ik had kunnen
schrijven, maar niet heb geschreven… Het zijn, gemeente, niet de gróte momenten, het zijn
eerder de kleine momenten, die in ons leven het scharnier kunnen vormen naar een andere
weg, een andere keuze, een andere bestemming van ons leven.
‘Zie, het is tegen de avond, en de dag is reeds gedaald…’ En, staat er, hij ging met hen mee
naar hun huis.’ En toen het brood op tafel stond, nam de onbekende het brood, sprak er een
zegen over uit, brak het, en deelde het met de mannen. Vreemd, ineens is de gast van deze
mannen de gastheer geworden, en zij zijn zíjn gast geworden …alsof Jezusj nog eenmaal
opnieuw met zijn leerlingen aan tafel zat, zoals die laatste avond voor zijn dood. ‘Neemt,
eet… dit is mijn lichaam dat voor u gebroken wordt…’
En ineens gaan hun de ogen open. De plaats van de vreemdeling is nu leeg. En de mannen
blijven achter met in hun hand een stuk brood. Een brok brood, in het gewone leven iets
zonder enige verdere betekenis. Maar voor hen is op dit moment niets tekenender voor de
afwezige dan dit gebroken brood. En ze kijken elkaar aan, en zeggen: ‘Brandde ons hart niet
toen hij onderweg tot ons sprak en door zijn uitleg de Schriften voor ons opengingen? En de
ogen gaan hun open, omdat de Schriften voor hen opengingen. Ze zijn iets gaan zien.. Ze gaan
hém zien, met nieuwe ogen.
En ja, dan kunnen zij niet anders dan hem alsnóg volgen. Dan staat er veelbetekenend: ‘en zij
stonden op…’Zij vervoegen om zo te zeggen hetzelfde werkwoord als hun meester in
werking had gesteld. En ze gaan – al is het nu volkomen donker – terstond die elf kilometer
naar Jeruzalem terúg, naar die stad des onheils, die voor jou gevaarlijke stad, Zij zoeken de
vrienden op van Jezus op, want zij kunnen na dit alles hun oude leven voorzetten zoals zij dat
gedaan hadden. Zij zoeken de vrienden op, de mensen die beseffen dat zij nu niet meer anders
kunnen dan de beweging van de gekruisigde voort te zetten. En ze ontmoeten daar de anderen,
die voor de mannen iets hebben kunnen zeggen, hun in de armen vallen en roepen: :hij leeft,
hij leeft!, hij is aan Simon verschenen…En zij van hun kant vertellen hun verhaal, over hoe
hij hun onderweg verschenen was, en wat hij hun verteld had, en hoe hij tenslotte, eenmaal bij
hen thuis, door hen herkend was …bij het breken van het brood...
Gemeente, waartoe dienen onze wekelijkse godsdienstoefeningen anders, dan als een
voortzetting van die beweging? Het blijven ongevaarlijke bezigheden, waarmee de wereld
4
nauwelijks gebaat is, en waar ze nog minder last van heeft, als ons hart hier niet in gloed
wordt gezet, en ons niet als andere mensen doet terugkeren naar de stad, de wereld, de plek
des onheils, om samen met anderen te trachten deze wereld en ons leven een beetje te
veranderen in Jezus’ geest. Opdat mensen bevrijd worden van onrecht en onderdrukking. Al
is dat een weg die nooit zonder weerstand zal zijn. Wij zullen er soms voor door het donker
moeten, de cantate laat er geen misverstand over bestaan, we zullen telkens opnieuw het
donker in moeten, het is niet anders. Ik denk aan de woorden van Gandhi, een hindoe, maar
ook een leerling van Jezus: ‘Het lijden is oneindig veel machtiger dan de wetten van de
wildernis om de tegenstander te bekeren en zijn ogen te openen, die anders dicht zijn voor de
stem van de rede’.
De weg van God op aarde is een weg door het donker heen, door een proces van tegenstand
en onbegrip heen. Maar zij kan er niet omheen, zij moet er dóórheen. Zij moet de confrontatie
zoeken in een gesprek, door een zorgvuldige brief, een moedig krantenartikel, het spandoek,,
een gevangenis desnoods. Hoe zullen wij in onze kleiner wordende wereld, waarin de
volkeren als nooit tevoren, met elkaar verweven en op elkaar aangewezen raken, de toekomst
halen, als we niet een nieuwe manier van omgaan met elkaar leren, minder gericht op het
hebben, maar meer op het zijn? Meer gericht op delen dan op vermenigvuldigen? Maar die
weg kan niet met geweld afgedwongen, al zal het in een bepaalde situatie aanvankelijk
misschien niet altijd zonder geweld kunnen. Maar wij hebben er uiteindelijk niets aan om die
ander te overwinnen, wij zullen hem moeten zien te winnen. Te winnen voor een andere
samenleving van volkeren in recht en vrede en humaniteit. Die weg zal met vallen en opstaan,
met pijn en moeite moeten worden geleerd. Ik denk aan Jezus die tijdens zijn verhoor, staande
voor de hogepriester, van een van diens mannen een klap in zijn gezicht kreeg, alleen maar
vroeg: waarom slaat u mij? Ja, waarom slaan mensen ons? Wat zijn de frustraties die
Soennieten doet opstaan tegen Sjiiten en Sjiiten tegen Soennieten en IS-strijders tegen
medemoslims? En Joden tegen Palestijnen en vice versa. Waarom sláán zij? Er heerst bij veel
moslims in sommige gebieden van de wereld bovendien een enorme afkeer van het Westen.
Maar kunnen wij ons daar iets bij voorstellen? Begrijpen we daar iets van? Willen we – dat
zou denk ik al helpen – wíllen we daar iets van begrijpen? Maar het gaat niet alleen om de
samenleving van mensen en volkeren in het groot, maar het gaat natuurlijk evenzeer om de
samenleving van ons mensen in het klein. Dat wij in de kleine dingen van ons bestaan ons
zullen laten leiden door de geest van de man van Nazareth. Dat wij af en toe onderweg
stilhouden en ons de vraag stellen waarheen wij eigenlijk op weg zijn. God zegene de kleine gebaren
van ons leven. Dat wij tijd nemen voor elkaar.
Nog één ding: van de twee mannen wordt er maar één bij de naam genoemd. Kleopas heette
hij. De ander blijft anoniem. Maar wat is er tegen om te denken dat u dat was, daar op die
weg? Dat die plaats in het verhaal voor u en mij is opengehouden? Dat wij bereid moeten zijn
onze reis te laten onderbreken door die onbekende en stil te houden, en onze weg vervolgende
steeds serieus naar hem te luisteren? En misschien ontkomen wij er dan niet meer aan om
blijvend de gemeenschap, de gemeente van zijn geestverwanten te zoeken, teneinde samen
met hen ons leven voortaan te leven eensgeestes met hem.
Ach dat hem de vijand
kende met een kus
en dat hij zijn vrienden
vreemd bleef…tót Emmaüs!
Ach, - en daarmee eindig het gedicht –
Ach, waren dat wij niet?
Ach, ik niet?
Ach, jij niet?
5
Gebeden
Dat zingen wij nu wel: ‘Bewijs uw macht, Heer Jezus Christus…’maar wij zullen niet
verbaasd staan, dat u dat doet op úw manier, die er altijd op uit is de ander niet te overwinnen,
maar te winnen.. En wat, Heer Jezus, heel uw dood betreft, de vraag is wat u meer macht zou
kosten, om van dat kruis af te komen, dan wat het u heeft gekost om eraan te blíjven. Omdat
uw blijvende vlucht de anderen kan doen denken dat het je toch niet werkelijk ernst was, niet
zo, dat je er desnoods met je leven voor wilde instaan. Er is een waarheid die als die van de
wetenschap zichzelf wel bewijzen zal, maar er is ook die andere waarheid, die van de diepe
persoonlijke overtuiging, die met onze getuigenis staat of valt.
En daarom bidden wij voor mensen wier leven iets weg heeft van het uwe, die voor hun
trouw aan u betalen met het offer van hun vrijheid of van hun leven. Wij bidden u voor
mensen wier vrijheid is ingeperkt, omdat zij trouw blijven aan een eenmaal gekozen doel, aan
een verantwoordelijkheid die zij op zich namen, en het vraagt nogal was, het vraagt henzélf…
Voor rechters en journalisten en ontwikkelingswerkers in landen waar men niet op de
waarheid gesteld is. Voor mannen en vrouwen, verpleegkundigen en artsen die in riskante
omstandigheden op hun post blijven om mensen tegen het ebola-virus te beschermen en zo
mogelijk te genezen.
Dat wij iets leren mogen van uw trouw aan mensen. Dat wij, als die mannen van Emmaüs,
teruggaan naar de plek waar wij geroepen zijn te leven, maar als mensen die iets gehoord
hebben, die iets gezien hebben, en dus ook iets te geven hebben..
Er zijn er wier kring kleiner is geworden, doordat zij iemand hebben moeten afstaan met wie
zij intens verbonden waren. Voor mensen die iemand hebben moeten afstaan aan de dood, en
wij denken aan de familie van ons gemeentelid mevrouw Wytzes-Wiegers. Wij bidden u voor
mensen die, wat soms zo onaf en bitter kan zijn, iemand moesten afstaan aan het leven zelf.
Er zijn er ook die jonger zijn en vol dankbaarheid omdat zij de reis naar Emmaüs getweeën
mogen maken, voor hun kinderen die zich bij hen voegden. Voeg gij zich bij hen, bij ons
allen.
Blijf bij ons, want de dag is reeds gedaald…Wees onze gast in huis, ons leven, wees er zelf
de gastheer van, dat wij het leven, al wat ons aan vreugde gegund is, dankbaar ontvangen als
uit uw hand.
Ga gij met ons mee, als wij terugkeren naar de stad, naar waar men ons nodig heeft, en hoor
ons in de stilte van dit uur….