BL!NDMAN - Festival Vlaanderen – Mechelen

VR 26 SEPTEMBER 2014
G E E L , S I N T-A M A N D S K E R K
MARKT
20:00
BL!NDMAN
KO E N M A A S s o p r a a n s a x o f o o n
R O E L A N D VA N H O O R N E a l t s a x o f o o n
PIET REBEL tenorsaxofoon
RAF MINTEN baritonsaxofoon
ERIC SLEICH IM tubax, elekt ronica
& artistieke leiding
MUSICA DIVINA
41
JOHANN SEBASTIAN BACH………
arr. Eric Sleichim
Pedal-exercitium in sol klein, BWV 598
Passacaglia & Fuga in do klein, BWV 582
Koraal Meine Seele, BWV 648
Toccata in do groot, BWV 564
Toccata
Adagio
Fuga
pauze
PIERRE BARTHOLOMÉE………Ricercar
JOHANN SEBASTIAN BACH………
arr. Eric Sleichim
Prelude & Fuga in sol klein, BWV 535
Koraal Ach wie nichtig, ach wie flüchtig, BWV 644
Koraal Christ, der du bist der helle Tag, BWV 766
Koraal O Gott, du frommer Gott, BWV 767
Koraal Sei gegrüsset, Jesu gütig, BWV 768
Koraal Ach, was soll ich Sünder machen, BWV 770
42
i.s.m.
M UCultuurcentrum
S I C A DDe
I VWerft
I NenAStad Geel
3 2 VO E T;
H E T O R G EL
VA N BAC H
Voor de muzikale purist is het uitvoeren van Bach op een saxofoon
wellicht helemaal taboe. Het Belgische saxofoonkwartet BL!NDMAN,
voor dit programma uitgebreid tot een kwintet, heeft echter goede redenen voor deze bewuste transgressie. BL!NDMAN’s benadering van oude
muziek door een modern instrumentarium beoogt immers eerder een
vernieuwende transformatie dan een exacte imitatie. De laatste twintig
jaar heeft BL!NDMAN zich toegelegd op een zoektocht naar een saxofoonklank die oude muziek in een nieuw licht plaatst. In het programma
32 foot / The organ of Bach, dat eind 2013 de Klara won voor beste cd-productie van het jaar, brengen artistiek bezieler Eric Sleichim en de zijnen
de oude muziek terug naar wat misschien wel de essentie kan genoemd
worden van alle muziek: de adem.
De meest invloedrijke orgelwerken van Johann Sebastian Bach
(1685-1750) dateren van de periode 1708-1717, toen hij als vrij jonge
organist in dienst was bij Wilhelm Ernst, hertog van Saksen-Weimar.
In 1703, vlak na het behalen van zijn orgeldiploma in Lüneburg, had
Bach al een zevental maanden meegedraaid als muzikant aan het hof
van Weimar. Zijn ongewoon meesterschap op het orgel bezorgde hem
echter een zodanig grote bekendheid dat hij al gauw een betere positie
aangeboden kreeg in het nabijgelegen Arnstadt. Toen Bach in 1708 terugkeerde naar Weimar, inmiddels als gereputeerd organist, kreeg hij
een interessante vaste betrekking aan het hof met een bijhorend degelijk
inkomen. Als organist behoorde het componeren strikt genomen niet
tot zijn taken. De werken die hij tijdens deze periode schreef, voor het
grootste deel orgelwerken, waren dan ook voor eigen dagelijks gebruik of
voor didactische doeleinden. Bachs orgelwerken getuigen vaak van een
enorme technische en harmonische complexiteit. Zo deed het verhaal
de ronde dat Bach op de pedalen van het orgel virtuoze trekken kon
spelen die vele organisten niet eens met de handen konden spelen. In
BL!NDMAN
43
1714 werd Bach gepromoveerd tot Konzertmeister van het hertogelijke
hof. De uiterst getalenteerde muzikanten waarmee Bach daardoor dagelijks kon werken, vormden een ideaal klankbord voor zijn eigen composities. Naast virtuoze orgelwerken namen ook Bachs vocale composities in deze periode fors toe in aantal. Als concertmeester stond Bach
immers ook in voor liturgische diensten, waarvoor hij maandelijks een
cantate moest componeren voor vierstemmig koor en een aantal instrumenten. Aan Bachs cantates ligt vaak een Luthers koraal ten grondslag.
De protestantse context is hierbij van groot belang. Wanneer in de zestiende eeuw het protestantisme opmars maakte in Duitsland, stelden
de hervormers alles in het werk om de liturgie dichter bij de mensen te
brengen. Tekstverstaanbaarheid was hierbij hun grootste bekommernis,
dus drong zich een geschikt alternatief op voor de complexe polyfonie,
waarbij de tekst vaak zo goed als onverstaanbaar was. Een koraal is een
eenstemmig gezang op vertaalde tekst van de Bijbel, vaak op de tonen
van een eenvoudig zingbare en reeds bestaande volksmelodie. Door het
weren van muzikale virtuositeit en het gebruik van de volkstaal hoopten
de hervormers de hele congregatie nauwer bij de liturgie te betrekken.
In de loop van de zestiende en zeventiende eeuw verwierven de koralen
een vaste plaats binnen de protestantse erediensten. Later dienden deze
eenstemmige gezangen ook als uitgangspunt voor bewerkingen in de
vorm van cantates, oratoria en passies. Rond 1700 kwam de protestantse
kwestie rond het belang van tekstinhoud opnieuw onder de aandacht.
Stilaan geraakte de gedachte in zwang dat niet alleen de tekst de religieuze boodschap diende over te brengen, maar ook de muziek zelf. In deze
context werd de muziek opgevat als een vorm van retoriek: door bepaalde
melodische of ritmische formules, harmonische wendingen of instrumentencombinaties zou muziek bepaalde gevoelens of affecten kunnen
oproepen bij de luisteraar. Deze techniek van Musikalische Figurenlehre
werd door Bachs zoon Carl Philipp Emanuel Bach geconcretiseerd, maar
is ook al bij Johann Sebastian Bach duidelijk hoorbaar.
De koralen in dit programma komen voornamelijk uit Bachs koraalpartita’s, verzamelingen van orgelmuziek steeds op basis van een bepaalde koraalmelodie, die Bach vermoedelijk samenstelde rond 1710. Deze
partita’s hadden waarschijnlijk geen plaats binnen de liturgie maar waren
44
BL!NDMAN
voor didactisch gebruik, om de aankomende organist in de stiel op te leiden. Het koraal Ach wie nichtig, ach wie flüchtig (BWV 644) komt uit Bachs
Orgelbüchlein, een verzameling van 46 koraalpreludes die hij tussen 1713 en
1715 als leermethode schreef voor zijn oudste zoon Wilhelm Friedemann
Bach. Tekstverstaanbaarheid van de koralen is in deze orgelcomposities
vanzelfsprekend niet van toepassing, maar de expressie van een impliciete
tekst is duidelijk hoorbaar in de melodieën. Bachs vocale koraaltechnieken
kregen op die manier ook een plaats binnen zijn virtuoze orgelmuziek.
De combinatie van expressie en virtuositeit bereikt Eric Sleichim,
saxofonist en artistiek leider van BL!NDMAN ook in zijn bewerkingen
voor saxofoonensemble. Dankzij verschillende klavieren op het orgel beschikt de organist over diverse klankregisters waardoor het stemmenweefsel van meerstemmige muziek perfect te volgen is. Deze differentiatie
verkrijgt het saxofoonkwartet ook door het zeer specifieke spectrum van
elke saxofoon: sopraan, alt, tenor en bariton. Bij het arrangeren van orgelwerken ontstaat de moeilijkheid van melodielijnen waarvan de hoogte of
laagte buiten het bereik van één van de individuele saxen ligt. Een boeiend
vraag-en-antwoordspel ontstaat dan door motieven en melodieën haast
ongemerkt aan elkaar door te geven, als in een muzikale estafette. De instrumentatie is telkens afgestemd op de structuur van de muziek, zoals in
het spel van thema’s, tegenthema’s en doorwerkingspassages in de fuga’s,
of de variatietechniek in de passacaglia. De lage pedaalpassages, die op
het orgel met de voeten bespeeld worden en bedoeld zijn voor de langste
orgelpijpen of baspijpen (de 16- en 32-voeters), worden hier op de tubax
gespeeld — een recent ontwikkelde contrabassax. Het openingswerk, het
Pedal-Exercitium (BWV 598) uit 1735, is een fragmentair bewaarde solo
van drieëndertig maten, alleen bedoeld om het voetenwerk van de aankomende organist te trainen. Terwijl bij deze pedaaloefening de techniek
in de kijker staat, hoort de beroemde Passacaglia en fuga in do klein (BWV
582) uit 1710 al tot de categorie ‘kunst-verbergende kunst’. Aan het begin
is het pedaalthema nog heel duidelijk hoorbaar in een eenvoudige melodie
van acht maten, maar in het uitwaaierende vervolg doet Bach er alles aan
om te maskeren dat enkel deze paar simpele noten het fundament vormen
waarop heel het machtig opgetrokken bouwwerk steunt. Deze passacaglia
behoort tot de hoogtepunten van Bachs variatiekunst.
BL!NDMAN
45
Het orgelwerk van Bach bevat een onuitputtelijke rijkdom aan
genres, vormen en stijlen, zelfs binnen één en dezelfde compositie. De
monumentale Toccata in do groot (BWV 564), vermoedelijk geschreven
rond 1712, is hiervan een treffend voorbeeld. Bij Bach werd de toccata,
die rond 1600 ontstond in Venetië als een soort vrije improvisatie om
de vingers los te maken en de luisteraar te imponeren met snel passagespel, tot een omvangrijk en vaak meerdelig werk dat hij graag met
een fuga bekroonde. Deze toccata valt in drie delen uiteen: alleen het
rapsodische begin is een echte toccata, waaraan Bach een adagio en een
fuga toevoegde. Eenzelfde rapsodische aanpak kenmerkt de Prelude en
Fuga in sol klein (BWV 535), vermoedelijk uit 1710. Rond die tijd verbaasde de jonge Bach zich over het compositorische werk van Dietrich
Buxtehude, met wie hij enkele jaren eerder in Lübeck had kennisgemaakt.
Buxtehudes gebruik van de grillige stylus phantasticus (zie p. 28) leefde
door in Bachs fuga’s en toccata’s.
Net als vele werken van Bach berusten de meeste composities
van de Belgische componist Pierre Bartholomée (*1937) op structurele principes. Ondanks spaarzaam basismateriaal, vaak muzikaal sterk
verwant, schept Bartholomée niettemin sterke spanningsbogen. Verdere
diversificatie bereikt Bartholomée door de uitvoerders een zekere vrijheid
te gunnen die zij aan het toeval kunnen overlaten: in Ricercar uit 1974
laat hij de musici zelf beslissen hoe lang bepaalde rusten duren. Op die
manier kan de muziek worden afgestemd op elke afzonderlijke ruimte.
Elke uitvoering is daardoor verschillend van alle andere, en de omgeving
speelt hierbij een beslissende rol.
De orgelmuziek van Johann Sebastian Bach behoort tot de meest
invloedrijke muziek uit de hele muziekgeschiedenis. Talloze latere componisten bewonderden en imiteerden Bachs vindingrijkheid, transparantie en finesses. De aanzienlijke autoriteit van deze orgelwerken staat echter niet helemaal in verhouding tot de relatief lage frequentie waarmee ze
worden uitgevoerd. Het saxofoonensemble BL!NDMAN verschaft deze
werken een nieuw soort levendigheid door te fungeren als levend orgel,
aangedreven door menselijke lucht.
Eric Sleichim en Arne Herman
46
BL!NDMAN