ORKEST VAN DE ACHTTIENDE EEUW Donderdag 27 november Om 20 uur in de Schouwburg Inleiding om 19.15 uur Twee jaar geleden bevestigde het Orkest van de Achttiende Eeuw in De Spil zijn status als “beste orkest ter wereld” met adembenemende uitvoeringen van concerti en symfonieën van Haydn, Mozart en Beethoven. Het Orkest van de Achttiende Eeuw werd in 1981 door Frans Brüggen opgericht. Het bestaat uit circa 50 musici uit de hele wereld. Drie tot viermaal per jaar komt het orkest bijeen voor internationale tournees. De musici, individueel bekend als specialisten op het gebied van de achttiende-eeuwse muziek, spelen op authentieke instrumenten. Onder leiding van dirigent Kenneth Montgomery, en samen met pianist Finghin Collins en sopraan Rosanne van Sandwijk, brengen zij muziek van Joseph Haydn ‘Symfonie nr 99’, John Field ‘Pianoconcerto nr 1’ en Wolfgang Amadeus Mozart (aria ‘Ch’io mi scordi di te’). Na de pauze brengt het orkest alles in stelling voor een feestelijke uitvoering van Georg Friedrich Haendels ‘Music for the Royal Fireworks’, één van de schitterendste composities uit de barokliteratuur. B’ROCK DE VIRTUOZE JAREN 1720 Donderdag 23 oktober 2014 Schouwburg Aanvang: 20 uur Duur: 90 minuten + pauze Inleiding om 19.15 uur door Katherina Lindekens BRUSSELS PHILHARMONIC IEDEREEN KLASSIEK ON TOUR Zaterdag 13 december 2014 Om 20 uur in de schouwburg Het programma van Iedereen Klassiek on Tour in De Spil is bekend. Onder leiding van Nicholas Collon brengt Brussels Philharmonic de volgende werken: - Wolfgang Amadeus Mozart, Balletmuziek uit Idomeneo Johannes Brahms, Hongaarse dans nr. 5 Sergej Prokofiev, Allegro uit Symfonie nr. 1 in D groot, op. 25 Carl Maria von Weber, Andante en Rondo Ungarese, voor fagot en orkest in c, J. 158 (Op. 35) Hans Christian Lumbye, De Kopenhaagse Stoomtrein Galop Edward Grieg, Klokkengelui uit Lyrische Stukken boek 5 op. 54 Jean Sibelius, Symfonisch gedicht Finlandia op. 26 nr. 7 Igor Stravinsky, selectie uit De Vuurvogel (Danse infernale, Berceuse en Finale uit de 1919-suite) Pieter Nuytten, oud-leerling van de Roeselaarse Stedelijke Academie voor Podiumkunsten, is solist (fagot) in dit concert, de presentatie is in handen van Cara Van der Auwera. Programma J.S. Bach - Orkestsuite No.1 in C Major, BWV 1066 J.S. Bach - Concerto for harpsichord in d minor, BWV 1052 (arr. Dmitry Sinkovsky) pauze J.G. Pisendel - Concerto à 5 da Chiesa in g minor J.D. Zelenka - Simphonie à 8 Concertanti in a minor, ZWV 189 JS Bach – c oncerto voor 2 violen, strijkers en basso continuo in d minor, BWV 1043 Rodolfo Richter viool | Dmitry Sinkovsky viool DE VIRTUOZE JAREN 1720 B’Rock voert ons naar het vroeg-18e-eeuwse Duitsland. In de jaren 1720-30 ontstond een onverwoestbaar orkestrepertoire waarvan we een belangrijk deel te danken hebben aan Johann Sebastian Bach (1685-1750) en zijn tijdgenoten Jan Dismas Zelenka (1679-1745) en Johann Georg Pisendel (1687-1755). Lange tijd werd aangenomen dat het leeuwendeel van Bachs orkestmuziek dateert uit zijn jaren in Cöthen (1717-1723). Recent onderzoek wijst echter eerder in de richting van Leipzig, waar Bach vanaf 1723 tot het einde van zijn leven verbleef. Naast zijn job als Thomascantor was hij er ook betrokken bij de werking van het Collegium Musicum, een ensemble dat wekelijks concerteerde in het koffiehuis van Zimmerman. Wellicht creëerden deze musici onder meer de vier orkestsuites van Bach, waarvan de eerste (BWV 1066) vermoedelijk rond 1725 ontstond. In deze compositie morrelt Bach aan de scharnieren van de suite, die traditioneel was opgebouwd rond dansen als de allemande en courante, sarabande en gigue. Bach opent zijn eerste suite met een ouverture in Franse stijl: een statige aftrap met een gezwind fugatisch antwoord. Daarop volgt een kleurrijk arsenaal aan dansen, elk met hun eigen karakter en veelal bestaand uit twee contrasterende helften. In het tweede Menuet, bijvoorbeeld, wordt het klankbeeld gedempt en wijken de blazers voor de strijkers, terwijl de overgang van de eerste naar de tweede Bourrée gepaard gaat met een abrupte mineurmodulatie. Dergelijke muzikale contrasten zijn alomtegenwoordig in deze suite, die – mede dankzij de lumineuze toonaard van do groot – een glorieuze orkestklank oproept. Structurele contrasten zijn ook inherent aan een genre dat het licht zag tijdens de barok: het concerto. Het instrumentale concerto ontstond in het laat-17e-eeuwse Italië, uit experimenten met textuurverschillen binnen een ensemble. Die experimenten mondden uit in de twee belangrijkste concertotypes: het soloconcerto, waarin één of twee solisten dialogeren met een orkest; en het concerto grosso, dat drijft op de wisselwerking tussen verschillende instrumentale groepen, zoals een kernensemble (of concertino) en het voltallige orkest (of ripieno). Een voorbeeld van het eerstgenoemde type is Bachs concerto BWV 1052. Met dit klavecimbelconcerto, eveneens uit de Leipziger jaren, is iets bijzonders aan de hand: de solopartij draagt de sporen van een vroegere versie voor viool. Violist Dmitry Sinkovsky keert op de schreden van de meester terug en presenteert een eigen reconstructie van dit verloren vioolconcerto. De compositie volgt de driedelige vorm (snel – langzaam – snel) die door Vivaldi op de kaart werd gezet. Maar Bach drukt zijn eigen stempel op het genre: violist en orkest zitten elkaar zo dicht op de huid dat de solistische episodes soms moeilijk te onderscheiden zijn van de orkestrale ritornelli. Die muzikale grensvervaging geldt a fortiori voor het concerto BWV 1043, voor twee violen, strijkers en continuo. De aantrekkingskracht van dit werk heeft veel te maken met het langzame middendeel, waarin de twee soloviolisten elkaar aflossen in naadloze imitaties vol schrijnende dissonanten. De rust wordt verstoord door het virtuoze slotdeel, een bloedstollend kat-en-muisspel waarin alle partijen op gelijke voet komen te staan De titel van J. G. Pisendels Concerto à 5 da chiesa doet vermoeden dat dit vierdelige werk een podium biedt aan meerdere solisten – desgewenst zelfs in de kerk, zoals de aanduiding ‘da chiesa’ impliceert. En ook de partituur suggereert de context van een concerto grosso, door een concertino en een ripieno te vermelden. Toch torent de soloviool onmiskenbaar als een primus inter pares boven de andere partijen uit. Ook dit concerto vergt een ijzingwekkende techniek van de violist, door een overvloed aan versieringen, snelle trekjes en andere kunstgrepen. Dat hoeft niet te verbazen: Pisendel was een van de grootste vioolvirtuozen van zijn tijd. Hij ontmoette Bach in Weimar, en raakte tijdens een bezoek aan Venetië onder de betovering van Vivaldi’s concerti. Als concertmeester van het hoforkest van Dresden ontpopte Pisendel zich tot een fervent ambassadeur van de Italiaanse stijl, waardoor hij het Duitse concerto – inclusief Bachs oeuvre – ingrijpend beïnvloedde. In die tijd was Dresden een van de meest luisterrijke muzikale centra van Europa. Zelfs Bach deed enkele (vergeefse) pogingen om er voet aan de grond te krijgen. Ook de Tsjechische componist J. D. Zelenka greep meermaals naast het felbegeerde kapelmeesterschap in Dresden, al was hij wel actief in de stad aan de Elbe: eerst als violonespeler, later als componist voor de katholieke hofkapel. Zijn Sinfonia à 8 concertanti illustreert hoe de term sinfonia voor een brede waaier van composities werd gebruikt, van sonateachtige werken tot drieledige operaouvertures en andere instrumentale tussenkomsten in vocale muziek. Zelenka’s ‘concertante symfonie’ houdt dan weer het midden tussen een suite en een concerto grosso. Alleen al de vijfdelige opbouw van het werk is verrassend veelzijdig: op een naamloos openingsdeel in ritornellovorm volgen een imitatief Andante, een parmantige Gavotte, een lyrische Aria di Capriccio en een Menuet. Maar ook stilistisch legt Zelenka een grote variatie aan de dag. Zo wisselt hij wervelende orkestpassages af met opperste verfijning in de dansen, en tooit hij de lyrische delen in een warme gloed. En dan is er nog de bezetting, die ons een glimp laat opvangen van het illustere hoforkest waarop Dresden kon bogen. De Sinfonia is georkestreerd voor twee violen, twee hobo’s, altviool, cello, fagot en basso continuo. Stuk voor stuk krijgen deze instrumenten hun moment de gloire, met een ware glansrol voor de houtblazers. Dit concert spreekt boekdelen over de orkestmuziek in de omgevingssfeer van Bach, een repertoire dat zich het best laat samenvatten als een fascinerende smeltkroes van Duitse, Franse en Italiaanse invloeden. Vooral de geest van Vivaldi waart rond in dit programma, dat meteen ook illustreert hoe genres als de suite en het concerto door Europa navigeerden. Hoewel het ontluikende virtuozendom welvoer bij dit acrobatische repertoire, stonden zelfs de meest virtuoze passsages in het teken van een expressief ideaal. Lyrische melodieën en zinnelijke harmonieën, motorische ritmes en het stuwende elan van de basso continuo: alle registers werden opengetrokken om de luisteraar mee te voeren in een wervelwind van klinkende affecten. Dit is muziek die gonst en geneest, verrast en verleidt; muziek waar de vonken van afspringen – u bent gewaarschuwd. Katherina Lindekens
© Copyright 2024 ExpyDoc