Preek in de Kloosterkerk op zondag 2 februari 2014

Preek in de Kloosterkerk op zondag 2 februari 2014
Ds Lowik Schoch
Schriftlezingen: Spreuken 31: 4 en 5, 8 en 9
Efeziërs 4: 17-25
Marcus 3: 1-6
Lieve vrienden,
Nu vanmorgen even een onderbreking in de serie filpsofen, vorige zondag was het Jean Paul
Sartre die ons aankeek, het existentialisme van vlak na de oorlog klonk samen met het
evangelie. Dat was spannend genoeg, bovendien met de cantate van Bach erbij met dat
fenomenale slotkoraal, ’t was wel een beetje of Sartre werd weggeblazn.
Nu wil ik me vanmorgen door iemand extra laten inspireren, namelijk Dietrich Bonhoeffer,
geboren in Duitsland in 1906, ‘theoloog, christen, tijdgenoot’, zoals hij getypeerd is door zijn
vriend en biograaf Eberhard Bethge. Bonhoeffer stierf op 39 jarige leeftijd in het
concentratiekamp Flossenbürg, op 9 april 1945, vlak vóór de ondergang van het Nazi-rijk, je
kon de Russische kanonnen al horen. Hij was veroordeeld tot de galg. Waarom? Omdat hij
zich had aangesloten bij een verzetsgroep die als enig kans om aan de verschrikkelijke situatie
een eind te maken nog zag Hitler om te brengen. Daar was natuurlijk een hel denkproces aan
voorafgegaan, want als theoloog is dat nu niet het eerste dat je gaat ondernemen, het
staatshoofd liquideren. Er was lang over nagedacht: haal je de angel er zo uit of wordt het dan
zelfs nog erger?
Bonhoeffer kwam uit een intellectueel gezin, ze gingen niet vaak naar de kerk, lieten wel hun
kinderen dopen, iedereen was dan ook stom verbaasd toen Bonhoeffer aankondigde theologie
te willen studeren. Van het een kwam het ander, bij hem zelf, maar ook in de Duitse
samenleving. Bonhoeffer zag het vroeg aankomen, een oude Germaanse god ging zich
verheffen dn de Joden waren daarvan het eerst de dupe. Als de oorlog is uitgebroken schrijft
hij begin jaren veertig een rekenschap van de weg die hij is ingeslagen en die begint met een
vraag: zijn wij nog bruikbaar? Wij waren de zwijgende getuigen van slechte daden, wij
leerden de kunst van de camouflage, door ervaring waren we wantrouwig tegenover mensen
geworden, wij konden hun vaak niet vrijuit de waarheid zeggen. Zware conflicten maakten
ons murw, misschien zelfs cynisch. Zijn wij nog bruikbaar? Eenvoudige en eerlijke mensen
zullen we nodig hebben.
Toen hem werd gevraag hoe hij als christen aan het
actieve verzet kon meedoen, zie Bonhoeffer: wanneer een dronken automobilist over e
Kurfürstendam zou razen, zou het dan de enige en voornaamste taak van de predikant zijn de
slachtoffers van deze gek te begraven en de families te troosten? Véél belangrijker is het de
dronken man het stuur uit handen te rukken. Anders gezegd schrijft Bonhoeffer in Die Kirche
vor der Judenfrage: We moeten een spaak in het wiel steken, men kan niet Gregoriaans zingen
zonder voor de Joden te schreeuwen. En hij voegde eraan toe: doe uw mond open ten bate van
de stomme. Zoals we dat lazen daarnet uit Spreuken 31: ten behoeve van het recht van allen
die wegkwijnen. Bonhoeffer verweet dat de kerk in die jaren zich voornamelijk had ingezet
voor zelfhandhaving, wat de kerk als motief altijd in zich draagt, en inderdaad wat er dan
gebeurt; de kerk gleed af en noemde zich Deutsche Christen, de protestantse bisschop Müller
zien we verschijnen in toga met op zijn arm een hakenkruis.
’t Is omgekeerd, zegt Bonhoeffer en hij formuleert het zo: Niet Gód is de toeschouwer en
deelgenoot van ons leven deze dag, maar wij, wij zijn aandachtige en toehoorders en
deelgenoten aan Gods handelen in de geschiedenis, de geschiedenis van Christus op aarde.
Kijk, dat is een kolossale omdraaiing, aks je van een bekering wilt spreken, dan heb je er hier
eentje. God is werkzaam en wij zijn daarvan getuige. Dat is natuurlijk het geheim van het
geloof, van het vertrouwen dat God er ís, dat Hij niet met zijn armen over elkaar zit toe te
kijken – om het heel eenvoudig te zeggen: we hebben een lieve Heer, Hij maakt mensen
anders.
Dat is ook het thema van deze brief die Paulus schreef, met daarbij nog de nadrukkelijke
opdracht aan de gemeente in Efeze, dat clubje mensen, pas begonnen: Lieve gemeenteleden,
blijf bij je bevrijder. Ga niet opnieuw meedoen met waar iedereen mee bezig is in jullie
enorme stad. Een half millioen inwoners telde Efeze in die tijd, een rijke stad vanwege de
handel per schip en over land, over de zee tuisen Griekenland en Asia, nu Turkije, en dan
verder het achterland in, met een Romeinse overheersing, een prachtig hyppodroom en een
stadion voor 25.000 mensen. Een ook heel bijzonder, er was een beroemde tempel voor een
ook ver in het buitenland vereerde godin, de godin Artemis.en als je niet wist waar voor die
godin zorgde dan hoefde je alleen maar naar haar beeld te kijken: ze droeg op haar voorkant
17 koeieuiers, leve de welvaart en de welstand. Maar zoals het altijd gaat en is, aan de
onderkant van zo’n stadssamenleving is er armoede, dagloners in de haven, slaven, prostitutie,
ja, je kon ook naar de hoeren in de témpel want dat hoorde bij de vruchtbaarheidsgodsdienst,
religie als glamour en genot. Zo oud als de wereld tot in onze tijd.
En hoe leefden die mensen toen? Kunnen we ons daar enige voorstelling van maken? Kun je
zeggen dat het gin om brood en spelen? Zolang iedereen maar werk had en zich van tijd tot
tijd kon ontspannen en amuseren. Zoals dat nu ook geldt, alsjeblieft de werkeloosheid zo laag
mogelijk, en dan een zo breed mogelijke scala van cultuur voor iedereen, van voetbal en popevenementen tot het hoogste niveau ballet hier in Den Haag en muziek in Amsterdam en alle
theaters en musea over het land verspreid. Wíj hebben het hier over het algemeen goed, heel
goed, we worden oud, heel oud, en het blijft leuk oud wórden, maar oudzíjn is een ander
verhaal. Nu, dat kenden ze in Efeze toen niet, de mensen stierven als ratten bij epidemieën en
er waren allerlei soorten ziekten waar men geen raadmee wist. En ze wisten ook niet zoveel
raad meer met de klassieke goden, die van de Olympus en helaas ook niet met de filosofen
van oudsher, zoals Socrates en Aristoteles. Het was in het begin van onze jaartelling een
geestelijk ratjetoe, het Oosten en Westen liepen in elkaar over, en wat er uitkwam kon je
uiteindelijk samenvatten met die spreuk: anthropos metron pantoon – de mens maatstaf aller
dingen. Na ruim 1500 jaar cultuur-dominantie van de kerk hier in het Westen herkennen we
dat, het gezag van de kerk is weggeëbd, je bent er misschien blij mee, maar nu moeten we het
zélf doen. In zoverre zouden we elkaar kunnen her kennen Efeziërs en Hagenaars.
Er si een brief van Paulus aangekomen, mensen komen samen, hij wordt voorgelezen, een
spaak in het wiel, we wisten niet dat de situatie zó ernstig was, maar dat wordt al lezend en
luisterend duidelijk, er schijnt een licht over de samenleving en dan zie je de slagschaduwen.
Eén mens maatstaf aller dingen. Blijf bij Hém! Die mensen die waren samengekomen hebben
die hele brief horen voorlezen en ze hebben lang niet alles kunnen vatten, wij studeren er nóg
op, maar ze begrepen wel dit – en nu citeer ik Bonhoeffer: alleen in zoverre wij betrokken zijn
bij wat toen dar is geschied, is God vandaag bij ons. Jezus, want Hij is die ene mens, die heeft
geleefd in die Romeinse provincie Palestina, Hij is omgebracht en God heeft Hem wakker
gemaakt uit die schandalige dood. Maar in die schande en opwekking is de tegenstander van
God een doodsklap uitgedeeld. En met Pasen merkte de duivel dat die zich in zijn buit had
verslikt, zoals Professor Berkhof hier een keer op Paasmorgen zei. Wat betekent dat?, dat er
een eind is gekomen dat het néé het altijd wint, het negatieve altijd het laatste woord heeft. Je
kunt een heleboel plusjes op een rij zetten, maar als er één minnetje tussen staat is de uitkomst
negatief. Dat komt omdat Gods tegenstander nee zegt, in de grote dingen tot inde kleinste
dingen, nee, van míj, van míj. Van al Gods dingen, van alle mensen zegt hij: van mij! Daarom
bidden wij in het Onze Vader verlós ons van de boze, want ik zit er midden tussen en diep
onder, de hele maatschappij is er door aangetast, als je alleen al; het rapport van Rein Jan
Hoekstra leest over de ondergang van de SNS-bank, onthullend. Laatst zag ik op station
Leiden hoe een jongen een fiets van een ander uit het rek haalde, want er was geen plaats voor
zijn eigen fiets, zijn fiets erin zette en de ander fiets gewoon op straat gooide. Die worden
later opgehaald door de gemeente en naar een plek aan de rand van de stad gebracht, daar kun
je je fiets ophalen na het betalen van een boete wegens wanbeheer.
Nu komt Paulus in zijn brief – is het een theologische brief? nee, het is geestelijke, een
pastorale brief - hij komt met een plan, het is heel opmerkelijk: en verkleedpartij, het staat er
heel compact: dat jullie bekleed zijn met de nieuwe mens. De uitdrukking: kleren maken de
man, klopt, want ik sta hier op de preekstoel met bef en toga en als ik naar u kijk dan bent u
de gemeente, zo hebben we dat afgesproken, dat is onze rol vanmorgen, we beelden iets uit,
dat is een geestelijke zaak.
Even verder in zijn brief heeft Paulus het daar ook over als hij zegt: weest dan – en dan
letterlijk – mimètai van God, daar zit het woord ‘mime’ in, uitbeelders, zoals mime-spelers,
alleen mag je er hier wel bij praten. Wij beelden in de Kloosterkerk iets uit, we staan op de
planken voor heel Den Haag. Ik kan me voorstellen dat er in ons midden een aantal zijn wie
de schrik nu om het hart slaat, die zijn hier min of meer binnengeslopen om het dan eens op
een zondagmorgen te proberen in de kerk en gaan straks liefst zo anoniem mogelijk snel naar
huis. En dan zou je op de planken moeten staan, nog wel geloofsplanken?!
Maar ik wil er toch iets van zeggen. Helemaal in het begin van de bijbel staat in Genesis dat
de dieren geschapen zijn ‘naar hun aard’, ze hebben hun eigen leven, een leeuw is een leeuw
en een lam een lam. Ze hoeven niets naders te doen dan leeuw of lam te zijn, en alle leeuwen
en alle lammeren doen het goed. Maar een mens is niet gemaakt naar zijn aard, een mens
heeft geen eigen aard, een mens is gemaakt in Godsbeeld en tot zijn gelijkenis. Om mens te
zijn moet hij God nabootsen. Dat kan fout gaan en dat ís ook fout gegaan, grondig, hij werd
een onmens. Maar wie met de Christus, de nieuwe mens, is bekleed, gecostumeerd, die zal
God nabootsen, en dat kan niet missen want Christus verschaft hem alles: regie, tekst, gebaar,
kostuum en plaats. En Jezus speelt zelf de hoofdrol Komt dat zien!
En we hebben het al gezien toen we uit het evangelie lazen, Jezus midden in de synagoge,
daar zaten de Farizeeërs, zuiveren betekent die naam. Ze zijn niet van hun plaats te branden.
De Godsdag, de sabbath, is de theater-dag bij uitstek. Het gaat hier volop om een ambacht,
een stiel, Christen te zijn. Het is geen gezindheid, konden we van dat misverstand maar eens
afkomen. Het menselijk leven is een spél En de ernst dan? De ernst is te vinden in de
toewijding. Bonhoeffer zegt: het christendom heeft altijd iets lichtvoetigs. Dat was nieuw
voor het heidendom van die dagen en ook zeker voor het heidendom van onze dagen. Alle
filosofen fronsen hun wenkbrauwen en het kabinet kijkt altijd zeer ernstig
Op het eind van de brief wordt dit toneelmatige nog uitgewerkt als Paulus schetst hoe een
mens er uitziet op Gods planken: je trekt een broek waarheid aan en een jek gerechtigheid en
je schoenen zijn boodschappers van vrede, ook een schild houd je vast, het schild van
vertrouwen, betrouwen zou ik haast zeggen, en komen er brandende pijlen van de boze
aanvliegen die worden daarop gedoofd, tenslotte is je zwaard dat je namens God wat, wat zeg
ik, veel te zeggen hebt. We zongen dat in gezang 96 uit het vorig liedboek.
Nu, als je er zó uitziet en zó de strijd in het leven aangaat, dan ben je toch wéérloos?! Ja. En
toch verrassend sterk, veel nuchterder, met meer uithoudingsvermogen én met humor, dat wil
zeggen dat je een licht laat schijnen over donkere gezichten en duistere praktijken, dodelijk
voor de ernst waarachter men zich schuilhoudt zoals die Fraizeeërs.
Als je geconfronteerd wordt met zo’n schouwspeler, iemand die uitbeeldt wie God is en wat
God wil, ’t kan niet anders dan dat je verandert. En zo gaat de nieuwe studentenpastor, die
jonge vrouw hier vorige week gepresenteerd op pad te midden van die duizenden studenten
hier in Den Haag en misschien komt ze iemand tegen die voor háár zo’n rol speelt tot
verrassing en bemoediging. Het geldt voor ons allen: gesouffleerd worden, je taak ontdekken.
Wie eenmaal in zijn leven de ontferming van God heeft ervaren die wil voortaan alleen nog
dienstbaar zijn. Zo heeft Bonhoeffer het zelf ook uitgebeeld. Er is een kans dat je ar aan gaat,
zoals in oorlogstijd, of dat je achteruit gezet wordt, er uit gewerkt omdat je te gevaarlijk bent,
maar ook dat mensen een sprongetje maken en vragen: waar heb je dat vandaan?
Lof zij U Christus in eeuwigheid. Amen.