De dynamiek van een niet-gesuppleerd strand

20 magazine over de zee # 2 | februari–2014
De dynamiek van een niet-gesuppleerd strand
Tekst: Wim van Wijk
Video: Jan Stap
Foto: Jan Stap
21 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Terwijl de golven beukten op de gesloten schuiven van de
Oosterscheldekering, spoelden die decemberdag op het strand
van Neeltje Jans dieren aan die de vrijwilligers van stichting
Anemoon nooit eerder hadden aangetroffen. Maar tijdens een
inventarisatie op een ongekend warme winterse dag, een maand
later, vinden Petra Sloof-Spijker (78) en haar ‘medejutters’ alleen
het gewone spul: schaalhoorns, zeeklitten, tapijtschelpen en
schelpkokerwormen. Verrukt is het gezelschap over de dynamiek
die een van de weinige niet-gesuppleerde stranden van de
Nederlandse kust laat zien. De slufter die Rijkswaterstaat in 1986
heeft aangelegd, heeft deze laatste maanden een andere ingang
gekregen. Petra: ‘De zee heeft er een komma van gemaakt.’
De hoogste temperatuur sinds de metingen
begonnen, registreerde het KNMI op deze
6de januari. Die ochtend verzamelden zich in
de buurt van het Topshuis op Neeltje Jans
zo’n tien mensen om onder leiding van Petra
Sloof de laagwater- en de vloedlijn af te
struinen. Kijken wat er nu weer is aangespoeld. Iedereen heeft zich toch maar warm
aangekleed, want er staat een stevige wind
uit zuidelijke richtingen, die het zand over het
verlaten strand laat stuiven.
plastic tasje. ‘We doen mee aan het Strand
Monitoring Project van de stichting Anemoon’, legt Petra uit. ‘Iedereen geeft straks
zijn vondsten aan mij en thuis vul ik op een
formulier in wat we zoal hebben gevonden.
Plus de aantallen. Dat stuur ik vervolgens op.
Inmiddels doen we dit al twaalf jaar en juist
vorig jaar heeft dit geleid tot de publicatie van
de ruim 400 pagina’s dikke Ecologische atlas
van de mariene schelpdieren van Nederland.’
Meteen aan de voet van de imposante pier
die de Roompotsluis aan de noordzijde
beschermt, bukken de eerste inventariseerders zich. ‘Lege kokers van de schelpkokerworm’, verklaart Ine van der Ven, die op
andere dagen als gids optreedt voor zowel
het Zeeuws Landschap als het nationaal park
Oosterschelde.
Het boek behandelt alle 255 soorten weekdieren die sinds 1900 levend zijn aangetroffen in
de Nederlandse zoute en brakke wateren. Per
soort wordt een korte beschrijving van het
uiterlijk (schelp en dier) gegeven, gevolgd
door informatie over ecologie en habitatvoorkeur. Natuurlijk ontbreken kaarten met de
verspreiding niet. Al met al telt de atlas 1700
foto’s, kaarten en grafieken.
Al snel valt de groep uiteen en tuurt iedereen
gespannen naar de grond, raapt iets op en
stopt de vondst in zijn of haar jaszak of een
Bijzonder kreeftje
Met het verschijnen van de atlas zit het werk
er niet op. Petra: ‘Natuurlijk niet. De ontwik-
Zebra-anemoon. Foto: Ineke Lamse
kelingen gaan door en die willen we bijhouden.’ Een mooi voorbeeld van zo’n nieuwe
ontwikkeling is de vondst van het kreeftje
Pestarella tyrrhena. ‘Dit beestje vonden we na
de storm die kort na Sinterklaas vorig jaar
woedde. Volgens Marco Faasse, onderzoeker
bij onderzoekscentrum eCOAST en gast­
medewerker bij Naturalis die toen met ons
meeliep, was dit de allereerste keer dat dit
roze beestje aan land spoelde. Normaal
gesproken houdt het zich ver van de kust op.’
Al even bijzonder was dat er de dagen na de
storm tientallen brokkel- en slangsterren te
vinden waren. ‘Normaal gesproken vind je
er wel eens een of twee, maar zoveel tegelijk
hadden we niet eerder meegemaakt.’
Deze dag heeft de groep het geluk een levend
exemplaar te kunnen aanschouwen;
KNNV’er Huibert de Bruijne komt er trots
met eentje op zijn handpalm aanlopen. ‘Je
zou hem het slanke familielid van de gewone
zeester kunnen noemen’, zegt Petra.
22 magazine over de zee # 2 | februari–2014
Een ontwikkeling die een paar jaar geleden
inzette en nog altijd doorgaat, is de terugkeer
van de purperslak. Petra: ‘Dat slakje dreigde
uit te sterven door het gebruik van antifouling
op de onderwaterbodems van zeeschepen.
Maar sinds het verbod op die anti-aangroeilakken van kracht is, is de stand zich aan het
herstellen.’
Zee corrigeert Rijkswaterstaat
Na een paar honderd meter verliezen
sommigen hun belangstelling voor wat er
voor hun voeten ligt. De aandacht gaat nu uit
naar dat ene duin, dat sinds de decemberstorm kleiner en kleiner is geworden. En ook
nu weer blijkt te zijn afgekalfd. ‘Twee maanden geleden was dit duintje bijna even hoog
als deze ernaast’, wijst Hans Boomstra, ook
KNNV-lid, aan. ‘Maar tijdens die storm heeft
de zee hier een nieuwe ingang naar de slufter
gemaakt, wat ten koste ging van dit duin.
Sindsdien is de wind bezig het karwei af te
maken.’
Zeker nu het eb is, is het moeilijk voor te
stellen dat op deze plek aan de duinvoet
water heeft gestroomd. Maar Boomstra kan
het bewijzen. ‘Kijk maar naar het helmgras.
Daar waar het water heeft gestaan, is het nu
dood. Helmgras leeft van zoetwater en kan
niet tegen zeewater.’ De korte maar hevige
bui, die zojuist is overgetrokken, kan daar
niets meer aan veranderen. Het helmgras zal
dit stuk zand niet langer op zijn plaats
kunnen houden. De slufter lijkt definitief een
nieuwe ingang te krijgen, eentje die haaks
staat op de kunstmatige ingang in de vorm
van een rechte lijn, die Rijkswaterstaat na de
oplevering van de Oosterscheldkering in
1986 heeft gemaakt. ‘Zo zie je maar’, vult
Petra aan, ‘de zee is niet zo rechtlijnig. Ze
maakt liever komma’s.
Laagwaterlijn
Als het weer droog is geworden, verlaat de
groep de schuilplaats tussen de duinen. Het
is tijd voor de terugweg die langs de laagwaterlijn loopt, omdat het water nu zijn laagste
stand heeft bereikt. Op dit natte stuk strand
worden meer schelpen opgeraapt: de wind
heeft nog geen kans gehad ze met een laagje
zand te bedekken. Nonnetjes, zaagjes,
kokkels, alikruiken, halfgeknotte strandschelpen en zeeklitten liggen er voor het oprapen
en natuurlijk de onvermijdelijke Amerikaanse
zwaardschedes. Even wordt er stilgestaan bij
een ‘veldje’ kokerwormen. ‘Eerder vonden we
lege; dit hier zijn levende. Wat je ziet, is alleen
het bovenste stukje van de koker dat boven
het zand uitsteekt. De worm zelf zit erin.’
Femke van de Berg heeft intussen meer
belangstelling voor de vogels die zich op en
rond een droogvallende plaat even voor de
kust ophouden. ‘Hoofdzakelijk meeuwen,
maar wel leuk is dat er een paar middelste
zaagbekken tussen zitten.’
Gewone slangster. Foto: Hans Eckhardt
Zebra-anemonen en purperslakken
Als laatste onderdeel van de inventarisatie
staat de ‘rotskust’ aan de voet van de
sluispier op het programma. Op dit harde
substraat kunnen wieren zich vestigen. En
ook daar heeft de groep verstand van. Zeker
Marieke Hakkesteegt die in Biggekerke een
kookboerderij runt en cursisten vertrouwd
maakt met het bereiden van zeewier. ‘Dit hier
is purperwier en op die steen ernaast groeit
gezaagde zee-eik.’
Tussen de stenen houdt zich ook van alles
op, waaronder schaalhoorns en verschillende
soorten alikruiken. ‘Zie je die glimmende
bolletjes?’, vraagt Petra. ‘Dat zijn anemonen.
Die groenige met streepjes zijn zebra-anemonen, de andere zijn paarde-anemonen.
Eigenlijk moet je anemonen zien als ze onder
water staan, dan vouwen ze zich open en zie
je hun kleuren pas echt goed. De zebra’s zijn
groen, de paarde-anemonen hebben rode
tentakels. Mooi om te zien.’
Nog beter verstopt en nauwelijks zichtbaar
voor de leek is een rij oranje kelkjes die zich
vastgehecht hebben aan een grote zwarte
steen. ‘Dat zijn de eitjes van de purperslak’,
weet Petra. Toch is ze niet helemaal zeker van
haar zaak. Ze belooft dan ook het thuis op te
zoeken.
Ruim twee uur zijn verstreken als de groep
terug is op het beginpunt. Op een luwe plek
is het tijd voor koffie, waarna iedereen zijn
oogst aan Petra overhandigt en huiswaarts
keert.
Nog diezelfde dag laat Petra de uitkomst van
haar naspeuringen weten. ‘Dankzij de atlas
weet ik hoe het zit. Het zijn niet de eitjes,
maar de omhulsels. In elk van die flesvor-
mige urnen op een steeltje legt de purperslak
in het najaar wel zo’n 600 eitjes, die in de
lente uitkomen. Lang niet allemaal overleven
ze het echter, want de grotere larven eten de
kleintjes op. Wist ik ook niet, maar dat is ook
het leuke van dit soort inventarisaties: je leert
er telkens dingen bij.’
Over veertien dagen gaan ze weer.