1 Verandering in de vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen. Loek van der Heijden Rfm, Van der Heijden Consulting BV, Lelystad Er is wijziging in de vennootschapsbelastingplicht in aantocht. Die verandering kent een lange aanvliegroute. De voorgenomen aanpassing heeft ook gevolgen voor de grondexploitatie die door de overheid (gemeente, provincie, waterschap, rijk, gemeenschappelijke regeling) wordt verricht. Aanloop naar een gelijk speelveld De voorgenomen verandering kent een lange voorbereidingstijd,. Een mijlpaal was destijds de aanbieding door de werkgroep Markt en Overheid van haar eindrapport op 8 april 1997 aan de Tweede Kamer. Als één van de conclusies werd genoemd dat, ter voorkoming van ongelijke concurrentieverhoudingen <de vennootschapsbelastingplicht (Vpb-plicht) voor overheidsbedrijven> de hoofdregel zou moeten worden. Op 11 mei 2012 is een notitie verschenen met als titel “Belastingplicht overheidsbedrijven, inventarisatie van de gevolgen van de ondernemingsvariant” gepubliceerd door het Ministerie van Financiën. In het begeleidend schrijven van de staatssecretaris van Financiën spreekt deze zich expliciet uit over de wijze waarop naar zijn mening de verruiming van de Vpb-plicht van overheidsbedrijven nader dient te worden ingevuld. In feite is er sprake van modernisering van de bestaande Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Het doel van deze modernisering is het bereiken van een gelijk speelveld tussen overheidsondernemingen en private ondernemingen. Concurrentieverstoringen tussen niet aan vennootschapsbelasting onderworpen overheidsbedrijven en vennootschapsbelastingplichtige private ondernemingen worden daarmee zo veel mogelijk weggenomen. Diverse fracties in zowel de Eerste Kamer als de Tweede Kamer maken zich zorgen over deze mogelijke concurrentieverstoring tussen activiteiten van de publieke en de private sector. Ook doet de Europese Commissie (Commissie) al geruime tijd onderzoek naar de manier waarop Nederland vennootschapsbelasting van overheidsondernemingen heft. Zo onderzoekt de Commissie of sprake is van staatssteun omdat de meeste overheidsondernemingen niet onder de heffing van vennootschapsbelasting vallen. De aanleiding voor dit onderzoek zijn klachten van individuele burgers en bedrijven. Dit onderzoek van de Commissie heeft geleid naar een uitnodiging tot het nemen van dienstige maatregelen. Hiermee wordt bedoeld dat de Commissie oordeelt dat Nederland passende maatregelen zou moeten treffen om de bestaande niet 2 onderworpenheid aan vennootschapsbelasting van overheidsbedrijven af te schaffen, zodat overheidsbedrijven die economische activiteiten ontplooien op dezelfde wijze aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen als private ondernemingen. Concretisering van de gelijkstelling Bij brief van 21 mei 2013 heeft het Kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de inhoud van de kabinetsreactie op de uitnodiging van de Commissie waarbij het Kabinet het voorstel voor dienstige maatregelen heeft geaccepteerd en dat het, onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring, voornemens is de vennootschapsbelasting zodanig aan te passen dat overheidsondernemingen die economische activiteiten ontplooien op dezelfde wijze aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen als private ondernemingen. Hiertoe is een concept wetsvoorstel nader uitgewerkt waarin, naast de uitwerking van <dienstige> maatregelen, ook een ondersteuning is geleverd in het streven naar een gelijk speelveld. Een en ander heeft uiteindelijk geleid tot een op 14 april 2014 gepubliceerd wetsvoorstel “Modernisering vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen”. Tegelijkertijd met de publicatie van dit wetsvoorstel zijn belanghebbenden geconsulteerd en heeft in de periode 14 april 2014 tot en met 12 mei 2014 een openbare internetconsultatie plaats gevonden. Bij de samenstelling van het definitief wetsvoorstel worden de reacties meegenomen. Het streven van het Kabinet is om dit wetsvoorstel, in het kader van het Belastingplan 2015, aan te bieden aan de Tweede kamer op Prinsjesdag 2014. De wetswijziging kan dan van kracht worden per 1-1-2015 ten behoeve van de boekjaren die op of na 1-1-2016 aanvangen. Eventuele wijzigingen op de nieuwe wetgeving kunnen dan nog verwerkt worden in 2015 zodat een en ander van kracht wordt per 11-2016. Grensvlakken met andere wetgeving De modernisering van de vennootschapsbelasting heeft raakvlakken met een aantal andere wetten. Onder andere heeft deze modernisering aanraakpunten met de Wet op de omzetbelasting 1968, de eerder genoemde Wet Markt en Overheid, Aanbestedingswet/aanbestedingsrecht (in verband met vrijstellingen waarover later meer), de in voorbereiding zijnde wetswijziging voor de Wet gemeenschappelijke regeling, Wet inkomstenbelasting 2001 en daarnaast heeft het te maken met staatsteun. Doordat vele raakvlakken bestaan met andere wetgeving is de modernisering van de vennootschapsbelasting een complex verhaal geworden. Ten tijde van het schrijven van deze beschouwing zijn er nog veel vraagtekens over de ins en outs voor wat betreft de nieuwe wetgeving Vpb. Schets van de huidige situatie In de huidige vormgeving van de vennootschapsbelastingplicht (Vpb-plicht) voor overheidsondernemingen wordt de subjectieve belastingplicht (wie is belasting 3 verschuldigd) en de subjectieve vrijstellingsregeling geregeld in het eerste hoofdstuk van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Bij overheidsbedrijven wordt onderscheid gemaakt in directe- en indirecte overheidsbedrijven. Een direct overheidsbedrijf is een onderneming die onderdeel is van een publiekrechtelijk rechtspersoon zoals het Rijk, provincie, gemeente, waterschap of een zelfstandig bestuursorgaan. Een indirect overheidsoverheidsbedrijf is een privaatrechtelijk lichaam waarvan de volledige zeggenschap onmiddellijk (direct) of middellijk (indirect) gelegen is bij uitsluitend één of meer publiekrechtelijke rechtspersonen. Hierbij gaat het om 1) lichamen waarvan onmiddellijk of middellijk uitsluitend Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen aandeelhouders, deelnemers of leden zijn (veelal NV’s en BV’s). Daarnaast 2) betreft het lichamen (meestal stichtingen)waarvan de bestuurders door Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen onmiddellijk dan wel middellijk worden benoemd en ontslagen en waarvan het vermogen bij liquidatie uitsluitend ter beschikking komt aan Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel zoals deze nu voorligt wordt in plaats van direct overheidsbedrijf gesproken van directe overheidsonderneming en in plaats van indirect overheidsbedrijf wordt gesproken van indirecte overheidsonderneming. Belastingplicht thans Ten aanzien van de belastingplicht is een <direct overheidsbedrijf> Vpb-plichtig indien de werkzaamheden vallen onder de limitatieve opsomming van belaste bedrijfsactiviteiten in de wet. De vennootschapsbelastingplicht geldt dan voor landbouwbedrijven, nijverheidsbedrijven (gas, elektra, warmte en water), mijnbouwbedrijven, handelsbedrijven, vervoersbedrijven en bouwkassen (voor een nadere detaillering verwijzen wij naar deze wetgeving uit 1969). Verricht het directe overheidsbedrijf werkzaamheden die niet staan vermeld in deze wettelijke opsomming dan is ze niet Vpb-plichting. Om die reden is bijvoorbeeld een grondbedrijf van de gemeente niet Vpb-plichtig. Als hoofdregel geldt bij <indirecte overheidsbedrijven> dat zij in beginsel Vpb-plichtig zijn voor zover de werkzaamheden vallen onder de hiervoor genoemde wettelijke opsomming van belaste bedrijfsactiviteiten. Verricht het indirecte overheidsbedrijf werkzaamheden die niet staan vermeld in deze wettelijke opsomming dan is ze ook niet Vpb-plichting. De huidige ontwikkelingen zijn dusdanig dat, indien overheidsondernemingen niet en private partijen wel Vpb-plichtig zijn en tevens vergelijkbare ondernemersactiviteiten uitvoeren, een ongelijk fiscale positie ontstaat waardoor de overheidsondernemingen een oneigenlijk voordeel behalen ten opzichte van private ondernemingen. Met name is dit het gevolg van werkzaamheden die de overheidsbedrijven de laatste tientallen jaren hebben uitgevoerd op het gebied van dienstverlening en op het gebied van 4 activiteiten die de overheid naar zich toe heeft getrokken omdat zij van mening was dat de private partijen deze onvoldoende konden uitvoeren. Private ondernemingen hebben echter deze activiteiten hernieuwd dan wel verbeterd opgepakt waardoor een gemengde markt is ontstaan waarin zowel de private als ook de overheidsondernemingen opereren. Hierdoor is fiscale concurrentie verstoring ontstaan. De wetgever lijkt daarmee te willen zeggen dat de wettelijke bepalingen, die al sinds 1956 gelden, niet goed meer passen in deze tijd en dus een actualisatie gewenst is ook al is deze wetgeving op een aantal punten voor overheidsorganen in de loop der jaren aangepast. Bij de opstelling van de lijst met bij naam genoemde ondernemingen is altijd naar het item “concurrentie” gekeken en in de afgelopen jaren zijn dan ook bedrijven op deze lijst van Vpb-plichtige lichamen terecht gekomen. Vervolgstap In de brief van 21 mei 2013 is, om een gelijk speelveld te creëren, een analyse opgenomen op basis van een ambtelijke inventarisatie. Daarmee is beoogd een beeld te vormen van de verschillende economische activiteiten van medeoverheden en departementen waarbij ook is gekeken naar de wijze waarop een en ander is georganiseerd. Overheden, centraal en decentraal, kunnen onder omstandigheden, kiezen om een activiteit “op afstand” te plaatsen of om deze activiteit in eigen organisatie te houden. Centrale overheid is het Rijk en is de publiekrechtelijke rechtspersoon “Staat”. Een activiteit is bijvoorbeeld de Belastingdienst. Al is het wel een interessante materie, het gaat voor dit artikel te ver om hier diep op in te gaan. De decentrale overheden zijn de provincies, gemeenten en waterschappen. Indien bijvoorbeeld een gemeente als publiekrechtelijk lichaam de activiteit zelf verricht spreken wij van een “dienst”. Het komt voor dat gemeenten sommige activiteiten onder brengen in een afzonderlijke privaatrechtelijke rechtsvorm als een nv of bv-constructie. De gemeente is dan 100% aandeelhouder en eigenaar. Deze constructie komt ook voor bij provincies en waterschappen. Publiekrechtelijke lichamen kunnen ook samenwerken met marktpartijen , en daarbij spelen diverse argumenten een rol. Kostenreductie is een belangrijke drijfveer voor samenwerking. Maar ook de gezamenlijke inzet van kennis en kunde, alsmede risicospreiding. Samenwerking kan door een gemeenschappelijke regeling op te zetten waarbij afspraken worden gemaakt hoe geopereerd gaat worden. Ook ministeries werken samen waarbij deze werkzaamheden als civiel juridische activiteiten worden aangemerkt binnen dezelfde publiekrechtelijke rechtspersoon “Staat”. De activiteit wordt dan aangemerkt als een interne activiteit en dus niet Vpb-belast. Overheden hebben veel activiteiten welke op diverse manieren worden georganiseerd. Het Kabinet staat op het standpunt dat bij de fiscale behandeling van overheden zo 5 min mogelijk onderscheid wordt gemaakt naar de vorm waarin de activiteit plaatsvindt en overheidsondernemingen worden, in tegenstelling tot de huidige wetgeving, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, in beginsel Vpb-plichtig. Sleutelwoorden zijn “concurrentie” en “deelname aan het economisch verkeer”. Concept wetsvoorstel “Modernisering vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen”. Het wetsvoorstel voorziet in een gelijk speelveld tussen private en overheidsondernemingen. Deze overheidsondernemingen nemen, net als private ondernemingen, deel aan het economisch verkeer en bevinden zich in een concurrerende positie ten opzichte van private partijen die dezelfde werkzaamheden ook verrichten. Dit verschil tussen private en overheidsondernemingen wordt door dit wetsvoorstel geminimaliseerd. Met betrekking tot de fiscale behandeling wordt zo min mogelijk onderscheid gemaakt tussen private en overheidsondernemingen naar de wijze waarop juridisch de overheidsondernemingen zijn georganiseerd. Hierbij geldt ook het uitgangspunt dat samenwerking tussen overheidslichamen zo min mogelijk fiscaal wordt belemmerd. Bij de vormgeving van overheidsondernemingen speelt een aantal punten een rol, te weten 1) activiteiten die niet in concurrentie zijn met private ondernemingen blijven buiten de Vpb-belastingplicht; 2) belastingplicht voor overheidsondernemingen past binnen de systematiek van de Vpb 1969; 3)stijging van de administratieve lasten moet zo veel als mogelijk beperkt blijven. De belastingplicht is dus afhankelijk van de vormgeving van de directe en indirecte overheidsondernemingen en de eventueel toepasbare vrijstellingen. Belastingplicht. In de huidige Vpb-1969 geldt het principe dat overheidsondernemingen “niet belastingplichtig zijn, tenzij.. ” (zie het hiervoor aangeduide over belaste activiteiten en de wettelijke lijst). In het wetsvoorstel wordt uitgegaan van het tegenovergestelde principe <Belastingplichtig, tenzij..> Uit het wetsvoorstel blijkt, dat alle directe overheidsondernemingen binnen één publiekrechtelijk rechtspersoon afzonderlijk belastingplichtig worden met als resultante, dat zij apart Vpb-aangifte moet plegen. Dit betekent dat bijvoorbeeld alle ministeries (onderdeel één publiekrechtelijk rechtspersoon “Staat”) afzonderlijk aangifte moeten doen en niet als “Staat” totaal gezamenlijk één aangifte. Aangesloten wordt in het wetvoorstel bij het begrip “onderneming” van de Europees rechtelijke definitie: een onderneming in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt gedefinieerd als een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal, die deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk om winst te behalen, welke winst ook redelijkerwijs te behalen valt. Winststreven is 6 ook het vaker dan incidenteel behalen van exploitatie-overschotten. Onder het drijven van een onderneming wordt tevens verstaan het verrichten van activiteiten waarmee in concurrentie wordt getreden. Dit betekent ook dat interne verrichte activiteiten voor eigen kring (ten behoeve van de publiekrechtelijke rechtspersoon zelf) geen onderneming vormen omdat niet wordt deelgenomen aan het economische verkeer en dus is er ook geen concurrentie. Voorbeelden: de eigen reprodienst, de salarisadministratie. Bij indirecte overheidsorganen geldt dezelfde regel als in die voor private ondernemingen. Vrijstellingen. In het wetsvoorstel “Modernisering vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen” wordt voorgesteld de belastingplicht voor directe en indirecte overheidsondernemingen te beperken door het toepasbaar verklaren van een aantal vrijstellingen. Zo min mogelijk wordt gekeken naar de vorm waarin de activiteiten plaats vinden. Sprake kan zijn van een aantal vrijstellingen voor directe en indirecte overheidsondernemingen. Deze zijn van rechtswege toepasbaar indien ten minste 90% van de ondernemersactiviteiten (directe overheidsonderneming) of het lichaam (indirecte overheidsonderneming) betrekking heeft op de vrij te stellen activiteit. Dan geldt de vrijstelling voor de gehele ondernemerswinst oftewel integraal Vpb-vrijgesteld. Voordeel is dan dat administratieve uitsplitsing achterwege blijft en dat betekent aldus lagere administratieve lasten. Valt de onderneming wel onder de 90%-norm maar is de jaarwinst behaald met niet vrijgestelde activiteiten hoger dan kan de onderneming of het lichaam in aanmerking komen voor de vrijstelling. De onderneming wordt dan partieel vrijgesteld van Vpb-heffing en alleen het deel dat betrekking heeft op de niet vrij te stellen activiteit zal in de Vpb-heffing betrokken worden. De volgende vrijstellingen zijn benoemd in het wetsvoorstel: Algemene vrijstellingen en specifieke vrijstellingen. Algemene vrijstellingen: 1) voor interne activiteiten (alleen voor directe overheidsondernemingen); 2) uitoefening overheidstaken of publiekrechtelijke bevoegdheden; 3) voor quasi-inbesteding (alleen voor indirecte overheidsondernemingen) en 4) samenwerkingsverbanden tussen overheden. Naast de algemene vrijstellingen wordt in het wetsvoorstel drie specifieke vrijstellingen benoemd, te weten 5) voor bekostigd onderwijs; 6) voor academische ziekenhuizen en 8) voor zeehavenbeheerders. Overigens is op verzoek van de Europese Commissie een onderzoek ingesteld naar mogelijk ongeoorloofde belastingvoordelen voor Nederlandse havenbedrijven Afsluiting Zoals al eerder in dit stuk is aangegeven is er een koers zichtbaar maar er moeten nog meer gedetailleerde uitwerkingen komen Zoals hiervoor aangegeven is de 7 scheiding tussen publiek en privaat van groot belang binnen overheden. Een andere analyse moet uit gaan wijzen hoe de diverse activiteiten binnen de overheden worden gedefinieerd. Met name voor gemeentelijke overheden wordt het een spannende cessie. Daarnaast is nog onduidelijk wat de invloed van de nieuwe wet wordt op bijvoorbeeld grondbedrijven waar een mix van publieke en private activiteiten worden uitgevoerd. De vraag is ook, en dat moet nader worden geanalyseerd, wat de effecten voor de gemeentelijke financiën zullen zijn. Gebruikt bronmateriaal 1) Concept wetsvoorstel “Modernisering vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen” d.d. 14/4/2014 2) Ministerie van Financiën Internetconsultatie VPB-plicht overheidsondernemingen Nieuwsbericht d.d. 14-04-2014 3) Ministerie van Financiën brief d.d. 25/4/2014 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal inzake `Fiscale moties en toezeggingen Tweede Kamer` met kenmerk AFP-2014-302 4) `Vennootschapsbelastingplicht overheidsbedrijven: een doorbraak` van drs. G.J.W. de Ruiter, Deloitte Belastingadviseurs BV, 2012
© Copyright 2024 ExpyDoc