Programma Cappella Mediterranea

Cappella Mediterranea
Een Venetiaanse droom
FEB 2014
PROGRAMMA
CAPPELLA MEDITERRANEA
Giulio Caccini 1551-1618
Amarilli, mia bella
Dalla porta d’oriente
Mariana Flores, sopraan
Margaux Blanchard, viola da gamba
Quito Gato, luit en gitaar
Leonardo García Alarcón, klavecimbel en orgel
Girolamo Frescobaldi 1583-1643
Se l’aura spira
Ti lascio anima mia
Cosi mi disprezzate
Francesco Cavalli 1602-1676
Lamento de Procris uit ‘Gli Amori d’Apollo e di Dafne’
pauze
Claudio Monteverdi 1567-1643
Ohimè, ch’io cado
Barbara Strozzi 1619-1677
Lagrime mie
Claudio Monteverdi
Voglio di vita uscir
Barbara Strozzi
Che si può fare
CD-VERKOOP
Bij dit concert worden cd’s verkocht. Als u Vriend bent krijgt u
op vertoon van uw Vriendenpas korting. Wilt u Vriend worden?
Vraag dan een folder bij een van onze medewerkers.
TOELICHTING
De muren van gebouwen, de bruggen en kanalen van Venetië
zijn de stille getuigen van de muziek die eens in de stad weerklonk, en die in ons een nostalgie oproept naar een wereld die
voorgoed veranderd is. Venetië is poëzie, het lied van een stad
die altijd open stond voor de wereld en haar bevolkingen. De
geschiedenisboeken vertellen ons dat de eerste zangers die
nadruk legden op de tekst en slechts werden begeleid door
akkoorden en arpeggio’s op tokkelinstrumenten, zich vooral
in Rome en Florence bevonden. Maar hoe moet men zich
Venetië voorstellen zonder de liefdesliederen zeeman-sagen?
Het recitar cantando, het zingend spreken of sprekend zingen,
lijkt onlosmakelijk verbonden met deze stad. Het moet ook wel
buiten de paleizen en kathedralen, buiten de reguliere wetten
van de muziek zijn ontstaan, in havens en op zee, als emotionele uitlaatklep van zeelieden in oorlog en minnaars met liefdesverdriet. Bovendien is het zeer waarschijnlijk dat een vorm
van recitar cantando ook bestond in het zuiden van Spanje
en de Arabische landen rond de Middellandse Zee, lang voor
Monteverdi en Caccini hun recitatieven componeerden. Op de
golven van deze wereld van reizigers vertellen sopraan Mariana
Flores en dirigent Leonardo Garcia Alarcon hun Sogno d’un
notte Veneziana, een droom van een Venetiaanse nacht.
Giulio Caccini (1551-1618) was een van de grote pioniers bij
de ontwikkeling van de opera en zijn muziek is op veel andere
componisten van grote invloed geweest bij de ontwikkeling van
de barokke stijl. Hij was zelf een uitstekende zanger en begeleidde zichzelf op de gamba of luit. Hij werkte voornamelijk in
Florence en sloot zich aan bij de Florentijnse Camerata, een
select humanistisch gezelschap van schrijvers, musici en geleerden die de verloren wereld van de oude Grieken opnieuw
wilden ontdekken. Zo werd een nieuwe vorm van monodie
ontwikkeld, de stile recitativo, die bestaat uit een enkele gezongen partij, met simpele akkoorden begeleid door een of een
paar instrumenten, het begin van de basso continuo. Dit was
een revolutionaire ontwikkeling die brak met de complexe polyfonie van de renaissance. Componisten van de generatie na
hem, zoals Monteverdi en Cavalli, gingen door met deze ontwikkelingen. Claudio Monteverdi (1567-1643) werkte een groot
deel van zijn leven als cantor aan de San Marco-basiliek in Venetië, waar hij veel religieuze werken componeerde. Maar zijn
faam strekt ook uit naar zijn invloedrijke opera’s als L’Orfeo en
L’Incoronazione di Poppea, en zijn madrigalen, die getuigen van
de grote evolutie van renaissance naar barok. Girolamo Frescobaldi (1583-1643) is vooral bekend om zijn invloedrijke oeuvre aan prachtige klaviermuziek, maar hij schreef ook vocale
werken. Zijn bundel Arie Musicali, waar de drie vandaag gezongen stukken uit afkomstig zijn, werd in 1630 gepubliceerd in
Florence. De composities stammen vermoedelijk uit zijn jonge
jaren ’20, toen Frescobaldi in Rome werkte.
De opera Gli Amori d’Apollo e di Dafne van Francesco Cavalli
(1602-1676) ging tijdens het carnavalsseizoen van 1640 in
première in Venetië. Cavalli begon zijn carrière in de stad als
zanger aan de beroemde basiliek van San Marco. Daarna werd
hij organist en uiteindelijk, in 1668, maestro di cappella. Cavalli
is vooral bekend als operacomponist. Hij schreef maar liefst
eenenveertig, vaak dramatische en muzikaal sterke opera’s,
waarin de ontwikkeling van het genre prachtig te volgen is. Cavalli was van grote invloed op de operacomponisten na hem.
Barbara Strozzi (1619-1677) was een uitzonderlijke zangeres
en componist. Ze studeerde bij Francesco Cavalli in Venetië
en publiceerde haar composities (voor het overgrote deel voor
sopraanstem) in bundels met puur haar eigen muziek – uniek
voor die tijd, want de meeste publicaties bestonden uit werken
van meerdere componisten. Haar muziek werd geroemd om
de lyrische en poëtische kwaliteit.
TEKSTEN
Amarilli, mia bella
Amarilli, mia bella
Non credi, o del mio cor dolce desio,
D’esser tu l’amor mio?
Credilo pur, e se timor t’assale,
dubitar non ti vale
Aprimi il petto e vedrai scritto in core:
Amarilli, Amarilli, Amarailli è il mio amore.
Amarilli mijn schoone,
Gelooft ghy dat de liefd’ die ‘k u betoone,
Niet in mijn hert sou woone.
Geloof hat vry en vreest ghy onderwylen,
Neem een van dees’mijn pijlen,
Open dees’ borste, ghy vint in t’hert geschreven,
Amarilli mijn leven.
Dalla porta d’oriente
Dalla porta d’oriente
Lampeggiando in ciel usciva
E le nubi coloriva
L’alba candida e lucente,
E per l’aure rugiadose
Apria gigli e spargea rose.
Aan de oostelijke einder
verscheen ze vol stralen in de hemel
en kleurde ze de wolken in de
pure en lichtende ochtendstond,
en met een nevel van dauw
opende ze lelies en strooide ze rozen.
Quand’al nostr’almo terreno
Distendendo i dolci lampi
Vide aprir su i nostri campi
D’altra luce altro sereno;
E portando altr’alba il giorno
Dileguar la notte intorno.
Toen ze haar zoete stralen liet glijden
over onze vruchtbare gronden,
zag ze op onze velden iets oplichten
Een ander licht nog zuiverder,
dat de ochtend naar de dag droeg en
de nacht geheel deed verdwijnen.
Ch’a sgombrar l’oscuro velo
Più soave e vezzosetta,
Una vaga giovinetta
Accendea le rose in cielo,
E di fiamme porporine
Feria l’aure matutine.
Ter verdrijving van de donkere sluier
liet een bekoorlijk en jong meisje,
nog gracieuzer en charmanter,
de rozen aan de hemel ontbranden
en met purperen vlammen
maakte ze het ochtendgloren
Era il crine a l’aria sparso
Onde l’oro apria suo riso,
E la neve del bel viso
Dolce porpora havea sparso,
E su’l collo alabastrino
Biancheggiava il gelsomino.
Het was haar haardos in de wind
vanwaar het goud haar lach opende,
en de sneeuw van het mooie gezicht
spreidde zich tot een zoet purper
en op de hals van alabast
lichtte de jasmijn op.
Da le labbra innamorate,
Muov’ Amor con novi strali,
E di perle orientali
Se ne gian l’alme fregiate,
Et ardeva i cor meschini
Dolce foco di rubini.
Vanuit die beminnelijke lippen
schiet Amor met nieuwe pijlen,
en als van oosterse paarlen
herbergen ze glinsterende rijen,
en in de droevige harten gloeit
een zoet vuur van robijnen.
Di due splendide facelle
Tanta fiamma discendea,
Che la terra intorno ardea
Et ardeva in ciel le stelle;
E se’l sole usciva fuora,
Havrebb’arso il sole ancora.
Van twee lichtende vonken
kwam een dusdanige vlam,
dat heel de aarde kwam te branden
en ook brandden in de lucht de sterren;
en was de zon te voorschijn gekomen,
zou ook de zon nog zijn verschroeid.
Dov’il piè con vago giro,
Dove l’occhio amor partia,
Ogni passo un fiore apria,
Ogni sguardo un bel zaffiro;
E s’udia più dolc’e lento
Mormorar con l’acqua il vento.
Waar de voet bekoorlijk draaide,
waar het oog liefde liet stralen,
liet elke pas een bloem openen
en elke blik een mooie saffier;
en hoorde men zoet en traag
het water kabbelen met de wind.
L’alba in ciel s’adira e vede
Che le toglie il suo splendore
Questa nova alba d’amore,
E già volge in dietro il piede,
E stillar d’amaro pianto
Già comincia il roseo manto.
Het ochtendgloren wordt woest en ziet
Dat haar schittering haar wordt ontnomen
door dit nieuwe gloren van de liefde,
en reeds treedt zij op haar schreden terug,
en begint er een bitter geween
uit de rozige mantel te druppen.
AK
Se l’aura spira
Se l’aura spira tutta vezzosa,
la fresca rosa ridente sta,
la siepe ombrosa di bei smeraldi
d’estivi caldi timor non ha.
Als de lucht vol is van zwoele zomerbriesjes
en de net ontluikte roos sprankelt van geur
en de schaduwrijke haag, groen als smaragd,
de hitte van de zomer niet vreest,
A balli, a balli, liete venite,
ninfe gradite, fior di beltà.
Or, che sì chiaro il vago fonte
dall’alto monte al mar sen’ va.
kom dan dansen, kom dan vol vreugde,
gracieuze nimfen, lieflijke schoonheden,
nu de wonderschone, heldere bron
van de hoge berg zich een weg zoekt naar de zee.
Suoi dolci versi spiega l’augello,
e l’arboscello fiorito sta.
Un volto bello al l’ombra accanto
sol si dia vanto d’haver pieta.
Al canto, al canto, ninfe ridenti,
Scacciate i venti di crudelta.
De vogel laat zijn zoete lied weerklinken,
en de bloesemstruik staat in volle bloei
in de schaduw naast een schoon gelaat;
laat de zon meelij hebben
met gezang, met gezang, o schone nimfen,
verdrijven jullie de wind der wreedheid.
Ti lascio, anima mia
Ti lascio, anima mia, giuntà è quell’ ora,
L’ora, ohimè, che mi chiama alla partita.
Io parto, ohimè, convien ch’io moro,
Perchè convien partir da te, mia vita.
Ah, pur troppo è’l dolor, ch’entro m’accoro,
Non mi dar col tuo duol nova ferita.
Deh, non languir cor moi, ch’al moi partire
Mi duole il tuo doler più che’l morire.
Ik verlaat je, mijn ziel, het uur is daar,
het uur, wee mij, dat mij oproept te vertrekken.
Ik vertrek, wee mij, ik moet verscheiden,
want ik moet van jou weggaan, mijn leven.
Ach, hoe groot is het verdriet dat mijn hart binnentreedt,
Verwond me niet opnieuw met uw verdriet.
Ach, kwijn niet, mijn hart, want bij mijn vertrek
Doet jouw verdriet mij meer pijn dan het vertrekken zelf.
Cosi mi disprezzate
Così mi disprezzate?
Così voi mi burlate?
Tempo verrà, ch’amore
farà di vostro core
quel che fate del mio.
Non più parole, addio.
Datemi pur martiri,
burlate i miei sospiri
negatemi mercede,
oltraggiate mia fede,
ch’in voi vedrete poi
quel che mi fate voi.
Zozeer veracht u mij?
Zozeer bespot u mij?
Maar de tijd zal komen dat de liefde
met uw hart zal doen
wat u met het mijne doet.
Geen woord meer, vaarwel.
Laat mij maar lijden,
lach maar om mijn zuchten van verdriet,
ontzeg mij elke steun,
maak mijn trouw belachelijk
want straks zal u hetzelfde overkomen
als wat u mij nu aandoet.
Beltà sempre non regna,
e s’ella pur v’insegna
a dispregiar mia fé
credete pur a me,
che s’oggi m’ancidete
doman vi pentirete.
Non nego già ch’in voi
amor ha i pregi suoi
ma so che il tempo cassa
beltà che fugge e passa
se non volete amare
io non voglio penare.
Schoonheid kan niet altijd oppermachtig blijven,
en als zij u gezegd heeft
dat ze mijn trouw moet versmaden,
schenk uw vertrouwen dan maar aan mij;
als u me vandaag doodt
zal het u morgen berouwen.
O, ik ontken niet dat de liefde
u met vele schone zaken heeft bedeeld,
maar ik weet dat de tijd
de schoonheid op de vlucht jaagt en uitwist;
als u niet lief wilt hebben,
wil ik niet lijden.
Il vostro biondo crine,
le guance purpurine
veloci più che maggio
tosto saran passaggio
prezzategli pur voi,
ch’io riderò ben poi.
Uw blonde haren
en uw rozige wangen
zullen, sneller nog dan de meimaand,
verwelken en verdwijnen:
geniet ze maar als een kostbaar goed,
want daarna, snel, zal het mijn beurt zijn om te lachen.
Lamento de Procris de ‘Gli Amori d’Apollo et di Dafne’
Vogli, deh vogli il piede
Bellissimo assassin della mia fede.
Dico rivogli il piè
O mancator, perché
Dal tuo novello ed invocato amore
Non spero più, che tu rivolga il core;
Sia pur la mia rival de sensi tuoi
E di pensieri il punto ed il compasso,
E lasci a me sol del tuo piede un passo.
Io son pur quella Procri,
Che dagli amori tuoi delicia fu.
Lassa, io m’inganno, io non son quella più.
O spergiuro infedele,
Io nell’Aurora tua
Sospiro la mia sera,
E vede il disperato mio desio
Nell’altezza di lei l’abisso mio;
E pur ancora io t’amo,
Il tradimento, ohimè mi svena il core,
E al mio dispetto adoro il traditore.
Così povero adunque
È il Cielo di bellezze,
Che cercano le Dee gli amanti in terra?
Ha penuria l’Olimpo
D’amabili sembianze?
Né sa l’Aurora ritrovarsi amanti,
S’alle mie calde innamorate voglie
Le dolcezze non rubba, e ‘l ben non toglie?
Cefalo torna a me,
Io non colei, che tua diletta fu;
Lassa, io m’inganno, io non son quella più.
Ohimè la gelosia
Mi stimola a bestemmie, ed a furori.
Ma perch’è Diva l’alta mia rivale,
Religione, e riverenza insieme
Su ‘l fondo al core i miei singulti preme;
Ma ‘l peggiore del mio non ha l’Inferno.
Pon maledire i miseri dannati,
Io traffitta ed ardente, e lacerata
Dannata son, e maledir non posso.
Cefalo riedi a me,
Io son colei, ch’idolo tuo già fu,
Lassa, io m’inganno, e non son quella più.
Deh ricevete, o selve,
Accettate, o deserti
D’un pianto amaro il tacito tributo:
Eccessivo è il dolor quand’egli è muto.
Ga, alsjeblieft, ga weg,
beeldschone moordenaar van mijn trouw.
ik zeg je, ga weg,
oh, mislukkeling, opdat ik bij
jouw nieuwe en aangeroepen liefde
niet langer hoop, dat je hart weer keert;
Het is toch mijn rivale in al je zintuigen en
die de kern is in je denken en je medeleven,
en mij laat je slechts de afdruk van je tred.
Maar ik ben toch die Procris
die het genot van al je liefdes was?
helaas, ik besef dat dat voorbij is.
Oh, ontrouwe eedbreker,
in jouw Ochtendgodin
ademde ik mijn eigen avond,
en mijn eigen wanhopig verlangen zag
in de hoogte van haar mijn eigen afgrond;
en toch nog steeds hou ik van je,
Het verraad, wee mij, zuigt het bloed uit mijn hart
En in mijn woede aanbid ik de verrader.
Is de hemel inmiddels dan
zo schaars aan schoonheden
dat godinnen hun liefjes op aarde zoeken?
Heeft de Olympus gebrek
aan beminnelijke gezichten?
En weet Aurora nergens een lief te vinden
dat ze van mijn warme beminde wensen
de zoetheden steelt en het goede onttrekt?
Cefalus keer terug naar mij,
Ik niet zij, die jouw vreugde was;
Helaas, ik besef dat dat voorbij is.
Wee mij, de jaloezie
zet me aan tot vloeken en schelden.
Maar omdat mijn hoge rivale een godin is,
drukken godsdienst en respect tezamen
mijn gesnik tot op de bodem van mijn hart;
Zelfs de hel kent geen erger kwaad dan dit
Ellendige veroordeelden kunnen vervloeken
Ik, verwond en brandend en verscheurd,
ik ben veroordeeld en kan niet vervloeken.
Cefalus, kom langzaam naar mij
Ik ben zij, die reeds jouw idool was
Helaas, ik besef dat dat voorbij is.
Oh, ontvang toch, o wouden
Oh accepteer toch, o woestijnen
van een bitter geween het verwegen aandeel;
De pijn is onverdraaglijk zolang hij geen stem heeft.
AK
Ohime, ch’io cado
Ohimè ch’io cado,
ohimè ch’inciampo ancor il piè
Pur come pria,
E la sfiorita mia
Caduta speme
Pur di novo rigar
Con fresco lagrimar
Hor mi conviene.
Wee, dat ik val,
Wee, dat ik struikel over mijn stappen
Zoals ook al eerder,
en toch is het nu mijn taak
om met verse tranen
mijn uitgebloeide
en gevallen hoop
weer op te laten staan
Lasso, del vecchio ardor
Conosco l’orme ancor
Dentro nel petto;
Ch’ha rotto il vago aspetto
E i guardi amati
Lo smalto adamantin
Ond’armaro il meschin
Pensier gelati.
Helaas, ik ken in mijn borst
nog slechts de afdruk
van de oude vlam;
omdat het glazuur van diamant,
waarmee de ongelukkige zich wapent
tegen verkilde gedachten,
het bekoorlijke voorkomen
en de minnelijke blikken stuk heeft gemaakt.
Folle, credev’io pur
D’aver schermo sicur
Da un nudo arciero;
E pur io sí guerriero
Hor son codardo
Ne vaglio sostener
Il colpo lusinghier
D’un solo sguardo.
Idioterie, ik geloofde daadwerkelijk
met een naakte boogschutter
een veilig schild te hebben;
En zelfs ik als strijder
Ben nu lafaard
en poog om overeind te blijven
bij de vleiende treffer
van een enkele blik.
O Campion immortal Sdegno;
come sí fral Hor fuggi indietro;
A sott’armi di vetro
Incanto errante
M’hai condotto infedel
Contro spada crudel
D’aspro diamante.
Oh, onsterfelijke Kampioen Minachting;
Kijk hoe je met het uur achteruit vlucht;
Onder een glazen bepantsering
heb je met een spreuk tot dwaling
mij aangezet tot ontrouw
tegen het wrede zwaard
van scherpe diamant.
O come sa punir
Tirann’amor l’ardir
D’alma rubella!
Una dolce favella,
Un seren volto
Un vezzoso mirar,
Sogliono rilegar
Un cor disciolto.
Oh, hoe weet de tirannieke liefde
het verlangen af te straffen
van opstandige ziel!
Een zoete vlam
Een zuiver gezicht
Een minnelijke blik
Ze openen de weg om
een gebroken hart weer te lijmen.
Occhi belli, ah se fu
Sempre bella virtù
Giusta pietate!
Deh voi non mi negate
Il guardo e’l viso
Che mi sa la prigion
Per sí bella cagion
Il Paradiso.
Mooie ogen, ach, moge
rechtvaardig medelijden
immer een goede deugd zijn!
Ach ontzeg me niet
de blik en het gelaat
Want voor zo’n mooie reden
wacht mij als gevangenis
het paradijs.
AK
Lagrime mie
Lagrime mie, à che vi trattenete?
Perchè non isfogate il fier dolore
che mi foglie ‘l respiro e opprime il core?
Lidia che tant’adoro,
perch’un guardo pietoso, ahi, mo donò
il paterno rigor l’impriggionò.
Tra due mura rinchiusa
sta la bella innocente
dove giunger non può raggio di sole;
e quel che più mi duole
ed accresc’al mio mal tormenti e pene,
è che per mia cagione
provi male il mio bene.
E voi, luni dolenti, non piangete?
Lagrime mie, à che vi trattenete?
Lidia, ahimè, vedo mancarmi
l’idol mio che tanto adoro;
sta colei tra duri marmi,
per cui spiro e pur non moro.
Se la morte m’è gradita,
hor che son privo di speme,
deh, toglietemi la vita,
ve ne prego, aspre mie pene.
Ma ben m’accorgo
che per tormentarmi maggiormente
la sorte mi niega anco la morte.
Se dunque è vero, o Dio,
che sol del pianto mio
il rio destino ha sete;
lagrime mie, à che vi trattenete?
Mijn tranen, waarop is het wachten,
waarom lenigen jullie niet de felle smart,
die mijn adem verstikt en drukt op mijn hart?
Lidia, die ik zo zeer aanbid,
daar ze mij een lieve blik, arme ik, heeft geboden,
heeft de vaderlijke strengheid haar opgesloten.
Tussen twee muren gevangen
is nu de onschuldige schone,
daar waar geen zonnestraal binnen geraakt,
en wat mij het meest droevig maakt
en wat mijn leed vergroot,
mijn kwelling en mijn ongerief,
is dat ik de reden ben van het lijden van mijn lief.
En jullie, treurende ogen, niet smachten!
Tranen van mij, niet wachten.
Lidia, wee mij, ik moet haar missen,
mijn licht,
dat ik zo zeer aanbid,
zij is tussen harde marmers waardoor ik zucht
En toch niet sterf.
Als ik dus de dood verkies,
nu dat ik mijn hoop zie verdwijnen,
Oh, zorg dan dat ik het leven verlies
(ik smeek jullie) mijn bittere pijnen.
Maar ik besef goed,
dat om mij nog meer te kwellen,
de nood me zelfs berooft van de dood.
Dan is het waar, oh Heer,
dat enkel naar mijn hartezeer,
het wrede lot verlangt.
MJ
Voglio di vita uscir
Voglio di vita uscir, voglio che cadano
Quest’ossa in polve e queste membra in cenere,
E che i singulti miei tra l’ombre vadano,
Già che quel piè ch’ingemma l’herbe tenere
Sempre fugge da me, ne lo trattengono
I lacci, ohimè, del bel fanciul di Venere.
Miei sensi del sepolcro all’ orlo vengono,
E dalla vita quasi s’ accongedano
Poi ch’un sol pegno di mercè non tengono.
Ik wil het leven verlaten, ik wil dat deze botten
tot pulver vervallen en deze ledematen tot as
en dat mijn gesnik in de schaduw verdwijnt.
Want zij die het gras laat glinsteren als edelgesteente
vlucht altijd van mij weg, en de netten van Cupido,
zoon van de mooie Venus, houden haar niet tegen.
Ik sta op het punt het leven vaarwel te zeggen.
en daal neer in het graf,
want ik ontvang geen enkel teken van genade.
Vo che gl’abissi il mio cordoglio vedano,
E l’aspro mio martir le furie piangano,
E che i dannati al mio tormento cedano.
A Dio crudel, [gli orgogli]2 tuoi rimangano
A [crudelir con altri]3. A te rinuncio,
Né vo’ più che mie speme in te si frangano.
S’apre la tomba, il mio morir t’annuncio.
Una lagrima spargi, et alfin donami
[Di tua tarda pietade un solo nuncio,]
E s’amando t’offesi, homai perdonami.
Ik wil dat de afgrond mijn rouw ziet
en dat de Furiën mijn bittere lijden betreuren
dn dat de verdoemden bezwijken voor mijn leed.
Vaarwel, wreedheid, jouw trots is niet meer te harden.
Ik zie van alles af, van het vertrouwen en van jou,
ik wil niet langer dat mijn hoop op jou stukloopt.
De tombe gaat open, en ik kondig je mijn dood aan;
Laat dan een traan en geef me eindelijk
een teken van jouw late goedheid.
En als mijn liefde je beledigt, vergeef mij dan.
Che si puo fare
Che si può fare
le stelle rubelle
non hanno pietà,
che si può fare
s’el cielo non dà
un influsso di pace
al mio penare,
che si può dire
d’agl’astri disastri
mi piovano ogn’hor,
che si può dire
se perfido amor
un respiro diniega
al mio martire,
che si può dire.
Così va rio destin,
sorte tiranna,
gl’innocenti condanna,
così l’oro più fido di costanza
e di se lasso conviene
lo raffini d’ogn’hor
fuoco di pene.
Sì sì penar deggio,
sì sì che darei sospiri
deggio trarne i respiri.
In aspri guai per eternarmi
il ciel niega mia sorte
al periodo vital punto di morte.
Voi spirti dannati
ne sete beati
s’ogni eumenide ria
sol’è intenta a crucciar
l’anima mia.
Wat kun je doen
als de opstandige sterren
geen mededogen hebben?
Wat kun je doen
als de hemel
geen invloed heeft
op het verzachten van mijn leed?
Wat kun je doen?
Wat kun je zeggen
als de rampzalige sterren
voortdurend op mij neerregenen?
Wat kun je zeggen
als de trouweloze liefdesgod
mij geen moment adem gunt
in mijn marteling?
Wat kun je zeggen?
Zo is de rivier des levens, het onverbiddelijke lot,
veroordeelt de onschuldigen.
Zo zuiver je ieder uur het goud,
dat het meest vertrouwt op standvastigheid
en vanuit zichzelf al kortstondig is,
met een vuur van smarten.
Ja, ja, ik verdien te lijden,
ja, ja, opdat ik zuchten zal slaken
waaruit ik mijn adem moet onttrekken.
Juist op het vitale moment van de dood
in de wrange ellende voor de eeuwigheid
ontzegt de hemel me mijn lot.
Jullie veroordeelde geesten
jullie mogen je gelukkig prijzen
dat alle kwaadaardige wraakgodinnen
hun zinnen hebben gezet op het kwellen
van mijn ziel alleen.
OVER DE UITVOERENDEN
TOURNEE
Ensemble Cappella Mediterranea werd in 2005 opgericht
door klavecinist en organist Alarcón, met als doel terug te
keren naar de wortels van de esthetische idealen van de grote
componisten uit Zuid-Europa. Voor hun programma’s werkt
het ensemble samen met musicologen van het Venetiaanse
Centrum voor Barokmuziek, die voortdurend onderzoek doen
naar recent ontdekte manuscripten. Cappella Mediterranea
wijdt zich niet alleen nieuwe uitvoeringen van onbekende
muziek op een muziekwetenschappelijke manier, maar wil
het publiek ook raken en prikkelen.
wo 12 feb, 20.00 Utrecht, Vredenburg Leeuwenbergh
(19.15 inleiding)
do 13 feb, 20.30 Maastricht, St.-Janskerk
vr 14 feb, 20.30 Zwolle, Lutherse Kerk
za 15 feb, 14.00 Amsterdam, Noorderkerk
zo 16 feb, 15.00 Vries, Dorpskerk
Sopraan Mariana Flores studeerde zang in haar geboorteland Argentinië en aan de Schola Cantorum Basiliensis. Ze
werkte mee aan een aantal operaproducties, zong bij Ensemble Elyma van Gabriel Garrido en is lid van Cappella Mediterranea van Leonardo García Alarcón.
In samenwerking met: Vredenburg Utrecht, Stichting Oude
Muziek Limburg, Theater aan het Vrijthof, Odeon De Spiegel,
Stichting Noorderkerkconcerten, Stichting Kerkconcerten
Vries.
Met dank aan: Amsterdams Fonds voor de Kunst, Fonds
Podiumkunsten, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Provincie Limburg, Gemeente Maastricht, Gemeente
Zwolle, Gemeente Tynaarlo, Prins Bernhard Cultuurfonds,
Stichting Dioraphte, Stichting Vrienden Oude Muziek, plaatselijke organisatoren, beheerders en alle vrijwilligers.
OOK VAN DE ORGANISATIE OUDE MUZIEK
Cantate morali e spirituali | Monteverdi, Grandi, Kapsberger, Frescobaldi, Berges, Sances
In navolging van de ontwikkelingen in de opera schreven componisten rond 1600 ook steeds meer geestelijke werken in de nieuwe,
expressieve stijl. Monteverdi geeft zelf het voorbeeld met zijn Pianto della Madonna, maar Los Músicos exploreren verder en laten
ook werken horen van zijn Italiaanse en – weinig gehoorde – Spaanse collega’s. Het beste uit de vroegbarok.
Los Músicos de Su Alteza
Olalla Alemán, sopraan
Pedro Reula, viola da gamba
Josep Maria Martí, theorbe
Luis Antonio González, klavecimbel en orgel
wo 12 mrt, 20.00 do 13 mrt, 20.30 vr 14 mrt, 20.15 za 15 mrt, 20.15 zo 16 mrt, 14.15 Utrecht, Vredenburg Leeuwenbergh (19.15 inleiding)
Rotterdam, Laurenskerk (19.45 inleiding)
Amsterdam, Waalse Kerk
Leeuwarden, Waalse Kerk
Eindhoven, Studentenkapel
___________________
Vocale kamermuziek van Händel, Steffani en Bononcini | Italiaanse duetten rond de Arcadische Academie
Klassieke eenvoud en terug naar de natuur: zo klonk het devies van de Arcadische Academie die eind zeventiende eeuw in Rome
werd opgericht. Steffani, hoewel geen lid van deze aristocratische kunstenaarsclub, was een belangrijke exponent van deze beweging. Zijn pastorale duetten waren in heel Europa beroemd en een groot voorbeeld voor Händel, die zelf ook talloze werken in dit
populaire genre schreef. Zo ook Bononcini, de enige van de drie die lid was van de Academie en later in Londen de grote rivaal van
Händel werd.
Luscinia Quartet
Stefanie True, sopraan
Anna Kellnhofer, sopraan
Anton Baba, cello
Anthony Romaniuk, klavecimbel
Sigrid ’T Hooft, instudering gestiek
za 15 mrt, 14.00
vr 21 mrt, 20.00
za 22 mrt, 20.15
zo 23 mrt, 16.00
wo 26 mrt, 20.15
do 27 mrt, 20.15
vr 28 mrt, 20.15
Amsterdam, Noorderkerk
Zeist, Kerk van de Evangelische Broedergemeente
Vries, Dorpskerk
Bloemendaal, Dorpskerk
Delft, Remonstrantse Kerk
Ammerzoden, Kasteel Ammersoyen
Deventer, Penninckshuis
oudemuziek 13/14
toelichting: Cappella Mediterranea, Susanne Vermeulen
vertalingen: Monica Jansen, Anoniem, Aldwin Kroeze
redactie: Susanne Vermeulen
opmaak: Hilde Wolters-Stolk
© 2014 Organisatie Oude Muziek
Organisatie Oude Muziek
Postbus 19267 | 3501 DG Utrecht
t. 030 23 29 000 | f. 030 23 29 001
[email protected]
www.oudemuziek.nl