de puur muziek de 21.02.14 | 20:00 | CONCERTZAAL la main harmonique Muziekcentrum Gent liedteksten programma uitvoerders Cipriano de Rore (1515/16-1565) Padre del ciel La Main Harmonique Frédéric Bétous | dirigent Nadia Lavoyer | sopraan Axelle Bernage | sopraan Yann Rolland | contratenor Branislav Rakic | tenor David Lefort | tenor Romain Bockler | bariton Marc Busnel | bas Myriam Rigno | viola da gamba Pau Marcos Vicens | viola da gamba Mathilde Vialle | viola da gamba Adriaan Willaert (1490-1562) Occhi piangete | Ricercare I | Ove ch'i' posi gli occhi Cipriano de Rore L'alto signor Alexandros Markéas (1965) They said Laura was somebody else: 1. La résonance de mes soupirs | 2. Colombe blanche | 3. Je chante, je ris! Adriaan Willaert Aspro core Cipriano de Rore La vita fugge Adriaan Willaert Ricercare VII Alexandros Markéas They said Laura was somebody else: 4. Bois Hanté | 5. Après la mort 24u voor en na het concert VIND SNEL MEER ACHTERGRONDINFO. BEREKEN JE ROUTE NAAR DE BIJLOKE. DEEL JE MENING OVER DIT CONCERT. Cipriano de Rore Mia benigna fortuna | Fu forse un tempo debijloke.be/nu Adriaan Willaert L'aura mia sacra Er is geen pauze. 2 liedteksten De Rore, Padre del ciel Padre del ciel, dopo i perduti giorni, dopo le notti vaneggiando spese, con quel fero desio ch’al cor s’accese, mirando gli atti per mio mal sì adorni, Na de verloren dagen, Hemelvader, na nachten koortsig ijlend doorgebracht sedert mijn hart van fel verlangen smacht, keert zich haar lieflijkheid voor mij ten kwade. piacciati ormai col tuo lume ch’io torni ad altra vita, et a più belle imprese, sì ch’avendo le reti indarno tese, il mio duro adversario se ne scorni. Behage ’t U dat ik door Uw genade naar ander leven, hoger daden tracht, en dat mijn brute vijand op mij wacht met ijdel vangnet, tot zijn eigen schade. Or volge, Signor mio, l’undecim’anno ch’i’ fui sommesso al dispietato giogo, che sopra i più soggetti è più feroce. Ik zucht onder een ongenadig juk, ja, Here, het is reeds het elfde jaar dat ik daaronder onderdanig buk. Miserere del mio non degno affanno; redùci i pensier vaghi a miglior luogo; ramenta lor com’oggi fusti in croce. Ontferm U als ik eerloos heb geleden; leid toch mijn geest, die dwaalt, uit het gevaar, herinner hem dat Gij aan ’t kruis stierf heden. Willaert, Occhi piangete Occhi piangete: accompagnate il core Che di vostro fallir morte sostene. Cosí sempre facciamo; et ne conviene Lamentar piú l’altrui, che ’l nostro errore. “Ach, huil maar, ogen, begeleidt de klacht van ’t hart dat zwaar door jullie fout moet lijden.” “Dat doen we al en wij betreuren beide het meest dat jij ons van de weg afbracht.” Già prima hebbe per voi l’entrat’ Amore, Là ond’ anchor come in suo albergo vene. Noi gli aprimmo la via per quella spene Che mosse dentro da colui che more. “Jullie hebben Amor hiernaartoe gebracht, als in zijn huis blijf je hem binnenleiden.” “Wij gaven enkel toegang omdat wij de hoop kenden van degene die versmacht.” 3 Non son, com’a voi par, le ragion pari: Ché pur voi foste nella prima vista Del vostro e del suo mal cotanto avari. “Denk toch niet dat de schuld in ’t midden ligt; want jullie waren evenzeer gericht op hartzeer als op jullie eigen pijn.” Or questo è quel che più ch’altro n’atrista, Ch’i perfetti giudicii son sì rari, E d’altrui colpa altrui biasmo s’acquista. “Ach, dit zal wel ons bitterst lijden zijn: dat schuld maar zelden juist wordt toegemeten en ons de fout van anderen wordt verweten.” Willaert, Ove ch’i’ posi gli occhi lassi Ove ch’i posi gli occhi lassi, o giri Per quetar la vaghezza, che gli spinge, Trovo, chi bella donna ivi depinge, Per far sempre mai verdi I miei desiri. Waar ik mijn moede blikken ook laat zweven om ’t smachten te bezweren dat hen drijft, ’t is of mijn geest mijn Vrouwe zo beschrijft dat mijn verlangens weer als nieuw herleven. Con leggiadro dolor par, ch’ella spiri Alta pietà, che gentil core stringe: Oltra la vista, agli orecchi orna, e’nfinge Sue voci vive, e suoi santi sospiri. Dat mooi, droef beeld lijkt mij iets mee te geven: deernis die in een edel hart beklijft; ’t is meer dan zien, want in mijn oren blijft haar zucht vol vroomheid en haar stem vol leven. Amor e’l ver fur meco a dir, che quelle, Ch’i vidi, eran bellezze al mondo sole, Mai non vedute più sotto le stelle. Geen schoonheid die haar evenaren kan of ooit op aarde evenaren kon; Amor en waarheid zijn daar zeker van. Né sì pietose e sì dolci parole S ’udiron mai, né lagrime sì belle Di sì begli occhi uscir mai vide il sole. Zo tedere woorden, zo vol mededogen, klinken nooit meer en nooit meer ziet de zon zo mooie tranen in zo mooie ogen. De Rore, L’Alto signor L’alto signor dinanzi a cui non vale nasconder, né fuggir, né far difesa, Heer Amor, bij wie wegschuilen niet baat, noch vluchten, noch zich weren, liet mij voor een 4 di bel piacer m’avea la mente accesa, con un ardente et amoroso strale; begin van blij genot ontgloeien, door een pijl die het hart van liefde branden laat. e ben che ’l primo colpo aspro e mortale fossi da sé, per avanzar sua impresa, una saetta di pietate ha presa, e quinci e quindi il cor punge e assale. Hij kon mij met één bitter schot vermoorden, maar wist zich tot een hoger taak in staat, hij nam een pijl van medelij te baat waarmee hij wederom mijn hart doorboorde. L’una piaga arde, e versa foco e fiamma; lagrime l’altra che ’l dolor distilla, per li occhi mei, del vostro stato rio. De eerste wond, daar gloeien vlammen door, terwijl de tweede tranen distilleert die ik om uw staat van gevaar vergiet: Né, per duo fonti, sol una favilla rallenta de l’incendio che m’infiamma; anzi, per la pietà, cresce ’l desio. dubbele bron, toch gaat geen vonk teloor van ’t liefdesvuur dat mijn gemoed verteert, verlangen groeit nog als het meelij biedt Alexandros Markéas, They said Laura was somebody else: 1. La résonance de mes soupirs Vous qui écoutez la résonance de mes soupirs Pardonnez de mon coeur en détresse Mes erreurs de jeunesse Quand un autre homme j’étais Quand je pleurais dans mes chansons Entre vaine espérance et frivole douleur Si quelqu’un a ressenti l’amour J’attends son pardon J’attends pitié pour mon malheur A présent j’entends la rumeur de ma honte Mon opprobre Je fais profit du mécompte Doux repentir Que tout plait mondain N’est que songe et fumée. U die de weerklank van mijn zuchten hoort Vergeef mij mijn hart in nood Mijn jeugdzonden Toen ik een ander man was Toen weende ik in mijn liederen Tussen ijdele hoop en frivool leed Als iemand de liefde heeft gevoeld Wacht ik op zijn vergiffenis Verwacht ik medeleven met mijn ongeluk Nu hoor ik mijn schandelijk geraas Mijn verwijten Ik haal profijt uit mijn ontgoocheling Zoet berouw Dat elk wereldlijke plezier Slechts droom en nevel is. 5 Alexandros Markéas, They said Laura was somebody else: 2. Colombe blanche Colombe blanche Colombe pure Colombe sans égale dans le monde Colombe blanche Colombe candide Colombe qui souffre de la maladresse de mes poèmes Une étoile facheuse Un mauvais destin Un homme Affaiblit Les louanges qu’elle mérite. Witte duif Pure duif Duif zonder gelijke in de wereld Witte duif Stralende duif Duif die lijdt onder mijn onhandige verzen Een ongunstige ster Een kwaad lot Een man Verzwakt De lofzang die zij verdient. Alexandros Markéas, They said Laura was somebody else: 3. Je chante, je ris! Je chante, je ris! Pour cacher mon cri d’angoisse. Ik zing, ik lach! Om mijn angstkreet te verbergen. Willaert, Aspro core Aspro core e selvaggio, e cruda voglia In dolce, humile, angelica figura, Se l’impreso rigor gran tempo dura, Havran di me poco honorata spoglia; Een wrede wil, een hart dat met mij spot in een beschroomde, engelzachte Vrouwe; als haar hardvochtigheid mij blijft benauwen, rest straks van mij een pover overschot. Ché quando nasce e mor fior, herba e foglia, Quando è ’l dí chiaro, e quando è notte oscura, Piango ad ogni hor: Ben hò di mia ventura, Di Madonna e d’Amore onde mi doglia. Of de Natuur nu bloeit of wordt beknot, des nachts of als ik daglicht mag aanschouwen, ik ween aldoor, met reden om te rouwen om Amor, om mijn Vrouwe, om mijn lot. Vivo sol di speranza, rimembrando Che poco humor già per continua prova Consumar vidi marmi e pietre salde. Ik leef van hoop alleen, omdat ik weet hoe een straal water zich door marmer vreet: de druppel kan de hardste steen doorboren. 6 Non è sí duro cor, che lagrimando, Pregando, amando, talhor non si smova, Né sí freddo voler, che non si scalde. Geen wil zo kil dat niets hem warmen kan, geen hart zo hard dat het de bede van mijn liefdestranen koelweg aan kan horen. De Rore, La vita fugge La vita fugge e non s’arresta un’ora, e la morte vien dietro a gran giornate, e le cose presenti, e le passate mi dànno guerra, e le future ancóra; Het leven gaat zijn niet te stuiten baan, de dood volgt op de voet; als het verleden belaagt nu ook het heden mijn bestaan, en wat nog komen moet belaagt mij mede. e ’l rimembrare e l’aspettar m’accora or quinci or quindi, sí che ’n veritate, se non ch’i’ ho di me stesso pietate, i’ sarei già di questi pensier fòra. Van links valt mijn herinnering mij aan, van rechts wat mij nog wacht; ik zeg met reden: had ik niet met mijzelf zo mee geleden, dan had ik die gedachten niet doorstaan. Tornami avante s’alcun dolce mai ebbe ’l cor tristo; e poi da l’altra parte veggio al mio navigar turbati i vènti; Als ’t beetje vreugde van mijn trieste dagen herleeft, dan steekt een storm op in mijn hoofd, alsof de wind mijn scheepje weg zal vagen, veggio fortuna in porto, e stanco omai il mio nocchier, e rotte àrbore e sarte, e i lumi bei, che mirar soglio, spenti. zelfs aan de ree; mijn loods is als verdoofd, de mast is met het want kapotgeslagen, het mij zo dierbaar ogenlicht gedoofd Alexandros Markéas, They said Laura was somebody else: 4. Bois Hanté Dans le bois sauvage, Bois hanté, effrayant, menaçant Bois peuplé d’ennemis Je vais seul, je vais sans peur Un soleil vivant me guide Je crois la voir dans l’aurore des arbres Je crois l’entendre dans les murmures de l’eau ruisselante Un silence rare Une crainte stupéfiante Ne valent rien dans mon soleil Door het wilde bos Het spookbos, beangstigend, bedreigend Bos bevolkt door vijanden Ga ik alleen, zonder angst Een levende zon leidt mij Ik meen haar te zien in de dageraad van de bomen, ik meen haar te horen in het gemurmel van het ruisende water Een zeldzame stilte Een duizelingwekkende vrees Zijn waardeloos in mijn zon. 7 Alexandros Markéas, They said Laura was somebody else: 5. Après la mort Oh! Mort, tu as rendu blême son visage Tu as éteint ses yeux Tu as éteint les plus beaux yeux Oh! Les silences je remplis avec mes pleurs Oh! Mort, rien ne fait sens Comment consoler tant de douleur Que de parler du pouvoir d’amour Que de parler d’elle, que chanter la lumière Ach, Dood, je hebt haar gezicht bleek gemaakt Je hebt haar ogen gedoofd Je hebt de allermooiste ogen gedoofd Ach, ik vul de stiltes met mijn tranen Ach, Dood, het heeft geen zin Hoe zoveel verdriet troosten Dan door over de kracht van liefde te praten Dan over haar te praten, door het licht te bezingen. De Rore, Mia benigna fortuna Mia benigna fortuna, e ’l viver lieto, i chiari giorni, e le tranquille notti, e i soavi sospiri, e ’l dolce stile che solea resonare in versi e ’n rime, vòlti subitamente in doglia e ’n pianto, odiar vita mi fanno e bramar morte. Mijn gunstig lot en een bestaan vol vreugde, dagen vol zon, de rust van stille nachten, tedere zuchten en de zoete stijl die in mijn verzen klonk en in mijn rijm, veranderden zo snel in rouw en tranen dat ik vol levenshaat smacht naar de dood. Crudele, acerba, inesorabil Morte, cagion mi dà di mai non esser lieto, ma di menar tutta mia vita in pianto, e i giorni oscuri e le dogliose notti. I miei gravi sospir non vanno in rime, e ’l mio duro martir vince ogni stile. Jij wrede en meedogenloze Dood, je laat mij afstand doen van alle vreugde en biedt mij een bestaan van enkel tranen je maakt mijn dagen zwart, vergalt mijn nachten, mijn diepe zuchten krijg ik niet op rijm, en voor mijn kwelling baat geen enkele stijl. Ove è condutto il mio amoroso stile? A parlar d’ira, a ragionar di morte. U’ sono i versi, u’ son giunte le rime, che gentil cor udia pensoso, e lieto? ov’è ’l favoleggiar d’amor le notti? Or non parl’io, né penso altro che pianto. Waartoe dreef mij mijn amoureuze stijl? Dat ik van woede spreek en van de dood. Waar zijn mijn verzen en waar is mijn rijm dat edele harten dromen gaf van vreugde? Waar bleef ’t verhaal van liefde al die nachten? Of ik nu denk of spreek, ik ben in tranen. 8 Già mi fu col desir sí dolce il pianto, che condìa di dolcezza ogni agro stile, e vegghiar mi facea tutte le notti; or m’è ’l pianger amaro più che morte, non sperando mai ’l guardo onesto e lieto, alto sogetto a le mie basse rime. Eens plengde mijn verlangen zoete tranen, want ze verzoetten zelfs de wrangste stijl, al hielden ze mij wakker hele nachten. Wenen is bitterder nu dan de dood; nooit meer zie ik die blik vol kuise vreugde, het hoge thema van mijn lage rijm Chiaro segno Amor pose a le mie rime dentro a’ belli occhi; et or l’ha posto in pianto, con dolor rimembrando il tempo lieto: ond’io vo col pensèr cangiando stile, e ripregando te, pallida Morte, che mi sottragghi a sí penose notti. Amor gaf een klaar oogmerk aan mijn rijm: haar mooie ogen, nu motief voor tranen vol smart herdenk ik steeds die tijd van vreugde, wat aan mijn denken afdoet, én mijn stijl. Ik smeek en blijf je smeken, bleke Dood, bevrijd mij van zo pijnigende nachten. Fuggito è ’l sonno a le mie crude notti, e ’l suono usato a le mie roche rime, che non sanno trattar altro che morte: cosí è ’l mio cantar converso in pianto. Non ha il regno d’Amor sí vario stile, ch’è tanto or tristo, quanto mai fu lieto. De slaap ontvluchtte aan mijn wrede nachten, de klank week uit mijn schor geworden rijm dat van niets anders spreekt dan van de dood. Zo wordt mijn zingen nu verstikt door tranen; aan Amor vreemd is zo’n verschil in stijl, nu even triest als vroeger vol van vreugde. Nessun visse già mai più di me lieto, nessun vide più tristo e giorni e notti; e doppiando ’l dolor, doppia lo stile, che trae del cor sí lacrimose rime. Vissi di speme, or vivo pur di pianto, né contra Morte spero altro che Morte. Ooit straalde niemand méér dan ik van vreugde en nu is geen zo triest, dagen en nachten; dubbele smart verdubbelt in mijn stijl de tranen van ’t mijn hart ontwrongen rijm. Hoop deed mij leven; nu leef ik van tranen, tegen de Dood hoop ik slechts op de dood. 9 Morte m’ha morto; e sola pò far Morte ch’i’ torni a riveder quel viso lieto, che piacer mi facea i sospiri e ’l pianto, l’aura dolce e la pioggia a le mie notti; quando i penseri eletti tessea in rime, Amor alzando il mio debile stile. Dood bracht mij dood en mij kan slechts de Dood weer haar gezicht terug doen zien, vol vreugde, dat blijdschap gaf aan zuchten en aan tranen (de zachte bries van regenrijke nachten), als ik mijn geestkracht weefde door mijn rijm en Amor zwier gaf aan mijn zwakke stijl. Or avess’io un sí pietoso stile che Laura mia potesse tôrre a Morte, come Euridice Orfeo sua senza rime, ch’i’ viverei ancor più che mai lieto! S’esser non pò, qualcuna d’este notti chiuda omai queste due fonti di pianto. Ach, wekte ik zo’n deernis met mijn stijl dat ik mijn Laura terugkreeg van de Dood, als Orpheus Eurydice, zonder rijm, meer dan ooit leefde ik in grote vreugde! Maar kan dat niet, laat dan een dezer nachten de dubbele bron opdrogen van mijn tranen. Amor, i’ ho molti e molt’anni pianto mio grave danno in doloroso stile, né da te spero mai men fere notti; e però mi son mosso a pregar Morte che mi tolla di qui, per farme lieto, ove è colei ch’i’ canto, e piango in rime. Al tal van jaren, Amor, wijd ik tranen aan ’t zwaar verlies, in smartelijke stijl, maar jij gunt mij geen minder wrede nachten, ’t Is nu zover dat ik smeek tot de Dood dat hij mij neemt, dat ik weer leve in vreugde bij wie ik heb bezongen in mijn rijm. Se sí alto pôn gir mie stanche rime, ch’agiungan lei, ch’è fuor d’ira e di pianto, e fa ’l ciel or di sue bellezze lieto, ben riconoscerà ’l mutato stile, che già forse le piacque, anzi che Morte chiaro a lei giorno, a me fêsse atre notti. Als ’t ooit zo hoog stijgt, mijn vermoeide rijm, naar haar die zelf ontsteeg aan wrok en tranen, wier schoonheid ’t hemelrijk vervult van vreugde, herkent zijzelf de omslag in mijn stijl die haar misschien behaagde, eer de Dood haar klaarheid bracht en mij duistere nachten. 10 O voi che sospirate a miglior notti, ch’ascoltate d’Amore, o dite in rime, pregate non mi sia più sorda Morte, porto de le miserie e fin del pianto; muti una volta quel suo antiquo stile, ch’ogni uom rattrista, e me pò far sí lieto. U allen die nog zucht om betere nachten, die hoort naar Amor of die spreekt op rijm, bidt dat de Dood niet doof blijft, dat de Dood mijn toevlucht is in nood, eind van mijn tranen; laat Dood nu iets veranderen aan zijn stijl die alom droefheid brengt, maar mij juist vreugde. Far mi pò lieto in una o ’n poche notti; e ’n aspro stile, e ’n angosciose rime, prego che ’l pianto mio finisca Morte. Dat hij die vreugd brengt, binnen weinig nachten! In rauwe stijl en in gepijnigd rijm smeek ik dit: stelp mijn tranen nu, o Dood. De Rore, Fu forse un tempo Fu forse un tempo dolce cosa amore, non per ch’i’ sappia il quando; or è sí amara che nulla più. Ben sa ’l ver chi l’impara com’ho fatt’io con mio grave dolore. Liefde was misschien ooit zoet Ik weet niet wanneer: nu is het zo bitter, Niets is bitterder: hij die weet hoe zwaarmoedig het mij maakte van verdriet weet het Quella che fu del secol nostro onore, or è del ciel che tutto orna e rischiara, fe’ mia requie a’ suoi giorni e breve e rara; or m’ha d’ogni riposo tratto fòre. Zij die de glorie van onze tijd was en nu Die van de hemel die ze versiert en oplicht Gunde mij tijdens haar leven weinig rust En ontnam mij nu alle rust. Ogni mio ben crudel Morte m’ha tolto; né gran prosperità il mio stato adverso pò consolar di quel bel spirto sciolto. De wrede dood heeft mij alle goeds ontstolen: De betovering van haar bevrijde Liefelijke geest kan mij niet troosten in mijn somberte. Piansi e cantai; non so più mutar verso; ma dí e notte il duol ne l’alma accolto, per la lingua e per li occhi sfogo e verso. Ik huilde en zong: ik wist niet hoe Mijn verzen te veranderen, maar ik verwelkomde het leed in mijn ziel, liet het van mijn tong en uit mijn ogen stromen. 11 Willaert, L’aura mia sacra L’aura mia sacra al mio stamco riposo Spira sì spesso, ch’i prendo ardimento Di dirle il mal, ch’i hò sentito e sento, Che vivendo ella non sarei stato oso. Door mijn moeheid rustte mijn heilige ziel, ze straalde zo vaak dat ik onverschrokken werd en ik vertelde haar over de pijn die ik gevoeld had en voel; wat ik nooit gedurfd had wanneer ze levendig was geweest. Lo incomincio da quel guardo amoroso, Che fu principio a sì lungo tormento, Poi seguo, come misero e contento, Di dì in dì, d’hora in hora, Amor m’ha roso. Ik begon bij die verliefde blik, die het begin was van een zo lange kwelling; dan vervolgde ik hoe, ongelukkig en tevreden, de Liefde mij heeft verteerd van dag tot dag, van uur tot uur. Ella si tace, e di pietà dipinta, Fiso mira pur me; parte sospira, E di lagrime honeste il viso adorna. Zij zweeg, en uit medelijden richtte ze zich vastberaden tot mij, ze zuchtte, en haar gezicht hulde zich in eerlijke tranen. Onde l’anima mia dal dolor vinta, Mentre piangendo allhor seco s’adira, Sciolta dal sonno a sé stessa ritorna. Waarom was mijn ziel overspoeld door pijn? Terwijl ze huilde, nam ze afscheid, ongedwongen door de slaap keerde ze in zichzelf terug. Bespreekbureau Muziekcentrum De Bijloke Gent Colofon J. Kluyskensstraat 2, 9000 Gent Vertaling teksten Markéas | Pieter Mannaerts Di - vr 10:00 - 17:00 | Za 13:00 - 17:00 v.u. | Daan Bauwens 09 269 92 92 | [email protected] | www.debijloke.be © Muziekcentrum De Bijloke Gent Muziekcentrum De Bijloke is mobiel dankzij het partnership met Gent Motors (www.gentmotors.be)
© Copyright 2024 ExpyDoc