Wisselwerking en beweging deel 1 Eerste wet van Newton (de invloedloze beweging): traagheid Als op een voorwerp geen kracht (invloed) werkt dan is de snelheid constant. De snelheid is zowel wat betreft de richting als de grootte constant. De beweging die wordt uitgevoerd heet een: eenparig rechtlijnige beweging. Vectoren Verplaatsing is het verschil tussen 2 posities op opeenvolgende tijdstippen. Verplaatsing is dus iets anders als de afgelegde afstand. De grootheid verplaatsing is een vector omdat deze naast een richting ook een grootte heeft. Ook snelheid is een vector. Vectoren tellen op via een parallellogramconstructie of via de kop-staartmethode. a a a+b c b Figuur 1: parallellogramconstructie b a+b+c Figuur 2: kop-staartmethode Krachten Gravitatie (zwaartekracht) Voor de zwaartekracht (in N) die de voorwerpen Z en A op elkaar uitoefenen geldt: ( ) Hierin zijn mZ en mA de massa’s (in kg) van de voorwerpen Z en A en is rZ-A de afstand (in m) tussen het midden van beide voorwerpen. G is de gravitatieconstante: 6,6726∙10−11 Nm2/kg2. Tweede wet van Newton Als op een voorwerp meerdere krachten werken dan wordt de invloed op een voorwerp bepaald door de somkracht ook wel resulterende kracht: Veerkracht In deze formule is Fv de veerkracht (in N) en u de uitrekking (in m) van de veer. De evenredigheidsconstante C is de veerconstante (in N/m). Derde wet van Newton Kracht is een wisselwerking tussen 2 voorwerpen waarbij de kracht van A op Z altijd even groot is maar tegengesteld gericht aan de kracht van Z op A. ⃗ ⃗ Wrijving Luchtwrijving Bij het fietsen stroomt de lucht langs je lichaam en de fiets. Je botst als het ware voortdurend tegen de lucht aan. Op je lichaam en de fiets wordt dan een luchtwrijvingskracht uitgeoefend: In deze formule is Fw,l de luchtwrijvingskracht (in N), cw de luchtwrijvingscoëfficiënt (zonder eenheid), A het frontaal oppervlak (in m²), de dichtheid van de lucht (in kg/m³) en v de snelheid (in m/s). Schuifwrijving Schuifwrijving ontstaat wanneer twee voorwerpen langs elkaar schuiven. Maar ook zonder schuiven kan er sprake zijn van een kracht. Denk daarbij aan het afzetten van je voeten op de vloer. De schuifwrijvingskracht is dus onmisbaar om je af te zetten bij het lopen of fietsen. In deze formule is Fw,s de schuifwrijvingskracht (in N), f de wrijvingscoëfficiënt (zonder eenheid) en Fn de normaalkracht (in N). Normaalkracht De normaalkracht is de ondersteunende kracht van een oppervlak waar een voorwerp op rust. De normaalkracht staat per definitie loodrecht op dit oppervlak. Op een horizontale weg is deze kracht gelijk aan de zwaartekracht op het voertuig. Rolwrijving Bij het fietsen vervormen de band en het wegdek op het punt waar band en wegdek elkaar raken. Op de band wordt dan een rolwrijvingskracht uitgeoefend: In deze formule is Fw,r de rolwrijvingskracht (in N), cr de rolwrijvingscoëfficiënt (zonder eenheid) en Fn de normaalkracht (in N). De rolwrijvingscoëfficiënt cr hangt af van de eigenschappen van de band en van het wegdek. FA op 1 De constructiemethode van Newton Als je een met een computer een beweging wilt doorrekenen dan is het gebruikelijk om de grootheden (s, v, a en F) gelijk te houden tijdens een tijdstap om vervolgens de nieuwe waarden van deze grootheden uit te rekenen voor de volgende tijdstap. Dit komt neer op de constructiemethode van Newton: in de volgende tijdstap wordt de verplaatsing gegeven door de invloedloze beweging en de extra verplaatsing die wordt veroorzaakt door een kracht. A 1 F1 op A FA op 2 FA op 1 A 2 1 3 FA op 3 2 1 A FA op 1 + FA op 2 + FA op 3 3 F1 + 2 + 3 op A A FA op 1 + 2 + 3 1+2+3 Formules Deze laatste 2 formules zijn natuurlijk een toepassing van de formule voor de snelheid bij een eenparig versnelde beweging (v = at) en de tweede wet van Newton (F = ma). Bewijs: ( ) ( ) ( ) ( ) Constructie met een constante verticale kracht (horizontale worp) O A B sextra C D 120 20 100 15 80 snelheid (m/s) afstand (meter) Eenparige beweging (snelheid is constant, Fres = 0) Δs = 48 m 60 A = opp = Δs = 45 m 10 5 40 Δt = 3,2 s 20 0 0 1 2 3 4 5 6 tijd (seconde) 0 0 1 2 3 4 5 6 7 tijd (seconde) 8 Formules: Technieken (oppervlak en raaklijn): De steilheid van de lijn in het (s,t)-diagram stelt voor de snelheid (v): Het oppervlak onder een (v,t)-diagram stelt voor de verplaatsing (Δs) in de bijbehorende tijdperiode. Zo stelt het gekleurde deel in het (v,t)-diagram de verplaatsing in de tijdsperiode van t = 2,0 s naar t = 5,0 s voor: Δs(t) = s(2→5) = v ∙ Δt = 15 ∙ 3 = 45 m 7 8 120 30 100 25 snelheid (m/s) plaats (meter) Eenparig versnelde beweging (versnelling constant) 80 60 Δs = 48 m 40 20 20 15 10 A = opp = Δs = 42 m 5 Δt = 4,5 s 0 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 0 1 2 tijd (seconde) 3 4 5 6 tijd (seconde) Formules Valbeweging Bij een valbeweging vervang je a door g de valversnelling (g = 9,81 m/s2 voor Nederland). Remmen Voor een rembeweging kan je deze formules ook gebruiken als je “de film terugdraait”. Een auto die afremt tot stilstand is het omgekeerde van een auto die optrekt vanuit stilstand. Technieken (oppervlak en raaklijn): De steilheid van de raaklijn in het (s,t)-diagram stelt voor de snelheid (v): Het oppervlak onder een (v,t)-diagram stelt voor de verplaatsing (Δs) in de bijbehorende tijdperiode. Zo stelt het gekleurde deel in het (v,t)-diagram de verplaatsing in de tijdsperiode van t = 2,0 s naar t = 5,0 s voor. Je bepaalt het oppervlak door hokjes te tellen of door een slimme schatting: Δs(t) = s(2→5) = vgem ∙ Δt = ½ ∙ (20 + 8) ∙ 3 = 42 m Algemene uitdrukkingen voor plaats en snelheid De formules zoals die tot zo ver aan bod zijn gekomen zijn van toepassing op een voorwerp dat begint te versnellen vanuit rust vanaf de oorsprong (plaats nul en tijd nul). De algemene uitdrukkingen zijn op twee manieren af te leiden. 1-Coördinatentransformatie Wat neemt een andere waarnemer waar als hij de beweging pas bekijkt nadat het voorwerp in beweging is gekomen? Bekijk iemand die in de oorsprong staat en die zijn stopwatch pas indrukt op t = 3,0 s. Het voorwerp is dan niet meer in de oorsprong en heeft al snelheid. De tijd op zijn stopwatch (t*) wordt weergegeven door van de normale tijd (t) 3,0 af te trekken: 7 8 Invullen van dit laatste verband in de uitdrukkingen die we hebben voor de versnelde beweging geeft: ( ) ( ) Uitwerken van de haakjes geeft ( ) ( ) Bedenk dat een ½a32 de plaats is van het voorwerp t = 3,0 s = t*= 0 en dat a3 de snelheid voorstelt van het voorwerp op ditzelfde tijdstip. Zodat je tot de volgende algemene vergelijkingen komt: Algemene vergelijkingen ( ) ( ) ( ) Met daarin s0 de plaats en v0 de snelheid op tijdstip 0. Om aan te geven dat zowel s als v variëren met de tijd staat deze tussen haakjes vermeld b.v.: s(t) 2-Grafisch We gaan uit van dezelfde beweging die beschreven is bij de eenparig versnelde beweging. We nemen hiervan waarden voor de snelheid vanaf 3,0 s en verder. Als de stopwatch 3,0 s later is ingedrukt dan loopt in deze meting de tijd 3,0 s achter en krijg je het hieronder gegeven (v,t*)-diagram. De vergelijking voor de lijn in het diagram geeft het verloop van de snelheid als functie van de tijd. Het zal duidelijk zijn dat de snelheid gegeven wordt door: Aangezien het oppervlak onder de lijn in een (v,t*)-diagram de afgelegde afstand voorstelt wordt duidelijk dat deze afstand uit twee componenten bestaat: de rode driehoek en het blauwe vierkant. De afstand die afgelegd wordt is dus de som van deze twee delen: ( ) snelheid (m/s) ( ) 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 ½a ∙ (t ) t* v0 ∙ t* 0 1 2 3 4 v0 5 Daarnaast is het voorwerp op t = 3,0 s ook niet tijd (seconde) meer in de oorsprong. Het bevindt zich op positie ½a32 = s0 voor t* = 0 s (of t = 3,0 s). Zodat de algemene uitdrukking voor de afstand en de snelheid gegeven worden door: ( ) ( ) at* = Δv * 2 ( ) 6 7 8
© Copyright 2024 ExpyDoc