Bewaring van uien (los gestort).

Bewaring van uien (los gestort).
1.) Enkele gegevens:
-3
-3
 Ventilator capaciteit min. 150m lucht per m uien. Dat is ongeveer 5.5Kw/100 ton uien.
 Kachelcapaciteit van ongeveer 60.000 Kcal/100 ton uien.
 Storthoogte maximaal 4 meter (na inzakken product).
 Plaats op 1.5 meter diepte een temperatuursensor recht boven een inblaaskoker.
 Afstand van de kokers (hart op hart) is ongeveer gelijk aan de storthoogte.
 Let altijd op welke producten in de directe nabijheid worden opgeslagen (i.v.m. vocht en
temperatuur). Wanneer bijvoorbeeld aardappelen worden opgeslagen naast uien en de
aardappelen sneller naar een lage temperatuur worden gebracht kan dit heel goed leiden tot
het “voddig” of taai blijven van de uien, waardoor het vrijwel onmogelijk is een goede klasse I
ui te verkrijgen/behouden.
2.) Twee methoden:
Er kunnen globaal gezien twee bewaarmethoden worden onderscheiden. Let wel dat de temperaturen
die worden genoemd standaarden zijn. Er moet dus altijd worden bekeken welke temperatuur het
beste bij de situatie past.
- 20 graden producttemperatuur
- 30 graden producttemperatuur
20 graden producttemperatuur:
 Wanneer het loof al grotendeels is afgestorven op het veld.
 Bij lagere kachelcapaciteit dan minimaal is aangegeven.
 Wanneer de buitentemperatuur niet toereikend is (wanneer dus teveel moet worden
opgewarmd).
 Bij twijfel.
o
 Inblaastemperatuur niet hoger dan 22 C
30 graden producttemperatuur:
 Bij groen gerooide gewassen.
 De kachel en inblaascapaciteit moet ruim voldoende zijn!
o
 Inblaastemperatuur niet hoger dan 32 C
3.) Factoren die van invloed zijn op de beslissingen voor/tijdens de bewaring:
Het droogproces van uien is nooit een standaardprocedure. Altijd moet goed worden gekeken naar
zaken als;
 teelt- en oogstomstandigheden: MH-bespuitingen, dikte van de nek, groen of afgestorven loof,
leeglopers (bacterierot) etc., etc.,
 het uienras wat bewaard gaat worden: huidvastheid, spruitvorming, hardheid etc.,
 voor welke periode men gaat bewaren: voor de koude periode of pas in het voorjaar. Tijdens
het bewaarproces kan deze beslissing veranderen (bijv. bij schotvorming!)
 en het belangrijkste: DE WEERSOMSTANDIGHEDEN. Het is van groot belang tijdens het
bewaarproces steeds in te spelen op het huidige weer en de weersverwachtingen.
4.) Fasen tijdens het bewaarproces:
Desalniettemin kan het bewaarproces ruwweg worden ingedeeld in vier verschillende fasen:
1. Opwarmen van de uien, indrogen van de hals.
2. Vasthouden van de temperatuur en goed nadrogen.
3. Afbouw van temperatuur voor de lange bewaring
4. Uiteindelijke bewaarperiode (DROOG HOUDEN EN NIET TE KOUD).
AD 1.) Wanneer de uien zijn gerooid en binnen worden gereden moet worden gekeken wat de
o
o
buitentemperatuur is. (Bijv. 19 C). De uien dienen dan te worden opgewarmd naar bijvoorbeeld 25 C.
De ingeblazen BUITENLUCHT moet 2 – 3 graden warmer zijn dan de buitentemperatuur. Dit houdt in
dat de buitenlucht moet worden opgewarmd door de kachel(s). Een te groot verschil in product- en
buitentemperatuur kan leiden tot condensvorming. Het condens zet zich af op de rokken van de ui
waardoor de mooie blanke kleur verdwijnt en de kans bestaat op invreten van vuil- en/of
humusdeeltjes (donkere plekken).
Let erop dat de kachel en ventilatorcapaciteit voldoende zijn om de lucht goed door het product te
sturen. Dit voorkomt een slechte verdeling van (warme)lucht wat leidt tot condensvorming. Probeer in
o
drie tot zes dagen het product op de juiste temperatuur te brengen (20 – 30 C).
AD 2.) Na fase 1 kan het product door extern ventileren terug worden gebracht naar de gemiddelde
dagtemperatuur. Daarna wordt overgestapt naar fase 2. In fase twee draaien de ventilatoren continu
en moet zoveel mogelijk met (opgewarmde) buitenlucht worden geventileerd. Let wel steeds op het
verschil tussen buitentemperatuur en producttemperatuur. Ook de luchtvochtigheid is van belang.
Indien de buitentemperatuur teveel afwijkt van de producttemperatuur of de luchtvochtigheid buiten te
groot is kan intern worden geventileerd (’s nachts, mistig weer).
Bespaar in fase 2 absoluut niet op droogkosten, want deze fase is van cruciaal belang voor het
verkrijgen van een mooie droge, blanke ui. De uien zijn droog wanneer de staart tussen duim en
wijsvinger niet meer rolt. De buitenkant van de rok voelt stroef aan en wanneer over de uien wordt
gelopen “kraken” of “rammelen” ze. Wanneer enkele uien middendoor worden gesneden en boven op
het product worden gelegd dienen deze uit te drogen en dient er geen schimmelvorming op te komen.
Indien ze vochtig blijven of er schimmelvorming optreedt, moet meer worden geventileerd.
Wel moet worden gewaakt voor het “kaalvallen” van uien. Wanneer de uien extreem droog zijn en het
buitenste vel loskomt dient er wel een droog vel onder te zitten. Anders worden de uien kaal en zijn ze
niets meer waard. Het is dus zaak te kiezen voor een huidvast ras (Hyskin) en zoveel mogelijk is, de
zgn. “landvellen” tijdens het rooien en inschuren mee te nemen in de bewaring. Dus: maak voor het
rooien de afweging tussen een (paar) ton extra of een kwalitatief beter product. Het hand in hand gaan
van kwantiteit en kwaliteit is in de praktijk vaak niet te realiseren.
AD 3). Nadat de uien goed droog zijn wordt overgestapt naar fase 3. Dit is het afbouwen van de
producttemperatuur. Let ook hier weer op de buitentemperatuur en weersvooruitzichten. En niet op de
o
kalender! Wanneer bijvoorbeeld het najaar warm is (bijv. gem. dagtemperatuur 16 C) kan het product
o
begin november nog goed op 16 C zitten. Bovendien is het van uiterst belang te kijken naar de
weersvoorspellingen. Immers, wanneer in een tijdelijk koude periode het product door extern
ventileren te koud wordt gemaakt, ontstaat tijdens volgende warmere dagen absoluut condens. De
warmere buitenlucht koelt dan immers af op het koudere product waardoor vrij water ontstaat! Het
water kan bovendien ook de spruitvorming bevorderen.
o
Als vuistregel kan worden gesteld dat de producttemperatuur met 0,2 C per dag wordt afgebouwd
o
naar een eindtemperatuur van 8 C eind december. Ventileer overdag met een temperatuur van 2 – 3
graden onder de producttemperatuur.
o
Om af te bouwen dient overdag met buitentemperatuur te worden geventileerd die 3 C onder de
product temperatuur ligt. ’s Avonds en ’s nachts moet intern worden geventileerd om condensatie te
voorkomen. Nogmaals: De producttemperatuur mag niet onder de gemiddelde dagtemperatuur komen
te liggen voor dat moment van het jaar omdat dan immers niet geventileerd kan worden wanneer de
buitentemperatuur oploopt i.v.m. het nat worden!
Kijk eventueel voor actuele weersverwachtingen bij het KNMI www.knmi.nl of voor het weer in uw
regio op www.weathernews.nl/b2s/ .
o
Laat de producttemperatuur, indien mogelijk niet onder de 8 C komen. Denk niet dat het koud houden
van het product van belang is voor de spruitvorming. Immers, wanneer de uien worden uitgeschuurd,
verwerkt, getransporteerd via ex- en importeurs en uiteindelijk bij de consument terecht komen zijn de
zgn. schotjes al lang doorgeschoten. Tegen schot werkt alleen een goede MH-bespuiting en geen
koude bewaring.
AD 4). Blijf regelmatig intern en extern ventileren. Zorg dat het product droog blijft!
Temperatuurschommelingen kunnen worden voorkomen door regelmatig intern te ventileren. Snij
regelmatig op verschillende plaatsen op de cel uien door om te beoordelen op vorming van schot. Let
daarbij of het om groen of geel/grijs schot gaat. Indien dit tijdig wordt ontdekt kan een partij nog
worden verwerkt, anders wordt afzet enorm moeilijk. Bovendien brengt vorming van schot hogere
sorteerkosten (veel werk) en een hoger tarrapercentage.
bew aring van uien voor lange periode
25,0
temp (grd Celcius)
20,0
15,0
10,0
5,0
0,0
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
tijd (w eken na oogst)