552 24. Evaluatie artt. XV, XVII en XVIII over de heilige doop, de belijdenis van het geloof en het heilig avondmaal 24.1. Dit hoofdstuk In dit hoofdstuk vindt een evaluatie plaats van de artt. XV, XVII en XVIII over de heilige doop, de belijdenis van het geloof en het heilig avondmaal. In eerste instantie is het niet te verwachten dat het apostolaat bij deze onderwerpen duidelijk aan de orde komt, indirect blijkt dit wel het geval te zijn. De evaluatie is van belang, omdat deze artikelen bij het tot stand komen van de kerkorde voor de Protestantse Kerk in Nederland discussie gaven. In 24.2 wordt het artikel van de heilige doop geëvalueerd, in 24.3 het artikel van de openbare belijdenis des geloofs en in 24.4 het artikel van het heilig avondmaal. In 24.5 komt de evaluatie van de apostolaatsgedachte in deze artikelen aan de orde. 24.2. Art. XV. Van de Heilige Doop De tekst van art. XV luidt als volgt: XV. Van de Heilige Doop 1. De Heilige Doop wordt aan de kinderen der gemeente in haar midden op gezette tijden bediend door de dienaren des Woords, met gebruikmaking van een daartoe bestemd formulier uit het dienstboek der Kerk. 2. Degenen, die niet als kind zijn ten Doop gehouden, ontvangen, na openbare belijdenis des geloofs te hebben afgelegd, de Heilige Doop, met gebruikmaking van een daartoe bestemd formulier uit het dienstboek der Kerk. Het oorspronkelijke voorstel in het Bouwplan van Wagenaar luidde: Het sacrament van de Heilige Doop, door hetwelk de kinderen der gemeente onder de besprenging met het water in Christus tot genade worden aangenomen en in Zijn gemeente worden ingelijfd. Als we beide teksten met elkaar vergelijken, moeten we helaas concluderen dat art. XV erg mager is. Het zegt niets over de betekenis van de heilige doop. Wagenaars Bouwplan spreekt over in Christus tot genade aangenomen worden en ingelijfd worden in Zijn gemeente. De tekst van 1951 zegt niets en dat is wellicht veelzeggend. Er heeft in de commissie voor de kerkorde geen indringend gesprek over de doop plaatsgevonden. Gingen de leden van de commissie er te gemakkelijk van uit dat zij het hierover wel eens waren? Hierbij moet ik wel aantekenen dat Haitjema in de commissie voor de kerkorde voorgesteld heeft ‘de theologische definities van Doop en Avondmaal te laten vervallen. Dat behoort tot de belijdenis of het Avondmaalsformulier.’2173 Hier is echter niet verder over doorgesproken. De tekst van de kerkorde verwijst weliswaar naar een ‘daartoe bestemd formulier’ maar niet naar de belijdenis. De doopcommissie heeft zich beziggehouden met de kinderdoop. Het standpunt van Barth is geanalyseerd en afgewezen en de kinderdoop is verbonden met het genadeverbond. 2173 Balke en Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Kerkorde, 296. 24. Evaluatie artikelen XV, XVII en XVIII over doop, belijdenis en avondmaal 553 Vanuit deze gedachte worden ook de vragen beantwoord die over de doopvraagstukken bij de synode zijn binnengekomen. Het genadeverbond is uitgangspunt geweest. De doop is teken van het behoren tot het verbond. Er zou echter veel meer over de doop gezegd kunnen worden. Het klassieke doopformulier zegt niet dat de doop ons het behoren tot het genadeverbond verzegelt, maar het stoot door naar de inhoud van de genadige verbondsbelofte dat de heilige doop ons de afwassing van de zonden door Jezus Christus betuigt en verzegelt en dat wij daarom gedoopt worden in de Naam van de Vader, en van de Zoon, en van de Heilige Geest. En dit werkt het formulier trinitarisch uit door te laten zien wat elk van de drie Personen belooft. De Vader betuigt en verzegelt ons dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt. De Zoon verzegelt ons dat Hij ons wast in Zijn bloed van al onze zonden, ons in de gemeenschap van Zijn dood en van Zijn opstanding inlijft (1 Joh. 1:7). Zo worden wij van al onze zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend. De Heilige Geest verzekert ons door dit heilige sacrament dat Hij in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toe-eigenende wat wij in Christus hebben, namelijk de afwassing van onze zonden en de dagelijkse vernieuwing van ons leven, totdat wij uiteindelijk in de gemeente van de uitverkorenen in het eeuwige leven geheel rein een plaats zullen ontvangen (Ef. 5:27). Het formulier noemt ons dan als derde hoofdmoment van wat de heilige doop ons leert: ‘omdat elk verbond twee kanten in zich heeft, worden wij door God door middel van de doop opgeroepen en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Dit betekent dat wij innig verbonden zijn met deze enige God – Vader, Zoon en Heilige Geest –, Hem vertrouwen en liefhebben met heel ons hart, met heel onze ziel, in heel ons denken en met al onze krachten (Matth. 22:37). Verder, dat wij ons van de wereld afkeren, onze oude natuur doden en in een nieuw, godvrezend leven wandelen (Tit. 2:12).’ Er rust dus ook een verplichting op degenen die hun kind ten doop houden. Het formulier veronderstelt hier gelovende ouders. Wat dit inhoudt vraagt om doordenking en beantwoording die er in de commissie voor de kerkorde niet is geweest. Alles wordt benaderd vanuit het verbond en van daaruit doorgedacht vanuit de volkskerk. Van hieruit komt men inderdaad tot het standpunt van geboorteleden. Het is de vraag of zich hier niet mede het theocratische denken vanuit het corpus christianum wreekt. Ik denk aan enkele uitspraken van Van Ruler: ‘Het heil is voor het hele volk, vanwege de waarheid van het verbond.’2174 En: ‘Het volle heil is dus voor het hele volk. Daar mag door ons geen enkele grens getrokken worden, en zeker niet de grens tussen een christelijk volksdeel en de rest. Christus is gestorven voor heel het volk. En dat is of dat moet aan het volk betuigd worden in het sacrament van den doop (Mt. 28).’2175 Had de commissie naar aanleiding van deze uitspraken niet ernstig in gesprek moeten gaan over de betekenis van de heilige doop? Had de commissie hierbij niet zowel het opgenomen worden in het genadeverbond, de inhoud van de verbondsbeloften van Vader, Zoon en Heilige Geest, alsook het geloof en de verplichting tot nieuwe gehoorzaamheid moeten betrekken? Is de verbondsgedachte in het perspectief van de volkskerk niet te spanningsloos uitgewerkt? Ik denk aan de beantwoording van de doopvragen die op de synodetafel terechtkwamen. De indruk wordt gewekt dat eigenlijk alles gedoopt moet worden wat ter 2174 2175 De Vries, Een theocratisch visioen, 26. De Vries, Een theocratisch visioen, 26. 554 Deel IV. Evaluatie proces kerkorde en de behandeling van diverse thema’s doop wordt aangeboden. Bij de vraag van een dooplid van de Gereformeerde Kerk die zijn kind hervormd wil laten dopen, zonder dat hij zelf overtuigd is naar de Nederlandse Hervormde Kerk over te willen komen, mis ik de analyse van het probleem. De gedachte wordt zelfs niet geopperd dat het hier mogelijk om een ‘sluiproute’ gaat van iemand die als dooplid in de Gereformeerde Kerk zelf niet kan laten dopen. De antwoorden op de doopvragen worden vanuit een pastorale benadering ingegeven door grote voorzichtigheid: ‘Wie zijn wij om te zeggen dat iemand niet tot het verbond behoort’ en: ‘gelet ook op de noodzakelijke soepelheid, waarmede in een Christus-belijdende Volkskerk, die waarlijk Volkskerk wil blijven, tegenover afwijkende gevoelens van gemeenteleden dient te worden gehandeld.’2176 De synode spreekt de hoop uit dat deze mensen na toetreding tot de Nederlandse Hervormde Kerk tot het rechte inzicht zullen komen. Maar gaat het om de voorzichtigheid en loyaliteit vanuit de volkskerkgedachte of om de vraag wat de Schrift leert over de heilige doop? Het is te betreuren dat de commissie voor de kerkorde niet een ernstig gesprek gevoerd heeft over de betekenis van de heilige doop. Om misverstanden te voorkomen benadruk ik dat ik het denken vanuit het verbond niet los wil laten. Ik leg echter de vinger bij het te zeer uiteenhalen van het verbond, van de verbondsbeloften en van het bevel van geloof en bekering. Heeft de kerkorde, ik denk aan de geboorteleden, de betuiging en verzegeling van de verbondsbeloften niet te zeer losgemaakt van het bevel van geloof en bekering? En is zo uiteindelijk niet het tegenovergestelde bereikt, waar in de moderne tijd vele leden zich van de kerk afkeren om buiten de kerk in evangelische kringen ‘voor het eerst’ gedoopt te worden met de volwassendoop, omdat hun kinderdoop eigenlijk niets voorstelde? Had de kerk niet veel meer werk moeten maken in geschrift en prediking van de spanning waarin de doop staat en de relatie waarin de dopeling geplaatst wordt tot de drie-enige God? Had dit in elk geval niet een expliciete bezinning gevraagd in de voorbereiding op de kerkorde? De behandeling van fundamentele vragen met betrekking tot de doop mis ik zowel in de commissie voor de kerkorde alsook in de generale synode, als deze spreken over de heilige doop. 24.3. Art. XVII. Van de openbare belijdenis des geloofs De volgorde die de kerkorde heeft is een logische: na de heilige doop (XV) volgt in XVI de catechese als onderricht aan de kinderen van de gemeente, in XVII de openbare belijdenis van het geloof en in XVIII het heilig avondmaal. Dit is bewust gedaan om de juiste volgorde aan te houden. De eenheid van de sacramenten lijkt hiermee doorbroken te zijn, maar in werkelijkheid worden de heilige doop en het heilig avondmaal zo op de juiste wijze verbonden. Het is ook een goede zaak dat de catechese een apart artikel is dat de catechese kenmerkt als een voorbereiden op de openbare belijdenis van het geloof om de jeugd van de gemeente ‘daardoor te brengen tot de deelneming aan het Heilig Avondmaal en mitsdien tot het dragen van medeverantwoordelijkheid als belijdend lid voor de opbouw der gemeente van Christus.’ De catechese wordt verstaan als geloofsopvoeding, wat ook tot uitdrukking komt in de woorden ‘hen te leren leven uit Gods beloften en naar Zijn geboden’. Helaas vinden wij de opmerking van Van Ruler over de catechese niet terug in het Romeinse artikel, namelijk dat hij de toevoeging wil van de clausule: ‘de catechese geschiedt op het gebod Gods’.2177 Er is een plicht om catechese te geven en een plicht om de 2176 2177 Handelingen 1947, 437. Zie 17.2.1. 24. Evaluatie artikelen XV, XVII en XVIII over doop, belijdenis en avondmaal 555 catechese te volgen. Het apostolaat komt bij de catechese niet direct aan de orde, wel indirect in deze zin dat de catechese onderscheiden wordt van de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Hervormde Kerk voor de jeugd van het volk die door de catechese niet bereikt wordt. Deze verantwoordelijkheid krijgt gestalte in art. IV-3 en 6, waar bij de predikanten en de ouderlingen gesproken wordt over ‘de arbeid onder hen, die van het Evangelie zijn vervreemd, het medewerken aan de geestelijke vorming van de jeugd’. Het kernmoment vinden we in art. IX Van de geestelijke vorming van de jeugd, tussen het apostolaat en het belijden in X. 1. Aan de Kerk is opgedragen, mede te werken aan de vorming van de jeugd, teneinde deze te brengen tot haar plaats in de gemeente en haar de weg te wijzen in de wereld. 2. Ook is de Kerk medeverantwoordelijk voor de opvoeding van en het onderwijs aan de jeugd van het gehele volk (curs. RvK) in gezin en school, opdat ook daarin de gehoorzaamheid aan Gods geboden gestalte krijge. Dat de catechese van het jeugdwerk wordt onderscheiden heeft alles met het apostolaat te maken. Hierdoor krijgen zowel catechese als apostolaat het volle pond. 24.4. Art. XVIII. Van het heilig avondmaal Bij het heilig avondmaal heb ik dezelfde kritiek als bij de heilige doop, namelijk dat de prealabele vraag wat het heilig avondmaal betekent niet aan de orde is geweest. Ging de commissie ook hier al te gemakkelijk uit van overeenstemming? In art. XVIII wordt weliswaar verwezen naar een daartoe bestemd formulier, maar inhoudelijk wordt er geen enkele opmerking gemaakt, terwijl het diaconaat wel gefundeerd wordt in de avondmaalsgemeenschap. Waarom is er bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan de eschatologische spits van het gebod van Christus: ‘Doe dat, totdat Ik kom’? Is het heilig avondmaal niet te verstaan als eschatologische maaltijd?2178 Is er geen parallel tussen het eten met opgeschorte lendenen van het paaslam in Egypte in de verwachting van de uittocht en van de intocht en het eten aan de tafel van de Heere in de verwachting van Zijn wederkomst? Het lijkt alsof de commissie over de heilige doop en het heilig avondmaal een te grote mate van consensus voorondersteld heeft.2179 24.5. Het apostolaat De apostolaatsgedachte komt bij de artikelen over doop, belijdenis en heilig avondmaal noch in de commissie voor de kerkorde, noch in de generale synode expliciet aan de orde. Indirect werkt deze gedachte wel door. Bij de heilige doop worden concrete doopvragen beantwoord vanuit de volkskerkgedachte. Dit blijkt uit de uitspraak bij de beantwoording van de brief van de kerkenraad van de hervormde gemeente te Eindhoven dat er van de noodzakelijke soepelheid moet worden uitgegaan, waarmede in een Christusbelijdende volkskerk, die waarlijk volkskerk wil blijven, tegenover afwijkende gevoelens van gemeenteleden dient te worden gehandeld. Bij de catechese wordt vanuit de apostolaatsgedachte de catechese nadrukkelijk onderscheiden van het jeugdwerk en de zorg voor de jeugd van het gehele Nederlandse volk. 2178 2179 Van de Beek, God doet recht, 322-390. De viering met zieken thuis heb ik reeds gesproken, zie 5.6.5. 556 Deel IV. Evaluatie proces kerkorde en de behandeling van diverse thema’s Bij het heilig avondmaal wordt als zodanig niet over het apostolaat gesproken. Dat het avondmaal mede door het apostolaatsdenken bepaald wordt, blijkt bij de dienst der barmhartigheid die in de avondmaalsviering gefundeerd wordt.
© Copyright 2024 ExpyDoc