Memo nummer datum aan van kopie project projectnummer betreft Bijlage 82 hoort bij besluit 2013/1532-V1 250241 - 20140127 27 januari 2014 G-J. van de Geijn Defensie L.Dolmans Gemeente Breda M.Beljaars D. Bouman Antea Group C. Schellingen B. van Dijck Antea Group Claudius Prinsenlaan Breda 250241 Stikstofdepositiebijdrage uitbreiding Trip van Zoudtlandtkazerne Inleiding Rondom de Claudius Prinsenlaan in Breda worden diverse ontwikkelingen voorbereid. Deze ontwikkelingen leiden in veel gevallen tot een toename van het verkeer in en rondom Breda en bij nieuwe gebouwen wordt gebruik gemaakt van stookinstallaties. Om de effecten in het nabijgelegen Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos in beeld te brengen zijn berekeningen uitgevoerd voor stikstofdepositie. In deze notitie zijn de uitgangspunten voor en de resultaten van de stikstofberekeningen voor de uitbreiding van de Trip van Zoudtlandtkazerne (25.000 m2 legeringhotel in 5 torens langs de De la Reyweg) in Breda beschreven. Uitgangspunten verkeer Voor de berekening is uitgegaan van de autonome verkeersgegevens zoals die door de Gemeente Breda zijn aangeleverd voor de lokale wegen en de verkeersgeneratie voor de afzonderlijke ontwikkelingen in het gebied rondom de Claudius Prinsenlaan. Voor de lokale wegen is uitgegaan van de verkeersgegevens zoals die zijn aangeleverd door de gemeente Breda. Om deze op te hogen naar het rekenjaar 2014 is een groeipercentage van 1,5% per jaar gehanteerd. Voor de voertuigverdeling op de lokale wegen is aansluiting gezocht bij de door de gemeente aangeleverde gegevens voor geluid. Voor de Fatimastraat/Allerheiligenweg, Ulvenhoutselaan en Dorpsstraat is uitgegaan 1 van de verdeling zoals die ook in de NSL Monitoringstool is toegepast. Voor de A27 en A58 is uitgegaan van de verkeersgegevens zoals opgenomen in de NSL Monitoringstool voor de jaren 2012 en 2015. Om de autonome verkeersgegevens voor 2014 te bepalen is lineair geïnterpoleerd tussen 2012 en 2015. De verkeersgeneratie zoals die door de gemeente is bepaald voor de uitbreiding van de Trip van Zoudtlandtkazerne (84 mvt/etmaal op een jaargemiddelde weekdag) is opgeteld bij de wegen waarop sprake is van een toename van verkeer. Daarbij is aangenomen dat de verkeersgeneratie bestaat uit lichte motorvoertuigen. Voor het berekenen van de emissies NOx en NH3 van het wegverkeer zijn de emissiefactoren gehanteerd zoals opgenomen in tabel 1. De emissiefactoren NOx zijn afgeleid uit de in maart 2013 door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgestelde emissiefactoren voor het wegverkeer. 1 De NSL Monitoringstool wordt gebruikt om jaarlijks de luchtkwaliteit langs alle drukke wegen in Nederland in beeld te brengen. De invoer van deze Monitoringstool (met name verkeersgegevens) moeten jaarlijks door de verantwoordelijk wegbeheerder worden geactualiseerd. blad 1 van 7 memonummer: 250241 - 20140127 betreft: Stikstofdepositiebijdrage uitbreiding Trip van Zoutlandtkazerne Tabel 1: Emissiefactoren NOx en NH3 in gram/km/voertuig (2014) 23 km/h 38 km/h 70 km/h 80 km/h 120 km/h 130 km/h Licht 0,33 0,38 0,23 0,24 0,36 0,42 NOx Middelzwaar 7,5 5,2 4,5 3,18 3,18 3,18 NH3 Zwaar 10,7 7,4 5,8 3,66 3,66 3,66 Licht 0,008 0,008 0,01904 0,0327 0,0327 0,0327 Vracht 0,003 0,003 0,003 0,003 0,003 0,003 De genoemde snelheden 23 en 38 km/h komen overeen met respectievelijk 'normaal stadsverkeer' en 'doorstromend stadsverkeer' zoals die gebruikt worden voor berekeningen van wegen waarlangs bebouwing is gelegen. Figuur 1: Overzicht wegen die in de berekening zijn meegenomen Voorgenomen ontwikkeling Trip van Zoudtlandtkazerne Ulvenhoutse Bos blad 2 van 7 memonummer: 250241 - 20140127 betreft: Stikstofdepositiebijdrage uitbreiding Trip van Zoutlandtkazerne Uitgangspunten stookinstallaties Voor de verwarming en warmwatervoorziening worden in elk gebouw CV-ketels geplaatst. Voor de berekeningen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd: Per gebouw is uitgegaan van twee installaties met een vermogen van 95 - 285 kW (in totaal maximaal 570 kW): Viessmann Vitocrossal CM2. Ondanks dat gebouwen 2 t/m 5 kleiner zijn dan gebouw 1 is voor alle gebouwen uitgegaan van dezelfde uitgangspunten, dit is als een zeer conservatieve inschatting te beschouwen. Voor de emissie is uitgegaan van de emissie NOx zoals opgenomen in de technische specificatie van de genoemde installatie bij deellast: 50 mg/kWh. In de berekeningen is rekening gehouden met één emissiepunt per gebouw, in totaal vijf emissiepunten. Voor deze emissiepunten zijn de volgende uitgangspunten aangehouden: o 35 meter hoogte voor gebouw 1; o 24 meter hoogte voor gebouw 2 t/m 5; o o Een gemiddelde warmte-output van 0,02 MW (gebaseerd op een afgastemperatuur van 45 C, een relatief klein afgasdebiet en een gemiddelde uitstroomsnelheid. Om de emissie op jaarbasis te bepalen is een inschatting gemaakt van het aangesproken vermogen bij verschillende fasen gedurende een week, een gemiddelde tijdsduur en een gemiddeld aangesproken vermogen tijdens de verschillende fasen. Daarbij is aangenomen dat de installatie in de zomermaanden (mei t/m september) niet of nauwelijks gebruikt wordt voor verwarming en de gebouwen in het weekend niet of nauwelijks in gebruik zijn. Tabel 2: Uitgangspunten voor de stooksinstallatie per gebouw Aantal Verwarming Weekenden (winter) Werkdagen overdag (winter) Werkdagen 16 23 uur (winter) Gebruiksduur [uur/weekend of dag] Tijdsduur Vermogen Emissie Emissie [uur/jaar] [kW] [mg/kWh] [gram/jaar] 31 24 744 342 (40%) 50 12.722 155 10 1.050 342 (40%) 50 26.505 155 7 1.085 494 (80%) 50 26.800 66.027 Warmwater Werkdagen Totaal 260 4 1.040 532 (90%) 50 27.664 93.691 Rekenprogramma De berekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma OPS-Pro, versie 4.3.16. Dit programma wordt beschikbaar gesteld door het RIVM en wordt eveneens gebruikt voor de jaarlijkse berekeningen van de grootschalige achtergrondconcentratie en –depositiekaarten voor heel Nederland. In het programma zijn voor stikstofdepositie relevante zaken als het landgebruik (op basis van LGN6) en meteorologische omstandigheden automatisch verwerkt. In de berekeningen is zowel voor de referentiesituatie als voor de plansituatie gerekend voor het rekenjaar 2014 op basis van de gegevens voor de langjarige meteorologische omstandigheden (1998 – 2007). De stikstofbijdragen zijn uitgerekend ter plaatse van enkele beoordelingspunten op de rand van het Natura 2000gebied. In figuur 2 is een overzicht gegeven van alle gehanteerde beoordelingspunten. blad 3 van 7 memonummer: 250241 - 20140127 betreft: Stikstofdepositiebijdrage uitbreiding Trip van Zoutlandtkazerne Figuur 2: Overzicht receptorpunten Ulvenhoutse Bos blad 4 van 7 memonummer: 250241 - 20140127 betreft: Stikstofdepositiebijdrage uitbreiding Trip van Zoutlandtkazerne Resultaten In tabel 3 zijn de berekende stikstofdepositiebijdragen weergegeven. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de bijdrage van het verkeer en de bijdrage van de verwarmingsinstallaties. De bijdrage van verkeer is op veel punten 0,01 tot 0,02 mol/ha/jaar. Alleen direct langs de A58/A16 is de toename enigszins hoger, maar maximaal 0,05 mol/ha/jaar. De bijdrage van de stookinstallatie is miniem: maximaal 0,01 mol/ha/jaar. Totaal is de bijdrage op alle punten 0,02 tot maximaal 0,06 mol/ha/jaar en daarmee nihil. Tabel 3: Rekenresultaten in mol/ha/jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 Bijdrage verkeer (NOx+NH3) 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,02 0,02 0,05 0,04 0,04 0,03 0,03 0,01 0,01 0,01 0,01 Stookinstallatie (NOx) 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 0,01 Ecologische interpretatie en conclusie Instandhoudingdoelstellingen Het gebied Natuar 2000-gebied Ulvenhoutse bos is op 23 december 2009 door het toenmalige Ministerie van LNV definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Tabel 4 Instandhoudingsdoelen Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos. Habitattypen H9120 H9160A H91E0C Legenda * = > W 5.07 5.08 blad 5 van 7 Beuken-eikenbossen met hulst Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden) *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) Doelst. Opp.vl. Doelst. Kwal. = > > = > > Kernopgaven zie legenda onder tabel 5.08,W 5.07,,W Prioritair habitattype Behoudsdoelstelling Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling Kernopgave met wateropgave Sense of urgency opgave m.b.t. watercondities Vochtige alluviale bossen: Herstel kwaliteit en vergroting areaal vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen) *H91E0_B en (beekbegeleidende bossen) *H91E0_C Eiken-haagbeuken-bossen: Vergroting areaal, behoud vegetatiestructuur en herstel kwaliteit en vergroting areaal eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden) H9160_A. memonummer: 250241 - 20140127 betreft: Stikstofdepositiebijdrage uitbreiding Trip van Zoutlandtkazerne In figuur 3 zijn de aanwezige habitattypen weergegeven (bron habitattypen: provincie Noord-Brabant). Figuur 3 Habitattypen Ulvenhoutse Bos (Bron: shapefile habitattypen, Provincie Noord-Brabant). Alleen op deze locatie een hogere planbijdrage Beuken-eikenbossen met hulst Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden) Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) Gevoeligheid stikstofdepositie De gevoeligheid van de habitattypen van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos voor stikstofdepositie is weergegeven in tabel 5. De waarden zijn overgenomen uit het rapport 'Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden' (Van Dobben & Van Hinsberg, 2012, Alterra, Wageningen). Uit de tabel blijkt dat alle habitats van het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos gevoelig zijn voor stikstof. Tabel 5 Gevoeligheid stikstofdepositie habitats Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos (Van Dobben, 2012) Habitattypen KDW Gevoeligheid H9120 Beuken-eikenbossen met hulst 1429 Gevoelig H9160A Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden) 1429 Gevoelig H91E0C *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) 1857 Gevoelig De achtergrondwaarden op de gevoelige habitats zijn hoger dan de kritische depositiewaardes voor deze habitats. Door de hoge achtergrondconcentratie verkeren de habitats in een overspannen situatie. De achtergrondconcentratie daalt wel in de toekomst maar dit leidt voor H9120 en H9160C niet tot een concentratie onder de kritische depositiewaarde. Voor H91E0C daalt in 2030 de achtergrondwaarde onder de kritische depositiewaarde. blad 6 van 7 memonummer: 250241 - 20140127 betreft: Stikstofdepositiebijdrage uitbreiding Trip van Zoutlandtkazerne Effectbeoordeling De berekende toename van stikstofdepositie is zeer gering en valt feitelijk binnen de jaarlijkse fluctuatie van stikstofdepositie; ecologische effecten van een dermate geringe toename zijn in het veld niet meer proefondervindelijk meetbaar. De toename ter plekke van het grootse gedeelte van het Natura 2000-gebied is < 0,051mol N/ha/jaar. Bij een dergelijke geringe planbijdrage kan een aantasting van de natuurlijke kenmerken van stikstofgevoelige habitattypen met zekerheid uit worden gesloten want deze hoeveelheid stikstofdepositie heeft geen ecologische betekenis voor de vegetatie omdat de hoeveelheid stikstof (N) plantenfysiologisch irrelevant is. Een dergelijke lage bijdrage is in verhouding tot de achtergrondwaarden (ADW) van circa 2.000 mol N/ha/jaar of meer, de in de bodem aanwezige stikstofvoorraden van doorgaans meer dan enkele duizenden mol N/ha en de feitelijke stikstofbehoefte van de habitattypen verwaarloosbaar, wat met het navolgende voorbeeld wordt toegelicht. De hoeveelheid van 0,05 mol N/ha/jaar komt overeen met 0,7 gram N per hectare. Dit is vertaald naar kleine planten met een wortelstelsel van 10 x 10 cm (die ook behoren tot de typische soorten van een habitattype) een hoeveelheid -7 2 van 0,7 µg (7 * 10 ) per plant. Dus uitgaande van een gemiddeld grondoppervlak van één dm per plant, komt bij een depositiebijdrage van 0,05 mol N/ha/jaar ca. 0,7 microgram (= 0,0000007 gram) extra stikstof per plant per jaar beschikbaar. Planten met een dergelijke omvang hebben gedurende het groeiseizoen voor hun groei en onderhoud een stikstofbehoefte van circa 0,1 gram stikstof per gram nieuw plantenmateriaal. De hoeveelheid van 7 µg is plantenfysiologisch dus volstrekt irrelevant (minder dan 0,0007% van de jaarlijkse stikstofbehoefte per plant). Meetbare ecologische effecten als gevolg van bijdragen in de orde van 0,05 mol N/ha/jaar zijn dan ook uitgesloten. Een (significant) negatief effect van een depositie van 0,05 mol stikstof kan met zekerheid voor alle voorkomende stikstofgevoelige habitattypen - ook in overspannen situatie - worden uitgesloten. Op enkele punten is de planbijdrage lokaal hoger (punten 15, 16 en 17). Op punt 15 (punt met hoogste planbijdrage vanuit verkeer) is de bijdrage vanuit het verkeer 0,048 mol N/ha/jaar, dus in totaal bedraagt de hoogste planbijdrage maximaal 0,058 mol N/ha/jaar. Op de punten 16 en 17 is de planbijdrage nog lager. Op deze punten zijn geen stikstofgevoelige habitattypen aanwezig. Op basis van bovenstaande effectbeschrijving kan een (significant) negatief effect als gevolg van het plan voor de uitbreiding van de Trip van Zoudtlandtkazerne in Breda met zekerheid worden uitgesloten. Cumulatieonderzoek is dan niet aan de orde. Bovendien: Het habitattype H9120 Beukenbossen met hulst breidt zich in Nederland langzaam uit. Dit heeft vermoedelijk te maken met het ouder worden van de bossen, waardoor een gunstig milieu voor kenmerkende soorten ontstaat en met het steeds meer toenemende uitblijven van actief beheer in bossen (Ministerie van LNV, 2008). Voor het Ulvenhoutse Bos geldt voor het habitattype een behoudsdoelstelling voor oppervlakte en voor kwaliteit. Gezien het bovenstaande is een (significant) negatief effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten. Het grootste knelpunt voor H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidend bos) en voor H9160A Eikenhaagbeukenbossen (hogere zandgronden) is de hydrologie, waarvoor maatregelen in het concept-beheerplan zijn opgenomen. Voor deze habitattypen gelden uitbreidings- en verbeteringsdoelstellingen. Gezien de geringe omvang van de stikstofdepositie als gevolg van planontwikkeling komen deze doelstellingen niet in gevaar. Uitbreidingslocaties zullen overwegend aan de westkant van het gebied liggen aangezien daar op basis van de huidige oppervlakten geschikte omstandigheden zijn. In dit deel is de stikstofdepositie als gevolg van de planontwikkeling het laagst. blad 7 van 7
© Copyright 2024 ExpyDoc