Versie 2.0 MT februari 2014 Bijlage 4 Afleidingsmethodiek GOR natuur De habitattypen in het natuurgebied Dwingelderveld NO zijn aangepast aan fluctuaties die zich van nature voordoen. Dit wil zeggen dat ze voorkomen binnen bepaalde hydrologische bandbreedtes (zie tabel 1 voor een overzicht van de range en inundatieduur de verschillende habitat- en vegetatietypen van het heidelandschap voor kunnen komen). Voor het GOR is daarom een range aangeduid, die betrekking heeft op de natuurlijke variatie in waterpeilen die voorkomen tussen jaren, en waaraan de habitattypen zijn aangepast. De GOR is hierbij een aanduiding voor de wintersituatie. In de zomerperiode is in de meeste plaatsen geen oppervlaktewater aanwezig – naast de vennen en de veentjes. Afhankelijk van de weersomstandigheden staat het grondwater in de zomerperiode diep of ondiep onder het maaiveld. De bandbreedtes gelden voor de lange termijn en de gemiddelde hydrologische situaties. Individuele zeer droge of zeer natte jaren kunnen weliswaar een negatief effect hebben op habitattypen, maar deze schade hersteld zich doorgaans vanzelf. Meerjarige afwijkingen van de bandbreedtes kunnen tot permanente veranderingen leiden, en betekenen dat habitattypen sterk in kwaliteit achteruitgaan, geheel verdwijnen of vervangen worden door andere habitattypen. Door middel van monitoring van grond- en oppervlaktewater en vegetatie zullen de effecten van de hydrologische aanpassingen in het gebied gevolgd worden. Afhankelijk van hoe de vegetatie reageert kunnen hydrologische maatregelen stapsgewijs doorgevoerd worden. Ranges habitattypen In de westelijke helft van het plangebied is de grote verscheidenheid aan habitattypen in de huidige situatie nog goed ontwikkeld aanwezig. De huidige situatie komt grotendeels overeen met de gewenste toekomstige situatie. Het centrale en oostelijke deel van het plangebied is in het verleden grotendeels bebost. De ontwikkeling naar een gevarieerd heidelandschap is voorzien door middel van grootschalige kap van bos (omvorming, en verminderen verdroging). De doelstellingen in het centrale en oostelijke deel zijn niet nader uitgewerkt of gespecificeerd naar locaties in het beheerplan Natura 2000 (paragraaf Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Op basis van expert judgement m.b.t. het hydrologisch functioneren en het landschap in de westelijke helft van het deelgebied Witteveen is voor deze peilvakken ingeschat welke habitattypen daar zich in de toekomst zouden kunnen ontwikkelen, en welk GOR-peilen (Gewenst Oppervlaktewater Regime) daarbij horen. Bijlagen - 51- Versie 2.0 MT februari 2014 Tabel 1: Hydrologische standplaatseisen vegetatietypen (GVG –range + inundatieduur + fluctuatie) Bijlagen - 52- Versie 2.0 MT februari 2014 De GOR is uitgewerkt op basis van: 1. Habitattypekaart (concept van Prov. Drenthe d.d. 15-7-2013, ter goedkeuring voorgelegd aan EZ). 2. Globale indruk van vegetatietypen tijdens veldbezoek zomer en najaar 2013. 3. Metingen van waterpeilen (opp. Water) van 7 feb 2014 (impressie van wintersituatie). 4. Inzicht in de fluctuatie van grondwaterstanden van de afgelopen 10 jaar (beperkt aantal meetbuizen). 5. Hoogtekaart (AHN2). 6. Inschatting effecten hydrologische maatregelen (afvoerende sloten gedempt, verminderde verdamping door bosomvorming). Ad. 3 en 4. Op 7 februari 2014 zijn de peilen van de oppervlaktewateren in het deelgebied ingemeten. Het watersysteem heeft zich onder invloed van een neerslagoverschot in voorgaande maanden grotendeels gevuld. De gemeten peilen geven daarom een beeld van de wintersituatie. Uit het grondwatermeetnet van Staatsbosbeheer blijkt overigens dat de hoogste grondwaterstanden zich vaak pas in maart of april voordoen. Tevens blijkt uit metingen van deze grondwaterbuizen dat de diepe grondwaterstanden (onder de keileem) bijna altijd beduidend lager zijn dan de grondwaterstanden boven de keileem). De keileem vormt een hydrologische scheidingslaag. Alleen bij buis B511 geven de ondiepe en diepe buis dezelfde peilen. De keileem zit hier diep in de ondergrond. Voor het GOR is alleen gebruik gemaakt van de ondiepe buizen. De variatie in maximale grondwaterstanden die in deze buizen optreedt in de periode 2003 t/m mei 2013 varieert van circa 10 tot meer dan 80 cm. Een tweetal buizen heeft het jaarrond een nagenoeg constant stand. Dit betreft buis B549, die in een veentje aan de westpunt staat (peilvak 18) en B529 in de noordoostpunt (peilvak 7). Bijlagen - 53-
© Copyright 2024 ExpyDoc