Februari 2014 Nieuwsbrief Arbeidsrecht In de nieuwsbrief Arbeidsrecht van de sectie arbeidsrecht van HVG willen wij u op korte en bondige wijze informeren over recente rechtspraak, wetgeving en actuele ontwikkelingen op het gebied van het arbeidsrecht en het medezeggenschapsrecht Inhoudsopgave: 1. 2. 3. 4. Vertrekregeling niet toegekend EUR 75.000 als uitgangspunt bij ontbindingsvergoeding bestuurder in (semi)publieke sector Loonstop bij schending re-integratieverplichtingen Sanctie op onttrekken aan re-integratieverplichtingen 1. Vertrekregeling niet toegekend Toekenning van een vertrekregeling kan wegens bijzondere omstandigheden onaanvaardbaar zijn. Dit bevestigde onlangs de kantonrechter in Den Haag. In de arbeidsovereenkomst van de werknemer was een vertrekregeling opgenomen. Die bepaalde dat de werknemer behoudens ontslag op staande voet, bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door of op initiatief van de werkgever recht had op een beëindigingsvergoeding van twee jaarsalarissen. Indien de werknemer gedurende tenminste één jaar vanuit zijn functie in de gelegenheid zou worden gesteld ander werk te vinden, zou hij recht hebben op één jaarsalaris. De werkgever wenste het dienstverband met de werknemer wegens een zakelijk verschil van inzicht te beëindigen. De werkgever stelde de werknemer op non-actief. Partijen onderhandelden tevergeefs over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst kon worden beëindigd. Vervolgens verzocht de werkgever de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Inmiddels was de werknemer 18 maanden op non-actief gesteld. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met toekenning van één jaarsalaris. De werknemer vorderde vervolgens naleving van de vertrekregeling. Hij stelde dat aan de voorwaarden voor toekenning van de vertrekregeling was voldaan. De werknemer stelde voorts dat de op non-actiefstelling voor rekening van de werkgever behoorde te komen. Dat het salaris tijdens de non-actiefstelling was doorbetaald mocht niet van invloed zijn op de hoogte van de beëindigingsvergoeding, aldus de werknemer. De werkgever stelde dat de vertrekregeling was nagekomen. Nu de werknemer 18 maanden op nonactief was gesteld met behoud van salaris, kreeg hij de mogelijkheid vanuit een bestaand dienstverband een nieuwe baan te vinden. Daarom was naleving van de vertrekregeling volgens de werkgever niet redelijk. De kantonrechter volgde de werkgever. De kantonrechter oordeelde dat in dit geval sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden, te weten 18 maanden op non-actiefstelling, dat uitvoering geven aan het beginsel dat op non-actiefstelling voor rekening van werkgever komt, zou leiden tot gevolgen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn. Conclusie Hoofdregel is dat een vooraf overeengekomen vertrekregeling moet worden nagekomen. De kantonrechter bevestigde dat op vorenstaande hoofdregel uitzonderingen bestaan. Het lijkt erop dat er dan wel sprake dient te zijn van bijzondere omstandigheden. In dit specifieke geval oordeelde de kantonrechter dat non-actiefstelling voor de duur van achttien maanden een bijzondere omstandigheid was. Vertrekregelingen dienen zorgvuldig te worden opgesteld. Deze afspraak moet in beginsel worden nagekomen. Een werknemer kan nakoming vorderen. Een werkgever doet er dan ook verstandig aan zich juridisch te laten adviseren, indien hij met de werknemer een vertrekregeling overeenkomt. Nieuwsbrief Arbeidsrecht – februari 2014 2 2. EUR 75.000 als uitgangspunt bij ontbindingsvergoeding bestuurder in (semi)publieke sector Bij toekenning van een ontbindingsvergoeding aan een bestuurder in de zin van de Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semipubliek sector (WNT), dient EUR 75.000 het uitgangspunt te zijn. Dit bevestigde onlangs de kantonrechter in Maastricht. De WNT bepaalt dat bestuurders van (semi)publieke instellingen wegens beëindiging van het dienstverband maximaal EUR 75.000 uitgekeerd mogen krijgen. In onze nieuwsbrief van september 2013 is de invloed van de WNT bij de bepaling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding in een procedure bij de kantonrechter kort ter sprake gekomen. De kantonrechter oordeelde in deze zaak in lijn met eerdere uitspraken van lagere rechters. De werknemer was werkzaam bij een woningcorporatie in de functie van vestigingsdirecteur. Zijn functie verviel wegens een reorganisatie. De werkgever verzocht de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De werkgever voerde aan dat de werknemer als bestuurder in de zin van de WNT moest worden aangemerkt. De werknemer kwam daarom een ontslagvergoeding van maximaal EUR 75.000 toe, aldus werkgever. De werknemer stelde dat hij geen bestuurder in de zin van de WNT was. Voorts voerde hij aan dat de kantonrechter niet was gebonden aan de maximale uitkering die een werkgever op grond van de WNT aan een werknemer mag doen. De kantonrechter merkte de werknemer aan als bestuurder in de zin van de WNT. De kantonrechter oordeelde vervolgens dat hij strikt genomen niet aan de maximale uitkering van EUR 75.000 op basis van de WNT was gebonden. Die maximale uitkering is namelijk van toepassing op een uitkering die door partijen wordt overeenkomen, aldus de kantonrechter. De kantonrechter overwoog vervolgens dat de in de WNT opgenomen maximale uitkering in de praktijk weinig betekenis toekomt, indien bij de vaststelling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding niet in belangrijke mate betekenis wordt toegekend aan de maximale uitkering op grond van de WNT. Gelet hierop diende het maximumbedrag van EUR 75.000 het uitgangspunt te zijn bij toekenning van een ontbindingsvergoeding. Volgens de kantonrechter kon alleen in bijzondere omstandigheden van dit bedrag worden afgeweken. In dit geval was sprake van een bijzondere omstandigheid. De functie van een tweede vestigingsdirecteur verviel ook. De werkgever had voor die werknemer een nieuwe functie gecreëerd. Voor de werknemer had de werkgever dit niet gedaan. Dat was volgens de kantonrechter aanleiding de vergoeding vast te stellen op EUR 125.000. Conclusie Bestuurders van (semi)publieke instellingen mogen op grond van de WNT bij beëindiging van het dienstverband maximaal EUR 75.000 uitgekeerd krijgen. Indien een werkgever de kantonrechter verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden, lijkt ook de kantonrechter bij toekenning van een Nieuwsbrief Arbeidsrecht – februari 2014 3 ontbindingsvergoeding uit te gaan van dit maximum bedrag. In deze zaak kende de kantonrechter wegens bijzondere omstandigheden echter een hogere vergoeding toe. 3. Loonstop bij schending re-integratieverplichtingen Schending van re-integratieverplichtingen leidt tot een loonstop over de uren waarin de werknemer in staat wordt geacht passend werk te verrichten. Dit oordeelde onlangs het Hof Amsterdam. De werknemer was ziek uitgevallen. De bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV oordeelden dat de werknemer arbeidsongeschikt was, maar dat werken in aangepast werk voor enkele uren per dag mogelijk was. De werknemer ging echter niet in op het aanbod van werkgever om passend werk te verrichten. De werkgever zette vervolgens het loon van de werknemer stop. De werknemer vorderde in eerste aanleg kort weergegeven betaling van zijn salaris dan wel het salaris verminderd met de uren gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zou hebben geweigerd passend werk te verrichten. Hij stelde onder meer dat de stopzetting van loondoorbetaling slechts had kunnen worden opgelegd voor de uren dat geen passend werk was verricht. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever het loon op goede gronden had stopgezet. Vervolgens oordeelde de kantonrechter dat de loonsanctie over het volledige salaris mocht worden toegepast en niet alleen over de niet gewerkte re-integratie-uren. De werknemer ging bij het Hof in beroep tegen deze uitspraak. Ook het Hof oordeelde dat de werkgever op goede gronden het loon had stopgezet. In tegenstelling tot de kantonrechter, oordeelde het Hof dat de loonsanctie niet het gehele loon trof, maar slechts betrekking kon hebben op die uren gedurende welke de werknemer, hoewel hij daartoe in staat was, zonder deugdelijke grond geen passende arbeid voor de werkgever heeft verricht. Conclusie De afgelopen jaren oordeelden kantonrechters en gerechtshoven verschillend over de vraag of bij niet meewerken aan de re-integratie het loon geheel of gedeeltelijk mag worden stopgezet. In onze nieuwsbrief van mei 2013 behandelde wij een uitspraak van de Rechtbank Groningen, die aanleiding zag bij niet meewerken aan re-integratie het volledige loon stop te zetten. Het Hof Amsterdam kwam in deze zaak tot een andersluidend oordeel. Een antwoord op vorenstaande vraag is dus niet met zekerheid te geven. Het is aan de Hoge Raad om hier uitsluitsel over te geven. 4. Sanctie op onttrekken aan re-integratieverplichtingen Onttrekt een werknemer zich aan re-integratieverplichtingen, dan kan dit een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden rechtvaardigen. Dit oordeelde onlangs de kantonrechter Amsterdam. Nieuwsbrief Arbeidsrecht – februari 2014 4 Na een hersenschudding bleef een werknemer hoofdpijn ervaren. Hij meldde zich daarom ziek. Daarna vlotte de re-integratie niet. Volgens de werkgever waren de re-integratie-inspanningen van de werknemer onvoldoende. Zo zou de werknemer niet aan een onafhankelijk onderzoek door een extern bureau hebben meegewerkt, hield hij zich niet aan verzuim- en controlevoorschriften en kwam hij afspraken met de bedrijfsarts niet na. Nadat de werkgever de werknemer meermaals had gewaarschuwd en vervolgens zijn loon had opgeschort en stopgezet zonder dat dit de re-integratie bevorderde, verzocht de werkgever de arbeidsovereenkomst van de werknemer te ontbinden wegens primair een dringende reden. Hiertegen voerde de werknemer aan dat hij binnen zijn beperkte mogelijkheden aan zijn reintegratie had meegewerkt. De kantonrechter wees het verzoek van de werkgever toe. Daartoe stelde de kantonrechter voorop dat een werknemer die wegens ziekte niet de bedongen arbeid kan verrichten aan zijn re-integratie moet meewerken. De werknemer had zelf besloten niet aan een door de bedrijfsarts geadviseerd onderzoek mee te werken. Volgens de kantonrechter was niet aannemelijk geworden dat meewerken daaraan in redelijkheid niet van hem kon worden gevergd. Daarvoor had de werknemer geen medische onderbouwing gegeven. Daardoor had de werknemer zijn re-integratieverplichtingen geschonden en zijn re-integratie gefrustreerd. Daarbij kwam dat de werknemer zonder geldige reden was gestopt met zijn re-integratie en niet meer bij de werkgever op het werk was verschenen, terwijl de bedrijfsarts de werknemer belastbaar achtte. De werknemer moest dus aan het onderzoek door het externe bureau meewerken. Op 18 juli 2012 oordeelde de kantonrechter Utrecht in een andere zaak anders hierover. Hij oordeelde dat het externe bureau geen deskundige (een gecertificeerd persoon of instelling of bedrijfsarts) is. Meenemende dat de medische aspecten bij re-integratie behoren tot het domein van de bedrijfs- en verzekeringsarts, betekende dit dat het de werknemer vrijstond om niet aan dat onderzoek mee te werken. Beide kantonrechters lijken wat snel in hun redenering. Zo valt in de eerste zaak op dat het aan de werknemer is (en dus niet aan de verzoekende werkgever) om een medische onderbouwing te geven waarom hij niet aan het onderzoek kan meewerken. In de Utrechtse zaak lijkt het enkel te gaan om de kwalificatie van het specifieke externe bureau als deskundige. Nu dat niet zo was, hoefde de werknemer niet aan het onderzoek mee te werken. Bij de toetsing of een werknemer niet meewerkt aan een redelijk voorschrift van de werkgever of een deskundige lijkt het accent echter te liggen op wie het voorschrift geeft en niet wie dat uitvoert. Loonstopzetting wegens het zonder deugdelijk grond niet meewerken aan een door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijk voorschrift is een uitzondering op de hoofdregel dat de werknemer recht heeft op loon tijdens ziekte. Het is aan de werkgever aan te tonen dat daarvan sprake is. Daarbij lijkt niet doorslaggevend wie het redelijke voorschrift uitvoert, maar wie het geeft. Is het voorstel bovendien redelijk en is de loonsanctie terecht, dan dient de werknemer aan te tonen dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en andere hem ter beschikking staande middelen, zoals een loonsanctie, niet volstaan. Bij het volgen van deze stappen, had in beide zaken het vonnis anders kunnen luiden. Nieuwsbrief Arbeidsrecht – februari 2014 5 HVG Advocatuur | Notariaat Over HVG Holland Van Gijzen Advocaten en Notarissen LLP (HVG) is een toonaangevend advocaten- en notarissenkantoor met hoogwaardige juridische dienstverlening. Onze advocaten en (kandidaat-) notarissen zijn actief op alle rechtsgebieden die voor ondernemingen relevant zijn. Met vestigingen in Amsterdam, Den Haag, Eindhoven, Rotterdam, Utrecht, Brussel en legal desks in Londen en New York zijn wij in staat u passende oplossingen te bieden voor al uw juridische vraagstukken. In Nederland heeft HVG een strategische alliantie met Ernst & Young Belastingadviseurs LLP. Contactpersonen: Amsterdam, Utrecht, Eindhoven Els van Diepen T: 088 407 04 09 E: [email protected] www.hollandlaw.nl Holland Van Gijzen Advocaten en Notarissen LLP is een limited liability partnership opgericht naar het Den Haag Nicky ten Bokum T: 088 407 03 08 E: [email protected] Rotterdam Joost van Ladesteijn T: 088 407 02 40 E: [email protected] recht van Engeland en Wales met registratienummer OC335658 en is in Nederland geregistreerd bij de Kamer van Koophandel Rotterdam onder nummer 24433164. © 2014 Holland Van Gijzen Advocaten en Notarissen LLP Disclaimer Deze publicatie is met grote zorgvuldigheid samengesteld. Voor mogelijke onjuistheid en/of onvolledigheid van de hierin verstrekte informatie aanvaardt HVG geen aansprakelijkheid, evenmin kunnen aan de inhoud van deze publicatierechten worden ontleend. Nieuwsbrief Arbeidsrecht – februari 2014 6
© Copyright 2024 ExpyDoc