Zorgthermometer Jaargang 19, oktober 2014 Vooruitblik 2015 Over Vektis gesproken Vektis, informatiecentrum voor de zorg. Vektis verzamelt en analyseert gegevens over de kosten en de kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland. Wij leveren informatiediensten waardoor besluitvorming en uitvoering binnen de zorgmarkt effectief plaatsvindt. Vektis beschikt over actuele en omvangrijke databestanden. Deze bevatten bijvoorbeeld gegevens op nationale schaal over de kosten van medicijngebruik, medische hulpmiddelen en ziekenhuiszorg. Deze informatie is niet alleen van belang voor de zorgverzekeraars, maar ook voor zorgaanbieders, overheid en verzekerden. Met deze informatie stelt Vektis partijen in staat de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg in Nederland te verbeteren. Daarnaast beschikken wij over verschillende producten en diensten ter ondersteuning van de elektronische uitwisseling van berichten. Hiervoor ontwikkelen en beheren wij standaarden in samenspraak met zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en softwareleveranciers. Ook ontwikkelt en beheert Vektis diverse referentiesystemen. Meer informatie is te vinden op www.vektis.nl. 3 Inhoud Voorwoord4 1 Zorgkosten 2015 5 2Ziekenhuiszorg 8 3 Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 15 4 Farmacie 20 5 Huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 23 6 Langdurige zorg 25 7 Premie 2015 31 8 Risicoverevening Zorgverzekeraars 2015 35 Colofon41 4 Voorwoord De afgelopen maanden hebben we ons bij Vektis energiek ingezet om diverse partijen van goede informatie te voorzien over de herziening van de langdurige zorg. Goede informatie sluit voor ons aan bij de dagelijkse praktijk: aangeboden op het juiste niveau en het juiste tijdstip. Dat bleek - en blijkt nog steeds - een uitdaging. Voor kleine groepen mensen staat nog niet alles vast. Gemeenten en zorginstellingen zijn nog druk met elkaar in gesprek. En intussen nadert het jaar 2015 met rasse schreden! Om de informatievoorziening rond de herziening van de langdurige zorg zo te organiseren dat alle betrokken partijen goed voorbereid 2015 in kunnen, hebben wij samengewerkt met diverse organisaties. En terwijl informatieleveranciers bezig zijn met het vergaren van de juiste gegevens, zijn tegelijkertijd veel gemeenten, zorginstellingen en zorgverzekeraars druk aan de slag om zich voor te bereiden op de grote veranderingen. Uiteindelijk zijn de belangrijkste betrokkenen natuurlijk diegenen die de zorg ontvangen. Zorg die ze vaak al langere tijd genieten, maar waarvan nu soms onzeker is óf, op welke manier en voor wie ze nog beschikbaar is. Dat is spannend voor ons allemaal. Want als professionals aan de ene kant, kennen we natuurlijk even goed de andere kant, die van de patiënt: via ouders, grootouders of de buren naast ons. Op dit moment zetten we met z’n allen vooral in op zoveel mogelijk reductie van onzekerheid. Weten waar iedereen aan toe is, geeft ruimte om veranderingen in gang te zetten. Ik hoop van harte dat we over een paar jaar tevreden terugkijken naar een verandering in de zorg van deze omvang. En dat we in staat zijn gebleken die zorg te faciliteren voor wie dat nodig heeft op de plek die daarvoor het meest geschikt is. De herziening van de langdurige zorg brengt veel veranderingen mee, ook voor de kosten binnen de Zorgverzekeringswet. Deze Zorgthermometer schetst een overzicht van die veranderingen en van de consequenties ervan. Ik ga ervan uit dat we erin slagen om met deze Zorgthermometer de onzekerheid van velen te reduceren. Ik wens u veel leesplezier toe en bovendien succes met al uw voorbereidingen voor een ongetwijfeld enerverend 2015. Drs. M. (Marieke) Smit Manager Informatie en Onderzoek 1 5 Zorgkosten 2015 Voor 2015 staan er aanzienlijke wijzigingen binnen de Zorgverzekeringswet op de agenda, als gevolg van de herziening van de langdurige zorg (HLZ). Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verwacht dat de kosten ten opzichte van 2014 zullen stijgen met 8,1%. Een groot deel van deze stijging wordt veroorzaakt door de overheveling van de wijkverpleging van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Daarnaast wordt met name een daling van de kosten ziekenhuiszorg verwacht, als gevolg van de verkorting van de doorlooptijd van DBC-zorgproducten. Het kabinet gaat in de Rijksbegroting van 2015 uit van een stijging van de uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet van 8,1%. Deze stijging wordt vooral veroorzaakt door enkele grote wijzigingen in de Zorgverzekeringswet, als gevolg van de herziening langdurige zorg. De herziening langdurige zorg is verantwoordelijk voor 6% van de kostenstijging in de Zorgverzekeringswet, namelijk bijna 2,5 miljard euro. Door overige ontwikkelingen stijgen de uitgaven van de Zorgverzekeringswet met nog eens 2,1%. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste ontwikkelingen in de uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet toegelicht.1 Begroting zorgkosten Zorgverzekeringswet in miljoenen euro’s (bron: Rijksbegroting 2015 VWS)1 Tabel 1 2014 Ziekenhuiszorg 2015 22.903,8 22.239,7 -2,9% Farmacie 4.506,3 4.716,5 4,7% Geestelijke gezondheidszorg 4.076,2 3.510,6 -13,9% Wijkverpleging - 3.079,5 Huisartsenzorg 2.596,7 2.671,2 2,9% Hulpmiddelen 1.593,5 1.676,8 5,2% Mondzorg 720,0 724,4 0,6% Paramedische zorg 653,2 672,4 2,9% Multidisciplinaire zorgverlening 430,1 430,4 0,1% Ziekenvervoer 665,8 693,4 4,1% Grensoverschrijdende zorg 796,9 828,4 4,0% Kraamzorg 292,5 298,7 2,1% Verloskunde 211,0 217,6 3,1% Zintuiglijk gehandicapten - 171,0 Eerstelijns kortdurend verblijf - 96,0 Intramurale langdurige GGZ 81,5 Dieetadvisering 48,5 49,5 2,1% Overige kosten 1.557,5 2.206,6 41,7% 41.052,0 44.364,1 8,1% Totaal 1 Ontwikkeling 2014-2015 Deze tabel is gebaseerd op de begroting van VWS zoals gepresenteerd op Prinsjesdag. Wijzigingen die na Prinsjesdag zijn doorgevoerd, zijn niet meegenomen. 6 Herziening langdurige zorg Zoals op bladzijde 5 aangeduid hebben de belangrijkste wijzigingen in de uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet te maken met de herziening van de langdurige zorg. Als gevolg van de herziening langdurige zorg vinden een vijftal belangrijke wijzigingen plaats in het pakket van de Zorgverzekeringswet. 1 De extramurale verpleging en verzorging wordt overgeheveld van de AWBZ naar de Zorg verzekeringswet. Deze zorg wordt ondergebracht bij de aanspraak wijkverpleging. Hierbij gaat het om verpleegkundige handelingen zoals wondverzorging, injecties en catheterisaties en verzorgende handelingen zoals wassen en aankleden. Met het onderbrengen van verpleging en verzorging onder de aanspraak wijkverpleging in de Zorgverzekeringswet wordt de eerste lijn versterkt. De wijkverpleegkundige en de huisarts vervullen een belangrijke rol om mensen zo lang mogelijk thuis te helpen. De wijkverpleegkundige stelt zelf vast welke (wijkverpleegkundige) zorg nodig is, bevordert de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt en vermindert daarmee het beroep op zwaardere vormen van zorg. Van de wijkverpleegkundige wordt ook verwacht dat hij/zij bekijkt welke overige ondersteuning uit het gemeentelijke domein nodig is. Om de afstemming met het gemeentelijke domein goed te borgen, participeert de verpleegkundige in het sociaal wijkteam of een vergelijkbaar verband. De Zorgverzekeringswetuitgaven voor wijkverpleging bedragen in 2015 3,08 miljard euro. 2Naast de verpleging en verzorging wordt ook de extramurale behandeling voor zintuiglijk gehandicapten in 2015 overgeheveld van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Binnen de Zorg verzekeringswet komen de uitgaven voor de behandeling van zintuiglijk gehandicapten in 2015 volgens de raming van VWS uit op 171 miljoen euro. 3 Ook de langdurige geestelijke gezondheidszorg wordt overgeheveld van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Dit betreft de langdurige op behandeling gerichte intramurale geestelijke gezondheidszorg. Beschermd wonen wordt ondergebracht in het gemeentelijk domein. Zorgverzekeraars worden vanaf 2015 op grond van de Zorgverzekeringswet verantwoordelijk voor de eerste drie jaar op behandeling gerichte intramurale geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen. Door deze zorg naar de Zorgverzekeringswet over te hevelen, worden zorgaanbieders en zorgverzekeraars gestimuleerd ook voor deze groep mensen te blijven inzetten op herstel, participatie en ambulantisering. Deze maatregel geldt overigens alleen voor nieuwe cliënten. Bestaande cliënten gaan rechtstreeks over naar de Wet langdurige zorg (Wlz). De uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet stijgen als gevolg van deze maatregel in 2015 met 81,5 miljoen euro. Deze uitgaven zullen de jaren daarna oplopen tot ruim 300 miljoen euro. 4Ook het eerstelijns kortdurend verblijf wordt overgeheveld van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Het gaat hier om verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg. Voor de aanspraak op en bekostiging van kortdurend verblijf in de eerste lijn werd tot op heden de AWBZprestatie gebruikt, omdat de AWBZ voorliggend is aan de Zorgverzekeringswet. Vanaf 2015 is kortdurend verblijf geen aanspraak meer op grond van de Wlz en wordt vanuit de Zorgverzekeringswet aangeboden. Dit leidt in 2015 tot een stijging van de uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet met 96 miljoen euro. 5 Als gevolg van de herziening langdurige zorg wordt ook een deel van de zorg die onder de Zorgverzekeringswet viel overgeheveld naar de Jeugdwet. In verband met de decentralisatie jeugdzorg wordt de geestelijke gezondheidszorg voor jongeren tot 18 jaar overgeheveld naar de Jeugdwet. In dit kader is in de begroting van VWS rekening gehouden met de overheveling van 949 miljoen euro. 7 Overige wijzigingen die van invloed zijn op uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet in 2015 Zoals uit tabel 1 blijkt, nemen naar de verwachting van VWS de uitgaven voor ziekenhuiszorg binnen de Zorgverzekeringswet af met 664 miljoen euro. Dit is een daling van bijna 3% ten opzichte van 2014. Hieronder vindt u de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van ziekenhuiszorg in 2015: • Het grootste effect op de uitgaven voor ziekenhuiszorg in 2015 heeft de verkorting van de doorlooptijd van de DBC-zorgproducten. In 2014 mochten DBC-zorgproducten maximaal 365 dagen openstaan. De maximale looptijd van de DBC-zorgproducten wordt vanaf 2015 120 dagen. Hierdoor wordt een deel van de schades die voorheen onderdeel waren van de geopende DBC-zorgproducten en volgens het schadebegrip werden toegerekend aan het jaar van opening, toegerekend aan het volgende schadejaar. Daarmee ontstaat een eenmalig lagere schadelast in 2015. Voor de omzet van zorgaanbieders heeft deze aanpassing geen gevolgen. • In 2015 worden enkele geneesmiddelen overgeheveld van het geneesmiddelenkader naar de medisch-specialistische zorg. Dit betreft onder andere oncolytica, en het geneesmiddel Ruxolitinib. Daarnaast is rekening gehouden met de overheveling van de fertiliteitshormonen die al vanaf 1 juli 2014 onder het kader van ziekenhuiszorg vallen. • Vanaf 2015 worden de stemprothesen van het hulpmiddelenkader overgeheveld naar het kader voor de medisch-specialistische zorg. • In de begroting van VWS is een bedrag van 50 miljoen euro ingeboekt als ombuiging als gevolg van de invoering van de integrale tarieven in de medisch-specialistische zorg. • In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de kosten voor de medisch-specialistische zorg ieder jaar met 1% mogen groeien (exclusief loon- en prijsbijstelling). • Daarnaast houdt VWS rekening met de ontwikkeling van de lonen en prijzen. Die ontwikkeling is van 2014 op 2015 geraamd op +1,25%. De uitgaven voor geneesmiddelen binnen de Zorgverzekeringswet nemen in 2015 toe met 210 miljoen euro. Dit is voornamelijk het gevolg van autonome groei. Zoals eerder vermeld worden in 2015 enkele geneesmiddelen overgeheveld naar het budget voor ziekenhuiszorg. De GGZ-uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet nemen in 2015 af met 565 miljoen euro. Dit is vooral het gevolg van de overheveling van de jeugd-ggz naar de Jeugdwet. Daarnaast is rekening gehouden met de in het bestuurlijk akkoord afgesproken volumegroei van 1% en met de loon- en prijsbijstelling. De kosten huisartsenzorg nemen toe met 2,9%. Dit is met name het gevolg van de groei die in het hoofdlijnenakkoord tussen de huisartsen, zorgverzekeraars en VWS is afgesproken en de loon- en prijsbijstelling. Een belangrijke ontwikkeling is de nieuwe huisartsenbekostiging. Deze ontwikkeling wordt in het hoofdstuk over huisartsenzorg verder toegelicht, maar heeft geen gevolgen voor de uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet in 2015. De ontwikkeling van de kosten voor paramedische zorg, verloskunde, tandheelkunde, kraamzorg, ziekenvervoer en dieetadvisering zijn voornamelijk het gevolg van autonome groei. Een andere ontwikkeling die van invloed is op deze zorgkosten is de verhoging van de maximumtarieven voor verloskunde en logopedie. Die verhoging genereert een extra stijging van de kosten voor verloskunde en paramedische zorg. Tenslotte is in de begroting een sterke stijging zichtbaar bij de overige kosten. Deze post bestaat onder andere uit de kosten voor de beschikbaarheidsbijdrage opleidingen Zorgverzekeringswet en de post nominaal en onverdeeld. Onder nominaal en onverdeeld verstaat VWS de nog niet toebedeelde maatregelen en de nog niet uitgedeelde groeiruimte en loon- en prijsbijstellingen. De ontwikkeling die zichtbaar is van 2014 op 2015 is met name het gevolg van een sterke toename van de post nominaal en onverdeeld. 8 2 Ziekenhuiszorg In het kader van het meer gelijkrichten van de belangen van de ziekenhuizen en de medisch specialisten is er per 2015 binnen de ziekenhuiszorg sprake van integrale tarieven. Daarnaast wordt de maximale looptijd van DBC-zorgproducten teruggebracht naar 120 dagen. Voor 2015 wordt net als voorgaande jaren een beheerste uitgavengroei verwacht. 2014 is het derde jaar waarin het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord voor de ziekenhuiszorg ten uitvoer is gebracht. Dit akkoord werd in juli 20112 afgesloten tussen VWS, zorgaanbieders (NVZ, NFU, ZKN) en zorgverzekeraars (via Zorgverzekeraars Nederland (ZN)). De belangrijkste doelen van het akkoord zijn kostenbeheersing en verdere kwaliteitsverbetering van de ziekenhuiszorg. In juli 2013 zijn er nieuwe afspraken gemaakt door VWS, ZN, NVZ, NFU, ZKN, de Orde van Medisch Specialisten (OMS) en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF); deze gelden als aanvulling op het akkoord van juli 2011. De doelstelling die ligt besloten in deze nieuwe afspraken is om voor de periode 20152017 binnen de medisch-specialistische zorg te komen tot een structurele, landelijke volumegroei van maximaal 1,0% per jaar. Dat is exclusief loon- en prijsbijstellingen. Deze structurele volumegroei is in lijn met de demografische ontwikkeling: bevolkingsgroei vermeerderd met het bevolkingssamenstellingseffect (te weten de vergrijzing en de verwachte stijging van de gezonde levensjaren). De inhoudelijke agenda zoals verwoord in het akkoord uit juli 2011 is nog steeds van kracht en is op onderdelen aangevuld dan wel geïntensiveerd in juli 2013. Een belangrijk onderdeel betrof de invoering van integrale tarieven – die zal als eerste worden beschreven in dit hoofdstuk. Daarnaast worden andere onderwerpen behandeld die wijzigingen meebrengen in 2015 of daarna. Invoering integrale tarieven VWS, OMS en NVZ zijn in het convenant ‘bekostiging vrijgevestigd medisch specialisten transitie 20122014’ overeengekomen dat met ingang van 1 januari 2015 invoering van integrale tarieven voor medisch-specialistische zorg plaatsvindt. Door het integreren van het macrobudget voor de medisch specialisten met dat van de ziekenhuizen kunnen partijen de interne organisatie van de te leveren zorg beter afstemmen op de behoeften en wensen van patiënten. Dat komt de kwaliteit en doel matigheid van de geleverde zorg ten goede. De invoering van integrale tarieven draagt eraan bij dat de (financiële) belangen van ziekenhuizen en medisch specialisten meer gelijkgericht worden. Met de invoering van integrale tarieven komt het onderscheid tussen het instellingskostendeel en het specialistenhonorariumdeel op de declaratie te vervallen. Het integrale tarief bevat de vergoeding voor zowel de instellingskosten als de medisch specialisten. Het honorariumonderdeel is per 2015 ook geen geoormerkt onderdeel meer van het vrij onderhandelbare tarief, respectievelijk het maximumtarief. Instelling en specialisten maken afspraken over het aan specialisten te betalen deel. De indeling van DBC-zorgproducten en overige zorgproducten in het vrije en gereguleerde segment blijft ongewijzigd. Op zorgprestaties in het gereguleerde segment blijven maximumtarieven van toepassing, voor zorgprestaties in het vrije segment gelden vrije tarieven. 2 Afgesloten akkoord tussen VWS, zorgaanbieders (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Zelfstandige Particuliere Klinieken Nederland (ZKN)) en ZN. 9 Integraal macrobeheersmodel Door de invoering van integrale tarieven bestaat met ingang van het jaar 2015 het zogenoemde ‘Integraal macrobeheersmodel’. De tariefopbrengst voor verzekerde medisch-specialistische zorg van zorgverleners die aan de patiënt of verzekeraar declareren is door dit model aan een jaarlijks maximum gebonden. Als (achteraf) blijkt dat dit maximum is overschreden, moeten de zorgverleners die onder deze beleidsregel vallen hun aandeel in de overschrijding terugbetalen aan het Zorgverzekeringsfonds. De NZa zal dit aandeel vaststellen aan de hand van het aandeel van de omzet van de individuele zorgverlener in het totaal van de omzet van alle zorgverleners die onder het model vallen. De uitvoering van het tot dusver bekende macrobeheersmodel is inhoudelijk niet gewijzigd. Het verschil ten opzichte van de jaren 2012-2014 is dat in de jaren vanaf 2015 het macrokader inclusief de vergoedingen aan (vrijgevestigd) medisch specialisten en kaakchirurgen wordt vastgesteld. Per 1 januari 2015 zijn deze vergoedingen (integraal) onderdeel van de tarieven die door zorgverleners aan zorgverzekeraars/patiënten in rekening worden gebracht. Met ingang van 1 januari 2015 wordt het beheersmodel met betrekking tot de honoraria van vrijgevestigd medisch specialisten dan ook beëindigd. Verkorting maximale doorlooptijd DBC-zorgproducten Het ministerie van VWS heeft in juli 2013 besloten om de maximale doorlooptijd van DBC-zorgproducten terug te brengen van 365 naar 120 dagen. Dit wordt per 1 januari 2015 ingevoerd. VWS heeft zich daarbij gebaseerd op het advies dat de NZa in juni 2013 heeft uitgebracht over de effecten van de verkorting van de doorlooptijd van DBC-zorgproducten binnen de medisch-specialistische zorg van 365 naar 120 dagen. De NZa geeft daarin aan dat er voldoende argumenten zijn om de doorlooptijd van DBC-zorgproducten te verkorten naar 120 dagen: • Het effect op de productstructuur is beperkt, er vindt met name een verschuiving plaats naar lichtere producten. Een aantal chronische producten wordt wel geraakt zoals de geriatrische revalidatiezorg en medisch-specialistische revalidatie. • De definitieve schade over een jaar wordt acht maanden eerder bekend. • Er kan eerder afgerekend worden in het kader van de risicoverevening. • Controles kunnen eerder worden gestart. • Het onderhanden werk neemt met bijna een derde af. In het DBC-pakket 2015 (RZ15a) is de verkorte doorlooptijd verwerkt. De tarieven van zorgproducten in het gereguleerde segment zijn hiervoor aangepast. In het rapport ‘Beoordeling release DOT 2015’ (RZ15a) wordt de berekening van de tarieven uitgebreid toegelicht. Voor het vrije segment beschikken de NZa en DBC-Onderhoud over informatie die de wijzigingen ten gevolge van de doorlooptijdverkorting in kaart brengen3. In de volgende tabellen en figuren vindt u enige achtergrondinformatie op basis van declaratiegegevens van zorgverzekeraars. Tabel 2 laat zien dat van alle gedeclareerde DBC-zorgproducten die werden geopend in 2012, 28% een doorlooptijd had langer dan 120 dagen. Op basis van het bedrag zoals vergoed door zorgverzekeraars is dat 23%. Voor een aantal specialismen wijkt de situatie nogal af van dit landelijke beeld. Op basis van aantallen springt vooral Revalidatiegeneeskunde eruit, gevolgd door Reumatologie en Radiotherapie, en daarna Longgeneeskunde en Urologie. Vooral Revalidatiegeneeskunde en Reumatologie laten uitschieters zien op basis van bedrag. Zorgproducten die nu langer dan 120 dagen openstaan zullen in 2015 opgeknipt worden in meerdere zorgproducten. Een deel van die extra geopende zorgproducten zal nog in het jaar 2015 geopend worden, maar een deel ook niet. De effecten daarvan zijn door middel van zogenaamde conversieanalyses nader onderzocht door de NZa en DBC-Onderhoud. 3 Deze informatieproducten zijn gepubliceerd op de website van DBC-Onderhoud. 10 Tabel 2 laat zien dat in 2012 23% van het nu bekende bedrag DBC-zorgproducten betreft die langer dan 120 dagen openstaan; de tabel geeft daarmee een bovengrens. In werkelijkheid zal ook een groot deel van deze 23% nog in het ‘oude’ jaar vallen. Dit is zo omdat voor alle voorheen langlopende DBCzorgproducten die geopend worden tussen 1 januari en 2 september en nu na 120 dagen moeten sluiten er een tweede DBC-zorgproduct geopend kan worden - en voor die tussen 1 januari en 4 mei zelfs een derde - waarvan de bedragen nog steeds toevallen aan het ‘oude’ jaar. Voor dat derde deel (namelijk DBC-zorgproducten geopend tussen 1 januari en 4 mei) is het dus heel waarschijnlijk4 dat het gehele bedrag nog steeds in het ‘oude’ jaar valt. Daardoor kan de bovengrens verder verlaagd worden naar 15,5%. Ook dat percentage zal niet gehaald worden, omdat ook van DBC-zorgproducten die tussen 5 mei en 2 september geopend worden bedragen van een tweede DBZ-zorgproduct kunnen5 toevallen aan het ‘oude’ jaar. Een nauwkeuriger bovengrens en het precieze effect kan op voorhand uitsluitend door middel van conversieanalyses ingeschat worden. Een uitdrukkelijke kanttekening daarbij is dat het ook dan alleen een inschatting betreft en niet meer dan dat. Van de 5,2 miljoen DBC-zorgproducten die in 2012 werden geopend en langer dan 120 dagen openstonden is onderzocht hoe lang zij precies bleven openstaan. 84% stond 365 dagen open, 6,9% 121 tot en met 180 dagen, 4,1% 181 tot en met 240 dagen, 2,7% 241 tot en met 300 dagen en 2,4% 301 tot en met 364 dagen. In tabel 3 is te zien dat de zorgproductgroepen die in de top 30 staan van zorgproductgroepen met tenminste 35 miljoen euro aan door zorgverzekeraars vergoed bedrag vooral bestaan uit chronische zorg: revalidatiegeneeskunde, chronische aandoeningen onderste luchtwegen, diabetes mellitus, ziekte van Crohn/colitis ulcerosa; maar ook prostaatkanker (op oudere leeftijd als chronisch te beschouwen) en epilepsie komen voor. De aanname daarbij is dat er dan steeds aansluitend een volgend (tweede en derde) DBC-zorgproduct geopend wordt. 4 5 Uiteraard alleen als dit tweede DBC-zorgproduct uiterlijk 31 december van het ‘oude’ jaar wordt geopend. 11 Tabel 2 Overzicht van het aantal DBC-zorgproducten (DBC-ZP) dat langer dan 120 dagen openstond en het percentage op basis van het aantal en het bedrag zoals vergoed door de zorgverzekeraars (DBC-ZP geopend in 2012, bron: Vektis) AGBcode Specialisme Aantal DBC-ZP (x 1.000) Aantal DBC-ZP >120 dagen (x 1.000) Bedrag DBC-ZP (x € 1.000.000) Procentueel aantal DBC-ZP >120 dagen Procentueel bedrag van DBC-ZP >120 dagen 0301 Oogheelkunde 2.087 514 € 651 25% 20% 0302 Keel-, Neus- en Oorheelkunde 1.193 259 € 602 22% 23% 0303 Chirurgie 2.109 426 € 2.398 20% 17% 0304 Plastische chirurgie 357 69 € 302 19% 17% 0305 Orthopedie 1.351 293 € 1.523 22% 25% 0306 Urologie 0307 Gynaecologie 685 283 € 657 41% 33% 1.219 253 € 1.174 21% 15% 0308 Neurochirurgie 115 30 € 268 26% 15% 0310 Dermatologie 1.474 406 € 457 28% 27% 0313 Inwendige Geneeskunde 1.991 621 € 2.289 31% 22% 0316 Kindergeneeskunde 694 219 € 662 32% 23% 0318 Maag-, Darm-, en Leverziekten 482 146 € 534 30% 25% 0320 Cardiologie 1.694 621 € 1.803 37% 21% 0322 Longgeneeskunde 684 289 € 859 42% 29% 0324 Reumatologie 311 179 € 195 57% 60% 0327 Revalidatiegeneeskunde 242 176 € 587 73% 73% 0328 Cardiopulmonale chirurgie 57 5 € 250 8% 8% 1.001 227 € 872 23% 17% 95 20 € 156 21% 13% 133 68 € 349 52% 15% 0330 Neurologie 0335 Geriatrie 0361 Radiotherapie 0362 Radiologie 71 4 € 95 6% 5% 0389 Anesthesiologie 230 63 € 201 27% 27% 1900 Audiologie 119 34 € 58 29% 32% 18.392 5.205 € 16.942 28% 23% Totaal belangrijkste specialismen Meer dan 5 procentpunten boven totaalpercentage op basis van bedrag Meer dan 25 procentpunten boven totaalpercentage op basis van bedrag Meer dan 10 procentpunten boven totaalpercentage op basis van aantal Meer dan 25 procentpunten boven totaalpercentage op basis van aantal 12 Tabel 3 Top 30 van zorgproductgroepen op basis van het bedrag in miljoenen euro’s zoals vergoed door de zorgverzekeraars van DBC-ZP die langer dan 120 dagen openstaan (DBC-ZP geopend in 2012, bron: Vektis) ZorgZorgproductgroep productgroepcode 131999 Ziekten botspierstelsel/bindweefsel en late gevolgen/vroege compl trauma (wd) Aantal Aantal DBC-ZP DBC-ZP (x 1.000) >120 dagen (x 1.000) Bedrag DBC-ZP Bedrag Procentueel Procentueel DBC-ZP van aantal bedrag van >120 dagen DBC-ZP DBC-ZP >120 dagen 1.675 472 € 1.708 € 477 28% 28% 990027 Revalidatiegeneeskunde 243 177 € 593 € 431 73% 73% 099899 Overige hartziekten/acuut reuma (incl (sub)acute reum artritis)/chron reum hartziekten (wd) 694 259 € 698 € 160 37% 23% 990016 Kindergeneeskunde 599 217 € 469 € 143 36% 31% 099699 Ziekten arterien/arteriolen/capillairen (incl precerebrale arterien) (wd) 191 81 € 350 € 112 42% 32% 100501 Chronische aandoeningen onderste luchtwegen 256 163 € 225 € 110 64% 49% 149999 Overige aandoeningen urinewegen/prostaat (incl genitale prolaps) (wd) 421 154 € 351 € 109 37% 31% 029199 Maligne neoplasmata spijsverteringsstelsel (wd) 184 60 € 446 € 90 32% 20% 020107 Maligne neoplasmata mamma 257 127 € 314 € 88 49% 28% 040201 Diabetes mellitus 172 134 € 128 € 87 78% 68% 219699 Personen met potentieel gezondheidsrisico 366 198 € 162 € 79 54% 49% 089999 Aandoeningen oor (incl congenitaal) 641 155 € 260 € 77 24% 30% 979001 Hart/long/hartlongtransplantatie/stamceltherapie/ritmechir/AICD-implant/PTCA/CABG/ OpenHartOperatie (incl WBMV) 79 8 € 676 € 66 11% 10% 028999 Maligne- en neoplasmata onzeker/onbekend gedrag lymfoid/hematopoetisch/verwant weefsel 119 51 € 224 € 65 43% 29% 119499 Ov ziekten spijsverteringsst (incl intest infect/ hemorr/sinus pilon/incont faeces/buikpijn (wd) 418 77 € 456 € 64 18% 14% 099499 Ischemische hartziekten (incl pijn op borst) (wd) 408 107 € 405 € 58 26% 14% 119899 Ziekte van Crohn/colitis ulcerosa 73 53 € 97 € 58 72% 60% 020110 Maligne neoplasmata nier/urinewegen 89 45 € 177 € 57 51% 32% 990089 Anesthesiologie/ Pijnbestrijding 217 63 € 198 € 55 29% 28% 990061 Radiotherapie 133 68 € 349 € 52 52% 15% 029499 Melanoom/overige maligne neoplasmata huid/ premaligne dermatosen 466 191 € 174 € 52 41% 30% 990004 Plastische chirurgie 357 69 € 303 € 52 19% 17% 020109 Maligne neoplasmata mannelijke geslachtsorganen/prostaat 110 69 € 131 € 49 62% 38% 149399 Aandoeningen vrouwelijke organen (excl prolaps/infertiliteit/incl congenitaal) 356 80 € 232 € 49 22% 21% 3 1 € 105 € 44 35% 42% 069899 Epilepsie/status epilepticus/convulsies (wd) 102 46 € 106 € 44 45% 41% 979002 Nier-/lever-/darm-/pancreastransplantatie (incl WBMV) 19 12 € 83 € 43 60% 52% 029099 Maligne neoplasmata ademhalingsstelsel/ intrathoracale organen (incl metastasen) 104 30 € 241 € 42 29% 17% 192001 Complicaties chirurgische/medische behandeling nec (wd) 32 10 € 112 € 40 33% 36% 060607 Slaapstoornissen (wd) 169 52 € 144 € 36 31% 25% 979003 Stamceltransplantatie (autoloog en allogeen) (incl WBMV) Meer dan 5 procentpunten boven totaalpercentage (23%) op basis van bedrag Meer dan 25 procentpunten boven totaalpercentage (23%) op basis van bedrag Meer dan 10 procentpunten boven totaalpercentage (28%) op basis van aantal Meer dan 25 procentpunten boven totaalpercentage (28%) op basis van aantal 13 Aanpassing bekostiging en overheveling dure geneesmiddelen Door de minister van VWS is besloten dat met ingang van 1 januari 2015 gestart wordt met het nieuwe add-on beleid. Dit betreft wijzigingen met betrekking tot de toelating van geneesmiddelen. De belangrijkste wijziging voor 2015 betreft de aanvraagprocedure en het verdwijnen van de kostendrempel van gemiddeld € 10.000,- per patiënt per jaar. Voortaan kunnen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder gezamenlijk bij de NZa een aanvraag indienen om een combinatie van geneesmiddel (stofnaam) en indicatie als add-on te declareren. De NZa besluit hierover, na consultering van andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Een aanvraag voor een aparte declaratietitel voor stollingsfactoren kunnen zorgaanbieders vanaf 1 januari 2015 ook bij de NZa indienen. Koppeling aan een DBC-zorgproduct vindt nu plaats op subtrajectniveau. Vanwege het verkorten van de looptijd van een DBC kan dit tot problemen leiden omdat er lege subtrajecten kunnen voorkomen. Deze zijn niet declarabel. Daarom zal voortaan worden uitgegaan van het zorgtrajectnummer. De totale kosten voor add-ons dure en weesgeneesmiddelen zijn in 2013 gestegen naar 1,3 miljard euro (tabel 4). De stijging ten opzichte van 2012 wordt voor het grootste deel verklaard door de overheveling van weesoncolytica en groeihormonen. Daarnaast is per 2013 ook het weesgeneesmiddel Lenalidomide overgeheveld. De totale kosten voor dat middel bedroegen in 2013 ongeveer 35 miljoen euro. Dit middel wordt aan veel grotere aantallen patiënten verstrekt dan andere weesgenees middelen. Tabel 4 Aantal patiënten en kosten voor de verschillende categorieën add-on’s dure en weesgeneesmiddelen (bron: Vektis) 2012 Geneesmiddelengroep Aantal patiënten (x 1.000) 2013 Bedrag Zvw (x € 1.000.000) Aantal patiënten (x 1.000) Bedrag Zvw (x € 1.000.000) Overige dure geneesmiddelen (niet overgeheveld) 67,9 422 68,2 476 Overheveling 2012 (inclusief TNF-alfaremmers) 39,9 553 42,0 532 11,1 179 Overheveling 2013 (oncolytica en groeihormonen) Weesgeneesmiddelen Totaal 0,3 95 1,4 129 107,3 1.070 120,2 1.317 Vanaf 2015 zullen de zorgverzekeraars volledig risicodragend zijn voor de kosten van deze dure geneesmiddelen. Taakherschikking Per 2015 worden de registratiemogelijkheden voor de spoedeisende-hulparts, de verpleegkundig specialist en de physician assistant verruimd. Dit houdt onder meer in dat deze beroepsbeoefenaren vanaf 2015 een polikliniekbezoek kunnen vastleggen. Verder kan de physician assistant, verpleegkundig specialist of spoedeisende-hulparts een DBC-zorgproduct openen en sluiten, als deze geheel zelfstandig een traject uitvoert. Deze beroepsbeoefenaren krijgen de mogelijkheid om gebruik te maken van typeringslijsten van andere poortspecialismen voor dat type van zorg. Wel is daarbij een registratie bepaling opgesteld: als een poortspecialist en een physician assistant, verpleegkundig specialist of spoedeisende-hulparts dezelfde zorgvraag behandelen, kan er één zorgtraject worden geopend. De hoofdbehandelaar is dan verantwoordelijk voor de juiste typering van het DBC-zorgproduct. 14 Voornaamste productstructuurwijziging: kaakchirurgie Het DBC-pakket 2015 heeft enkele wijzigingen in de productstructuur, waarvan die voor kaakchirurgie de belangrijkste is. De wijzigingen zijn enerzijds doorgevoerd vanwege knelpunten in de huidige productstructuur kaakchirurgie, anderzijds vanwege de overgang op integrale tarieven per 2015. Zo is de halveringsregel opgeheven - daarvoor in de plaats zijn aparte prestaties aangemaakt voor verrichtingen die veelvuldig als een tweede verrichting worden uitgevoerd tijdens één sessie. Deze krijgen ook een andere declaratiecode en een ander tarief (halvering van het integrale tarief). Het gaat hierbij nadrukkelijk om een beperkt aantal prestaties. Voor de toeslag voor assistentie bij een kaakchirurgische verrichting is een aparte prestatie aangemaakt. De toeslag voor avond-, nacht- en weekenddiensturen (ANW-uren) vervalt en wordt verdisconteerd in de prestaties, analoog aan de overige tweedelijnsprestaties, waarbij ook geen tariefsonderscheid wordt gemaakt tussen reguliere werktijden en ANW-uren. Over bestaande tarieven worden de toeslagen verdeeld. Vanwege invoering van de integrale tarieven wordt het kostendeel ziekenhuizen, het honorarium kaakchirurgie en het honorarium anesthesiologie geïntegreerd tot één tarief. Update rondom onderhandenwerkgegevens Op dit moment levert het grootste deel van de ziekenhuizen gegevens aan. Naast ziekenhuizen levert ook een aantal andere instellingen onderhandenwerkgegevens aan. Dit zijn vooral verpleeginrichtingen die geriatrische revalidatiezorg leveren. Er is daarbij één Zelfstandig Behandelcentrum dat regelmatig onderhandenwerkgegevens aanlevert, naast enkele overige instellingen. De relatieve hoeveelheid onderhanden werk is sterk afhankelijk van het type instelling. Figuur 1 laat zien dat vooral in verpleeginrichtingen en revalidatiecentra voor relatief veel geld aan DBCzorgproducten openstaat. Figuur 1 De relatieve aandelen van onderhanden werk, afgesloten maar nog niet gedeclareerde DBC-zorgproducten en gedeclareerde en vergoede DBC-zorgproducten op 31 juli 2014 (bron: Vektis) Gedeclareerde zorg Afgesloten niet gedeclareerd Onderhanden werk 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Algemeen / Perifeer Categoraal Revalidatie Topklinisch UMC Verpleeginrichting ZBC In de figuur zijn de aandelen op basis van de declaratiewaarde van de DBC-zorgproducten weergegeven. De onderhandenwerkgegevens kunnen ook gebruikt worden om de ontwikkeling van medischspecialistische zorgkosten veel eerder in de tijd te ramen. Nu bijna alle ziekenhuizen onderhandenwerkgegevens aanleveren wordt dit mogelijk. In 2015 zal Vektis hier dan ook de eerste stappen in zetten. 3 Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Voor 2015 staan grote veranderingen gepland binnen de geneeskundige GGZ. Zo gaat de jeugd-GGZ naar de gemeenten en gaat het tweede en derde jaar intramurale GGZ van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. In het kader van het Bestuurlijk Akkoord is de verwachting dat de kosten binnen de GGZ in 2015 een beperkte groei zullen laten zien en dat als gevolg van de diverse overhevelingen de totale kosten binnen de Zorgverzekeringswet zullen afnemen. Daarnaast wordt ingezet op verdere ambulantisering. De geestelijke gezondheidszorg in Nederland is volop in beweging. Er zijn veel veranderingen in gang gezet - zowel op basis van wetgeving als op basis van afspraken tussen veldpartijen (het Bestuurlijk Akkoord voor de GGZ). Hierdoor verandert het zorgaanbod en de financieringswijze van de zorg. In dit hoofdstuk brengen we de belangrijkste maatregelen voor de GGZ binnen de Zorgverzekeringswet voor de jaren 2014 en 2015 in kaart. Doordat er zorg wordt overgeheveld, raken de veranderingen ook de zorg die door gemeenten en binnen de langdurige zorg wordt gefinancierd. Veranderingen in 2015 Wanneer de ontwikkelingen voor 2014-2015 in kaart worden gebracht, hebben we enerzijds te maken met afspraken binnen het bestuurlijk akkoord GGZ en anderzijds met beleidsmaatregelen die in 2014 en 2015 ingaan. In het volgende kader zijn de veranderingen in kaart gebracht. De beleidsmaatregelen in 2014 en 2015 vloeien voor een deel voort uit het bestuurlijk akkoord GGZ. Wanneer een maatregel uit het bestuurlijk akkoord is gestart in 2014 of start in 2015, dan is deze in de beleidsmaatregelen voor dat jaar opgenomen om de effecten op het zorggebruik Zorgverzekeringswet voor het betreffende jaar te kunnen monitoren. Bestuurlijk akkoord GGZ 2014-2017 6 • Voor 2014 is een landelijk maximum groeipercentage afgesproken van 1,5%, exclusief indexatie voor loon-prijsbijstelling. Voor de jaren daarna is 1% groei afgesproken. • Bij een overschrijding van de kosten GGZ kan een generieke korting worden uitgevoerd op basis van een macrobeheersingsinstrument dat voor alle instellingen wordt ingezet. • Vanaf 2014 geldt prestatiebekostiging voor alle aanbieders waarvoor individuele contracten tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars noodzakelijk zijn. Hiermee zijn het representatiemodel en de instellingsbudgetten (waarop wordt nagecalculeerd) afgeschaft. • In het kader van kwalitatief goede en doelmatige zorg binnen de GGZ is er een doorontwikkeling op het vlak van zorgpaden, zorgstandaarden, ROM-vragenlijsten7 en kwaliteitsindicatoren, onder meer in de vorm van praktijkvariatiestudies. In het kader hiervan zullen vanaf 2014/2015 aanvullende gegevens (zoals verwijzer en zorgvraagzwaarte) worden opgenomen op de nota. • Voortzetting van de afspraak uit het bestuurlijk akkoord GGZ 2013-2014 dat de beddencapaciteit binnen de GGZ in 2020 zal zijn afgebouwd met een derde ten opzichte van 2008, met als doel de ambulante zorg te bevorderen 6 Zie voor een uitgebreide uitwerking de Vooruitblik 2014 op onze website. 7 Routine Outcome Monitoring. Door middel van vragenlijsten wordt het effect van behandeling gemeten op het niveau van instelling (beschikbaar voor zorgverzekeraars) tot en met individuele behandelaar (beschikbaar voor instellingen). 15 16 Beleidsmaatregelen 2014 Beleidsmaatregelen 2015 • Introductie van de generalistische Basis- • De jeugd-GGZ (inclusief dyslexiezorg) is GGZ: - patiënten met lichte klachten worden geholpen in de huisartsenzorg; -behandeling van lichte tot matige, niet complexe psychische stoornissen vindt plaats in de generalistische Basis-GGZ; • Patiënten met complexe stoornissen worden geholpen in de gespecialiseerde GGZ. niet langer onderdeel van de Zorg verzekeringswet, maar wordt overgeheveld naar de gemeenten (Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)). • Aanspraak op intramurale langdurige GGZ gedurende het tweede en derde jaar na aanvang van opname wordt onderdeel van de Zorgverzekeringswet. Personen die • Huisartsen krijgen een meer sturende rol in ultimo 2014 al een indicatie voor intramu- de verwijzing van patiënten die past bij de rale GGZ (ZZP-B) ten laste van de AWBZ zorgvraag (matched care). Huisarten bepa- hebben, gaan per 1 januari 2015 direct len of doorverwijzing naar Basis-GGZ of ge- over naar de Wlz. specialiseerde GGZ gewenst is. Om deze taak goed te kunnen vervullen wordt de praktijkondersteuning huisartsen op het gebied van de GGZ (POH-GGZ) ook versterkt. • Afschaffen eigen bijdragen binnen de GGZ (voor eerstelijns psychologische zorg was die tot 2014 van toepassing). Kostenontwikkeling GGZ Door alle maatregelen neemt de omvang van de GGZ binnen de Zorgverzekeringswet in 2014 en de daaropvolgende jaren af ten opzichte van de jaren daarvoor. Zoals ook in hoofdstuk 1 geschetst, bedragen de verwachte GGZ-kosten voor 2014 binnen de Zorgverzekeringswet in totaal 4,1 miljard euro. Dit bedrag daalt in 2015, met name als gevolg van de overheveling van de jeugdzorg tot 3,6 miljard euro. Raming GGZ 2014 De huidige raming van de GGZ-kosten in 2014 is door VWS naar beneden bijgesteld ten aanzien van eerdere ramingen. Deze bijstelling wordt met name veroorzaakt door een effect van de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten per 1 januari 2015. Afgesproken is dat alle lopende jeugd-DBC’s per 31 december 2014 worden gesloten voor de Zorgverzekeringswet en vanaf 1 januari 2015 voor rekening van de gemeenten komen. Dit betekent dat een deel van de zorg die in 2015 geleverd zou worden niet ten laste valt van de Zorgverzekeringswet in 2014. In eerdere ramingen voor 2014 was ervan uitgegaan dat de uitloop van DBC’s in 2015 nog voor rekening kwam van de zorgverzekeraars. De GGZ-kosten binnen de Zorgverzekeringswet 2014 zijn daardoor met 346 miljoen euro naar beneden bijgesteld. Raming GGZ 2015 Twee maatregelen zullen de GGZ-kosten binnen de Zorgverzekeringswet 2015 per saldo doen afnemen met 868 miljoen euro: •De jeugd-GGZ (inclusief dyslexiezorg) wordt van de Zorgverzekeringswet overgeheveld naar de gemeenten (Wmo): een verlaging van 949 miljoen euro. •De aanspraak op intramurale curatieve GGZ gedurende het tweede en derde jaar na aanvang van opname komt ten laste van de Zorgverzekeringswet. Dit is een overheveling van de ZZP-B’s gedurende twee jaar van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Alle personen met een geldige indicatie voor ZZP-B op 31 december 2014 gaan direct over naar de Wlz (de opvolger van de AWBZ). De overheveling zorgt voor een toename van het budget voor de Zorgverzekeringswet met 81,5 miljoen euro. 17 Effecten op de organisatie van de GGZ Bij alle maatregelen is het van belang om, behalve naar de effecten op de kostenontwikkeling in de GGZ, ook te kijken naar de effecten op de organisatie van de zorg. In dat kader heeft Vektis de effecten ten aanzien van de ambulantisering en de introductie van de Basis-GGZ (eerste schets) in kaart gebracht. Per 2014 is de nieuwe werkwijze in de curatieve GGZ ingevoerd. De introductie van de Generalistische Basis GGZ (GB-GGZ) naast de gespecialiseerde GGZ en de versterking van de huisartsenzorg (inclusief praktijkondersteuner huisarts (POH-GGZ)) hebben tot doel ervoor te zorgen dat patiënten passende GGZ tijdig en op de juiste plek krijgen. Onderdeel daarvan is meer zelfmanagement en preventie naast ondersteuning via e-health. Met de invoering van deze maatregelen wordt binnen de GGZ-keten een verschuiving verwacht van patiënten (en daarmee gepaard budget) van duurdere gespecialiseerde zorg naar goedkopere zorg dichter bij huis. Dit moet bijdragen aan een betaalbare, voor iedereen toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige GGZ. In figuur 2 is de samenhang tussen de verschillende echelons binnen de GGZ in kaart gebracht. Figuur 2 Samenhang echelons binnen de GGZ (bron: KPMG Plexus/Vektis) Huisarts Verschuiving tussen echelons POH-GGZ GB-GGZ Huisartsenzorg Gespecialiseerde GGZ Dit voorjaar is Vektis, in opdracht van VWS, samen met KPMG Plexus gestart met het monitoren van de effecten van de introductie van de Basis-GGZ. De eerste resultaten van de analyses zijn inmiddels aan de Tweede Kamer verstrekt. De eerste bevindingen zijn hieronder weergegeven. Er is een sterke toename van de zorg via de POH-GGZ. Enerzijds omdat het aantal huisartsen met een POH-GGZ toeneemt. In 2014 gaat het om 11 miljoen verzekerden ten opzichte van 8,6 miljoen in 2013. Figuur 3 Aantal verzekerden met toeslag op inschrijftarief huisartsen voor POH GGZ (bron: Vektis) Inschrijftarieven en modules POH GGZ 12.000.000 10.000.000 8.000.000 6.000.000 4.000.000 2.000.000 0 2011 2012 2013 2014 (eerste half jaar) 18 Anderzijds neemt ook het aantal consulten toe. In de eerste helft van 2014 zijn er circa 450.000 consulten geweest ten opzichte van totaal ongeveer 630.000 consulten in 2013. Figuur 4 Ontwikkeling aantal consulten POH GGZ (bron: Vektis) Consulten POH GGZ 700.000 600.000 500.000 400.000 300.000 200.000 100.000 0 2011 2012 2013 2014 (eerste half jaar) Op basis van gegevens van instellingen wordt duidelijk dat patiënten sinds 2014 instromen in de GB-GGZ. Bij instellingen die zich richten op GB-GGZ blijft die instroom echter vaak aanzienlijk achter ten opzichte van de verwachting. Bij kleine aanbieders van GB-GGZ, waaronder vrijgevestigden, verloopt de instroom in de GB-GGZ naar verwachting of soms zelfs boven verwachting. De eerste indruk is dat het totaal aantal GGZ-patiënten (POH-GGZ, GB-GGZ en gespecialiseerde GGZ) toeneemt. Dit is vooral een gevolg van een groeiend aantal mensen dat gebruikmaakt van de POH-GGZ. Er is meer financiële ruimte voor deze inzet gecreëerd, waardoor het aantal huisartsen met een praktijkondersteuner stijgt. Kijken we naar het totale aantal patiënten in de GGZ exclusief het gebruik van praktijkondersteuning GGZ, dan lijkt dit in 2014 lager dan in 2013 en 2011 en op hetzelfde niveau als in 2012 (het jaar van de eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ). Voor de achterblijvende instroom in de GB-GGZ wordt een aantal redenen genoemd. Deze hebben betrekking op: •De verwijsstromen, zoals het later verwijzen van patiënten vanuit de huisartsenpraktijken (onder andere door de opkomst van de POH-GGZ). •Het moeizaam op gang komen van de substitutie van gespecialiseerde GGZ naar de generalistische basis GGZ. •Het verplichte eigen risico, dat door sommige patiënten als knelpunt in de doorverwijzing wordt ervaren. •De eis dat voor behandeling in de GB-GGZ sprake moet zijn van een DSM-stoornis. In de POH-GGZ ontbreken het eigen risico en de eis dat de klachten gerelateerd moeten zijn aan een DSM-stoornis. Het is niet ondenkbaar dat een deel van de patiënten later alsnog verwezen wordt naar de Generalistische Basis-GGZ of gespecialiseerde GGZ. 19 Ambulantisering Onder ambulantisering wordt het omzetten van klinische naar ambulante zorg verstaan. In het Hoofdlijnenakkoord is als ambulantiseringsdoelstelling opgenomen dat de klinische capaciteit in 2020 een derde lager is dan in 2008. Al enkele jaren worden er afspraken gemaakt om minder patiënten op te nemen en/of klinische patiënten minder lang op te nemen, waardoor minder bedden (verblijfsdagen) worden gedeclareerd. Dit betekent dat patiënten in plaats van in klinieken veel meer thuis met de juiste behandeling en ondersteuning worden geholpen. In figuur 5 is zichtbaar wat de verschuivingen zijn van klinische naar ambulante zorg in termen van zorgkosten. Het aandeel van de klinische kosten in het totaal neemt in 2012 af bij de meeste diagnoses, gemiddeld met ongeveer 4 procentpunt. Figuur 5 Ontwikkeling van het aandeel van de klinische kosten in de tweedelijns GGZ (bron: Vektis) Eetstoornissen 44% Somatoforme stoornissen 2011 27% 2012 Schizofrenie e.a. 70% Restgroep diagnoses 31% Pervasief 38% Persoonlijkheid 37% Kindertijd overig 10% Depressie 43% Delirium, dementie 61% Bipolair e.a. 67% Angst 27% Andere aandoeningen 17% Alcoholgebonden 77% Aanpassing 29% Aandachttekort 18% Aan een overig middel 68% Behandeling kort 22% Crisis 24% Diagnostiek 3% Indirect 19% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% Opgemerkt moet worden dat de ontwikkeling op het gebied van de ambulantisering in 2012 niet alleen is beïnvloed door afspraken over te leveren zorg, maar ook door de eigen bijdragen van patiënten in dat jaar (€ 5,- per verblijfsdag). Overige ontwikkelingen In het Bestuurlijk akkoord voor de GGZ worden ook afspraken gemaakt over kwaliteit van zorg, transparantie van de geleverde zorg, inzet van praktijkvariatie en doorontwikkeling van zorgvraagzwaarte. Daarmee kan een relatie worden gelegd tussen de zorgvraag en de geleverde zorg. In 2015 zal Vektis ook op dit vlak een bijdrage leveren, door een herijking van de praktijkvariatie onderzoeken GGZ. De gegevens van Vektis worden bovendien betrokken bij de doorontwikkeling van de zorgvraagzwaarte-indicator. Daarnaast wordt gewerkt aan een vernieuwde productstructuur die, samen met de ROM-informatie, verzekeraars en aanbieders beter in staat zal stellen om het gesprek over kwaliteit en doelmatigheid aan te gaan. Eind 2014/begin 2015 wordt besloten over mogelijke eerste aanpassingen in de productstructuur per 2016. 20 4 Farmacie Ook voor 2015 staat er een overheveling van geneesmiddelen naar het budget voor de medisch-specialistische zorg op de rol, zij het minder omvangrijk dan in voorgaande jaren. Toch wordt voor 2015 een stijging van de kosten farmacie verwacht ten opzichte van 2014. In dit jaar komen de eerste inzichten beschikbaar met betrekking tot de invoering van de prestatie ‘eerste-terhandstellingsgesprek’. Kostenontwikkeling Aan de jarenlange daling van de kosten voor extramurale farmacie lijkt een eind gekomen. Naar verwachting zullen in 2014 deze kosten voor het eerst sinds 2010 weer stijgen. Tabel 5 toont de kostenontwikkeling in de farmacie voor de jaren 2013-2015. Tabel 5 Uitgaven extramurale farmacie 2013-2015 in miljoenen euro’s (bron: Rijksbegroting 2015 VWS) Jaar 2013 2014 2015 Kosten 4.319 4.506 4.717 Overheveling De daling van de kosten farmacie in 2012 en 2013 is door verschillende factoren veroorzaakt. Het meest direct van invloed is de overheveling van groepen geneesmiddelen van het budget farmacie naar het budget voor medisch-specialistische zorg. Deze kosten worden dus nog steeds gemaakt, maar vallen niet langer onder farmacie. Het betreft vier overgehevelde geneesmiddelengroepen: de TNF-alfaremmers (per 1 januari 2012), de groeihormonen en weesoncolytica (per 1 januari 2013) en de fertiliteitshormonen (per 1 januari 2014). De kosten voor deze middelen vallen wel binnen het budgettair kader zorg, maar na overheveling onder de kosten medisch-specialistische zorg. De bedoeling van de overhevelingen is onder meer om tot een kostenbesparing te komen via een scherpere inkoop door ziekenhuizen. De minister heeft als randvoorwaarde gesteld dat patiënten geen last van de overheveling hebben. De (eventuele) gevolgen voor de patiënt zijn daarom gemonitord. Omdat uit de monitoring naar voren is gekomen dat de medicatieoverdracht nog niet op alle plaatsen van het gewenste niveau is en dat er signalen zijn dat patiënten soms om niet-medische redenen van geneesmiddel moeten switchen, heeft de minister besloten pas op de plaats te maken met verdere overhevelingen. In 2015 zal daarom slechts een beperkte groep geneesmiddelen voor overheveling in aanmerking komen. Het betreft de nog niet overgehevelde oncolytica en het middel Ruxolitinib. Verdere overhevelingen hangen af van nadere evaluatie. Omvang overheveling De totale kosten voor TNF-alfaremmers waren in 2011 ongeveer 360 miljoen euro. De totale kosten voor groeihormonen en weesoncolytica waren in 2012 ongeveer 160 miljoen euro. De totale kosten voor fertiliteitshormonen waren in 2013 ongeveer 30 miljoen euro. De totale kosten voor de per 1 januari 2015 over te hevelen geneesmiddelen waren in 2013 ongeveer 25 miljoen euro. 21 Eerste-terhandstellingsgesprek Per 1 januari 2014 is de nieuwe prestatie eerste-terhandstellingsgesprek ingevoerd. Dit gesprek kan worden gevoerd als er aan de patiënt een nieuw geneesmiddel wordt overhandigd en gaat onder meer over het gebruik en mogelijke bijwerkingen van het nieuwe geneesmiddel. Het eerste-terhandstellingsgesprek bestond voor 2014 ook al en was onderdeel van de vergoeding van het terhandstellen van het geneesmiddel. Per 1 januari 2014 wordt het gesprek afzonderlijk gedeclareerd en vergoed. In 2014 was tot dusverre ruim 13% van de receptregels een eerste uitgifte. Bij die receptregels kan dus een declarabel eerste-terhandstellingsgesprek gevoerd worden/zijn. In de praktijk wordt tot dusverre bij ongeveer 90% van de eerste uitgiften zo’n gesprek gedeclareerd. Jaarlijks gaat het hierbij om ongeveer 30 miljoen terhandstellingen. Vanaf 1 januari 2015 wijzigt de naam van de zorgprestatie ‘eerste-terhandstellingsgesprek’ in ‘begeleidingsgesprek nieuw geneesmiddel’. Dit is duidelijker voor de patiënt. Wat verder wijzigt is de in 2014 nog bestaande mogelijkheid om dit gesprek ook in rekening te brengen als de sterkte van een geneesmiddel wordt aangepast. Deze mogelijkheid vervalt per 2015. De kosten voor een begeleidingsgesprek mogen vanaf januari 2015 alleen in rekening worden gebracht als: • Het geneesmiddel nog niet eerder in de apotheek verstrekt is. • De werkzame stof van het geneesmiddel wijzigt. • De toedieningsvorm van het geneesmiddel wijzigt. • Het geneesmiddel meer dan 12 maanden geleden voor het laatst is verstrekt in de apotheek. Per 2015 voert de NZa nog een aantal verbeteringen door in de beleidsregels voor farmaceutische zorg. Zo is in de prestaties een onderscheid gemaakt tussen farmaceutische begeleiding bij een ziekenhuisopname of ontslag en farmaceutische begeleiding bij een dagbehandeling of polikliniek bezoek. Ook zijn verwijzingen naar de actuele richtlijnen opgenomen in de prestaties ‘farmaceutische begeleiding bij ziekenhuisopname en ontslag en poliklinische dagbehandeling’ en ‘weekterhand stelling’ (bron: NZa). Spoedzorg In 2014 hebben zorgverzekeraars farmaceutische spoedzorg gezamenlijk ingekocht op basis van een representatiemodel. De bedoeling hiervan is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te realiseren en daarbij aan te sluiten op de wijze waarop andere acute zorg is georganiseerd. Deze wijziging was mogelijk omdat de markt voor farmaceutische spoedzorg non-concurrentieel is verklaard door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Het tarief dat de dienstapotheek ontvangt, is afgeleid van een begroting die de dienstapotheek indient bij de verzekeraar. De twee grootste verzekeraars in de regio voeren gesprekken met de dienstapotheek over de begroting. De overige verzekeraars volgen het tarief dat hieruit voortkomt. In 2013 werden 1,3 miljoen spoeduitgiften verstrekt: ongeveer 0,6% van het totaal aantal receptregels. 22 NOAC’s Sinds december 2012 zijn nieuwe orale antistollingsmiddelen (NOAC’s) toegelaten tot het pakket voor de indicatie atriumfibrilleren. In verband met de verwachte hoge kosten die deze toelating met zich meebrengt heeft de minister van VWS een prijs-volumearrangement afgesloten voor deze middelen. Het gebruik van NOAC’s blijft tot nu toe achter bij de inschattingen, maar het gebruik stijgt continu. Op grond van deze trend verwachten we dat de totale omzet voor deze middelen in 2014 rond de 19 miljoen euro zal liggen. De kostenontwikkeling voor deze middelen is weergegeven in figuur 6. Kostenontwikkeling nieuwe orale antistollingsmiddelen in euro’s (bron: Vektis) Werkelijke kosten Trend 2.000.000 1.800.000 1.600.000 1.400.000 1.200.000 1.000.000 800.000 600.000 400.000 200.000 dec-14 nov-14 okt-14 sep-14 aug-14 jul-14 jun-14 apr-14 mei-14 feb-14 mrt-14 jan-14 dec-13 nov-13 okt-13 sep-13 jul-13 aug-13 jun-13 apr-13 mei-13 feb-13 mrt-13 0 jan-13 Figuur 6 Genoemde bedragen zijn inclusief de kosten voor de terhandstelling en gaan uit van een lineaire stijging in het gebruik in 2014. Of die stijging inderdaad doorzet zal moeten blijken. 5 Huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg In 2015 wordt een nieuw bekostigingsmodel ingevoerd voor de huisartsenzorg en de multidisciplinaire zorg. Dit model kent drie segmenten en zet in op samenwerking, zorgvernieuwing en resultaatbeloning. In de toekomst zal er binnen de eerstelijnszorg steeds meer zorg worden verleend. De zorgkosten voor huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg in 2014 worden door Vektis geraamd op ruim 2,8 miljard euro. Dit is een stijging van 7% ten opzichte van 2013. Bekostigingsstructuur huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg in 2015 Met ingang van 1 januari 2015 wordt de bekostiging van huisartsenzorg en multidisciplinaire (eerstelijns) zorg ondergebracht in één model met drie segmenten. Segment 1 richt zich op de basisvoorziening huisartsenzorg. Dit segment heeft betrekking op alle zorgvragen en aandoeningen waarbij de huisarts het eerste aanspreekpunt is voor de patiënt. Binnen dit segment vallen de inschrijftarieven, de consulten en de praktijkondersteuning GGZ. In dit segment komt ook een aantal opnieuw vormgegeven prestaties terecht die voorheen onder de Verrichtingen Modernisering en Innovatie (M&I) vielen. Segment 1 omvat het grootste deel van de huisartsenzorg en voor dit segment gelden grotendeels maximumtarieven. Segment 2 richt zich op de programmatische multidisciplinaire zorg, waarbij naast de huisartsenzorg ook andere disciplines betrokken zijn. Hieronder valt de ketenzorg voor patiënten met diabetes type II en/of VRM (vasculair risicomanagement) en voor patiënten met COPD (een chronische longaandoening) en/of astma. Diabetes en VRM worden vanaf 2015 samengevoegd in één ketenzorgprestatie. Astma is een nieuwe aandoening binnen de programmatische multidisciplinaire zorg en gaat vallen onder één ketenzorgprestatie samen met COPD. De tarieven van de zorg binnen segment 2 zijn vrij onderhandelbaar tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Segment 3 richt zich op resultaatbeloning en zorgvernieuwing. In dit segment wordt ruimte geboden aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om afspraken te maken voor het belonen van uitkomsten binnen de basisvoorziening huisartsenzorg en de multidisciplinaire zorg. Er zijn vier domeinen voor resultaatbeloning: adequaat verwijzen en diagnostiek, voorschrijven, service en bereikbaarheid, en ketenzorg. De afspraken die worden gemaakt voor resultaatbeloning hebben altijd betrekking op zorg die wordt geleverd binnen segment 1 of segment 2. Verder is er binnen segment 3 ruimte voor zorgvernieuwing, zoals e-health. In dit segment is ook het zogenaamde meekijkconsult opgenomen, waardoor een huisarts eenvoudiger een medisch specialist (of een andere gespecialiseerde zorg verlener) kan raadplegen zonder de patiënt formeel te hoeven doorverwijzen naar de tweede lijn. De tarieven van de zorg binnen segment 3 zijn vrij onderhandelbaar tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Overige ontwikkelingen In de komende jaren zal de eerstelijnszorg nog belangrijker worden. De regering zet in op zorg dichtbij huis, waarbij ouderen en chronisch zieken zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Dit brengt mee dat de eerstelijnszorg anders moet worden ingericht. Een belangrijke wijziging is dat de wijkverpleging vanaf 1 januari 2015 niet meer wordt gefinancierd vanuit de AWBZ, maar vanuit de Zorgverzekeringswet (méér hierover in het hoofdstuk over de langdurige zorg). De bekostiging van de wijkverpleging zal veel overeenkomsten hebben met de nieuwe bekostigingsstructuur 23 24 voor de huisartsenzorg. Mogelijk zullen zorgverzekeraars zorg voor ouderen met betrekking tot wijkverpleging in samenhang gaan inkopen met de zorg voor ouderen die wordt verleend door de huisarts. Net als in voorgaande jaren wordt de komende tijd ingezet op de verplaatsing van eenvoudige zorg vanuit het ziekenhuis naar de eerste lijn. De invoering van het meekijkconsult is hiervan een voorbeeld. Via deze weg kan de huisarts de medisch specialist laten meekijken bij een behandeling en daardoor patiënten langer passende zorg bieden binnen de eerste lijn. Raming kosten huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2014 Uit een raming van Vektis op basis van de declaraties die door de zorgverzekeraars zijn verwerkt in de eerste helft van 2014, blijkt dat de kosten voor huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg voor 2014 uitkomen op 2,859 miljard euro8. Dit is een toename van 186 miljoen euro ten opzichte van 2013, oftewel een stijging van 7%. De kosten stijgen hiermee sneller dan van 2012 op 2013, toen de totale kostenstijging uitkwam op 2,6%. In tabel 6 ziet u hoe de kosten voor huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg zich ontwikkelen, uitgesplitst naar onderdelen. Verwachte kosten huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg in miljoenen euro’s (bron: Vektis) Tabel 6 2012 2013 2014 Inschrijftarieven 997 1.015 1.044 Consulten 610 599 613 Consulten ANW 279 280 291 Verrichtingen Modernisering en Innovatie 166 167 168 Module Modernisering en Innovatie 45 59 80 Module POH-Somatiek (POH-S) 82 90 103 Module en consulten POH-GGZ 30 47 110 Variabiliseringsgelden Ketenzorg (integrale bekostiging en koptarief) Module Geïntegreerde Eerstelijns Zorg (GEZ) Beleidsregel Innovatie Totale kosten huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 65 66 60 282 310 315 44 31 59 6 9 15 2.606 2.673 2.859 De stijging van de kosten bij de inschrijftarieven en consulten kan deels worden verklaard vanuit een lichte verhoging van de maximumtarieven in 2014. Onder de Beleidsregel Innovatie9 is groei zichtbaar in ketenzorg voor GGZ, astma en kwetsbare ouderen. De stijging van de kosten in 2014 is het grootst voor de praktijkondersteuning GGZ. Sinds 2008 kunnen huisartsen praktijkondersteuners GGZ in dienst nemen voor de zorg aan mensen met psychische klachten. Het aantal huisartsen met een praktijkondersteuner GGZ neemt elk jaar toe - hierdoor zijn de kosten vanaf 2008 steeds verder gestegen. De stijging van 2013 op 2014 is opvallend en heeft te maken met de de invoering van de generalistische Basis-GGZ, die is doorgevoerd in 2014 (zie het hoofdstuk Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (GGZ)). 8 De definities die Vektis hanteert voor de kosten van multidisciplinaire zorg komen niet helemaal overeen met de definities die VWS hanteert in de begroting voor 2015. In deze begroting zijn de kosten voor de beleidsregel Innovatie overgeheveld van ‘multidisciplinaire zorg’ naar ‘overig curatieve zorg’. Verder valt onder de multidisciplinaire zorg ook zorg voor stoppen met roken die wordt verleend door onder meer medisch specialisten, verloskundigen en klinisch psychologen. De totale kosten huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg in dit hoofdstuk zijn daarom niet geheel vergelijkbaar met de kosten die worden vermeld in het eerste hoofdstuk. 9 De beleidsregel Innovatie ten behoeve van nieuwe zorgprestaties geeft zorgverzekeraars/zorgkantoren en zorgaanbieders de mogelijkheid om maximaal drie jaar kleinschalig te experimenteren met zorg waarvoor nog geen prestatie bestaat. 6 Langdurige zorg In 2015 wordt de organisatie van de langdurige zorg ingrijpend gewijzigd. De zorg die in 2014 nog onder de AWBZ wordt geleverd, wordt in 2015 geleverd vanuit de Zorgverzekeringswet, de Wmo en de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz). Dit hoofdstuk presenteert de ontwikkelingen op hoofdlijnen. We kiezen er bewust voor om niet alle details te beschrijven. Op het moment van publicatie zijn namelijk nog niet alle (beleids)keuzes gemaakt. Een volledige beschrijving van de ontwikkelingen in 2015 is daarmee nog niet mogelijk. Vektis is van plan om begin 2015 een publicatie te wijden aan de herziening van de langdurige zorg. In die publicatie zal een volledig overzicht van de wijzigingen in 2015 worden gegeven. Aanleiding herziening langdurige zorg De meeste mensen in Nederland zijn het er wel over eens dat er iets moet gebeuren in de zorg voor ouderen en gehandicapten. De kosten nemen al jaren sterk toe, terwijl de kwaliteit van zorg niet altijd het gewenste niveau heeft. De regering heeft een aantal motieven voor de veranderingen in de langdurige zorg geformuleerd. Allereerst wil de regering de kwaliteit van de zorg en de ondersteuning verbeteren. Op dit moment wordt de zorg al snel vanuit een medisch perspectief benaderd en is er minder oog voor problemen achter of naast de zorgvraag. Daarnaast wordt ook veelal gehandeld vanuit de verschillende domeinen (Zorgverzekeringswet, AWBZ of Wmo). De regering wil de cliënt weer centraal stellen. Daarnaast wil de overheid de zorg zo organiseren dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Voor degenen die toch op zorg in instellingen zijn aangewezen, moet meer zorg op maat worden aangeboden. Dat betekent dat instellingen zich richten naar de cliënt, in plaats van dat de cliënt zich moet schikken naar de regels en gebruiken van de instelling. Meer ruimte voor maatwerk dus, ook binnen een instelling, en meer ruimte voor professioneel handelen doordat regels en bureaucratie worden teruggedrongen. Een tweede reden voor de veranderingen in de langdurige zorg is de wens van de regering om de betrokkenheid in de samenleving te vergroten. De regering wil dat mensen méér voor elkaar zorgen, zodat er minder aanspraak wordt gemaakt op de formele zorg (gefinancierd door het Rijk). Het kabinet heeft een stelsel voor ogen waarin de rol van de overheid groter wordt naarmate mensen meer zorg nodig hebben, minder inkomen hebben en hun sociale netwerk minder kan opvangen. Een derde motief van de regering om de langdurige zorg te hervormen is het indammen van de groei van de uitgaven voor de langdurige zorg. Bij de huidige uitgavengroei is het stelsel financieel onhoudbaar. In de afgelopen decennia is de AWBZ overbelast geraakt. Het kabinet vindt dat te veel zaken die we ook zelf zouden kunnen regelen, uit de collectieve middelen worden betaald. Het kabinet heeft daarom een viertal uitgangspunten geformuleerd bij de herziening langdurige zorg: 1Er wordt vooral uitgegaan van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Kwaliteit van leven (welbevinden) staat voorop. 2Als ondersteuning nodig is, wordt allereerst gekeken naar het eigen, sociale netwerk van betrokkenen en wordt de hulp dichtbij georganiseerd. 3Voor wie – ook met steun van de omgeving – niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd (op participatie gerichte) ondersteuning en/of passende zorg. 4De meest kwetsbare mensen krijgen recht op passende zorg en verblijf in een nieuwe volksverzekering, de Wlz. 25 26 Wat gaat er veranderen in 2015? Het zorglandschap wordt in 2015 ingrijpend veranderd. Delen van de AWBZ worden overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet en naar de Wmo. Daarnaast wordt de Wlz ingevoerd. Het kabinet beoogt hiermee het systeem logischer en duidelijker te maken. Voorheen kregen mensen bijvoorbeeld zorg van de huisarts uit de Zorgverzekeringswet, verpleging thuis uit de AWBZ en ondersteuning uit de Wmo. Vanaf 2015 krijgen zij zorg uit de Zorgverzekeringswet en alle ondersteuning uit de Wmo. Voor de hele zware, meestal intramurale zorg, is er dan de Wlz. Naast bovenstaande herziening van de langdurige zorg, wordt ook de zorg voor de jeugd in 2015 ingrijpend veranderd. In 2015 treedt de nieuwe Jeugdwet in werking. Hierdoor gaat het grootste deel van de zorg voor jongeren van de AWBZ naar de Jeugdwet. Ook de jeugd-GGZ uit de Zorgverzekeringswet en de provinciale jeugdzorg gaan over naar de nieuwe Jeugdwet. De jeugdzorg valt vanaf 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De gemeente wordt met betrekking tot de jeugd verantwoordelijk voor: • Alle vormen van jeugdhulp, inclusief specialistische hulp zoals jeugd-vb (jongeren met een verstandelijke beperking), jeugd-GGZ en jeugdzorgplus (gesloten jeugdzorg). • De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. • De uitvoering van de jeugdreclassering. De nieuwe Wmo De nieuwe Wmo 2015 is gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning is erop gericht om mensen, zo nodig met ondersteuning voor henzelf of voor hun mantelzorgers, zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Het beleid van het kabinet is erop gericht om mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat te stellen deel te nemen aan het dagelijks leven (participatie). Vanaf 2015 wordt de zorg die in de AWBZ wordt geleverd aan mensen met een indicatie voor de functies ‘begeleiding en zorg’ en ‘persoonlijke verzorging bij grondslag Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), (Licht) Verstandelijk Gehandicapten en Zintuiglijk Gehandicapten’ overgeheveld naar de nieuwe Wmo. Ook de zorg die vanuit de AWBZ wordt geleverd aan mensen met een indicatie voor een zorgzwaartepakket GGZ-C (beschermd wonen) gaat over naar de nieuwe Wmo. Overhevelingen naar de Zorgverzekeringswet Waar de Wmo in 2015 gaat over ondersteuning, richt de Zorgverzekeringswet zich op zorg met een medisch karakter. Met ingang van 1 januari 2015 worden verpleging en verzorging voor mensen die nog thuis wonen dus opgenomen in het basispakket (aanspraak wijkverpleging). Deze zorg wordt op dit moment nog geleverd vanuit de AWBZ (functies verpleging en persoonlijke verzorging). Hiervoor is in de begroting van VWS ruim 3 miljard euro opgenomen. Bij wijkverpleging gaat het om verpleegkundige handelingen zoals wondverzorging, injecties en catheterisaties en verzorgende handelingen zoals wassen en aankleden. Door het recht op wijkverpleegkundige zorg op te nemen in de aangepaste Zorgverzekeringswet gaan wijkverpleegkundigen een belangrijke rol spelen in het organiseren van passende zorg en ondersteuning. Samen met de huisarts en andere eerstelijnszorgverleners kunnen zij mensen helpen zo lang mogelijk thuis te wonen. Mensen met een indicatie voor wijkverpleging kunnen in aanmerking komen voor een persoongebonden budget vanuit de Zorgverzekeringswet, mits aan een aantal inhoudelijke criteria wordt voldaan. Verzekerden moeten daartoe in een budgetplan gemotiveerd aangeven van welk zorgaanbod zij met het persoongebonden budget vanuit de Zorgverzekeringswet gebruik willen maken. Er geldt een aantal weigeringsgronden, zoals het onvoldoende aannemelijk maken dat met het persoongebonden budget wordt voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Een andere weigeringsgrond is het niet in staat zijn om zelf (of met hulp van een vertegenwoordiger) op verantwoorde wijze te voldoen aan de voorwaarden verbonden aan het persoongebonden budget. 27 Naast de verpleging en verzorging, wordt ook de langdurige GGZ met behandeling overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. Dit betreft de langdurige op behandeling gerichte intramurale GGZ na de eerste 365 dagen verblijf met behandeling. Zorgverzekeraars worden vanaf 2015 op grond van de Zorgverzekeringswet verantwoordelijk voor de eerste drie jaar op behandeling gerichte intramurale GGZ voor volwassenen. Nu is dat alleen voor het eerste jaar het geval. Het belangrijkste argument voor de overheveling van deze zorg naar de Zorgverzekeringswet is dat het kansen biedt voor de kwaliteit van zorg en aansluit bij de herstelgedachte. Verdere ambulantisering wordt gestimuleerd en vanuit het ‘herstel- en participatieperspectief’’ is er voor het kabinet geen reden om ‘zware’ GGZcliënten te positioneren in de Wlz. Aanbieders en zorgverzekeraars worden gestimuleerd om in te blijven zetten op herstel van deze groep verzekerden. Deze maatregel geldt overigens alleen voor nieuwe cliënten. Cliënten die in 2014 al zorg met een zorgzwaartepakket voor GGZ-B ontvangen blijven deze zorg ontvangen vanuit de Wlz. In de begroting van VWS is voor deze zorg in 2015 81,5 miljoen euro opgenomen. Beschermd wonen (voorheen cliënten met een GGZ C indicatie in een Regionale Instelling Beschermd Wonen bijvoorbeeld) wordt ondergebracht in het gemeentelijk domein. Ook de zorg voor mensen met een zintuiglijke handicap wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. Hiervoor is in de begroting van VWS voor 2015 171 miljoen euro opgenomen. Het motief voor deze overheveling is dat daarmee een betere aansluiting met de reeds in de Zorgverzekeringswet opgenomen zorg gerealiseerd kan worden en dat er verder gewerkt kan worden aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de zorg. Geneeskundige zorg aan mensen met een zintuiglijke beperking viel in 2014 voor een deel onder de AWBZ-aanspraken en zat voor een deel al in het basispakket. Vanaf 2015 wordt het basispakket uitgebreid met de zintuiglijk gehandicaptenzorg die op grond van de AWBZ onder de aanspraak op extramurale behandeling viel. De zorg die al in het basispakket zat, betrof de veelal monodisciplinaire zorg in verband met een zintuiglijke aandoening. Deze (geneeskundige) zorg was gericht op herstel of voorkomen van verergering van de aandoening (zoals audiologische hulp en chirurgische ingrepen aan oog en gehoororgaan, en het implanteren van cochleaire implantaten, maar ook logopedie, ergotherapie en hulpmiddelen). De zorg die vanuit de AWBZ naar het basispakket is overgeheveld betreft multidisciplinaire zorg in verband met een visuele beperking, een auditieve beperking, een communicatieve beperking als gevolg van een taalontwikkelingsstoornis of een combinatie van deze beperkingen, bestaande uit: • Diagnostisch onderzoek. • Interventies gericht op het psychisch leren omgaan met de handicap. • Interventies die de beperking opheffen of compenseren en daarmee de zelfredzaamheid vergroten. Zorgverzekeraars zullen zowel de wijkverpleging als de zorg voor zintuiglijk gehandicapten in 2015 inkopen in representatie. Dat betekent dat twee of drie zorgverzekeraars de inkoop in een regio organiseren namens alle andere zorgverzekeraars. De Wlz De Wlz is er voor de meest kwetsbare ouderen en gehandicapten. Deze wet, die op 1 januari 2015 moet ingaan, is bedoeld voor alle mensen met een langdurige behoefte aan 24-uurs zorg en/of permanent toezicht. De Wlz is er dus voor mensen die niet langer in staat zijn om met ondersteuning van hun sociale netwerk of van de gemeente of met verpleging en verzorging aan huis zelfstandig te kunnen wonen. Het gaat bijvoorbeeld om kwetsbare ouderen en mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking of mensen met een psychische stoornis. Voor de Wlz is in de begroting van VWS 19,5 miljard euro opgenomen. 28 Na Prinsjesdag zijn er tijdens de behandeling van de Wlz in de Tweede Kamer nog enkele wijzigingen aangebracht. Hieronder lichten we twee wijzigingen toe. De zorg voor wie voor Wlz-indicatie in aanmerking komt, valt vanaf 2015 onder de Wlz. Het gaat om een bijzondere groep verzekerden (kinderen en volwassenen) met een grote zorgbehoefte, die dankzij extra zorg en ondersteuning van ouders, familie en zorgaanbieders thuis kunnen blijven wonen. Deze groep heeft nu een extramurale indicatie, maar valt qua zorgzwaarte in de nieuwe Wlz. Daarnaast valt het eerstelijns kortdurend verblijf in 2015 nog onder de Wlz. In de begroting was er nog van uitgegaan dat deze zorg in 2015 onder de Zorgverzekeringswet zou vallen. Eerstelijns kortdurend verblijf omvat verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg. In het eerdergenoemde bedrag van 19,5 miljard euro dat in 2015 beschikbaar is voor de Wlz, is nog geen rekening gehouden met bovenstaande ontwikkelingen. De Wlz vervangt een groot deel van de huidige AWBZ. Net als nu onder de AWBZ hebben mensen in 2015 de mogelijkheid – als het verantwoord is en de kosten niet te hoog zijn – om te kiezen voor zorg thuis in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) of in natura (volledig pakket thuis). Daarnaast is onlangs besloten dat in de Wlz een nieuwe zorgvorm wordt geïntroduceerd, namelijk het modulair pakket thuis (mpt). Dit is bedoeld voor mensen die niet het complete zorgaanbod op basis van hun Wlz-indicatie willen afnemen (met het volledig pakket thuis) en niet zelf de regie kunnen voeren (vergelijkbaar met losse functies uit het AWBZ-pakket). Figuur 7 geeft de hier geschetste ontwikkelingen schematisch weer. Figuur 7 Langdurige zorg vanaf 2015 (bron: VWS) • Begeleiding • Beschermd wonen • Persoonlijke verzorging bij grondslagen GGZ, (L)VG en Zintuiglijk Gehandicapten • Huishoudelijke hulp Wmo 18% • Langdurige (verblijfs)zorg • Zowel zorg in natura als pgb • Zorg in een instelling, volledig pakket thuis of modulair pakket thuis • Eerstelijns kortdurend verblijf • Verpleging • Persoonlijke verzorging bij somatische aandoening, psychogeriatrische aandoening en lichamelijke handicap • Langdurige GGZ • Intensieve kindzorg • Extramurale palliatieve zorg Zvw 17% Jeugdzorg 5% • Het merendeel van de zorg voor jeugdigen Wlz 60% Langdurige zorg in enkele cijfers AWBZ in 2014 In 2014 bedroegen de kosten voor de zorg die gefinancierd wordt vanuit de AWBZ circa 28,1 miljard euro. In figuur 8 zijn deze kosten uitgesplitst in enkele categorieën. Van de totale AWBZ-uitgaven gaat iets meer dan twee derde naar zorg in natura. Ongeveer 8,5% van de uitgaven heeft te maken met de persoonsgebonden budgetten. Binnen de zorg in natura zijn de meeste uitgaven gerelateerd aan de ouderenzorg en gehandicaptenzorg. 29 Figuur 8 Verdeling AWBZ-uitgaven 2014 (bron: Rijksbegroting VWS 2015) 1% 6% 7% Ouderenzorg 31% 8% Gehandicaptenzorg Langdurige GGZ Extramurale zorg Overige zorg in natura 5% PGB Kapitaallasten Beheerskosten 16% Overige kosten 20% 6% Langdurige zorg in 2015 Een aanzienlijk deel van de langdurige zorg valt vanaf 2015 onder de Wlz. In de begroting van VWS wordt ervan uitgegaan dat de kosten voor de Wlz in 2015 bijna 19,5 miljard euro bedragen. 45% van deze uitgaven heeft te maken met ouderenzorg. Circa een derde ervan gaat naar de gehandicaptenzorg. In figuur 9 vindt u de verwachte uitgaven voor de Wlz in 2015. Figuur 9 Verdeling Wlz-uitgaven 2015 (bron: Rijksbegroting VWS 2015) 7% 1% 4% Ouderenzorg 4% 1% 3% 1% 3% Gehandicaptenzorg Langdurige GGZ Volledig pakket thuis 45% Extramurale zorg Overige zorg in natura PGB Kapitaallasten 31% Beheerskosten Overige kosten In figuur 10 zijn de uitgaven in de AWBZ in 2014 vergeleken met de uitgaven in de Wlz in 2015. Hierbij valt op dat het budget voor intramurale ouderenzorg en intramurale gehandicaptenzorg nagenoeg gelijk is gebleven. Door de overhevelingen van verpleging en verzorging naar de Zorgverzekeringswet en van begeleiding naar de Wmo nemen de verwachte uitgaven voor extramurale zorg uiteraard sterk af. Daarnaast wordt zichtbaar dat er in de Wlz minder zorg ingekocht wordt met een PGB, zowel in absolute als relatieve zin. In de Wlz wordt 4,2% van de uitgaven gedaan met een PGB, terwijl in de AWBZ nog 8,6% van de zorg werd ingekocht met een PGB. 30 Figuur 10 Omvang en verdeling AWBZ 2014 versus Wlz 2015 in miljoenen euro’s (bron: Rijksbegroting VWS 2015) 30.000 Overige kosten Beheerskosten 25.000 Kapitaallasten 20.000 PGB Overige zorg in natura 15.000 Extramurale zorg Volledig pakket thuis 10.000 Langdurige GGZ Gehandicaptenzorg 5.000 Ouderenzorg 0 AWBZ Wlz 7 31 Premie 2015 Ondanks de aanmerkelijke gevolgen van de overhevelingen in het kader van de herziening van de langdurige zorg, verwacht VWS dat de impact hiervan op de nominale premie voor de basisverzekering relatief beperkt zal zijn. De nominale jaarpremie komt in 2015 naar verwachting uit op € 1.211,- per jaar, een stijging met € 110,-. Het verplichte eigen risico stijgt met € 15,- naar € 375,- euro per jaar. Begroting Zorgverzekeringswet 2015 In de begroting voor 2015 wordt door VWS het totaal aan middelen dat in 2015 beschikbaar is voor de financiering van de uitgaven binnen de Zorgverzekeringswet geraamd op 44,9 miljard euro. Dit bedrag ligt ongeveer 2 miljard hoger dan voor 2014. In de opbouw van de inkomsten is een duidelijke verschuiving zichtbaar tussen de inkomensafhankelijke bijdrage en de nominale premie. De laatste neemt toe, terwijl de eerste afneemt. De overige inkomstenbronnen blijven vrijwel op hetzelfde niveau als in voorgaande jaren. Nieuw vanaf 2015 is de rijksbijdrage herziening langdurige zorg in het kader van de herziening van de langdurige zorg. Deze bijdrage dient om in de komende jaren de effecten van de hogere lasten ten gevolge van de overhevelingen van zorg uit de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet en de jeugd-GGZ naar de gemeenten, te beperken. Deze bijdrage wordt in vier jaar afgebouwd. Tabel 7 Inkomsten Zvw 2013-2015 in miljarden euro’s (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2015) 2013 2014 2015 Inkomensafhankelijke bijdrage 22,8 22,5 21,2 Nominale premie 16,1 14,7 16,3 Rijksbijdrage kinderen 2,6 2,5 2,5 Eigen betalingen 2,9 3,1 3,2 44,4 42,8 44,9 Rijksbijdrage herziening langdurige zorg (vanaf 2015) Totaal 1,8 Nominale premie VWS raamt voor 2015 een nominale premie van € 1.211,- per jaar. Dit bedrag is opgebouwd uit een nominale rekenpremie van € 1.196,- en een opslagpremie van € 15,-. De nominale opslagpremie betreft het deel van de totale nominale premie dat de zorgverzekeraars nodig hebben ter financiering van onder andere hun beheerskosten. Vergeleken met het voorgaande jaar komt het erop neer dat de rekenpremie en de opslagpremie stijgen. Per saldo stijgt hierdoor naar verwachting de totale nominale premie per volwassen verzekerde per jaar met € 110,- in 2015. Er is een aantal oorzaken aanwijsbaar voor de stijging van de nominale rekenpremie in 2015 ten opzichte van 2014. De belangrijkste zijn de verwachte groei van de zorguitgaven en de overhevelingen vanuit de AWBZ. Daarnaast dient er een correctie plaats te vinden om het gewenste evenwicht (50/50) tussen de inkomsten uit de inkomensafhankelijke bijdrage en de nominale premie te herstellen. Bovenop deze factoren die tot een stijging leiden van de nominale rekenpremie, komen twee belangrijke effecten die een dalend effect hebben op de rekenpremie. Enerzijds is er naar verwachting een overschot in het Zorgverzekeringsfonds van ongeveer 500 miljoen euro dat in 2015 wordt 32 weggewerkt. Anderzijds is de verwachting dat de zorguitgaven over 2014 lager uitkomen dan eerder ingeschat. Daarbij gaat VWS ervan uit dat de zorgverzekeraars deze kostenmeevaller al in hun premievaststelling voor 2014 hebben verdisconteerd en dat deze lagere vaststelling in 2015 zal worden teruggedraaid. Voor 2015 is deze uitgavenmeevaller door VWS structureel verwerkt in de begroting. Uiteindelijk leiden alle effecten tot een stijging van de nominale rekenpremie met € 75,- per jaar. Tabel 8 Opbouw premie in euro’s (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2015) Nominale rekenpremie VWS Nominale opslagpremie Nominale premie Inschatting eigen betalingen Gemiddelde uitgave per verzekerde 2013 2014 2015 1.154 1.121 1.196 59 -20 15 1.213 1.101 1.211 215 232 238 1.428 1.333 1.449 Overigens stelt elke individuele zorgverzekeraar jaarlijks zelf de nominale premie vast. De premie die uiteindelijk door de verzekerden moet worden betaald zal dus afwijken van de door VWS bepaalde nominale premie. Inkomensafhankelijke bijdrage Zoals eerder aangegeven daalt in 2015 de opbrengst van de inkomensafhankelijke bijdrage substantieel (namelijk met 1,3 miljard euro). De belangrijkste reden hiervoor is dat de opbrengst van de nominale premie in 2014 en eerdere jaren lager uitvalt dan geraamd. Tegelijkertijd vallen de opbrengsten van de inkomensafhankelijke bijdrage in 2013 en 2014 hoger uit dan ingeschat. Het gevolg hiervan is een scheve verhouding tussen de macro-opbrengst van de nominale premie en de inkomensafhankelijke bijdrage. De verhouding waarnaar wordt gestreefd is 50/50, en door het heffingspercentage voor de inkomenafhankelijke bijdrage naar beneden bij te stellen wordt bereikt dat in 2015 de opbrengst daalt ten opzichte van 2014. Het heffingspercentage wordt per 2015 verder verlaagd, van 7,50% naar 6,95%. Tabel 9 Opbouw inkomensafhankelijke premie 2013-2015 (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2015) 2013 Inkomensafhankelijke bijdrage (%) Berekend over maximaal (euro's) Verplicht eigen risico (euro's) 2014 2015 7,75 7,50 6,95 50.853 51.414 nnb 350 360 375 Rijksbijdrage kinderen Verzekerden binnen de Zorgverzekeringswet van 18 jaar en ouder zijn de inkomensafhankelijke bijdrage (via werkgever en de Belastingdienst) en de nominale premie (via de zorgverzekeraar) verschuldigd. Verzekerden die jonger zijn dan 18 betalen geen premie voor de Zorgverzekeringswet. Deze verzekerden worden binnen de Zorgverzekeringswet gefinancierd door de rijksoverheid middels een bijdrage aan het Zorgverzekeringsfonds. In 2015 ligt deze bijdrage vrijwel op het niveau van 2014. Eigen risico In principe volgt de hoogte van het verplichte eigen risico de ontwikkeling van de zorguitgaven binnen de Zorgverzekeringswet. Door de overhevelingen vanuit de AWBZ in het kader van de herziening langdurige zorg ontstaat er een behoorlijk opwaarts effect in de zorguitgaven. Dit effect wordt echter sterk afgezwakt door de doorwerking van de meevaller in de zorguitgaven in 2014. Hierdoor blijft de stijging van het verplichte eigen risico beperkt tot € 15,- per jaar. Het eigen risico wordt € 375,- per jaar in 2015. Deze beperkte aanpassing leidt ertoe dat verzekerden in 2015 gemiddeld € 238,- kwijt zijn aan eigen risico. In 2014 was dit € 232,-. 33 Tabel 10 Exploitatiesaldo Zorgverzekeringsfonds 2013-2015 in miljoenen euro’s (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2015) 2013 2014 2015 20.687,7 21.987,6 22.824,3 172,3 171,1 153,3 2.244,8 2.701,4 2.949,1 22.837,3 22.467,4 21.172,1 2.565,5 2.498,5 2.470,8 Uitgaven Uitkering aan verzekeraars voor zorg Uitkering voor beheerskosten kinderen Rechtstreekse uitgaven Zorgverzekeringsfonds Inkomsten Inkomensafhankelijke bijdrage Rijksbijdrage kinderen Compensatie eigen risico (tot 2014) -186,8 Rijksbijdrage herziening langdurige zorg (vanaf 2015) 1.804,0 Overige baten Exploitatiesaldo Zorgverzekeringsfonds -47,2 -28,2 -12,6 2.064,0 77,5 -492,3 Resultaat Zorgverzekeringsfonds Zoals tabel 10 laat zien, verwacht VWS voor 2015 een exploitatietekort in het Zorgverzekeringsfonds terwijl de voorgaande jaren een overschot laten zien. Als gevolg van diverse meevallers bij de inkomsten en uitgaven vanaf 2006 tot en met 2014, is de verwachting dat er in de loop van 2014 een overschot in het Zorgverzekeringsfonds zal ontstaan. Dit gebeurt voor het eerst sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006. Om dit overschot van naar verwachting 0,5 miljard euro te kunnen wegwerken, zijn de inkomsten zodanig lager vastgesteld dan de uitgaven dat eind 2015 dit overschot is weggewerkt. Gemiddelde totale kosten van de zorg per volwassene Op diverse manieren wordt jaarlijks door elke volwassene bijgedragen aan de financiering van de kosten in de zorg in Nederland. Uiteindelijk is de maandelijkse nominale premie die de verzekerde aan de zorgverzekeraar betaalt daar maar een onderdeel van. Figuur 11 toont een overzicht van de gemiddelde zorgkosten die door elke volwassene per jaar worden betaald. Figuur 11 Gemiddelde jaarlijkse kosten van de zorg per volwassene 2011-2015 in euro’s per jaar (bron: Memorie van toelichting begroting VWS 2015) Belastingen Wlz-premie (vanaf 2015) AWBZ-premie (tot 2015) Inkomensafhankelijke bijdrage Eigen betalingen Nominale Zvw-premie minus zorgtoeslag 6.000 5.000 4.643 4.000 933 3.000 1.149 2.000 1.000 0 4.875 927 1.240 5.147 5.090 847 783 1.403 1.427 5.075 1.186 1.029 1.478 1.555 1.716 1.682 1.577 240 274 345 382 369 843 879 836 816 914 2011 2012 2013 2014 2015 34 De gemiddelde nominale premie voor de Zorgverzekeringswet stijgt in 2015 en komt daarmee op het niveau van 2013. Onder de eigen betalingen is naast het verplichte eigen risico ook de eigen bijdrage begrepen die verzekerden voor bepaalde prestaties moeten betalen. Via de zorgtoeslag ontvangt een deel van de volwassenen een tegemoetkoming voor de maandelijkse nominale premie voor de Zorgverzekeringswet. Dit levert een verlaging op van de gemiddelde kosten per volwassene. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt geïnd door de Belastingdienst en bedraagt een vast percentage van het inkomen. Per 2015 wordt de Wlz ingevoerd als vervanger van de AWBZ. Doordat een gedeelte van de AWBZ-zorg per dezelfde datum wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet, daalt per 2015 de gemiddelde premie per volwassen verzekerde voor de langdurige zorg (van AWBZ naar Wlz) met bijna € 400,- per jaar. Ten slotte wordt via de belastingen onder andere de vergoeding van de zorgkosten van minderjarigen gefinancierd. De zorgverzekerden betalen hiervoor geen maandelijkse nominale premie aan de zorgverzekeraar, maar deze kosten dienen wel gefinancierd te worden uit een andere bron, de belastingen. Deze post stijgt in 2015 met naar schatting € 400,- per verzekerde. Deze stijging wordt ten dele veroorzaakt doordat sprake is van een tijdelijke bijdrage aan het Zorgverzekeringsfonds voor de hervorming van de langdurige zorg, de eerdergenoemde rijksbijdrage herziening langdurige zorg. Deze rijksbijdrage wordt gefinancierd uit de belastingen. Bij de raadpleging van figuur 11 dient men rekening te houden met het feit dat zorgtoeslag, inkomensafhankelijke bijdrage, AWBZ-premie, Wlz-premie en belastingen inkomensafhankelijk zijn. Sommige verzekerden dragen daadwerkelijk substantieel meer bij op basis van hun inkomen, andere verzekerden substantieel minder. In die zin is het goed zich te realiseren dat het hier landelijke gemiddelden betreft. 8 Risicoverevening Zorgverzekeraars 2015 De risicoverevening zorgt binnen de Zorgverzekeringswet voor een gelijk speelveld voor alle zorgverzekeraars, door te compenseren voor kostenverschillen die het gevolg zijn van verschillen in het risicoprofiel van de verzekerdenpopulaties. Als gevolg van de herziening langdurige zorg gaan er per 2015 kosten over van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Daarnaast wordt de door de minister ingezette lijn van het verhogen van de risicodragendheid voor de zorgverzekeraars verder doorgezet. Algemeen In de Zorgverzekeringswet is vastgelegd dat zorgverzekeraars een acceptatieplicht hebben en er een verbod op premiedifferentiatie geldt. Elke zorgverzekeraar heeft echter een specifieke verzekerdenpopulatie en daarmee een specifiek risicoprofiel. Via de risicoverevening worden de zorgverzekeraars gecompenseerd voor verschillen in hun risicoprofiel. Hierdoor ontstaat een gelijk speelveld voor alle zorgverzekeraars. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de risicoverevening er voor 2015 uitziet. Pakketaanpassingen 2015 De herziening langdurige zorg heeft effecten op het binnen de Zorgverzekeringswet verzekerde pakket per 2015. De belangrijkste wijzigingen in het Besluit zorgverzekering worden hieronder weergegeven. Het basispakket wordt met ingang van 2015 uitgebreid met: • Extramurale behandeling van zintuiglijk gehandicapten vanuit de AWBZ. • Extramurale verpleging en verzorging, ook wel wijkverpleging genoemd, vanuit de AWBZ; de in het verleden van toepassing zijnde eigen bijdrage komt te vervallen en de kosten vallen niet onder het verplichte eigen risico. • Het tweede en derde jaar intramurale op behandeling gerichte GGZ vanuit de AWBZ. Het eerste jaar maakt al deel uit van het basispakket. Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet per 1 januari 2015 gaat de jeugd-GGZ uit het basispakket over naar de gemeenten (Wmo). Macroprestatiebedrag Via het macroprestatiebedrag wordt een inschatting gemaakt van de totale zorgkosten die in een gegeven jaar in de Zorgverzekeringswet omgaan. De hoogte van dit bedrag wordt bepaald door VWS op basis van de kostenramingen die zijn opgenomen in de Rijksbegroting VWS voor 2015. Deze ramingen zijn gebaseerd op berekeningen van het Centraal Planbureau. Het macroprestatiebedrag wordt vervolgens onderverdeeld in een aantal deelbedragen. In 2014 werd er gewerkt met een viertal macrodeelbedragen. Mede ten gevolge van de herziening langdurige zorg zien de deelbedragen er voor 2015 behoorlijk anders uit. De vier macrodeelbedragen betreffen: 1 Variabele zorgkosten; Samenvoeging van het deelbedrag variabele kosten van medisch-specialistische zorg en het deel bedrag kosten van overige prestaties. 2 Verpleging en verzorging; Toegevoegd in 2015 als gevolg van de herziening van de langdurige zorg. 3 Vaste zorgkosten; Inclusief de kosten van de langdurige GGZ. 4 Geneeskundige GGZ. 35 36 De macrodeelbedragen worden via de ex-ante risicoverevening verdeeld over de individuele zorgverzekeraars. Deze verdeling geschiedt aan de hand van een risicovereveningsmodel dat rekening houdt met de verzekerdenkenmerken van de verzekerdenportefeuille. De vereveningsbijdrage voor een individuele zorgverzekeraar bestaat uit de som van de toegekende deelbedragen minus de inkomsten uit de nominale rekenpremie en de opbrengst van het verplichte eigen risico. Via dit laatstgenoemde bedrag wordt rekening gehouden met het deel van de kosten dat de verzekerden zelf betalen middels het verplichte eigen risico. In tabel 11 worden de deelbedragen voor 2015 weergegeven. Tabel 11 Van macroprestatiebedrag naar beschikbare middelen in miljoenen euro’s (bron: VWS) 2015 Deelbedrag variabele zorgkosten 34.271 Deelbedrag verpleging en verzorging 3.151 Deelbedrag vaste zorgkosten 420 Deelbedrag geneeskundige GGZ 3.546 Macroprestatiebedrag 41.388 Opbrengst nominale rekenpremie 16.057 Geraamde opbrengst normatief eigen risico 3.191 Beschikbare middelen 22.140 De beschikbare middelen (het macroprestatiebedrag minus opbrengst nominale rekenpremie minus opbrengst eigen risico) vormen het macrobedrag dat voor 2015 via de ex-ante risicoverevening vanuit het Zorgverzekeringsfonds wordt verdeeld over de zorgverzekeraars. Het totale macroprestatiebedrag van ongeveer 41,4 miljard euro is als in tabel 12 verdeeld over de hierboven genoemde deelbedragen. Tabel 12 Procentueel aandeel deelbedragen binnen het macroprestatiebedrag in 2014 en 2015 (bron: VWS) Variabele zorgkosten* Verpleging en verzorging 2014 2015 82,3% 82,8% - 7,6% Vaste zorgkosten 8,3% 1,0% Geneeskundige GGZ 9,4% 8,6% * Voor 2014 zijn bij variabele zorgkosten de kosten overige prestaties meegenomen. Figuur 12 Verdeling deelbedragen binnen de risicoverevening over het jaar 2015, in miljoenen euro’s en procentueel aandeel (bron: VWS) 3.546; 8,6% 420; 1,0% 3.151; 7,6% Variabele zorgkosten Verpleging en verzorging Vaste zorgkosten Geneeskundige GGZ 34.271; 82,8% 37 Ontwikkelingen binnen het risicovereveningsmodel somatische zorg Onder meer ten gevolge van de herziening langdurige zorg staan er voor 2015 vrij omvangrijke wijzigingen op het programma binnen het risicovereveningsmodel voor de somatische zorg. Zo wordt de extramurale behandeling van zintuiglijk gehandicapten vanuit de AWBZ overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet. De belangrijkste wijzigingen ten aanzien van het kostenbegrip binnen het somatisch risicovereveningsmodel ten opzichte van 2014 zijn: • De geriatrische revalidatiezorg, die per 2013 is overgegaan van de AWBZ naar de Zorgverzekerings wet, wordt vanaf 2015 volledig risicodragend voor de zorgverzekeraars - in eerdere jaren werden deze kosten tot de vaste zorgkosten gerekend. • De extramurale behandeling van zintuiglijk gehandicapten gaat per 2015 over van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet; deze kosten zijn direct risicodragend voor de zorgverzekeraars - formeel betreft dit geen somatische zorg en komt er een apart deelbedrag Verpleging en Verzorging vanaf 2015. • Het deel van de DBC’s in het gereguleerde A-segment, waarvan de kosten in 2014 voor 25% nog als ‘vast’ werden aangemerkt, valt per 2015 volledig onder de variabele kosten. • De add-ons voor TNF-alfaremmers, weesgeneesmiddelen en overige dure geneesmiddelen die tot nu toe onder de vaste zorgkosten vielen, worden per 2015 als variabel aangemerkt. • In aanvulling op de reeds eerder overgehevelde dure oncolytica (van extramurale naar intramurale kosten), worden per 2015 ook de overige oncolytica overgeheveld naar de intramurale kosten en kunnen als add-on gedeclareerd worden. Het risicovereveningsmodel voor de somatische zorg kent voor 2015 een negental vereveningscriteria, te weten: 1Leeftijd/geslacht; Per geslacht 18 leeftijdsgroepen van ieder 5 jaar, met een aparte groep voor nuljarigen plus een groep voor 90 jaar en ouder. 2 Farmaciekostengroepen (FKG’s); In totaal 25 kostengroepen, inclusief de groep verzekerden die bij geen enkele FKG is ingedeeld. 3 Diagnosekostengroepen (DKG’s); In totaal 16 kostengroepen, inclusief de groep verzekerden die bij geen enkele DKG is ingedeeld. 4 Hulpmiddelenkostengroepen (HKG’s); In totaal 5 kostengroepen, inclusief de groep verzekerden die bij geen enkele HKG is ingedeeld. 5 Aard van inkomen (AvI); In totaal 18 risicogroepen op basis van aard van inkomen en leeftijdscategorie. 6Regio; Specifiek voor het somatisch model 10 clusters van viercijferige postcodegebieden. 7 Sociaal-economische status (SES); In totaal 12 risicogroepen op basis van leeftijdscategorie en gemiddeld adresinkomen. 8 Meerjarige hoge kosten (MHK); In totaal 7 risicogroepen op basis van hoge kosten over de afgelopen drie jaar, inclusief de groep verzekerden die niet zijn ingedeeld bij een groep. 9 Generieke Somatische Morbiditeit (GSM); Nieuw in 2015. Vier risicogroepen op basis van gezond/ongezond en 65-/65+. Het onderscheid gezond versus ongezond wordt gemaakt op basis van het wel of niet hebben van een FKG, DKG, HKG en/of MHK. Dit criterium wordt toegevoegd om te zorgen dat de groep chronisch zieken, die met GSM worden geïdentificeerd, als geheel niet langer ondergecompenseerd wordt. Naast de invoering van het hierboven vermelde criterium GSM, is bij de FKG’s de categorie TNF-alfaremmers opnieuw geintroduceerd (deze worden vanaf 2012 intramuraal verstrekt en gedeclareerd middels een add-on). Ook zijn de inkomensgrenzen voor de SES-klassen leeftijdsafhankelijk gemaakt. 38 Het gedeelte vaste kosten binnen de medisch-specialistische zorg is in 2015 zeer beperkt. Het betreft hier kosten waarvan of geen gegevens beschikbaar zijn of waarvan is vastgesteld dat ze door de zorgverzekeraars niet te beïnvloeden zijn. Hieronder vallen onder meer de add-ons dure- en overige oncolytica en de DBC-expertproducten. Ontwikkelingen binnen het risicovereveningsmodel GGZ Het risicovereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ is in vergelijking met het somatische model deels gebaseerd op andere vereveningscriteria. Voor 2015 is een achttal vereveningscriteria van toepassing: 1Leeftijd/geslacht; Per geslacht 15 leeftijdsgroepen van ieder 5 jaar (alleen volwassen verzekerden). 2 Psychische farmaciekostengroepen (FKG’s); In totaal 8 kostengroepen, inclusief de groep verzekerden die bij geen enkele FKG is ingedeeld. 3 Diagnosekostengroepen (DKG’s); In totaal 6 kostengroepen, inclusief de groep verzekerden die bij geen enkele DKG is ingedeeld. 4 Aard van inkomen (AvI); In totaal 18 risicogroepen op basis van aard van inkomen en leeftijdscategorie. 5Regio; Specifiek voor het GGZ-model 10 clusters van viercijferige postcodegebieden. 6 Sociaaleconomische status (SES); In totaal 12 risicogroepen op basis van leeftijdscategorie en gemiddeld adresinkomen. 7Eenpersoonsadres; De verzekerde woont wel of niet alleen (2 risicogroepen). 8 Meerjarig Hoge Kosten; Met ingang van modeljaar 2015 wordt het criterium lage kostendrempel afgeschaft en wordt het criterium Meerjarig Hoge Kosten (MHK) toegevoegd. In totaal gaat het om 4 risicogroepen op basis van hoge kosten in de afgelopen drie jaar, inclusief de groep verzekerden die niet is ingedeeld. In eerste instantie was het de bedoeling om het nieuwe criterium zorgvraagzwaarte toe te voegen aan het risicovereveningsmodel 2015 voor de GGZ. In de loop van 2014 is echter gebleken dat dit niet meer haalbaar was voor model 2015. De invoering hiervan is vooralsnog een jaar uitgesteld. Wel zijn de inkomensgrenzen voor de SES-klassen net als binnen het somatisch model leeftijdsafhankelijk gemaakt. Voor de langdurige GGZ geldt dat onderzoek heeft uitgewezen dat het voorgestelde vereveningsmodel niet in staat is de kosten goed te voorspellen. De kosten van de langdurige GGZ worden ondergebracht bij het deelbedrag vaste zorgkosten en worden volledig nagecalculeerd. Vereveningsmodel voor Verpleging en Verzorging In het kader van de herziening langdurige zorg wordt met ingang van 2015 de extramurale verpleging en verzorging (V&V) overgeheveld van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet. Voor deze vorm van zorg is een specifiek vereveningsmodel ontwikkeld. Dit risicovereveningsmodel V&V kent een drietal vereveningscriteria: 1Leeftijd/geslacht; Per geslacht 18 leeftijdsgroepen van ieder 5 jaar, met een aparte groep voor nuljarigen plus een groep voor 90 jaar en ouder. 2 Meerjarig Hoge Kosten (MHK); In totaal 7 risicogroepen op basis van hoge kosten over de afgelopen drie jaar, inclusief de verzekerden die niet is ingedeeld bij een groep. 3Regio; Een groepering van de 32 zorgkantoorregio’s in vijf clusters op basis van de verschillen tussen de werkelijke en verwachte kosten. 39 Voor de uiteindelijke vaststelling van de deelbijdrage wordt onderscheid gemaakt tussen de verzekerden van 64 jaar of jonger en de verzekerden van 65 jaar of ouder. Voor de eerste categorie is alleen leeftijd en geslacht van toepassing. Voor de 65-plussers worden alle vereveningscriteria gebruikt (leeftijd/ geslacht, MHK en regio). Ex-post compensaties somatische zorg en GGZ In de tabellen 13 en 14 wordt inzicht gegeven in de ontwikkeling van de ex-post compensatie mechanismen voor de somatische zorg en de GGZ. Het is de inzet van de minister van VWS om de risicodragendheid over de kosten ziekenhuiszorg en GGZ stap voor stap te verhogen. De minister heeft het voornemen de ex-post compensatie voor de GGZ per 2017 af te schaffen. Zoals eerder aangegeven wordt er in 2015 een bandbreedteregeling toegepast voor V&V. Tabel 13 Overzicht compensatiemechanismen somatische zorg binnen de risicoverevening 2011-2015 (bron: Vektis) 2011 2012 2013 2014 2015 100% 100% 100% 100% 100% Ziekenhuis vast Nacalculatie Ziekenhuis variabel Verevening - - - - - Nacalculatie 30% - - - - - - - - - - - - - - Bandbreedte ± € 22,50 ± € 22,50 ± € 25,00 ± € 40,00 - Nacalculatie 90% 90% 90% 90% - variabele kosten MSZ variabele kosten MSZ variabele kosten MSZ variabele kosten MSZ - Kosten B-DBC's Nacalculatie Overige prestaties Verevening Bandbreedteregeling Van toepassing op HKV Drempel Verevening € 22.500,- - - - - 90% - - - - De bandbreedteregeling voor de somatische zorg wordt per 2015 afgeschaft, waarmee alle ex-post compensaties somatisch zijn beëindigd, met uitzondering van de nacalculatie op de vaste zorgkosten. Binnen de geneeskundige GGZ wordt de HKC per 2015 afgeschaft en blijft alleen de bandbreedte regeling over. De bandbreedte wordt verruimd en gaat per 2015 van € 25,- naar € 30,- bij een gelijkblijvend nacalculatiepercentage. Tot 2015 viel de jeugd-GGZ onder de Zorgverzekeringswet. Vanaf 2015 gaat de jeugd-GGZ naar de gemeenten en wordt onderdeel van de Wmo. Dit heeft voor het risicovereveningsmodel verder geen gevolgen, aangezien de jeugd-GGZ in het verleden al buiten het vereveningsmodel bleef. 40 Tabel 14 Overzicht compensatiemechanismen binnen de risicoverevening geneeskundige GGZ 2011-2015 (bron: Vektis) 2011 2012 2013 2014 2015 100% 100% 100% 100% -* - - - - - Bandbreedte ± € 7,50 ± € 7,50 ± € 7,50 ± € 12,50 ± € 15,00 Nacalculatie 100% 90% 90% 90% 90% € 10.000,- € 10.000,- € 10.000,- € 25.000,- - 100% 90% 90% 90% - GGZ (18-) Nacalculatie GGZ (18+) Nacalculatie Bandbreedteregeling HKV Drempel Verevening * Naar de Wmo Het ex-ante vereveningsmodel voor de kosten V&V werkt minder goed dan het somatisch model. Het V&V-model compenseert met name onvoldoende voor historisch gegroeide regionale verschillen in het zorgaanbod. Op grond daarvan heeft de minister besloten om voor V&V als ex-post compensatie een bandbreedteregeling in te zetten. De bandbreedte voor 2015 bedraagt € 10,- (+/- € 5,-) waarbuiten het resultaat voor 95% wordt nagecalculeerd. Tabel 15 Overzicht compensatiemechanismen V&V binnen de risicoverevening 2015 (bron: Vektis) Bandbreedteregeling Bandbreedte Nacalculatie 2015 ± € 5,00 95% Tenslotte is er binnen het risicovereveningsmodel ook nog sprake van een apart vereveningsmodel voor de eigen betalingen onder het verplicht eigen risico. Hiermee wordt de normatieve opbrengst van het verplicht eigen risico vastgesteld. Aangezien hier geen wezenlijke aanpassingen worden doorgevoerd, wordt er in dit hoofdstuk niet dieper op ingegaan. 41 Colofon Inhoud In deze publicatie staan telkens cijfers uit de zorg rondom een thema of een bepaald jaar centraal. Alles uit deze uitgave mag met bronvermelding worden gekopieerd. De inhoud van deze publicatie is met de grootst mogelijke zorgvuldigheid samengesteld. Wanneer er desondanks toch onjuistheden in voorkomen, aanvaardt Vektis daarvoor geen enkele aansprakelijkheid. Ook aanvaarden wij geen aansprakelijkheid voor enige directe of indirecte schade die zou kunnen ontstaan door het gebruik van de hierin aangeboden informatie. Auteurs ir. J.A. (Judith) van Erkelens dr. M.S. (Mirte) van Galen drs. T. (Tijs) van Gorp drs. N.H. (Niels) Hoeksema dr. M. (Michiel) ten Hove drs. H.E. (Harry) Post M.G.N. (Marnix) Romp drs. K.G.C. (Guus) de Ruiter MTD Redactie J. (Jannie) Aartse M.H. (Marion) Verhoef-Groenveld drs. M. (Marieke) Smit dr. A. (Anne) de Boo K. (Kees) Adolfsen, tekst, Houten P.P.A.B. (Paul) Merkx MSc. Dank Wij willen graag de volgende personen bedanken voor hun bijdrage aan de totstandkoming van deze uitgave: drs. J.J.M. (Cobie) de Klein, Beleidsadviseur Verzekeringen, Zorgverzekeraars Nederland drs. B.S.M. (Ben) Oudhuis, Beleidsadviseur Verzekeringen, Zorgverzekeraars Nederland drs. J.M. (Anne) Pino, Beleidsadviseur Verzekeringen, Zorgverzekeraars Nederland drs. M. (Martien) Bouwmans, Beleidsadviseur Zorg, Zorgverzekeraars Nederland drs. M. (Martin) Potjens, Beleidsadviseur Farmacie en Hulpmiddelen, Zorgverzekeraars Nederland drs. J. (Jasper) van Kuik, Beleidsadviseur Zorg, Zorgverzekeraars Nederland M. (Margot) Redel RA, Beleidsmedewerker Zorg, Zorgverzekeraars Nederland Grafisch ontwerp Ontwerpbureau De Branding Drukwerk Lulof Druktechniek Meer informatie Wilt u meer exemplaren van deze publicatie ontvangen, neem dan contact op via telefoon: 030-69 88 323 of e-mail: [email protected]. Deze publicatie is ook online te raadplegen op www.vektis.nl. Voor inhoudelijke vragen over deze publicatie kunt u mailen naar Marnix Romp, onderzoeker Informatie en Onderzoek, e-mail: [email protected]. Bezoekadres Postadres T: 030-69 88 323 Sparrenheuvel 18 Postbus 703 F: 030-69 88 216 3708 JE Zeist 3700 AS Zeist E: [email protected]
© Copyright 2024 ExpyDoc