Practicum 1 tm 6:

Practicum 1 tm 6:
Korte’s Law: Dit duidt erop dat de hersenen verwachten dat een object meer tijd nodig
heeft om eenafstand af te leggen als de afstand toeneemt.
Volgens het word superiority effect zijn letters makkelijker te herkennen binnen
bestaande woorden dan binnen niet-bestaande woorden. Hoe komt dit volgens de
interactive activation model? Bestaande woorden zorgen voor positieve feedback van
een geactiveerde woord op de letters van dat woord. Zodra een woord geactiveerd
wordt zal dit alle letters van dat woord activeren door feedback van het woordniveau op
het letterniveau.
Transitionele waarschijnlijkheid: De baby’s leren de kans dat een bepaald geluid een
ander bepaald geluid opvolgt. Het idee hierachter is dat klanken die elkaar vaak
opvolgen ook vaak tot hetzelfde woord horen. Wanneer twee klanken elkaar niet vaak
opvolgen dan is er een grotere kans dat er een woord beëindigd is en een nieuw woord
is begonnen. De resultaten van Saffran en collega's lieten zien dat baby’s gevoelig zijn
voor deze kansen.
Early of late selection, dichotische luistertaak: Cherry concludeerde dat alleen basale
eigenschappen zoals toonhoogte worden verwerkt. Hierop baseerde Broadbent zijn
early selection filter theorie. Later toonde Treisman aan dat mensen ook op basis van
betekenis kunnen selecteren, zogenoemde middle selection. De betekenis van de
genegeerde boodschap gaat dan verloren. Deutsch en Deutsch gingen nog verder. Zij
dachten dat zelfs de betekenis van de genegeerde boodschap nog verwerkt wordt (late
selection). Deutsch en Deutsch baseerde hun theorie op de bevinding dat als je eigen
naam genoemd wordt in het genegeerde oor, je deze wel opmerkt.
Selection hangt af van de load of task: In de low load conditie zijn er weinig resources
(of aandacht) nodig voor de taak, waardoor er meer resources over zijn om andere
irrelevante objecten te selecteren. Dit houdt in dat als er distractoren zijn die de
proefpersoon zouden kunnen beinvloeden, deze distractoren een
grotere invloed hebben in de low load conditie. Zie verder Goldstein pp. 110-113 en de
volgende vraag over het flanker compatibility effect.
Posner Spatial cueing task: Daarin wordt de detectiesnelheid voor eenvoudige stimuli
gemeten op bepaalde locaties, waarbij de aandacht of op die locatie gericht is, of op een
andere locatie gericht is. Dit richten van de aandacht in de ruimte (daarom spatiele
aandacht geheten) gebeurt d.m.v. een cue.
Baddeley zag zich in 2000 genoodzaakt om het model uit te breiden met een episodic
buffer. Het bleek dat het werkgeheugen soms beter presteerde dan het model
voorspelde. De episodic buffer communiceert met alle andere componenten van het
model evenals het LTM en is niet alleen voor verbale of visuospatiele
informatie maar is multi-dimensioneel. Het is dus een buffer voor episodes.
Articulatory suppression treedt op wanneer een proefpersoon woorden hardop moet
herhalen terwijl hij/zij probeert verbale informatie te onthouden. Het herhalen van
woorden verstoort de rehearsal van verbale informatie. Het phonological similarity
effect treedt op wanneer de te onthouden woorden qua klank op elkaar lijken. Dit wordt
wel geïnterpreteerd als evidentie voor auditieve codering van informatie in de
phonological loop. De word-length effect houdt in dat langere woorden moeilijker te
onthouden zijn in de phonological loop dan kortere woorden. Er kan slechts ongeveer
twee seconden verbale informatie in de phonological loop herhaald worden en
aangezien langere woorden meer tijd vergen om uit te spreken belasten lange woorden
de phonological loop meer dan korte woorden. De misinformation effect is nog niet
aan bod geweest, maar heeft te maken met het beïnvloeden van geheugen door het
geven van misleidende informatie.
Retroactieve interferentie is namelijk de interferentie van wat later geleerd is op wat
eerder geleerd is. We moeten dus in ieder geval lijst A testen.
Proactieve interferentie treedt normaal gesproken op wanneer de woorden van een
trial interfereren met de woorden van een latere trial omdat ze semantisch aan elkaar
gerelateerd zijn.
Implicit memory betreft kennis die je niet onder woorden kunt brengen, terwijl explicit
memory of declarative memory iets is wat je juist wel kunt beschrijven (feiten of
gebeurtenissen die je je bewust herinnert).
De savingsscore is een beetje ingewikkeld. Het staat voor de percentuele reductie in
leermoeite (uitgedrukt in aantal lijstherhalingen tot perfecte herinnering) bij herleren
ten opzichte van het oorspronkelijk leren.
Proactieve interferentie is interferentie van eerder geleerde materiaal. Aangezien het
slapen pas na het leren van de lettergrepen gebeurt kan dit proactieve interferentie niet
voorkomen. Wel kan het retroactieve interferentie voorkomen, omdat het slapen
voorkomt dat er andere zaken geleerd worden tussen het leren van de lettergrepen en
de test.
Consolidatie zorgt ervoor dat kwetsbare herinneringen worden geconsolideerd door
het re-activeren van de neurale activiteit die bij het leren betrokken was.
Cognitive economy: Eigenschappen die gedeeld worden met andere semantisch
gerelateerde concepten worden op een zo hoog mogelijke niveau in het netwerk
geplaatst. VB: Zoals in het figuurtje gezien kan worden Heeft een Shark niet het
eigenschap can swim. Deze eigenschap vinden we terug op een hoger niveau, bij Fish. Dit
is cognitive economy omdat zodoende alle vissen de eigenschap can swim krijgen door
hun verbinding met Fish en het dus niet nodig is om aan alle vissen direct deze
eigenschap toe te schrijven.
Op een vergelijkbare manier hebben allle dieren de eigenschap has skin vanwege hun
indirecte verbinding met animal (twee niveaus hoger in het netwerk).
Spreading activation: Als twee semantisch gerelateerde woorden achter elkaar worden
gepresenteerd zal de activatie van het eerste woord ervoor zorgen dat het tweede
semantisch gerelateerde woord ook geactiveerd wordt omdat de activiteit zich spreidt
door het netwerk. Deze pre-activatie van het tweede woord voordat het gepresenteerd
is maakt het makkelijker om het tweede woord te verwerken.
Het oorspronkelijke model van Collins en Quillian (1969) kreeg kritiek omdat het
sommige data niet kon verklaren. In het model van Collins en Loftus hadden de
verbindingen verschillende lengtes, afhankelijk van eerdere ervaringen van een
individu. Ook was er geen hierarchische structuur meer. Deze veranderingen
maken het model echter zo flexibel dat het vrijwel elk resultaat kan verklaren. Men kan
tenslotte de lengtes van alle verbindingen aanpassen aan de hand van de resultaten. Dit
lijkt op het eerste gezicht heel mooi, maar een goed model moet falsifieerbaar zijn. Het
moet dus mogelijk te zijn om resultaten te vinden in een experiment die het model zou
kunnen omverwerpen. Bij het model van Collins en Loftus is dit heel moeilijk
vanwege de flexibiliteit.
Een XOR probleem is een situatie waarbij een positieve output gegeven moet worden
(output=1) wanneer slechts een van de twee inputeenheden (x1 of x2) aan staat
(waarde 1), maar NIET als ze allebei aan staan en NIET als ze allebei uit staan.
cognitive hypothesis: In deze periode treden veel verandering in iemands leven op,
terwijl er daarna juist weinig dingen veranderen
life narrative hypothesis: Het is de periode waarin mensen hun identiteit ontwikkelen
(studie, partner, werk, etc..).
cultural life hypothesis: Dit is de periode waarin de belangrijke gebeurtenissen voor
onze cultuur optreden.
Pragmatic inference: Wanneer je een zin leest, zal je op basis van je ervaringen en
verwachtingen details invullen die niet expliciet vermeld staan en zodoende toevoegen
aan je herinnering.
Sin of omission: Hierbij slagen wij er niet in om iets uit ons geheugen op te halen. De
andere geheugenproblemen zijn "sins of commission". Hierbij wordt er wel iets
herinnerd, maaar deze herinneringen zijn onjuist of ongewild. De sin of transcience is
eigenlijk een algemeen kenmerk van het geheugen: Naarmate de tijd vordert, wordt het
steeds moeilijker om je iets te herinneren. De sin of absent-mindedness is niet alleen
een geheugenprobleem, maar vooral ook een aandachtsprobleem. Je vergeet iets snel als
je er niet veel aandacht aan besteedde tijdens het verwerken van de informatie. Het kan
zelfs zijn dat de informatie door gebrek aan aandacht niet eens in je geheugen was
opgenomen. De sin of locking duidt op het feit dat we soms weten dat we de informatie
nog in ons geheugen hebben, maar om de een of andere redenen toch niet kunnen
bereiken. Denk hierbij ook aan de zogenaamde tip-of-the-tongue ervaring.
Practicum 7 tm 12:
Watson: We moeten geen onderzoek doen naar mentale beelden, omdat deze beelden
slechts toegankelijk zijn voor de waarnemer en dus niet objectief onderzocht kunnen
worden.
Aristoteles: Zonder beelden zijn gedachten niet mogelijk.
Wundt: Mentale beelden zijn een van de drie basiselementen van bewustzijn. De andere
twee zijn sensaties en gevoelens.
Pylyshyn: Visuele beelden zijn een epifenomeen; We ervaren visuele beelden alsof we
ze zien, maar ze bestaan eigenlijk uit een verzameling proposities.
Productivity: Het is mogelijk om iets te zeggen wat nog nooit door een ander is gezegd.
Arbitrariness: Als je een taal niet kent kun je normaal gesproken aan de klank van een
woord niet achterhalen wat het betekent.
Semanticity: Taal stelt ons in staat om een uitspraak te doen die iets betekent voor onze
medemens.
Displacement: Met taal kun je iets zeggen over het verleden
Interactionist approach to parsing is het begrijpen van zinnen plaats vindt door een
interactie van zowel syntax als semantiek
Je ziet zowel een N400 als een P600. Dat betekent dat er zowel een semantisch
onverwacht woord (N400) als een syntactisch onverwacht woord is gepresenteerd. Dat
is alleen het geval in de zin "The cats won't baking......."
Venn diagrammen worden veel gebruikt, maar dat komt voor een groot gedeelte
doordat sommige mensen geleerd hebben om deze methode te gebruiken. Volgens
Johnson-Laird zullen mensen uit zichzelf eerder een mentaal model van het probleem
ontwikkelen. Zij visualiseren de situatie zoals die zich voordoet in het probleem.
Vervolgens gaan zij proberen om voorbeelden te bedenken die het model falsifiëren. Als
dit niet lukt dan concluderen ze dat het model valide is.
Permission schema: de vraag of iemand in een bepaald voorbeeld de toestemming
heeft om iets te doen. Dit is de reden waarom mensen vaker correct antwoorden als een
vraag thematisch is, dan abstract. Het wordt hierdoor makkelijker te beseffen dat "isn't
wearing reflective clothing" gekozen moet worden (denying the consequent).
Availibilty heuristic: iets waar vaker over gerapporteerd wordt, word
vanzelfsprekender aangenomen. Omdat men bijvoorbeeld vaker hoort over
vliegtuigongelukken dan over auto ongelukken, gaat men er vanuit dat vliegen
gevaarlijker is dan auto rijden, wat niet het geval is.
focusing illusion: mensen zijn geneigd om te focussen op verschillen tussen de twee
gebieden die het meest voor de hand liggen. Door op een aantal opvallende verschillen
te concentreren (bijvoorbeeld mooi weer en natuur in California) verliezen mensen
andere verschillen uit het zicht (bijvoorbeeld werkgelegenheid, huizenprijzen)
overconfidence bias: mensen zijn geneigd om veel te snel te denken dat ze iets weten.
Wanneer een vraag gesteld wordt in termen van winst dan hebben mensen meestal een
(1) risicovermijdend strategie. Wanneer een vraag gesteld wordt in termen van
verlies dan hebben mensen
meestal een (2) risicozoekende strategie.
Utility theory gaat ervan uit dat mensen beslissingen nemen op basis van de verwachte
winst van de verschillende mogelijkheden. In dit geval zou utility theory dus voorspellen
dat de speler het bod zou weigeren. Helaas blijkt utility theory menselijk gedrag niet erg
goed te voorspellen. Het houdt niet voldoende rekening met emotionele aspecten van de
beslissingen en ook houdt het niet voldoende rekening met het feit dat veel mensen niet
goed zijn in het beoordelen van kansen.
Cognitieve gedragstherapie streeft ernaar om gedrag en denkpatronen te veranderen
om zodoende emotionele stoornissen aan te pakken. De twee belangrijkste manieren om
dit te doen zijn via gesprekken over negatieve overtuigingen (bewijs voor en
tegen deze overtuigingen wordt besproken) en gedragsexperimentjes. Bij deze
gedragsexperimentjes gaat het erom te ontdekken wat voor effect een verandering in
het gedrag kan hebben. Het idee hierachter is om de negatieve denkpatronen te
veranderen. Het is duidelijke dat deze technieken ervan uitgaan dat emoties
sterk beïnvloed worden door cognitief functioneren zoals wordt aangenomen in
cognitive appraisal theory.
Volgens de James-Lange theorie zijn cognitieve interpretaties het gevolg van
fysiologische reacties. Dus, het ontbreken van de fysiologische reacties, die normaal
gesproken optreden bij het zien van een dierbare, wordt geïnterpreteerd als afkomstig
van een onbekend persoon. Aangezien het gezicht nog wel herkend wordt
(gezichtsherkenning is intact) wordt de conclusie getrokken dat het om een bedrieger
gaat.