B19 Theorie vd Visuele Communicatie

2de bach PSW
Theorie vd Visuele Communicatie
Smvt Syllabus + ‘denken over beelden’
Q
B19
uickprinter
Koningstraat 13
2000 Antwerpen
www.quickprinter.be
3.80 EUR
Nieuw!!!
Online samenvattingen kopen via
www.quickprintershop.be
Theorie van de visuele communicatie
DEEL 1: ALGEMENE BEELDTHEORIE
1 Inleiding: Visuele geletterdheid in een beeldcultuur
Beelden:
• documenteren en sacraliseren de bijzondere momenten in het sociale leven
• vervullen een belangrijke rol in de maatschappelijke beheers- en controleactiviteiten
• zijn onmisbaar voor informatie en kennisoverdracht, ontspanning, economie, …
=> meer en meer niet-visuele zaken worden op een visuele manier voorgesteld om ze
aantrekkelijker te maken
• gericht op instandhouding of de verandering van maatschappelijke instituties
• weerspiegelen en creëren de maatschappelijke realiteit
=> geven slechts mogelijke versies van de werkelijkheid door de beperktheid van medium en
perspectiviteit van actoren
1.1
Visuele alfabetisering als maatschappelijk project
Visuele ongeletterdheid/alfabetisering: gebrek aan visuele competentie
Misvatting dat beelden universeel begrijpbaar zouden zijn
=> elk proces van afbeelden betekent een reductie en transformatie van een aanzienlijk
aantal karakteristieken van de afgebeelde werkelijkheid
• beschrijvend niveau: onmiddellijke begrip dat beelden lijken op te wekken
=> men herkent het afgebeelde, maar ziet of begrijpt de samenhang/mimetische en
expressieve codes niet
• ruimere culturele of historische context blijft onbekend
Behoefte aan een taal om beelden meer bespreekbaar te maken
=> vorm van verwoording van de beeldtaal
=> taalarmoede: niet voldoende woorden om over beelden te praten
=> simplismen: men gaat ervan uit dat “goede beelden spreken voor zichzelf”
Ontwikkelen van de visuele geletterdheid is een langzaam proces:
• leren kijken
• directe observatie en verschillende media
• domeinen
• contexten van productie en consumptie
• visueel denken en handelen
=> vergt een ruimere kennis van de visuele media als sociale instituten met eigen
normensystemen, specifieke vormen van arbeidsverdeling, politieke agenda’s, …
• zelf produceren van beelden
=> nauwelijks aandacht aan de structuur en betekenmogelijkheden van het beeld in de
opvoeding en in een formele opleiding
=> verhoogde visuele geletterdheid niet enkel een verhoogde consumptie en verdere democratisering
van beeldtechnologie
=> paradox: visuele geletterdheid als probleem en visuele alfabetisering als project om dat te
verhelpen
1
1.2
Woordcultuur versus beeldcultuur: hoger-lager?
De huidige westerse cultuur wordt doorgaans getypeerd als een uitgesproken beeldcultuur.
• tegenstanders: woord komt in verdrukking
o beeldcultuur werkt debiliserend
o weerhoudt de burger van de ware kennis en echte schoonheid
o schuldig voor toenemende versmelting van fictie en realiteit
• voorstanders
o mogelijkheden voor een meer democratische (want beter geïnformeerde)
samenleving
o ontstaan van een waarlijk mondiaal bewustzijn
=> houden beiden weinig rekening met de complexiteit van de samenleving en van de media die
haar vormen en weerspiegelen: beeld werkt niet intrinsiek bevrijdend of verslavend, afstompend
of verrijkend
Onvruchtbaar debat door enkele foute premissen:
1. uitingen zijn niet concurrerend maar in hoge mate complementair
2. gevoerd in termen van hoge cultuur (literatuur) versus lage cultuur (tv)
3. massacultuur niet onverzoenbaar met kwaliteit en degelijkheid
4. vele media zijn van oudsher multimediaal
=> tv is niet perse primair visueel (denk talking heads)
=> nieuwe media: erg multimediaal en multimodaal
Opwaardering van het beeld:
=> beeldconsumenten vertrouwd maken met nieuwe vormen en afspraken rond een gepast
gebruik van beelden en hun veranderende uitdrukkingsmogelijkheden
1.3
Beeldcultuur en visuele cultuur: artefacten, praktijken en visualiteit
Cultuur: een geheel van materiële en immateriële verworvenheden van een groep
=> weinig aandacht voor belang van de studie van materiële cultuur als toegang tot
immateriële cultuur
• zelden monolithisch: culturen zijn smeltkroezen van diverse invloeden
• voortdurend in verandering
= een proces van betekenisvorming en –overdracht, dat ook resulteert in praktijken en producten,
maar daartoe niet gereduceerd kan worden
Visuele: het beeld, visuele mediaproducten, visuele objecten en performances die via directe
observatie toegankelijk zijn
=> de realiteit blijft de inspiratiebron voor vele beelden, maar beelden beïnvloeden ook sterk
hoe wij de realiteit gaan beschouwen
Studie van visuele cultuur: analyse van zowel visuele cultuurproducten als immateriële
verworvenheden op het visuele vlak
visualiteit: immateriële kant van de visuele cultuur
scopic regime: een dominante vorm van visualiteit binnen een bepaalde culturele setting
• burgers worden visuele cultuurproducenten die in staat moeten zijn om op een comptente en
bewuste manier complexe betekenissen voort te brengen in vaak erg hybride contexten
• visuele lijkt een dominerendere rol te spelen
=> ook een a-historische en etnocentristische rol
=> wel toename in gemedieerde karakter van visuele cultuur in hoogtechnologische culturen
bv. online dating
3 studieaspecten:
1. productiecontext
2. visuele object of fenomeen zelf
= inhoudelijke en formele analyse
3. gebruikscontext
= publieksanalyse, situationele factoren, …
=> veel discussie over welke het belangrijkst is:afhankelijk van de onderzoeksvraag keuze
2
maken
1.4
Visuele geletterdheid, visuele cultuur en beeldcultuur
Universitaire wereld: nauwelijks aandacht aan ontwikkeling van visuele uitdrukkingsmogelijkheden en
inzichten
=> behoefte aan een specifiek opleidingsaanbod voor het verhogen van de visuele
geletterdheid in ruime zin om huidige cultuur, ideeëngoed, verleden, toekomst beter te
begrijpen
Beelden een centrale rol vanuit 3 aspecten:
1. als reproductie medium (doorgeefluik) van andere cultuurproducten
2. als dominant visueel cultuurproduct zelf
3. als wetenschappelijk en educatief communicatie- en onderzoeksmiddel
=> vraagt een interdisciplinaire aanpak: een oppervlakkige kennis van beeldtechnologie- en
cultuur volstaat niet meer
1.5
De specifieke rol van beeldtheorie en het onderzoek naar visuele praktijken
Visuele studies wint aan belang: snelle toename van het aantal visueel-wetenschappelijke
tijdschriften, boeken, organisaties, …
=> image studies: systematische studie van de structuur en de expressiemiddelen van beeld
zelf blijven onderbelicht
=> misverstand: zonder inzicht de structuur van het beeld of andere virtuele artefacten kan
=> niet alles is te verklaren vanuit het beeld of politieke en sociale context
“Theorie en analyse staan het visueel genieten in de weg”
• visuele wetenschappers kunnen dankzij de theorie meer en diepere niveaus aanboren bij het
appreciëren van beelden en visuele artefacten
• theorie is nodig om orde te brengen
• analyse van gegevens omtrent veranderende gegevens voedt de theorie
Theorieën mogen oppervlakkig kijken niet stimuleren
=> voortdurend ondervragen van zowel de eigen als de geleende denkbeelden
=> inzicht in zowel de structuur als de ruime cultuur van dat beeld is noodzakelijk om
gefundeerde kritiek te leveren
2 Beelden: functies, soorten en aspecten
2.1
Beeld: een veelzinnig begrip en fenomeen
=> een moeilijk begrip om te omschrijven, kan veel omvatten
Etymologie:
1. Noorse ‘billingr’
=> tweeling (mogelijk samehang met ‘billijk’: wat past bij, wat overeenkomt met)
2. Latijns-Romaanse woorden
=> imago, image, imagine, hangen samen met imitare, imiter of nabootsen
Beeld: het aanduiden van een uiteenlopende reeks verschijnselen: schilderij, foto, film, tekening,
standbeeld, …
=> verder wordt er ook gesproken van een denkbeeld, droombeeld, …
2.2
Objectieve versus subjectieve beelden
Basisonderscheid:
• Objectieve (fysische) beelden
= hebben een eigen fysisch bestaan
=> kunnen door verschillende mensen bekeken, gehoord, eventueel betasd worden
bv. foto’s, tekeningen, …
3
natuurlijke beelden
= schaduwbeelden, weerspiegelingen
o kunstmatige beelden
= alle door tussenkomst van de mens vervaardigde beelden
Subjectieve (mentale) beelden
=> representatief karakter: herinnering aan geobserveerde dingen of eigen creaties
=> enkel zichtbaar voor het betrokken individu
bv. beelden uit je jeugd, droombeelden, …
Tussenvorm
= half objectief-half subjectief
=> beelden die uit fysisch materiaal bestaat en zo multi-interpretabel is dat het vraagt om
een mentale invulling
bv. Rorschach-vlekken
o
•
•
2.3
Het beeld als ‘verwijzing’ versus het ‘autonome’ beeld
Als verwijzing: grondfunctie van beeld
• het afwezige aanschouwelijk maken of present stellen
Autonoom beeld
• op zichzelf gericht
(denk: non-figuratieve kunst van Piet Mondriaan)
2.4
Mondriaan
Het probleem van de ‘gelijkenis’
N. Goodman: “Gelijkenis op zich is geen voldoende voorwaarde
om iets een beeld te noemen, want alles komt op een of ander
vlak wel overeen met iets anders, bijvoorbeeld in vorm, kleur,
grootte, …”
=> dit wordt weergegeven in het schema van Popper
Wanneer noemen we iets een beeld en wanneer niet?
Schema van Popper
• Beeld: nabootsing van of gelijkenis met iets of iemand
• Gelijkenis
=> Plato: gelijkenis betekent niet ‘identiek zijn met’, want dan gaat het om een duplicaat of
een tweede exemplaar
=> Gibson: een aantal elementen van het af te beelden object zijn in de afbeelding terug te
vinden => snijpunten, verbindingen, …
=> de herkenning van datgene waar naar een beeld verwijst (via een aantal essentiële elementen), is
belangrijker dan de mate van gelijkenis
=> de notie herkenbaarheid of gelijkenis impliceert dat de bijdrage van de kijker wel
moet worden ingegeven door een in het beeld aanwezige configuratie van elementen
Het materiële beeld volgens Peters:
“Wanneer we geneigd zijn in een of ander zintuiglijk waarneembaar object (tevens) een ander, zelf
niet aanwezig object te zien, noemen wij het eerste een beeld van het tweede.”
problematische definite:
•
het feit of iets een beeld genoemd mag worden wordt erg afhankelijk gemaakt van de
particuliere beschouwer
•
probleem om non-figuratieve kunst als beelden te kunnen duiden
=> hij lost dit later op door te zeggen dat alle kunstzinnige producten die niets ‘herkenbaars’
voorstellen, geen beelden zijn
2.5
Afbeeldingen en uitbeeldingen
Niet alle beelden stellen een reëel waarneembare werkelijkheid present
4
•
•
•
2.6
Afbeelding
= nabootsing van een bestaande (of verleden) realiteit
=> representatie van een realiteit
bv. fotoportret, tekening van het Centraal Station
Uitbeelding
= iets dat niet tot de objectief waarneembare realiteit behoort, op beeldende wijze tot
uitdrukking brengen
bv. kunstwerk van Dalí
Afbeeldingen van uitbeeldingen
bv. een toneelstuk dat gefilmd wordt
Niet-visuele beelden
bv. auditieve beelden, reuk-, smaak- en tastbeelden
2.7
Basisaspecten van een beeld
3 aspecten bij elk fysisch beeld:
1. Inhoud: voorstellingsaspect of het object-in-beeld
= datgene wat een beeld afbeeldt of uitbeeldt (niet verwarren met de betekenis)
≠ gevoelens of verlangens
2. Vorm
= het verschil tussen de wijze waarop wij het object-in-beeld waarnemen en de manier
waarop het reële object ons gegeven is
=> dat wat ons beseffen dat we niet met het reële object te maken hebben
3. Substantie: materiële laag, het beeld als ding
=> alle objectieve beelden zijn vervaardigd van een bepaalde substantie
bv. marmer, klei, verf
een beeld kan beschouwd worden als:
o een voorstelling: voorstellingslaag
bv. representatie van een vrouw
o een vorm: vormgevingslaag
=> aandacht voor kenmerken van beeld, stijl, compositie
o een materieel ding: materiële laag
=> kunnen we vastnemen, verplaatsen, afstoffen, …
=> een beeld is een ondeelbare eenheid: de verschillende lagen zijn alleen maar het correlaat
van drie verschillende intenties van het kijken
2.8 Vorm en werkelijkheid: van illusionistisch tot begripsmatig beeld
Vorm van een beeld => bepaalt de relatie met werkelijkheid
• natuurgetrouw: sluit nauw aan bij de werkelijkheid
• irrealiserend: ver verwijderd van de werkelijkheid
Gradaties van irrealisering:
1. Illustionistisch werkend beeld: een dubbel van de werkelijkheid
=> vormbesef verdwijnt volledig
=> we denken met het reële object-in-beeld te maken te hebben
bv. fotokopie, wassen beeld, trompe l’œil, namaak handtas
2. ‘Gezicht op’
=> via tussenkomst van iemand anders in contact komen met het voorgestelde
a. expressief: moet zienswijze van de maker delen
b. impressief: gaat een aanblik vertonen die het normaliter niet voor de kijker heeft
omdat het perspectief zich hecht aan het object
=> zienswijze en aanblik gaan altijd samen
bv. perspectivische tekeningen en foto’s
3. Pictografie: begripsmatige beelden
= beelden die het afgebeelde ontdoen van elke optische betrokkenheid op een maker of kijker
=> in zoverre elk beeld abstractie maakt van minstens enkele elementen van de werkelijkheid
heeft het iets begripsmatig
5
a. pictogram: beeld dat verstard is tot een begrip omdat de gelijkenis van het beeld met
het afgebeelde er nog maar een ondergeschikte rol in speelt
=> beelden worden meer en meer schematisch naarmate de gelijkenis een kleiner
aantal waarneembare kwaliteiten van de afgebeelde objecten bestrijkt
b. ideografie: geestelijke relaties worden vertaald in formele, meestal ruimtelijke
verhoudingen
ideogram: grafische voorstellingen die van zichzelf onzichtbare zaken visualiseren
bv. organigram
ideografisch schrift: para-iconische kwaliteiten van tekst
bv. ‘macht’ in grote, vette letters
2.9
Fascinatie en distantie
Fascinatie: mét de vorm (camerablik) naar het afgebeelde kijken
=> leidt soms tot fascinatie door het afgebeelde (de voorstelling)
Distantie: kijken naar de vorm
=> de vorm wordt geïnterpreteerd als een zingevend intermediair tussen hemzelf en de
afgebeelde wereld
2.10 De mimetische en expressieve aspecten van het beeld
Mimetisch aspect: de gerichtheid op herkenbaarheid van het afgebeelde
bv. foto
Expressieve/zingevend aspect: de betrachting naar het geven van een visie of commentaar op het
afgebeelde
bv. schilderij
Afbeeldingsproces: steeds mimetische en expressieve aspecten
=> sterke spanning tussen mimesis en expressie
=> Peters: “Hoe kan ik de gelijkenis met de referent van mijn mededeling tot stand brengen
(mimetisch probleem)? dan wel: hoe kan ik, met behoud van de herkenbaarheid van het
object waarover ik het wil hebben, zoveelmogelijk ‘zeggen’ (expressief probleem)”
2.11 Samenvattend schema
6
3 Camerabeeld en werkelijkheid
Cameraregistratie ≠ directe menselijke waarnemingen
=> camerabeelden kunnen nooit los van menselijke waarneming beschouwd worden
=> mens blijft begin- en eindpunt
=> mens basis van productie en consumptie
Gelijkenissen:
• optische inrichting
• scherpte van het waargenomen beeld verleggen
• aanpassen aan intensiteit van licht
3.1
3.1.1
De waarneming als actief vormgevingsproces
Structureel en functioneel aspect
Menselijke waarneming: resultaat van een complex geheel van innerlijke en uiterlijke factoren
Structureel aspect
= alle factoren die primair afhankelijk zijn van het object dat waargenomen wordt
• fysische stimuli
bv. kleur, helderheid
• hun directe uitwerking op het zenuwstelsel van het object
bv. gele objecten komen in het halfduister duidelijker naar voor dan grijze
Functioneel aspect
= alle factoren die te maken hebben met de behoeften en ervaringen van het waarnemend
subject
Chorus: “Het structurele als het stabiele waarin het
functionele variaties aanbrengt al naar individuele
geaardheid.”
=> elke perceptieve en cognitieve activiteit steunt op
de twee complementair werkende groepen van
factoren
bv. een kind ziet een bunker in de duinen als een
avontuurlijke burcht, terwijl zijn grootvader het zal zien als
een somber restant, een monument van waanzin
(functioneel), toch zien ze beide dezelfde grijze
betonconstructie (structureel)
Gestaltpsychologische school: waarnemingswetten
= menselijke perceptie is een actief vormingsproces
=> mens probeert voortdurend zin te geven aan
hetgeen hij waarneemt
3.1.2
Gestaltwetten
Organisatie van het waargenome
Waarneming: streven naar organisatie van het waargenomen veld
• scheiden van voorgrond- en achtergrondfiguren
=> ogenblikkelijke ordening van stimuli tot een bepaalde, duidelijke te onderscheiden figuur
(Gestalt), tegen een vagere, meer globaal waargenomen achtergrond
• verband tussen ruimtelijk of temporeel samentreffen
bv. sterrenbeelden, spontaan verband leggen tussen aanwezigheid van vreemdelingen en
hoge criminaliteit
• geheel determineert vaak interpretatie van deel
bv. kennis of iemand rijk of arm is, beïnvloedt de perceptie van individuele eigenschappen
van die persoon
7