Memorandum Aan Bestuur stichting Pensioenfonds TNO Van Dr. F. Phillipson Technical Sciences Brassersplein 2 2612 CT Delft Postbus 5050 2600 GB Delft www.tno.nl T +31 88 866 70 00 F +31 88 866 70 57 Onderwerp Risicobereidheidsonderzoek Pensioenfonds TNO Inleiding In de periode juni-augustus 2014 is er een risicobereidheidsonderzoek gehouden waarbij alle pensioengerechtigden en actieve deelnemers van TNO en de andere deelnemende werkgevers een vragenlijst hebben kunnen invullen. Deze vragenlijst is per post naar de pensioengerechtigden gestuurd, met de optie deze elektronisch in te vullen. De actieve deelnemers hebben een mail gehad met een link naar het onderzoek op een website. Doel van het onderzoek was mensen op verschillende manieren naar hun risicobereidheid inzake hun pensioen te vragen om hun risicobereidheid te meten en de relaties tussen de verschillende vraagstellingen te achterhalen. Achtergrond hierbij zijn de adviezen van de commissie Frijns. De commissie geeft in haar eindrapport hier duidelijke richtlijnen voor: • Besturen moeten zelfstandig de afweging maken tussen verwacht rendement en de bepaling wat een acceptabel risico is, gegeven het pensioencontract, het risicodraagvlak en de risicobereidheid van de deelnemers en overige belanghebbenden van het pensioenfonds. • Besturen dienen een strategisch risicokader vast te stellen waarin een voor het fonds en de deelnemers geëigende balans wordt vastgelegd tussen rendement en risico. De risicobereidheid en het risicodraagvlak van de deelnemers van het fonds dienen te worden vastgesteld en zijn uitgangspunt voor het na te streven beleggingsbeleid. • Het bestuur dient de ondergrens voor de nominale en de reële dekkingsgraad vast te stellen op basis van de voor dat fonds geldende kenmerken en het risicodraagvlak en de risicobereidheid van de deelnemers. • Als verplicht onderdeel van deze verantwoording informeert het fonds via website en ten minste jaarlijks via jaarverslag de deelnemers over de veronderstelde risicobereidheid van de deelnemers, het actuele risicoprofiel, de feitelijke nominale en reële dekkingsgraad evenals de door het bestuur vastgestelde kritische ondergrens van nominale en reële dekkingsgraad. • De complexiteit van het beleggingsbeleid en de risico’s moeten zijn afgestemd op het pensioencontract, het risicodraagvlak en de risicobereidheid van het pensioenfonds én op de aanwezige bestuurlijke expertise. • De commissie benadrukt dat aan de bepaling van het beleggingsbeleid een analyse van de risicobereidheid en het risicodraagvlak van de deelnemers en premiebetalers vooraf dient te gaan. Datum 2 oktober 2014 Onze referentie <vnr-ext> Doorkiesnummer +31 88 866 72 32 Memorandum Wat duidelijk uit de onderzoeken, gehouden door de pensioenfondsen, blijkt is dat de vraagstelling van belang is. Deze beïnvloedt sterk de uitkomst. Er wordt vaak gekozen om complexe vergelijkingen van pakketten weer te geven, die zo dicht mogelijk bij de werkelijke situatie van de deelnemer liggen. Echter, uit ander onderzoek blijkt dat [4]: ‘we de rationaliteit van individuen ten aanzien van beslissingen omtrent de oude dag niet moeten overschatten. Met name wanneer keuzeproblemen bijzonder complex zijn en als de kosten (ver) voor de baten uitgaan, kan het keuzegedrag in de praktijk (sterk) afwijken van de door personen zelf geformuleerde langetermijnbehoeftes. Pensioenen vormen bij uitstek een terrein waar dit soort problemen speelt.’ Zie hiervoor ook bijvoorbeeld [5]. Het zou dus mooi zijn als we met tamelijk eenvoudige vragen de complexe achterliggende keuzen kunnen voorspellen. Opzet 1 De vragenlijst is volledig ingevuld door 1132 pensioengerechtigden , 934 actieve medewerkers van TNO en 66 actieve medewerkers van overige aangesloten werkgevers. Dit onderzoek is eerder ingevuld door 130 personen, niet werkzaam bij TNO, waarvan leeftijdsopbouw, opleiding en inkomen vergelijkbaar zijn met TNO medewerkers. De resultaten van dit onderzoek worden hier meegenomen als vergelijkingsgroep en daar wordt naar gerefereerd met ‘peergroup’. Hier presenteren we de belangrijkste resultaten van het onderzoek en de conclusies betreffende de risicobereidheid zelf. De analyse van de samenhang tussen de vragen wordt behandeld in aparte rapportage. Resultaten Eerst kregen de ondervraagden een tweetal vragen om de zelf ingeschatte risicobereidheid (RB) te meten op een schaal van 1 tot 6 in twee smaken: de algemene RB (Figuur 1) en de RB specifiek aangaande het pensioen (Figuur 2). We zien bij alle groepen een lagere RB bij het pensioen dan algemeen. Vervolgens kreeg de respondent informatie over de werking van het pensioen en het nut van beleggen met risico. Hierna werd opnieuw de risicobereidheid voor pensioen gemeten (Figuur 3). Opvallend is dat de actieve deelnemer over het algemeen meer risicomijdend is dan de peergroup en de pensioengerechtigden. Echter, na de informatie over de werking van pensioen wordt dit verschil kleiner. Zie onderstaande tabel. 1 PEER TNO PENSIOENGER. OVERIG RB Algemeen 3.03 2.73 2.92 2.70 RB Pensioen (voor) 2.54 2.38 2.65 2.47 RB Pensioen (na) 2.91 2.71 2.78 2.64 Waarvan 580 op papier, de rest elektronisch. Technical Sciences Brassersplein 2 2612 CT Delft Postbus 5050 2600 GB Delft www.tno.nl T +31 88 866 70 00 F +31 88 866 70 57 Datum 2 oktober 2014 Onze referentie <vnr-ext> Doorkiesnummer +31 88 866 72 32 Datum 2 oktober 2014 Onze referentie <vnr-ext> Blad 3/9 Figuur 1 Figuur 2 Figuur 3 Ook werd de simpele vraag gesteld of de respondent het eens is met het beleggen in aandelen en obligaties door het pensioenfonds. Deze vraag is ook herhaald nadat werd uitgelegd waarom dit gebeurt (zie Figuur 4). Datum 2 oktober 2014 Onze referentie <vnr-ext> Blad 4/9 Figuur 4 Zagen we eerder dat de informatie leidt tot meer risicobereidheid, hier zien we bij de actieven een omgekeerd effect. De peergroup reageert zoals verwacht met een stijging van het percentage respondenten dat het eens is met beleggen in aandelen en obligaties. De actieven reageren omgekeerd. De bekendheid met de werking van het pensioenfonds was laag bij de actieven: PEER TNO PENSIOENGER. OVERIG Bekend met werking 76% 57% 85% 57% Niet bekend met werking 23% 43% 15% 43% Ook als we naar de contractkeuze (Figuur 5) kijken zien we de behoudendheid van de TNO-er. De voorkeur is op twee manieren getoetst, beide keren dezelfde regeling maar met meer/minder gegevens. Vraagstelling 1: Datum 2 oktober 2014 Vraagstelling 2: Onze referentie <vnr-ext> Blad 5/9 2 Een schatting van de uitkomst van het huidige beleid is : minder dan € 15.000 € 15.000 - € 20.000 € 20.000 - € 29.000 € 29.000 - € 38.000 € 38.000 0% 1% 11% 61% 27% In de Figuur staat voor elke van de vier groepen de keuze voor elk van de vier regelingen, voor zowel vraagstelling 1 als vraagstelling 2. TNO1 staat voor de TNO populatie, onder vraagstelling 1. Regeling 1 (met het meeste risico maar ook de hoogste kans op indexatie) scoort aanzienlijk lager bij alle groepen dan bij de peergroup. Dit wordt ingeruild voor de contracten 2 en 3. Bij de pensioengerechtigden zien we nog minder keuze voor contract 1. Hier lijken zij het missen van indexatie minder belangrijk te vinden dan korten. Vraagstelling 2 leverde meer risicobereidheid op. Dit duidt op aversie voor de grootste deviatie (uitkomsten minder dan € 15000) die in vraagstelling 2 niet zichtbaar zijn. Figuur 5 Tenslotte konden de respondenten kiezen uit een drietal opties: 2 Gebaseerd op 15-jaars ALM uitkomst ORTEC Risicomonitor, geëxtrapoleerd uit : ‘Gemiddelde koopkracht 94.4%’, ‘5% VaR koopkracht 73.9%’ 1. Ik betaal 20% premie en neem het risico op een lager pensioen maar ga voor een geïndexeerd pensioen. 2. Ik betaal 30% premie en wil meer zekerheid. 3. Ik betaal 20% maar wil geen risico en neem genoegen met een nominaal pensioen. Deze vraag is niet voorgelegd aan de pensioengerechtigden. De resultaten van deze vraag staan in figuur 6. We zien dat de grootste groep voor optie 1 kiest, zelfs meer dan de peergroup. Dus hoewel de actieve deelnemers aangeeft minder risicobereid te zijn, zijn ze in vergelijking met de peergroup niet bereid daar meer voor te betalen. Figuur 6 Uit het peergrouponderzoek bleek een relatie te zitten tussen gezinsinkomen en keuze voor de regeling. Met een multinomial logistic regression zijn de kansen geschat dat iemand met een bepaald gezinsinkomen voor een bepaald contracttype zou kiezen. Dit is een eerlijkere vergelijking met de peergroup dan de eerdere grafieken, aangezien dan gecorrigeerd wordt voor (mogelijke) inkomensverschillen en verschil in risicobereidheid die dat veroorzaakt. Deze resultaten losgelaten op de TNO-deelnemers geeft echter, zoals verwacht na de vorige grafieken en het feit dat de peergroup qua inkomen redelijk vergelijkbaar lijkt, een overschatting voor regeling 1 op (Figuur 8). Dit resultaat geldt ook voor de pensioengerechtigden (Figuur 7). Datum 2 oktober 2014 Onze referentie <vnr-ext> Blad 6/9 Datum 2 oktober 2014 Onze referentie <vnr-ext> Blad 7/9 Figuur 7 Figuur 8 Ter vergelijking (in Figuur 9) de verdeling van de (gezins)inkomens van de vier groepen. Hierin staat de onderschrijdingskans afgebeeld: de blauwe lijn geeft bijvoorbeeld aan dat 50% van de pensioengerechtigden minder dan 4000 euro als bruto gezinsinkomen heeft. Datum 2 oktober 2014 Onze referentie <vnr-ext> Blad 8/9 Figuur 9 Ook is er gevraagd naar het vertrouwen in het pensioenfonds. Hier (Figuur 10) zien we een duidelijk stijgende lijn met de leeftijd en aanzienlijk beter dan de peergroup. Figuur 10 Samenvatting en Conclusies • De deelname aan het risicobereidheidsonderzoek was hoog: 1132 van de ca. 5000 gepensioneerde TNO'ers (22%) en 934 van de ca. 3000 TNO'ers (31%) heeft de enquête ingevuld. • Zonder aanvullende informatie is de risicobereidheid voor het pensioen lager dan de risicobereidheid in algemene zin. • Na het geven van informatie over het waarom van het nemen van risico, blijkt dat de risicobereidheid voor het pensioen toeneemt, maar dit blijkt niet uit het percentage dat het eens is met beleggen in aandelen en obligaties. • Als TNO'ers een keuze moeten maken uit een viertal regelingen waarbij de uiteindelijke pensioen in bedragen is gespecificeerd, blijkt dat TNO'ers en pensioengerechtigden matig risicobereid zijn. Als de dezelfde regelingen zijn uitgewerkt in kansen waarin de volledige indexatie behaald kan worden en • • kansen waarbij nominaal gekort moet worden, blijkt de risicobereidheid aanzienlijk hoger. Een aanzienlijk deel van de respondenten kiest voor een andere regeling als de vraagstelling anders is. Opvallend is dat er een positief verband werd gevonden bij gepensioneerden tussen de soort regeling en de risicobereidheid. Gepensioneerden met een hoog risicobereidheid kozen vaker voor een contract waarbij juist weinig risico aanwezig was. Mogelijk speelt hierbij de aversie tegen korten ten opzichte van de kans op indexatie een rol. Het vertrouwen in het fonds is voldoende (rapportcijfer 6,8), waarbij de oudere deelnemer en gepensioneerde een hoger rapportcijfer geven. Conclusies • De vraagstelling bepaalt mede de uitkomst op risicobereidheid. • Minder indexatie is acceptabeler dan (forse) kortingen. • De resultaten geven geen aanleiding meer of juist minder risico te nemen dan thans het geval is. Datum 2 oktober 2014 Onze referentie <vnr-ext> Blad 9/9
© Copyright 2024 ExpyDoc