Justitiële behandeling van jongeren niet zonder context Dr. G.H.P. van der Helm Prof. Dr. G.J.J.M. Stams In de negentiende eeuw vatte het idee post dat criminelen door langdurige opsluiting in hun cel na zouden gaan denken en tot inkeer zouden komen. Sinds het onderzoek van William Spelmann (2000) is er momenteel wetenschappelijke overeenstemming over het feit dat opsluiting alleen niet leidt tot recidivereductie, maar mensen depressief maakt (White e.a., 2012). Opvoeding, zorg en behandeling in een JJI kunnen wel leiden tot vermindering van problematiek en waarschijnlijk minder recidive (zie voor een overzicht Van der Helm, van Tol,& Stams, 2013 en Soeverein, van der Helm,& Stams, 2013). De effecten hiervan moeten echter niet overschat worden: wetenschappelijk onderzoek laat zien dat een giftige mix van erfelijke belasting, machteloze ouders, jarenlange verwaarlozing, misbruik, mishandeling, verslaving, gebrek aan opleiding/perspectief en voortdurende negatieve feedback diepe sporen in de hersenen van jongeren nalaten en niet met een enkele ‘interventie’ te behandelen zijn: succesvolle interventies zijn meestal langdurig en omvatten in de regel meerdere levensdomeinen (opvoeding, school, werk): goedkoop is hierbij in de regel duurkoop (meer recidive). Waarom intensieve opvoeding en behandeling wel kan werken, stoelt op de beginselen van effectieve justitiële interventies, zoals die door Andrews en Bonta (2010) zijn geformuleerd en op basis waarvan ook de justitiële erkenningscommissie werkt. Een interventie dient zich te richten op de criminogene risico’s die een jongere heeft, wat de jongere nodig heeft en diens responsiviteit, dat wil zeggen, ontvankelijkheid voor behandeling (waaronder behandelmotivatie, verstandelijke vermogens, culturele achtergrond, geslacht en leeftijd). Veranderbare criminogene factoren zijn ‘binnen’ de muren van een JJI slechts beperkt beïnvloedbaar doordat de jongere na zijn vrijheidsbeneming weer terugkeert naar de wijk en naar huis. Justitiële Jeugdinrichtingen zijn zich de afgelopen jaren in toenemende mate ervan bewust geworden dat contextuele factoren (ouders, gezin, school, perspectief en werk, buurt) een belangrijke invloed hebben op recidive. Inmiddels worden deze contextuele factoren betrokken bij de opvoeding en behandeling in de justitiële inrichting en daarbuiten, zoals bij het (proef)verlof, en gaat er geen jongere meer de poort uit met alleen een tas, soms vuilniszak, met wat kleding en persoonlijke bezittingen. Vanaf de eerste dag dat jongeren opgenomen worden in de justitiële inrichting wordt gewerkt aan het verminderen van risicofactoren die succesvolle terugkeer in de samenleving in de weg staan en competenties die nodig zijn om met succes te kunnen participeren in diezelfde samenleving. Wanneer deze jongeren, die na hun detentie in Amsterdam terugkeren, in een justitiële inrichting buiten Amsterdam worden geplaatst, belemmert dit dan ook succesvolle re-integratie. Ouderparticipatie en scholing buiten de muren van de instelling worden steeds meer ingezet als werkzame factoren in residentiële behandeling en bepalen daar het succes van. Nota bene: in de capaciteitsnota 2010 van DJI wordt gepleit voor ouderparticipatie en re-integratie in de buurt. In sommige gevallen wordt MST in de gezinssituatie ingezet; in toenemende mate worden programma’s ingezet waarbij de nazorg begint tijdens detentie en daarna met succes wordt voortgezet. Naar onze mening is dit de toekomst. Bij de laatste fase van het verblijf wordt een Scholings en Trainingsprogramma (STP) opgezet om kansen in de maatschappij te verbeteren en terugval te voorkomen. In een aantal gevallen wordt er ook gebruik gemaakt van nachtdetentie om jongeren meer kans te geven zich aan te passen aan de maatschappij. Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat JJI’s steeds meer ‘naar buiten’ gaan werken in het kader van trajectzorg, waardoor continuïteit van zorg wordt bereikt, zoals ook in de jeugdzorgplus het geval is. Dat vereist een andere benadering dan ‘alleen opsluiten’; JJI’s moeten in de buurt van het netwerk zitten om dit mogelijk te maken. STP, frequent contact met gezin, oude school, mogelijkheden voor werk en stage kunnen alleen met succes geregeld worden als reisafstanden klein zijn en contact met de oorspronkelijke leefomgeving behouden blijft. Dit is met name belangrijk voor de gedetineerde jongeren met beperkte verstandelijke vermogen (naar schatting 60%), aangezien het voor deze groep jongeren lastig is om wat zij in de JJI hebben geleerd te generaliseren naar hun eigen leefomgeving (gezin, school, wijk, vriendengroep) waar zij hun leven weer moeten oppakken. Bovenstaande vereist naar onze mening een veel kleinschaliger netwerk van JJI’s,dat in staat is om jongeren te behandelen dicht in de buurt van hun eigen leefomgeving, hetgeen volledig in overeenstemming zou zijn met nieuwe ontwikkelingen in de (forensische) jeugdzorg (i.e., transformatie) en wetenschappelijke inzichten met betrekking tot effectiviteit van justitiële behandeling. Jongeren die in een justitiële jeugdrichting opgenomen worden, beginnen daar al met een achterstand die moeilijk te overbruggen is, niet alleen door hun problematische achtergrond, maar ook doordat zij residentieel behandeld dienen te worden in plaats van ambulant. Ambulante behandeling biedt doorgaans meer aangrijpingspunten voor behandeling . Wanneer deze jongeren nu ook nog eens ver weg van hun eigen leefomgeving gedetineerd worden om kosten te besparen, dan kan dit leiden tot een uitzichtloze achterstand die zich vertaalt in nog meer problemen en recidive, met als gevolg minder kansen voor de jongeren, meer leed voor de samenleving en op termijn hogere kosten: goedkoop = duurkoop.
© Copyright 2024 ExpyDoc