Wtw 15849 - Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat
Ministerie van Ïnftasrructuur en Milieu
beschikking
14 MEI 2074
Datum
Nummer
Onderwerp
RWS-2014/22248 1
Watervergunning en maatwerkvoorschriften van
Chevron Oronite Technology B.V. voor het lozen van
afvalwater op en het onttrekken van water uit de
Nieuwe Maas te Vondelingenplaat Rotterdam.
Dossiernummer: 028.0957.A.wtw15849
—
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
Aanhef
Besluit
Voorschriften watervergunning
Voorschriften maatwerk
Aanvraag
Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
Procedure
Conclusie
Ondertekening
Mededelingen
Bijlagen
1.
Aanhef
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 november 2013 een aanvraag
ontvangen van Chevron Oronite Technology B.V. om een vergunning als bedoeld
in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw) voor het verrichten van handelingen in een
watersysteem.
De aanvraag betreft:
•
Het brengen van stoffen, afkomstig van Chevron Oronite Technology B.V.,
gelegen aan de Petroleumweg 32 in Vondelingenplaat Rotterdam in de
Nieuwe Maas;
•
Het onttrekken van water uit de Nieuwe Maas.
—
De aanvraag is geregistreerd onder nummer 028.0957.A.wtw15849.
De aanvraag heeft mede betrekking op activiteiten die niet vergunningplichtig zijn.
De aanvraag is voor dat deel buiten behandeling gelaten. In hoofdstuk 5.4 van de
overwegingen wordt hier nader op ingegaan. U bent bij brief van 30 januari 2014
met kenmerk RWS-2014/4857 geïnformeerd over de beoordeling van deze
activiteiten.
Pagina 1 van 29
De aanvraag omvat de volgende stukken:
•
Een aanvraagformulier Watervergunning (01, 02, Al en A5);
•
Bijlage 1: Projecttoelichting aanvraag watervergunning
Chevron Oronite Technology B.V.;
•
Een rioleringstekening, d.d. 14 maart 2002;
•
Een rioleringstekening met bodembeschermende voorzieningen,
d.d. 14 maart 2002;
•
Een product- en veiligheidsbiad van Nalco ACT 52214;
•
Een product- en veiligheidsblad van Nalco NexGuard 22378;
•
Een product- en veiligheidsblad van Diversey Taski Jontec 300 NC Conc F4c;
•
Een product- en veiligheidsblad van Diversey Taski Sani 100 NC Conc Wla;
•
Een product- en veiligheidsblad van Diversey Taski Sprint 200 NC Conc Ela;
•
De ABM toets van de verschillende hulpstoffen;
•
Een milieurisicoanalyse;
•
Inspectierapport dichtheidsbeproeving.
Datum
Nummer
RWS-2014/222481
Een aanvulling op de aanvraag is op 25 februari 2014 ontvangen en geregistreerd
onder nummer RWS-20l3_57748_Al_01.
2.
Besluit
Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling,
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene wet bestuursrecht en
de hieronder vermelde overwegingen besluit de minister van Infrastructuur en
Milieu als volgt:
1.
De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.2, lid 1 en 6.5 onder a Wtw
aan Chevron Oronite Technology B.V. te Vondelingenplaat Rotterdam
te verlenen voor:
a. het brengen van stoffen, afkomstig van Chevron Oronite Technology B.V.,
gelegen aan de Petroleumweg 32 in Vondelingenplaat Rotterdam in de
Nieuwe Maas;
b. Het onttrekken van water uit de Nieuwe Maas.
-
—
II. De aan Chevron Oronite Technology B.V. bij besluit van 21 juni 1995, met
kenmerk AWU/95.10987 1 verleende watervergunning, inclusief alle
wijzigingen in te trekken.
III. Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden met het oog op de
in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen.
IV. Aan Chevron Oronite Technology B.V. te Vondelingenplaat Rotterdam
maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.1, vierde lid van het
Activiteitenbesluit Milieubeheer te verlenen.
—
Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt
verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning.
Pagina 2 van 29
3.
Voorschriften watervergunning
3.1
Voorschriften voor het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam
Datum
Nummer
RWS-2014/ 22248 1
Voorschrift 1
Soorten Afvalwaterstromen
1.
Het brengen van stoffen in de Nieuwe Maas mag uitsluitend bestaan uit de
hieronder genoemde afvalwaterstromen. Deze afvalstromen mogen uitsluitend
via het bijbehorende lozingspunt in het oppervlaktewaterlichaam worden
gebracht:
Lozingspunt
Meetpunt
Soort afvalwaterstroom
50 W2
102
50 W5
101
Effluent olie-afscheider A waarin de volgende
afvalwaterstromen worden gezuiverd:
. Laboratoriumafvalwater (inclusief spoel- en
schrobwater van de vloeren)
Eifluent olie-afscheider C waarin de volgende
afvalwaterstromen worden gezuiverd:
. Mogelijk verontreinigd hemelwater
Effluent olie-afscheider E waarin de volgende
afvalwaterstromen worden gezuiverd:
. Spoel- en schrobwater
. Mogelijk verontreinigd hemelwater
. Regeneraat van ionenwisselaars
103
2.
De locatie en nummering van het lozingspunt is aangegeven op de tekening
zoals is opgenomen als bijlage 3 behorende bij deze vergunning.
Voorschrift 2
Lozingseisen
1.
Het effluent van de olie-afscheiders A, C en E mag alleen in het oppervlaktewater
worden gebracht, als de volgende per parameter aangegeven lozingseisen op de
meetpunten 101, 102 en 103 niet worden overschreden.
Parameter
2.
Maximum
1)
Minerale olie
10 mg/l
Onopgeloste bestanddelen
50 mg/l
1)
Gemeten in een willekeurig genomen steekmonster. De in de tabel
opgenomen lozingseisen zijn theoretische lozingseisen.
De waarden van de in lid 1 genoemde parameters dienen te worden bepaald
volgens de in bijlage 2 genoemde analysevoorschriften.
Pagina 3 van 29
Voorschrift 3
Bemonstering
Het te lozen afvalwater als bedoeld in voorschrift 1 lid 1, moet ter plaatse van de
meetpunten 101, 102 en 103 te allen tijde kunnen worden onderworpen aan
bemonstering ter verzameling van steekmonsters. Het afvalwater moet veilig
kunnen worden bemonsterd.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
Voorschrift 4
Saneren huipstoffen
Uiterlijk 3 maanden na het in werking treden van deze vergunning moet de
vergunninghouder de lozing van de volgende reinigingsmiddelen te saneren:
• Taski Jontec 300 NC;
• Taski Sani 100 NC;
• Taski Sprint 200 NC.
Deze dienen vervangen te worden door reinigingsmiddelen die zijn ingedeeld in
ABM categorie B.
Voorschrift 5
Saneren onvoorziene lozingen
1.
2.
3.
4.
3.2
Uiterlijk 3 maanden na het in werking treden van deze vergunning dient de
vergunninghouder een saneringsplan bij de waterbeheerder in te dienen.
Het in het eerste lid bedoelde plan dient gericht te zijn op het voorkomen van
afstroming van vloeistoffen naar oppervlaktewater in geval van onvoorziene
lozingen. Het plan dient maatregelen te bevatten die worden genomen om de
riolen af te kunnen sluiten. Verder moet het plan ingaan op het signaleren van
eventuele onvoorziene lozingen en de calamiteitenorganisatie.
De sanering dient binnen 12 maanden na goedkeuring van het saneringsplan
gerealiseerd te zijn.
Het in het eerste lid bedoelde saneringsplan behoeft v66r uitvoering de
schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder. Het besluit omtrent
goedkeuring staat open voor bezwaar en beroep.
Voorschriften voor het brengen in of onttrekken van water aan een
oppervlaktewaterlichaam
Voorschrift 6
Onttrekken van water
1.
2.
Het te onttrekken oppervlaktewater uit de Nieuwe Maas mag uitsluitend
gebruikt worden als koelwater en als brandbluswater.
De locatie van de innamepunten is aangegeven in bijlage 3 van deze
vergunning.
Pagina 4 van 29
Voorschrift 7
Hoeveelheden
De hoeveelheid te onttrekken oppervlaktewater, als bedoeld in voorschrift 6, mag
niet meer bedragen dan 700 m3/uur. Deze hoeveelheid wordt bepaald op basis van
de pompcapaciteit.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
Voorschrift 8
Bescherming van vissen en andere waterorganismen
De snelheid van het te onttrekken oppervlaktewater mag ter plaatse van de
innamepunten niet meer bedragen dan 0,3 m/s.
3.3
Voorschriften van algemene aard
Voorschrift 9
Beheer en onderhoud
De op grond van deze vergunning aanwezige werken moeten doelmatig functioneren,
in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden bediend.
Voorschrift 10
Maatregelen bij een ongewoon voorval binnen de inrichting
1.
2.
3.
4.
Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan,
waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of
dreigen te ontstaan, treft de vergunninghouder, onmiddellijk de maatregelen die
redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, om nadelige gevolgen van die
gebeurtenis voor het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen of, voor zover die
gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en
ongedaan te maken.
Degene die een inrichting drijft, waarin/waarbij zich een voorval, als hiervoor
bedoeld, voordoet of heeft voorgedaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk
aan de waterbeheerder.
Hij verstrekt aan de waterbeheerder tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens
met betrekking tot:
a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval
zich heeft voorgedaan;
b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun
eigenschappen;
c. Andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de
gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam van het voorval te kunnen
beoordelen;
d. De maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen
van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
Zo spoedig mogelijk na een dergelijk ongewoon voorval, moet de
vergunninghouder in overleg met de waterbeheerder gegevens over de
maatregelen verstrekken die worden overwogen om te voorkomen dat een
zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen.
Pagina S van 29
Voorschrift 11
Contactpersoon
1.
2.
3.
Datum
De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in
het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het bi] deze
vergunning bepaalde of bevolene, waarmee door of namens de waterbeheerder
in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd.
De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen veertien dagen nadat deze
vergunning inwerking is getreden de waterbeheerder mee, de naam, het adres
en het telefoonnummer van degene(n) die door of vanwege hem is (zijn)
aangewezen.
Wijzigingen moeten binnen 14 dagen schriftelijk worden gemeld.
4
Nummer
RWS-2014/22248 1
Voorschriften maatwerk
De volgende voorschriften gelden naast de voorschriften uit het Activiteitenbesluit
milieubeheer.
Voorschrift 1
Ketelwaterconditioneringsmiddelen
Aan het ketelwater mogen de volgende conditioneringsmiddelen worden toegevoegd
in de daarbij aangegeven hoeveelheden.
Aard van de chemicaliën
Nexguard 22378
Nalco ACT 52214
5.
Aanvraag
5.1
Algemeen
5.1.1
Aanleiding
Verbruik
250 kg/jaar
600 kg/jaar
ABM-categorie
11B
5B
Chevron Oronite Technology B.V. heeft bij besluit van 21 juni 1995,
nummer AWU/95.10987 1, het laatst gewijzigd bij besluit van 2 augustus 2004,
nummer AWE/2004.7630 1, een vergunning gekregen op grond van de Waterwet
voor het lozen van afvalwater op de Nieuwe Maas en het onttrekken van
oppervlaktewater aan de Nieuwe Maas. Daarnaast heeft het bedrijf op
8 december 2010 een maatwerkbesluit gekregen voor het lozen van koelwater
met een maximale warmtevracht van 5,6 MW op de Nieuwe Maas.
Sinds het van kracht worden van de vergunning is er veel nieuw beleid en
wetgeving tot stand gekomen. Dit heeft de nodige gevolgen voor de vigerende
vergunning. Daarnaast is gebleken dat enkele afvalwaterstromen nog niet zijn
vergund. Derhalve heeft het bedrijf, in overleg met Rijkswaterstaat
West-Nederland Zuid besloten om een nieuwe Watervergunning aan te vragen.
Pagina 6 van 29
51.2
Bedrijfssïtuatïe
Datum
Chevron is een onderzoekslaboratorium waar additieven voor brandstoffen en
smeermiddelen worden samengesteld en vervolgens ook worden getest.
Daarnaast vinden binnen de inrichting administratieve en logistiek ondersteunende
activiteiten plaats, zoals kantooractiviteiten, werkplaatsen en opslag van
chemicaliën en brandstoffen.
De inrichting is gelegen aan de Petroleumweg 32 te Vondelingenplaat
kadastraal bekend gemeente Rotterdam, sectie A, nr(s) 976.
—
RWS-2014/22248
Rotterdam,
Hoofdactiviteiten
De hoofdactiviteit binnen de inrichting bestaat uit het samenstellen van additieven
voor brandstoffen en smeermiddelen en het vervolgens testen hiervan. Om dit te
realiseren worden er zogenaamde proefmengsels van brandstof en/of
smeermiddelen samengesteld en vervolgens in een proefopstelling getest
(motor- en laboratoriumsimulaties). Gedurende de testen worden, vaak
automatisch, monsters genomen van gebruikte smeermiddelen en de
samenstellingen gemeten. Ook worden gedurende de testen allerhande andere
variabelen continu gemeten zoals temperaturen, drukken etc. Na afloop van de
testen worden de motoren gedemonteerd en worden slijtage, verkleuring en
afzettingen gemeten en vastgelegd.
Deelactiviteiten
Binnen de inrichting zijn de onderstaande deelactiviteiten te onderscheiden:
Chemisch -fysisch laboratorium
In het chemisch-fysisch laboratorium worden mengsels (monsters) van additieven
in hoeveelheden van milliliters tot enkele liters per mengsel samengesteld en aan
chemisch-fysische testen onderworpen om de producteigenschappen te bepalen.
De testprocedures zijn vastgelegd in de ASTM-normen (American Standard Testing
Methods). Ook worden hier chemische samenstellingen bepaald vooraf en na
fysische duuftesten en motortesten. De testen (algemeen) vinden voornamelijk
plaats op oliën en in mindere mate op additieven en brandstoffen.
Mengactiviteiten
Binnen de inrichting vinden meng- en/of blendactiviteiten plaats.
Het mengen/blenden vindt plaats in blendruimtes met blendketels waar
smeermiddelen op receptuur kunnen worden samengesteld. Het mengen/blenden
vindt plaats met behulp van vul- en zuigleidingen tussen smeermiddelentanks van
het tankenpark en de blendketel.
De brandstofmengsels met de juiste mengverhouding worden (automatisch)
verpompt. Het verpompen vindt plaats vanuit de pompkamers met behulp van
ondergrondse leidingen naar het motorlaboratorium. Er bestaat geen directe
verbinding tussen de opslagtanks en de motoftestcellen. Ook kan het voorkomen
dat brandstoffenmengsels handmatig worden afgetapt in (kleine) vaten, die naar
het motorlaboratorium worden gebracht.
Pagina 7 van 29
De smeermiddelenmengsels met de juiste mengverhouding worden in vaten
getapt en naar het motorlaboratorium, het chemisch-fysisch laboratorium of naar
een opslaglocatie gebracht.
Motor!aboratorium/motorproefopstellingen
De vervaardigde smeersamenstellingen (zie mengactiviteiten) worden beproefd in
een motorlaboratorium met circa 20 motorproefopstellingen. Ook is een chassis
dynamometer met rollerbank voor testen met een auto opgesteld.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
Na het uitvoeren van de duurtesten worden de motoren losgekoppeld van de
diverse meetapparatuur en (met behulp van takels) naar de motorwerkplaats
vervoerd. In de motorwerkpiaats worden ze (verder) gedemonteerd. Grotere en
minder handzame motoren worden in de ruimte van de motorproefopstelling
gedemonteerd in onderdelen. In de motorwerkpiaats worden de motoren en/of
motoronderdelen hanteerbaar voor analyse gemaakt. De motoren en/of
motoronderdelen worden vervolgens nog verder gedemonteerd. Na het uit elkaar
halen van de motoren, worden de motor en/of motoronderdelen in de
beoordelingskamer geanalyseerd op slijtage, verkleuring en afzettingen.
5.1.3 Milieuzorg
De aanvrager heeft voor het gehele bedrijf een milieuzorgsysteem dat voldoet aan
de norm ISO 14001. Dit houdt in dat het bedrijf zodanige (organisatorische)
maatregelen heeft geïmplementeerd dat het minimaal in staat is om te voldoen
aan de wet- en regelgeving en bovendien invulling geeft aan het continu
verbeteren van de milieuprestaties. De doelstellingen van het bedrijf op het gebied
van milieu zijn opgenomen in een milieubeleidsverklaring van de aanvrager.
5.1.4 Activiteitenbesluit
Chevron wordt aangemerkt als “type C-inrichting” op grond van het
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Type C-inrichtingen zijn inrichtingen waarvoor de vergunningplicht blijft gelden,
maar die voor een deel van de activiteiten te maken kunnen krijgen met de
algemene regels uit het Activiteitenbesluit. In hoofdstuk 5.4 wordt hier nader op
ingegaan en wordt aangegeven welke activiteiten meldingsplichtig zijn en voor
welke activiteiten maatwerkvoorschriften worden opgesteld.
5.2
Handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd
De aanvraag heeft betrekking op:
a. Het brengen van stoffen, afkomstig van Chevron Oronite Technology B.V.,
gelegen aan de Petroleumweg 32 in Vondelingenplaat Rotterdam in de
Nieuwe Maas;
b. Het onttrekken van water uit de Nieuwe Maas.
—
Deze activiteiten zijn vergunningplichtig op grond van respectievelijk artikel 6.2,
lid 1 en 6.5 onder a Wtw.
Pagina 8 van 29
5.2.1 Overzicht afvalwaterstromen
De aanvraag heeft betrekking op het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van
de volgende afvalwaterstromen/stoffen:
regeneraat van ionenwisselaars;
laboratoriumafvalwater;
spoel- en schrobwater;
mogelijk door de bedrijfsactiviteiten of anderszins verontreinigd hemelwater.
-
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
-
-
-
De bovengenoemde afvalwaterstromen worden via 2 lozingspunt(en) in de
Nieuwe Maas gebracht.
De lozingspunten zijn in onderstaande tabel opgenomen en weergegeven in
bijlage 3 van deze vergunning.
Lozingspunt
Meetpunt
Soort afvalwaterstroom
50 W2
102
50 W5
101
Effluent olie-afscheider A waarin de volgende
afvalwaterstromen worden gezuiverd:
. Laboratoriumafvalwater (inclusief spoel- en
schrobwater van de vloeren)
Eifluent olie-afscheider C waarin de volgende
afvalwaterstromen worden gezuiverd:
. Mogelijk verontreinigd hemelwater
Effiuent olie-afscheider E waarin de volgende
afvalwaterstromen worden gezuiverd:
. Spoel- en schrobwater
. Mogelijk verontreinigd hemelwater
. Regeneraat van ionenwisselaars;
. Eifluent van olie-afscheider B
103
In de onderstaande paragrafen wordt nader op deze afvalwaterstromen en de
eventuele zuiveringstechnische voorzieningen ingegaan.
5.2.1.1 Lozing regeneraat van de ionenwisseling
Voor het ketelvoedingswater wordt gebruik gemaakt van onthard water. Het water
wordt onthard in ionenwisselaars. De ionenwisselaars worden periodiek
geregenereerd met zout (Regenit En 973 type A, 525 kg/jaar). Het regeneraat
(1560 m3/jaar) wordt via olie-afscheider E en lozingspunt 50 W5 op de Nieuwe Maas
geloosd.
5.2.1.2 Lozing laboratoriumafvalwater
Het bedrijf beschikt over een fysisch-chemisch laboratorium waarin mengsels
(monsters) van additieven worden samengesteld en aan fysisch chemische testen
worden onderworpen om de producteigenschappen te bepalen. Ook worden
chemische samenstellingen bepaald vooraf en na fysische duurtesten en
motortesten. Alle gebruikte chemicaliën worden zoveel mogelijk apart verzameld en
als gevaarlijk afval afgevoerd.
Door bijvoorbeeld schoonmaakwerkzaamheden kan een deel van de chemicaliën die
gebruikt worden bij de analyses in het laboratoriumafvalwater terechtkomen.
Pagina 9 van 29
Het laboratoriumafvalwater wordt via olie-afscheider E en lozingspunt 50 W2 in de
Nieuwe Maas gebracht.
5.2.1.3 Hemelwaterlozing
Binnen de inrichting komt mogelijk door de bedrijfsactiviteiten verontreinigd
hemelwater vrij dat via de aanwezige straatkolken en de riolering in de
Nieuwe Maas wordt geloosd. Hemelwater afkomstig van de delen van het
buitenterrein waar als gevolg van bedrijfsvoering verontreiniging van hemelwater
kan optreden, wordt alvorens te worden geloosd door een olie-/slibafscheider
(B, C of E) geleid. Deze terreindelen zijn voorzien van een bodembeschermende
voorziening.
Olie-/slibafscheider C heeft een inhoud van 2500 liter en is voorzien van een
coalisator. De coalisator bevat een automatische afsluiter voor lichte vloeistoffen
met een dichtheid tot 0,95 kg/liter. Het oliegehalte in het afvalwater is
gegarandeerd op maximaal 5 mg/l.
De inhoud c.q. capaciteit van de overige olie-/slibafscheiders is niet bekend, omdat
deze al tientallen jaren geleden zijn aangelegd.
Datum
Nummer
RWS-2014/222481
Het lozen van hemelwater afkomstig van terreindelen die voorzien zijn van een
bodembeschermende voorziening is vergunning plichtig. Het hemelwater van de
overige delen van het terrein en van dakoppervlakken valt onder artikel 3.3 van het
Activiteitenbesluit (zie tevens hoofdstuk 5.4).
Het hemelwater wordt via lozingspunt 50 W5 in de Nieuwe Maas gebracht.
5.2.1.4 Spoel- en schrobwater
Het spoel- en schrobwater is afkomstig van vloerputten in het fysisch-chemische
laboratorium, het motorlaboratorium, pompkamer 2 en de garage en kan
verontreinigd zijn met onopgeloste bestanddelen en minerale olie. Het spoel- en
schrobwater wordt gezuiverd door middel van een 3 olie-/slibafscheiders (A, C en E)
en via lozingpunt 50 W2 en 50 W5 in de Nieuwe Maas gebracht.
Voor de hele inrichting geldt dat eventuele morsingen binnen de inrichting met
behulp van opruimseijes en absorptiemiddelen worden behandeld. Indien vloeren
moeten worden schoongemaakt wordt een schoonmaakmachine gebruikt. Het in deze
machine verzamelde schrobwater wordt via een vloerput in de garage (gebouw 9)
geloosd. Bij het reinigen van de vloeren worden de volgende reinigingsmiddelen
gebruikt vermeld in onderstaande tabel.
Aard van het reinigingsmiddel
Taski Jontec 300 NC
Taski Sani 100 NC
Taski Sprint 200 NC
globaal verbruik
5 liter/jaar
5 liter/jaar
5 liter/jaar
ABM Categorie
SA
SA
3A
Het spoel- en schrobwater kan verontreinigd zijn met deze reinigingsmiddelen.
Pagina 10 van 29
5.2.2 Preventieve en procesgeïntegreerde maatregelen
De aanvrager heeft de volgende maatregelen getroffen:
•
De tanks zijn voorzien van lekbakken.
• Vulpunten bevinden zich in of boven vloeistofdichte/kerende voorzieningen.
•
Leidingen zijn in afsluitbare betonnen bakken geplaatst.
•
Laad- en loswerkzaamheden vinden alleen plaats op daartoe ingerichte
locaties. Eventuele spilis/lekkages bij laad- en loswerkzaamheden komen op
een vloeistofdichte vloer terecht en worden door middel van spill kits en
absorptiemiddelen opgenomen. Het hemelwater van de vloeren wordt via een
olie-afscheider geleid.
Datum
Nummer
RWS-2014/222481
5.2.3 Onttrekken van oppervlaktewater
Bij Chevron zijn er twee koelwatersystemen aanwezig, te weten het primaire en
secundaire systeem. De motoren en diverse andere installaties in en voor het
motorlaboratorium worden gekoeld door middel van een gesloten koelwatersysteem
(primaire systeem). Voor de koeling van het primaire systeem wordt maximaal
700 m3/uur oppervlaktewater onttrokken (secundaire systeem). In de toekomst zal
dit water ook worden gebruikt voor het aanvullen van de bluswatertank.
Het ingenomen koelwater wordt in een Alva Laval filter mechanisch gezuiverd van
deeltjes die groter zijn dan 2 mm. De filters worden elke 40 minuten automatisch
gereinigd. Het terugspoelwater van het filter wordt via lozingspunt 50 W4 geloosd.
De innamesnelheid bedraagt bij het gemiddelde innamedebiet van 576 m3/uur
(d.m.v. 1 pomp) maximaal 2,9 m/s. Bij een maximaal innamedebiet van
700 m3/uur (d.m.v. 2 pompen) bedraagt de innamesnelheid 1,8 m/s.
5.3
Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de
handelingen plaatsvinden
De lozing vindt plaats in het KRW-waterlichaam Nieuwe Maas. Het KRW-waterlichaam
Nieuwe Maas behoort tot de categorie 02, estuarium met matig getijdeverschil en
wordt aangemerkt als sterk veranderd waterlichaam.
Binnen het waterlichaam Nieuwe Maas is geen zwemwaterlocatie aanwezig. Verder
is de Nieuwe Maas niet aangewezen als Natura 2000 gebied of als scheipdierwater
en liggen er geen innamepunten voor drinkwater.
Voor het waterlichaam Nieuwe Maas zijn in het Beheerplan voor de Rijkswateren
(BPRW) 2009-2015 de navolgende gebruiksfuncties beschreven die van invloed
zijn op de kwaliteit van water en natuur.
De belangrijkste gebruikscategorieën zijn:
•
Koelwater.
•
Energie.
• Scheepvaart.
• Watersport en oeverrecreatie.
•
Beroeps- en sportvisserij.
•
Oppervlaktedelfstoffen.
• Archeologie, cultuurhistorie en landschap.
Pagina 11 van 29
Chemische toestand:
In de Nieuwe Maas vindt een normoverschrijding plaats van tributyltin en PCB’s in
zwevend stof. Koper, kobalt en zink zijn aangemerkt als aandachtstof vanwege het
ontbreken van voldoende gegevens voor correctie op biobeschikbaarheid en/of
achtergrondwaarde. De prioritaire stoffen som PAK benzo(ghi)peryleen en
indeno(1,2,3-c,d)pyreen en som PBDE’s zijn aangemerkt als aandachtstof
(zie tabel 3.1 en tekstkader) vanwege analytische beperkingen (een onvoldoende
lage rapportagegrens). Datzelfde geldt voor de stoffen 3- chloorpropeen,
chlooretheen, cis-heptachloorepoxide, coumafos, dibutyltin, dichloorvos,
ethylazinfos, heptenofos, heptachloor, mevi nfos, methylazi nfos, tetrabutylti n,
triazofos en trichloorfon uit de categorie overig relevante stoffen. Voor deze stoffen
worden geen reductieopgaven en maatregelen opgenomen in de beheerplannen.
In de periode tot het volgende SGBP(2015) zal nader onderzoek moeten uitwijzen
of het om probleemstoffen gaat of niet. Van de fysisch-chemische parameters
overschrijdt alleen stikstof (winter DIN) de doelstelling en wordt als matig
beoordeeld.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
Ecologische toestand:
De ecologische kwaliteit van het waterlichaam wordt bepaald door de situatie van
de biologische kwaliteitselementen en de hiervoor beschreven hydromorfologische
en chemische kwaliteit voor overige relevante stoffen en fysisch-chemische
parameters. Voor het waterlichaam Nieuwe Maas zijn de volgende ecologische
kwaliteitselementen relevant:
• fytoplankton,
•
macroalgen en angiospermen,
•
macrofauna en
• vis.
Vanwege menselijk hydromorfologische ingrepen behoort het waterlichaam
Nieuwe Maas tot sterk veranderd waterlichaam en zullen de ecologische
kwaliteitselementen de GET (goede ecologische toestand) niet bereiken. Voor de
beoordeling van de kwaliteitselementen is daarom een GEP (goed ecologisch
potentieel) afgeleid, die rekening houdt met deze ingrepen. Het GEP voor sterk
veranderde wateren is maximaal 0,6. De huidige situatie per kwaliteitselement is
weergegeven in de onderstaande tabel.
Kwaliteitselement
Fytoplankton
Macroalgen en anguiospermen
Macrofauna
Vissen
2006-2008
0,69
-
0,34
0,52
In de huidige situatie voldoet fytoplankton al wel aan de GEP. Macrofauna
en vissen scoren lager.
Pagina 12 van 29
5.4
Maatwerkvoorschriften
Datum
Bij Chevron worden via de lozingspunten 50 Wi t/m 50 W3 en 50 W5 de volgende
afvalwaterstromen geloosd:
a. Hemelwater van daken en verharde terreinoppervlakken die niet ZI)fl voorzien
van een bodem beschermende voorziening. Het lozen van hemelwater, dat niet
afkomstig is van een bodembeschermende voorziening onder § 3.1.3 van het
Activiteitenbesluit;
b. Huishoudelijk afvalwater. Het lozen van huishoudelijk afvalwater valt onder
§ 3.1.4 van het Activiteitenbesluit.
c. Ketelspuiwater. Het lozen van ketelspuiwater valt onder artikel 3.10k van het
Activiteiten besluit.
Nummer
1
De aanvraag wordt voor wat betreft het lozen van het hemelwater en huishoudelijk
afvalwater op de Nieuwe Maas, aangemerkt als melding op grond van artikel 1.10
van het Activiteitenbesluit. U bent bij brief van 30 januari 2014 met kenmerk
RWS-2014/4857 geïnformeerd over de beoordeling van deze activiteiten.
Ten aanzien van het lozen van ketelspuiwater worden maatwerkvoorschriften
gesteld op basis van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit.
In hoofdstuk 5.4.1 wordt hier nader op ingegaan.
5.4.1 Ketelspuiwater
Binnen de inrichting is ten behoeve van stoomopwekking een stoomketel aanwezig.
Om corrosie en systeemvervuiling te voorkomen wordt het ketelwater met de
onderstaande conditioneringsmiddelen behandeld.
Aard van de chemicalien
Nexguard 22378
Nalco ACT 52214
Verbruik
250 kg/jaar
600 kg/jaar
ABM-categorie
11B
5B
Om indikking van zouten in het systeem te voorkomen, wordt een deel van het
ketelwater gespuid. Het debiet van het ketelspuiwater bedraagt circa 3,8 m3/maand.
Iedere 2 uur wordt er 5 minuten gespuid. Het ketelspuiwater wordt in een spuitank
geleid en vervolgens via olie-/slibafscheider E en lozingspunt 50 W5 op de
Nieuwe Maas geloosd.
Het lozen van ketelspuiwater op oppervlaktewater is op grond van artikel 3.10 K
van het Activiteitenbesluit toegestaan. Het gebruik van
ketelwaterconditionerngsmiddelen wordt echter niet expliciet genoemd in het
Activiteitenbesluit. Daarom wordt het gebruik van de bovenstaande middelen op
grond van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit alsnog bij
maatwerkbesluit toegestaan.
Pagina 13 van 29
6.
Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
Datum
De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader
voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene
doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het
waterbeheer:
a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en
waterschaarste;
b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en
ecologische kwaliteit van watersystemen en
c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
.
Nummer
RWS-2014/ 22248 1
Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij
vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen
van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet
mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van
voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen.
De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van
veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling
door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in
aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4
van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn
richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met
de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het
beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is
gehouden.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich
volgens het toetsingskader op de onder a t/m c genoemde doelstellingen.
Aan de hand van het in dit hoofdstuk beschreven toetsingskader volgt in de
paragrafen 6.1.2 en 6.2.2 t/m 6.2.4 de toetsing van de aanvraag aan de
doelstellingen van het waterbeheer.
6.1
Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam
6.1.1
Regelgeving en beleid
Landelijk beleid ten aanzien van emissies
Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het preventief
beleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet: vermindering van
de verontreiniging door het toepassen van beste beschikbare technieken (BBT) en
waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen met het oog op het bereiken van
de gewenste waterkwaliteit. Voor het kwaliteitsbeheer in Rijkswateren heeft
daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW) een grote sturende betekenis.
Pagina 14 van 29
De KRW vereist dat alle Europese lidstaten streven naar een goede kwaliteit van alle
waterlichamen waarop de richtlijn van toepassing is. Deze algemene doelstelling
heeft een nadere uitwerking gekregen in het Besluit kwaliteitseisen en
monitoring water 2009.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 t
Het eerste beginsel van het preventief beleid ‘vermindering van de verontreiniging’
houdt in dat verontreiniging ongeacht de stofsoort zoveel mogelijk wordt beperkt
(voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit:
meet aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting),
im plementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies),
meer aandacht voor een integrale milieuafweging en meet aandacht voor
prioritering. Invulling van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer
ten minste ‘de beste beschikbare technieken’ toepast, zoals vastgelegd in de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 1.1 van de Wabo is de
volgende definitie voor de ‘beste beschikbare technieken’ gegeven:
‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest
doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het
milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk
is, zoveel mogelijk te beperken, die kosten en baten in aanmerking genomen
economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort,
kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs
in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede
begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en
onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting
buiten gebruik wordt gesteld’.
-
-
—
—
In de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) bevat de aanwijzing van de
Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken
(BBI-documenten). Deze zijn weergegeven de bijlage bij de Mor. De in de
bijlage aangewezen BBT-documenten kunnen worden aangemerkt als een
adequate invulling van de actuele beste beschikbare technieken die door het
bevoegd gezag dienen te worden toegepast bij de vergunningverlening.
De gebruikte technieken zijn getoetst aan de uitgangspunten van de
beste beschikbare technieken.
Conclusie
Door het verlenen van deze vergunning wordt bereikt dat ten minste de voor de
inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Het tweede beginsel ‘met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit
waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen nemen’ houdt in dat als gevolg
van de te vergunnen lozing geen significante verslechtering van de waterkwaliteit
plaats mag vinden ten opzichte van de bestaande situatie en dat het bereiken van
de KRW-doelstellingen niet in gevaar mag worden gebracht. Het is daarom vooral
van toepassing op nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen.
Pagina 15 van 29
Dit tweede beginsel is uitgewerkt in een emissie-immissiebenadering in het
Handboek Immissietoets, waarvoor de uitgangspunten zijn vastgesteld door het
Nationaal Water Overleg en waarin een nationale uitwerking is gegeven van
EU-richtsnoeren op grond van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn prioritaire stoffen.
Het Handboek Immissietoets is aangewezen als BBT-document in de bijlage bij de
Mor. De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een
specifieke restlozing op de waterkwaliteit (na toepassing van BBT).
De immissietoets draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een
individuele lozing in de totale concentratie van een stof in de mengzone, het
betreffende waterlichaam en benedenstrooms.
In de Waterwet is de verhouding tussen watervergunningen en de waterplannen
nader uitgewerkt. De Waterwet stelt dat met de plannen rekening moet worden
gehouden bij de vergunningverlening. (artikel 6.la Waterbesluit). Verder verwijst
de Waterwet voor het kader van de vergunningverlening ook naar het stelsel van
milieukwaliteitseisen voor waterkwaliteit (artikel 6.21 in combinatie met artikel 2.1
en 2.10 van de Waterwet en artikel 4 van de Krw). Bij vergunningverlening wordt
daarom getoetst aan dezelfde getalswaarden voor de waterkwaliteit die in het
kader van het effectgerichte spoor in de vorm van de milieukwaliteitseisen de
waterplannen aansturen. De toetsing wordt uitgevoerd op de manier die in het
Handboek Immissietoets is aangegeven.
De Kaderrichtlijn Water vraagt om te toetsen aan het beginsel van geen
achteruitgang. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen wordt
gekeken of de waterbeheerder met het toestaan van de lozing hier aan kan voldoen.
Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te veroorzaken maakt
daarom onderdeel uit van de immissietoets.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
Indien toepassing van BBT en eventuele verdergaande maatregelen niet leiden tot
het voldoen aan de criteria uit de Immissietoets, volgt een analyse van de voorziene
maatregelen in combinatie met de verwachte trends in ontwikkeling van de
milieukwaliteit voor dat waterlichaam en benedenstrooms gelegen waterlichamen.
Op basis daarvan kan eventueel een tijdelijke verslechtering van de situatie worden
toegestaan.
Getoetst moet worden of de verlening van de vergunning verenigbaar is met de
doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet.
Indien dit niet het geval is wordt een vergunning geweigerd of worden onder
voorwaarden aanvullende eisen gesteld.
Activfteitenbesluit milieubeheer
Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in
werking getreden, verder aangehaald als ‘Activiteitenbesluit’. In het Activiteitenbesluit
zijn voor verschillende activiteiten, die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden,
algemene voorschriften opgenomen. Met het Activiteitenbesluit is thans de
vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 6.2 van de Waterwet voor een
groot aantal inrichtingen opgeheven.
Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie type inrichtingen, type A, B en C.
Inrichtingen ingedeeld in type A en B vallen geheel onder de algemene regels uit het
Activiteitenbesluit en hebben geen vergunning nodig op grond van de Wabo.
Pagina 16 van 29
Voor inrichtingen type C blijft in beginsel een omgevingsvergunning (en eventueel
een watervergunning) nodig. De activiteiten die zijn geregeld in hoofdstuk 3 van het
Activiteitenbesluit zijn echter ook van toepassing op inrichtingen type C en worden
dus niet in die vergunning geregeld.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
Beleid ten aanzien van stoffen en preparaten
Rapport ‘Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het
emissiebeleid water’
Voor een goede uitvoering van het waterkwaliteitsbeleid is het noodzakelijk om
inzicht te hebben in de mate waarin de in het oppervlaktewater te brengen
grond- en huipstoffen, tussen- en eindproducten een potentieel gevaar vormen voor
het aquatisch milieu. In mei 2000 is hiervoor door de Commissie Integraal
Waterbeheer (CIW) de Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten
(hierna ABM) vastgesteld. De ABM hanteert de parameters en criteria uit de
geldende Europese stoffen en preparaten regelgeving die worden geïmplementeerd
in de Wet Milieugevaarlijke stoffen.
De ABM deelt voor alle bedrijfstakken op een transparante en eenduidige wijze de in
het oppervlaktewater te brengen stoffen en preparaten (hierna stof te noemen) in
op grond van de eigenschappen. Daarbij geeft de methodiek aan welke
saneringsinspanning (emissiebeperkende maatregel) bij een bepaalde stof, gezien
de eigenschappen, wenselijk is. Uit de ABM volgt een aanduiding van de
waterbezwaarlijkheid en een suggestie voor de saneringsinspanning (BBT, of
waterkwaliteitsaanpak). De ABM is een hulpmiddel bij het vaststellen van de
gewenste saneringsinspanning en gaat niet in op het wel of niet gebruiken van een
stof, of het beoordelen van de restlozing.
De ABM is beschreven in het CIW-rappoft “Het beoordelen van stoffen en preparaten
voor de uitvoering van het emissiebeleid van water”. Zij sluit aan bij de Europese
regelgeving inzake het indelen, verpakken en kenmerken van stoffen en preparaten.
Risico’s van onvoorziene lozingen
De waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam kan ernstig verstoord raken als
gevolg van industriële onvoorziene lozingen. Ten einde onvoorziene lozingen te
voorkomen dan wel te minimaliseren, heeft de CIW het rapport “Integrale aanpak van
risico’s van onvoorziene lozingen” opgesteld. Het rapport is in principe van
toepassing op alle situaties die een risico voor het oppervlaktewaterlichaam kunnen
vormen. Het beleidskader kan zodoende worden toegepast in het kader van de
waterwet- en omgevingsvergunningverlening en trajecten in het kader van het
Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO’99). Het BRZO is de wettelijke implementatie
van de Europese Seveso II Richtlijn, die tot doel heeft de risico’s van grote ongevallen
met gevaarlijke stoffen in de industrie, voor zowel mens als milieu, zo klein mogelijk
te maken.
In het kader van de Waterwet betekent dit dat analoog aan de aanpak van reguliere
lozingen van afvalwater de emissie-aanpak ook geldt voor onvoorziene lozingen.
Primair moet voldaan worden aan de “stand der veiligheidstechniek”. Dit beperkt de
kans en/of de omvang van de negatieve effecten van onvoorziene lozingen.
Pagina 17 van 29
Vervolgens zullen de resterende risico’s in kaart gebracht moeten worden volgens
de selectiemethodiek voor stoffen en activiteiten verwoord in bijlage 2 van het
CIW-rapport. Deze selectie-methodiek is uitgebreid beschreven in het Riza-rapport
“Beschrijving van de methode voor de selectie van activiteiten binnen inrichtingen
ten behoeve van het uitvoeren van studie naar de risico’s van onvoorziene
lozingen”. Bij dit selectiesysteem worden verschillende activiteiten en
lozingssituaties onderscheiden en gekwantificeerd naar effecten op het
oppervlaktewaterlichaam. Een overzicht hiervan is hieronder weergegeven:
Datum
Nummer
RWS-2014/222481
Directe lozing/afstroming in het oppervlaktewaterlichaam:
1. toxische effecten;
2. sterfte van aquatische organismen als gevolg van zuurstofdepletie;
3. de vorming van drijfiagen.
Directe lozing/afstroming op een zuiveringsinstallatie:
1. negatieve beïnvloeding van de werking van zuiveringsinstallaties;
2. overbelasting van de installatie.
De kansen en de effecten van onvoorziene lozingen worden ingeschat met behulp
van het computerprogramma “Proteus II”
(website: http://www.heltdeskwater.nl/emissiebeheer/ict hulpmiddelen/proteus).
6.1.2
Overwegingen ten aanzien van de bescherming en verbetering van
de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen
(waterkwaliteit)
1. Toetsing maatregelen preventie en hergebruik
Het bedrijf heeft een aantal preventieve maatregelen genomen om verontreiniging
van het te lozen afvalwater te voorkomen. In hoofdstuk 5.2.2 worden de
verschillende preventieve maatregelen genoemd. Verder vinden er periodiek visuele
inspecties plaats om eventuele lekkages van pompen of leidingen op te sporen.
Daarnaast geldt dat eventuele morsingen binnen de inrichting met behulp van
spill kits en absorptiemiddelen worden behandeld. Deze maatregelen worden
gezien als goede invulling van het waterkwaliteitsbeleid dat primair gericht is op
preventie.
2. Toetsing aan de beste beschikbare technieken (55T)
Het afvalwater van Chevron is met name verontreinigd met onopgeloste
bestanddelen en kan daarnaast minerale olie bevatten. Daarnaast kan het
spoel- en schrobwater reinigingsmiddelen bevatten.
Het afvalwater wordt voor lozing op de Nieuwe Maas gezuiverd in totaal
4 olie-/slibafscheiders (A, 3, C en E). Olie-/slibafscheider B en C zijn voorzien van
een coalescentiefilter. Door het laatstgenoemde filter worden kleine oliedruppeltjes
samengevoegd tot grotere waardoor ze beter af te scheiden zijn.
Een olie-afscheider die voorzien is van een coalescentiefilter wordt aangemerkt als
BBT.
Bij de overige 2 olie-/slibafscheiders is het niet bekend of ze zijn voorzien van een
coalescentiefilter.
Pagina 18 van 29
De kans op verontreiniging van het afvalwater met minerale olie is echter gering
gelet op enerzijds de aard van het te lozen afvalwater (met name hemelwater en
regeneraat van ionenwisselaars) en anderzijds door de preventieve maatregelen.
Dat het afvalwater nauwelijks minerale olie bevat blijkt ook uit analysecijfers van
het eifluent van de olie-afscheiders. Uit deze metingen bli]kt dat het gehalte aan
minerale olie < 0,5 mg/I bedraagt. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de
olie-afscheiders voldoen aan de BBT.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
In de vergunning worden alleen doelvoorschriften (lozingseisen) opgenomen.
Er wordt voorgeschreven dat het effluent van de olie-afscheiders A, C en E
ten hoogste 50 mg/l onopgeloste bestanddelen en 10 mg/l aan minerale olie mag
bevatten. Deze eisen zijn gebaseerd op hetgeen door toepassing van de BBT
haalbaar wordt geacht. Er worden geen lozingseisen gesteld aan het eifluent van
olie-afscheider B. Dit omdat het effluent van olie-afscheider B via olie-afscheider E
wordt geloosd.
3. Immissietoets
Voor de lozing naar oppervlaktewater is de immissietoets uitgewerkt in het
Handboek Immissietoets. Met de immissietoets wordt nagegaan of de restlozing
leidt tot onaanvaardbare concentraties in het watersysteem, nadat de
beste beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast om de emissie te reduceren.
Daarnaast geldt voor nieuwe lozingen dat de immissietoets gebruikt moet worden
om te beoordelen of de lozing niet onverenigbaar is met de doelstellingen en
belangen zoals genoemd artikel 6.21 van de Waterwet. Bij bestaande lozingen
kunnen aanvullende eisen bovenop BBT alleen op grond van de immissietoets
worden voorgeschreven als de voor de relevante stoffen in het waterlichaam
geldende doelstellingen (hetzij de doelstelling op jaargemiddeldebasis (JG-MKN),
hetzij het MTR indien nog geen doelstelling op jaargemiddeldebasis is afgeleid)
worden overschreden. Het beheerplan moet dan aanleiding geven de bestaande
lozingen opnieuw te bezien. De onderhavige lozing is als zodanig in het beheerplan
niet genoemd.
Er is vastgesteld dat de Nieuwe Maas voor een aantal stoffen nog niet voldoet aan
de daarvoor geldende doelstelling. Hiervoor wordt verwezen naar het gestelde in
hoofdstuk 4.2.1 van de overwegingen.
Zoals eerder aangegeven is het afvalwater van Chevron met name verontreinigd
met onopgeloste bestanddelen. Daarnaast kan het afvalwater minerale olie
bevatten. Voor beide stoffen is geen ]G-MKN, MAC-MKN of MTR beschikbaar.
Daarom is er geen immissietoets uitgevoerd.
De onderhavige lozing heeft geen effect op het bereiken van de doelstelling voor de
verschillende stoffen. Ook leidt de lozing naar verwachting niet tot acuut toxische
effecten voor waterorganismen en/of in het sediment levende organismen binnen de
mengzone.
Pagina 19 van 29
4. Beoordeling huipstoffen
Bij het reinigen van de vloeren wordt gebruik gemaakt van reinigingsmiddelen.
Reinigingsmiddelen kunnen een negatief effect hebben op de werking van de
olie-afscheider. Daarom dient Chevron het gebruik van reinigingsmiddelen in het
kader van preventie zo veel mogelijk te voorkomen.
Zoals uit hoofdstuk 5.2.1 blijkt, worden bij het reinigen van de vloeren de volgende
reinigingsmiddelen gebruikt.
Aard van het reinigingsmiddel
Taski Jontec 300 NC
Taski Sani 100 NC
Taski Sprint 200 NC
globaal verbruik
5 liter/jaar
5 liter/jaar
5 liter/jaar
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
ABM Categorie
8A
8A
3A
De reinigingsmiddelen zijn alle drie ingedeeld in ABM categorie A. Dat betekent een
aanpak overeenkomstig zwarte Iijststoffen. Reinigingsmiddelen worden niet door
een olie-/slibafscheider uit het afvalwater verwijderd. De lozing van de
bovengenoemde reinigingsmiddelen is dan ook niet in overeenstemming met de
saneringsaanpak. Daarom wordt sanering noodzakelijk geacht en wordt in de
vergunning voorgeschreven dat de vergunninghouder de drie bovengenoemde
reinigingsmiddelen binnen 4 maanden na het inwerkingtreden van de vergunning
moet vervangen door reinigingsmiddelen die zijn ingedeeld in ABM categorie B.
Voor het wijzigen van de reinigingsmiddelen dient een wijziging van de vergunning
aangevraagd te worden.
5. Toetsing overschrijding van lozingseisen
Het is voor Rijkswaterstaat zelf, voor de vergunninghouder en voor eventuele
derde-belanghebbenden van belang dat precies duidelijk is wat de lozingseisen in
deze vergunning betekenen en op welke wijze bepaald wordt dat er sprake is van een
overschrijding van lozingseisen. De bepaling hangt af van het type lozingseis: een
empirische lozingseis of een theoretische lozingseis. In de vergunningvoorschriften is
aangegeven of de daar genoemde lozingseisen empirisch of theoretisch zijn.
Empirische lozingseisen worden in het proces van vergunningverlening vastgesteld
met een statistische methodiek op basis van historische meetwaarden van het
lozende bedrijf. Een empirische lozingseis wordt, kort samengevat, bepaald door
een aantal maal de standaardafwijking van de historische meetwaarden op te tellen
bij het gemiddelde van deze waarden. Er wordt bij het empirisch afleiden van een
lozingseis gebruik gemaakt van meetgegevens die representatief zijn voor de
gebruikelijke beheerste procesvoering.
Bij een overschrijding van een empirische lozingseis is het in hoge mate zeker dat er
sprake is van een overtreding. De meetonzekerheid van de meetwaarden is hierbij
niet van belang, omdat er gebruik is gemaakt van historische meetwaarden voor het
vaststellen van de eis. Daarmee is vanzelf ook de meetonzekerheid verdisconteerd
in de lozingseis. Dat geldt ook voor een eventuele aanvullende onzekerheid door de
bemonstering.
Theoretische lozingseisen zijn niet gebaseerd op een statistische analyse van een
historische meetreeks. Theoretische eisen staan onder andere in de
referentiedocumenten voor de beste beschikbare technieken (BREF).
Pagina 20 van 29
Theoretische lozingseisen hangen samen met toepassing van een bepaalde stand
der techniek bij een bedrijf. Het zijn een soort ervaringscijfers per bedrijfstak of per
behandelingstechniek, waarbij de achterliggende meetgegevens van de
afzonderlijke bedrijven niet direct meer te herleiden zijn.
Anders dan bi] empirische lozingseisen, wordt bij de toetsing van meetwaarden aan
een theoretische lozingseis wel rekening gehouden met de meetonzekerheid.
De meetonzekerheid is immers niet verdisconteerd in de lozingseis zelf.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
6. Risico’s van onvoorziene lozingen
Bij de aanvraag van Chevron is een milieu risicoanalyse gevoegd. Hierin zijn de
risico’s van onvoorziene lozingen naar het oppervlaktewater zowel kwalitatief als
kwantitatief beschreven.
Uit de kwalitatieve risicoanalyse blijkt dat Chevron niet in alle gevallen voldoet aan
de stand der veiligheidstechniek. Zo kunnen de riolen in geval van calamiteiten
zoals brand en/of calamiteiten op de losplaatsen niet worden afgesloten. Kleine
spills met brandstoffen op de losplaatsen zullen in de olie-afscheiders worden
afgevangen. Bij grote spills vindt rechtstreekse afstroming naar het
oppervlaktewater plaats. Verder worden de riolen niet gemonitord zodat
onvoorziene lozingen ook niet altijd worden opgemerkt. Gelet hierop wordt in de
vergunning voorgeschreven dat Chevron binnen 3 maanden na het in werking
treden van de vergunning een plan moet opstellen om afstroming naar
oppervlaktewater in geval van onvoorziene lozingen te voorkomen. Het plan moet
niet alleen ingaan op de maatregelen die worden genomen om de riolen af te
kunnen sluiten maar ook op de signalering van eventuele onvoorziene lozingen en
de calamiteitenorganisatie. De maatregelen moeten binnen 12 maanden na
goedkeuring van het saneringsplan zijn geïmplementeerd.
6.2
Beoordeling voor wat betreft het brengen ïn of het onttrekken van
water aan een oppervlaktewaterlichaam
6.2.1 Regelgeving en beleid
De hoofdlijnen van het nationale beleid voor het waterkwantiteitsbeheer zijn
neergelegd in het Nationaal Waterplan, planperiode 2009-2015. Een verdere
uitwerking en concretisering van dit beleid is gegeven in het
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel) en in het Beheer- en Ontwikkeiplan
voor de Rijkswateren 2009-2015. Afspraken over het omgaan met wateroverlast en
watertekort liggen vast in peilbesluiten, waterakkoorden en de landelijke
verdringingsreeks. Het peilbesluit vormt het normatieve kwantitatieve kader voor de
waterbeheerder onder gewone omstandigheden.
Het beleid is gericht op een systeem met voldoende water voor alle aan het
watersysteem toegekende functies gedurende het hele jaar. Inzet van het
waterkwantiteitsbeheer is om deze gewenste situatie onder alle omstandigheden
zoveel als mogelijk in stand te houden om wateroverlast, wateftekoft, droogte en
verzilting te voorkomen. Daarnaast is het Nationaal Waterplan erop gericht om
schade aan waterorganismen als gevolg van inbrengen in en onttrekken van water
aan een oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk te voorkomen.
Pagina 21 van 29
In het Nationaal Waterplan zijn aan de Nieuwe Maas de functies toegekend. Voor
een uitgebreidere toelichting op de toekenning van functies verwijs ik u naar
paragraaf 5.3. Bij de toetsing van uw vergunningaanvraag is beoordeeld of het
onttrekken van oppervlaktewater vanuit waterkwantiteitsoogpunt deze functies van
de Nieuwe Maas nadelig beinvioedt.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
6.2.2
Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit)
Chevron onttrekt maximaal 700 m3/uur oppervlaktewater voor met name
koeldoeleinden. Deze hoeveelheid wordt na gebruik weer geloosd op oppervlaktewater.
Daarnaast wordt een klein deel van het ingenomen oppervlaktewater gebruikt om in de
toekomst de bluswatertank bij te vullen (calamiteiten uitgezonderd). Er wordt netto
gezien nauwelijks oppervlaktewater verbruikt. Het onttrekken van water uit de
Nieuwe Maas staat vanuit waterkwantiteitsoogpunt de doelstellingen van het
waterbeheer niet in de weg.
6.2.3
Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de chemische
en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit)
Toets aan ecologische doelstellingen
Het onttrekken van water heeft gevolgen voor de in het water levende organismen.
Organismen die worden ingezogen kunnen daarbij sterven. In de BREF Industriële
koelsystemen en het CIW-rapport: inzake het beoordelen van warmtelozingen is de
stand der techniek weergegeven. Er moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat
er vissen en andere aquatische organismen worden ingezogen. Ingezogen vis moet
via een visafvoersysteem weer worden teruggevoerd naar het oppervlaktewater.
Chevron voldoet niet op alle punten aan de BREF Industriële koelsystemen en het
CIW-ra ppoft.
Het inzuigen van vis wordt zo veel mogelijk voorkomen met behulp van korven
rondom de inzuigleidingen. De perforatiedichtheid is 40 °h. De innamesnelheid van
het te onttrekken oppervlaktewater is 0,157 m/s met 1 pomp in werking en
0,193 m/s met 2 pompen in werking. Daarmee wordt voldaan aan de eis van
maximaal 0,3 m/s.
Het bedrijf heeft geen visafvoersysteem. Ingezogen vissen, die de korven vanwege
hun grootte passeren, zullen sterven op de koelwaterfilters die eens per 40 minuten
worden teruggespoeld. Ondanks het feit dat niet op alle punten aan de BBT wordt
voldaan, zijn de effecten van de onttrekking op populatieniveau, gelet op de
omvang van de onttrekking, naar verwachting zeer klein.
Gelet hierop wordt alleen voorgeschreven dat de onttrekkingsnelheid van het
oppervlaktewater maximaal 0,3 m/s mag bedragen. Het realiseren van een
visafvoersysteem wordt, gelet op het geringe effect op populatieniveau, niet als
kosteneffectief aangemerkt.
Indien de vergunninghouder zich aan de vergunningvoorwaarden houdt, vindt als
gevolg van de onttrekking geen achteruitgang van de toestand van het
waterlichaam plaats.
Pagina 22 van 29
6.2.4
Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door
watersystemen
Beleid voor de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen
Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties
toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende
rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor
de Rijkswateren (BPRW).
Voor de Nieuwe Maas gelden de volgende functies:
•
Koelwater.
•
Energie.
•
Scheepvaart.
• Waterspoft en oeverrecreatie.
•
Beroeps- en sportvisserij.
• Oppervlaktedelfstoffen.
• Archeologie, cultuurhistorie en landschap.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 t
Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties
wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon &
gezond water op orde zijn.
Zoals aangegeven in de paragrafen 6.1.2 en 6.2.2 en 6.2.3 heeft het onttrekken
van water uit of het brengen van stoffen in oppervlaktewater geen onaanvaardbare
gevolgen voor het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en
waterschaarste en de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische
waterkwaliteit. Er wordt daarom ook voldaan aan de eisen van bovengenoemde
gebruiksfu ncties.
7.
Procedure
7.1
Algemeen
De Waterwet bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het
verlenen van een vergunning voor het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van
afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing
zijn. In het Waterbesluit zijn hierop uitzonderingen gemaakt. Een dergelijke
uitzondering is in dit geval niet van toepassing, zodat niet de reguliere
voorbereidingsprocedure kan worden gevolgd.
7.2
Procedure maatwerk
In deze procedure worden zowel de aanvraag voor de watervetgunning als de
aanvraag tot een maatwerkbesluit behandeld. Hierbij wordt voor beide procedures
de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb en
afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer gevolgd. De beslistermijn van de aanvraag
om maatwerk wordt gelijkgesteld met die van de aanvraag voor een
watervergunning.
Pagina 23 van 29
7.3
Behandeling van zienswijzen
De aanvraag met bijbehorende stukken en de ontwerpvergunningen hebben van
27 maart 2014 tot en met 7 mei 2014 voor het naar voren brengen van
zienswijzen ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de ontwerpvergunningen zijn
geen zienswijzen naar voren gebracht. Hierdoor wordt de vergunning ongewijzigd
vastgesteld ten opzichte van het ontwerp.
8.
Datum
e4122248
Conclusie
8.1
Conclusie watervergunning
De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen
van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de
overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van de
gevraagde vergunning.
8.2
Conclusie maatwerk
De in het maatwerk opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen
van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de overwegingen
bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van de
maatwerkvoorschriften.
9.
Ondertekening
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
namens deze,
afdelingshoofd Vergunningen
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid
mw. ir. A.H. Bos-Massop
Pagina 24 van 29
10.
Mededelingen
Datum
Bent u het niet eens met dït besluït?
Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de
bestuursrechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te
bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel
belanghebbende bij het besluit zijn.
Nummer
RWS-2014/22248 1
De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van
een beroepschrift:
Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent?
Welk doel wilt u met uw beroep bereiken?
Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u
met deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere,
wellicht eenvoudigere wijze bereiken?
-
-
-
Hoe dient u beroep in?
Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag
waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw
beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet
zelf, maar namens een bedrijf of Organisatie een beroepschrift indient dan kunt u
het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
Organisatie l5 ingeschreven.
In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan:
uw naam en adres;
een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt
(bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en
zo mogelijk een kopie van het besluit;
de reden waarom u beroep instelt;
de datum en uw handtekening.
Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in
tekening gebracht.
-
-
-
-
Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent
dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is.
Als u dit niet wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft
voor u, dan kunt u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit
door de Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te
vragen een voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een
bedrijf of Organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige
voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
Organisatie 5 ingeschreven.
De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen.
U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via
http://loket.rechtsiraak.nl/bestuursrecht. daarvoor moet u wel beschikken over
een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de
precieze voorwaarden.
11.
Bïjlagen
Bijlage 1, Begripsbepalingen
Bijlage 2, Analysevoorschriften
Bijlage 3, Tekeningen
Pagina 25 van 29
Bijlage 1, Begripsbepalingen
Datum
Behorende bij de vergunning en het maatwerkbesluit van de minister van
Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2014/2224$
Nummer
RWS-2014/22248 1
In deze vergunning wordt verstaan onder:
1. ‘Aanvraag’: de aan deze vergunning en dit maatwerkbesluit ten grondslag
liggende aanvraag is op 13 november 2013 binnengekomen bij
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid en geregistreerd onder
nummer 028.0957.A.wtw15849;
2. ‘Afvalwater’: water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te
ontdoen of zich moet ontdoen;
3. ‘BPRW 2009-2015’: het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren
2009-2015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden
(te downloaden van www.rijkswaterstaat.nl);
4. ‘Bevoegd gezag’: de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat
West-Nederland Zuid, namens de minister van Infrastructuur en Milieu
(p.a. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, Postbus 556, 3000 AN Rotterdam);
5. ‘Concentratie’: het gehalte van een (som-)parameter, uitgedrukt in mg/l of
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
‘Effluent’: afvalwater afkomstig uit een installatie waarin dit afvalwater een
zuiveringstechnische behandeling heeft ondergaan;
‘Kaderrichtlijn Water (KRW)’: richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot
vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het
waterbeleid;
‘KRW-waterlichaam’: volgens artikel 2, lid 10, van de richtlijn 2000/60/EG is
een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van
aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom,
een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal,
een overgangswater of een strook kustwater;
‘Lozingspunt’: een punt van waaruit afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam
wordt geloosd/gebracht;
‘]G-MKN’: jaargemiddelde mflieukwaliteitsnorm;
‘MAC-MKN’: maximaal aanvaardbare concentratie milieukwaliteitsnorm;
‘MTR’: maximaal toelaatbare risicoconcentratie;
‘Meetpunt’: een intern controlepunt;
‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het
oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan;
‘Onttrekken’: het door middel van een werk halen van water uit een
oppervlaktewaterlichaam;
‘Ontvangstdatum aanvraag’: eerste datum dat de aanvraag ontvangen is bij
een bestuursorgaan;
‘Oppervlaktewaterlichaam’: samenhangend geheel van vrij aan het
aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede
de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen
krachtens de Wtw, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
‘Steekmonster’: een op enig moment genomen monster van het afvalwater;
‘Vergunninghouder’: diegene die krachtens deze vergunning handelingen
verricht;
Pagina 26 van 29
20. ‘Waterbeheerder’: de minister van Infrastructuur en Milieu, per adres de
hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid,
Postbus 556, 3000 AN Rotterdam;
21. ‘Werken’: bouwwerk weg- of waterbouwkundig werk of anderszins functionele
toepassing van een bouwstof.
Datum
Nummer
RWS-2014/22248 1
Pagina 27 van 29
Bijlage 2, Analysevoorschriften
Datum
Behorende bij de vergunning en het maatwerkbesluit van de minister van
Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2014/22248
Nummer
RWS-2014/22248 1
De in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden
bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de ‘methoden voor de analyse voor
afvalwater’ van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI):
Stof/parameter:
Minerale olie
Onopgeloste stoffen
NEN-nummer:
NEN-EN-ISO 9377-2
NEN-EN 872
Een wijziging in het normblad treedt automatisch inwerking 6 weken nadat de
wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een
andere, vergelijkbare methode wil gebruiken, behoeft dit voorafgaand de
schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.
Pagina 28 van 29
Bijlage 3, Tekeningen
Datum
Behorende bij de vergunning en het maatwerkbesluit van de minister van
Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2014/22248
Nummer
RWS-2014/22248 1
Pagina 29 van 29
3
1
2
4
verklaring
1 = laad- / lospunten
= vloeistofdichte voorziening