Rijkswaterstaat Ministerie van Ïnftasrructuur en Milieu beschikking 14 MEI 2074 Datum Nummer Onderwerp RWS-2014/22248 1 Watervergunning en maatwerkvoorschriften van Chevron Oronite Technology B.V. voor het lozen van afvalwater op en het onttrekken van water uit de Nieuwe Maas te Vondelingenplaat Rotterdam. Dossiernummer: 028.0957.A.wtw15849 — Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. Aanhef Besluit Voorschriften watervergunning Voorschriften maatwerk Aanvraag Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer Procedure Conclusie Ondertekening Mededelingen Bijlagen 1. Aanhef De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 november 2013 een aanvraag ontvangen van Chevron Oronite Technology B.V. om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw) voor het verrichten van handelingen in een watersysteem. De aanvraag betreft: • Het brengen van stoffen, afkomstig van Chevron Oronite Technology B.V., gelegen aan de Petroleumweg 32 in Vondelingenplaat Rotterdam in de Nieuwe Maas; • Het onttrekken van water uit de Nieuwe Maas. — De aanvraag is geregistreerd onder nummer 028.0957.A.wtw15849. De aanvraag heeft mede betrekking op activiteiten die niet vergunningplichtig zijn. De aanvraag is voor dat deel buiten behandeling gelaten. In hoofdstuk 5.4 van de overwegingen wordt hier nader op ingegaan. U bent bij brief van 30 januari 2014 met kenmerk RWS-2014/4857 geïnformeerd over de beoordeling van deze activiteiten. Pagina 1 van 29 De aanvraag omvat de volgende stukken: • Een aanvraagformulier Watervergunning (01, 02, Al en A5); • Bijlage 1: Projecttoelichting aanvraag watervergunning Chevron Oronite Technology B.V.; • Een rioleringstekening, d.d. 14 maart 2002; • Een rioleringstekening met bodembeschermende voorzieningen, d.d. 14 maart 2002; • Een product- en veiligheidsbiad van Nalco ACT 52214; • Een product- en veiligheidsblad van Nalco NexGuard 22378; • Een product- en veiligheidsblad van Diversey Taski Jontec 300 NC Conc F4c; • Een product- en veiligheidsblad van Diversey Taski Sani 100 NC Conc Wla; • Een product- en veiligheidsblad van Diversey Taski Sprint 200 NC Conc Ela; • De ABM toets van de verschillende hulpstoffen; • Een milieurisicoanalyse; • Inspectierapport dichtheidsbeproeving. Datum Nummer RWS-2014/222481 Een aanvulling op de aanvraag is op 25 februari 2014 ontvangen en geregistreerd onder nummer RWS-20l3_57748_Al_01. 2. Besluit Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene wet bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen besluit de minister van Infrastructuur en Milieu als volgt: 1. De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.2, lid 1 en 6.5 onder a Wtw aan Chevron Oronite Technology B.V. te Vondelingenplaat Rotterdam te verlenen voor: a. het brengen van stoffen, afkomstig van Chevron Oronite Technology B.V., gelegen aan de Petroleumweg 32 in Vondelingenplaat Rotterdam in de Nieuwe Maas; b. Het onttrekken van water uit de Nieuwe Maas. - — II. De aan Chevron Oronite Technology B.V. bij besluit van 21 juni 1995, met kenmerk AWU/95.10987 1 verleende watervergunning, inclusief alle wijzigingen in te trekken. III. Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden met het oog op de in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen. IV. Aan Chevron Oronite Technology B.V. te Vondelingenplaat Rotterdam maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit Milieubeheer te verlenen. — Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning. Pagina 2 van 29 3. Voorschriften watervergunning 3.1 Voorschriften voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam Datum Nummer RWS-2014/ 22248 1 Voorschrift 1 Soorten Afvalwaterstromen 1. Het brengen van stoffen in de Nieuwe Maas mag uitsluitend bestaan uit de hieronder genoemde afvalwaterstromen. Deze afvalstromen mogen uitsluitend via het bijbehorende lozingspunt in het oppervlaktewaterlichaam worden gebracht: Lozingspunt Meetpunt Soort afvalwaterstroom 50 W2 102 50 W5 101 Effluent olie-afscheider A waarin de volgende afvalwaterstromen worden gezuiverd: . Laboratoriumafvalwater (inclusief spoel- en schrobwater van de vloeren) Eifluent olie-afscheider C waarin de volgende afvalwaterstromen worden gezuiverd: . Mogelijk verontreinigd hemelwater Effluent olie-afscheider E waarin de volgende afvalwaterstromen worden gezuiverd: . Spoel- en schrobwater . Mogelijk verontreinigd hemelwater . Regeneraat van ionenwisselaars 103 2. De locatie en nummering van het lozingspunt is aangegeven op de tekening zoals is opgenomen als bijlage 3 behorende bij deze vergunning. Voorschrift 2 Lozingseisen 1. Het effluent van de olie-afscheiders A, C en E mag alleen in het oppervlaktewater worden gebracht, als de volgende per parameter aangegeven lozingseisen op de meetpunten 101, 102 en 103 niet worden overschreden. Parameter 2. Maximum 1) Minerale olie 10 mg/l Onopgeloste bestanddelen 50 mg/l 1) Gemeten in een willekeurig genomen steekmonster. De in de tabel opgenomen lozingseisen zijn theoretische lozingseisen. De waarden van de in lid 1 genoemde parameters dienen te worden bepaald volgens de in bijlage 2 genoemde analysevoorschriften. Pagina 3 van 29 Voorschrift 3 Bemonstering Het te lozen afvalwater als bedoeld in voorschrift 1 lid 1, moet ter plaatse van de meetpunten 101, 102 en 103 te allen tijde kunnen worden onderworpen aan bemonstering ter verzameling van steekmonsters. Het afvalwater moet veilig kunnen worden bemonsterd. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 Voorschrift 4 Saneren huipstoffen Uiterlijk 3 maanden na het in werking treden van deze vergunning moet de vergunninghouder de lozing van de volgende reinigingsmiddelen te saneren: • Taski Jontec 300 NC; • Taski Sani 100 NC; • Taski Sprint 200 NC. Deze dienen vervangen te worden door reinigingsmiddelen die zijn ingedeeld in ABM categorie B. Voorschrift 5 Saneren onvoorziene lozingen 1. 2. 3. 4. 3.2 Uiterlijk 3 maanden na het in werking treden van deze vergunning dient de vergunninghouder een saneringsplan bij de waterbeheerder in te dienen. Het in het eerste lid bedoelde plan dient gericht te zijn op het voorkomen van afstroming van vloeistoffen naar oppervlaktewater in geval van onvoorziene lozingen. Het plan dient maatregelen te bevatten die worden genomen om de riolen af te kunnen sluiten. Verder moet het plan ingaan op het signaleren van eventuele onvoorziene lozingen en de calamiteitenorganisatie. De sanering dient binnen 12 maanden na goedkeuring van het saneringsplan gerealiseerd te zijn. Het in het eerste lid bedoelde saneringsplan behoeft v66r uitvoering de schriftelijke goedkeuring van de waterbeheerder. Het besluit omtrent goedkeuring staat open voor bezwaar en beroep. Voorschriften voor het brengen in of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam Voorschrift 6 Onttrekken van water 1. 2. Het te onttrekken oppervlaktewater uit de Nieuwe Maas mag uitsluitend gebruikt worden als koelwater en als brandbluswater. De locatie van de innamepunten is aangegeven in bijlage 3 van deze vergunning. Pagina 4 van 29 Voorschrift 7 Hoeveelheden De hoeveelheid te onttrekken oppervlaktewater, als bedoeld in voorschrift 6, mag niet meer bedragen dan 700 m3/uur. Deze hoeveelheid wordt bepaald op basis van de pompcapaciteit. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 Voorschrift 8 Bescherming van vissen en andere waterorganismen De snelheid van het te onttrekken oppervlaktewater mag ter plaatse van de innamepunten niet meer bedragen dan 0,3 m/s. 3.3 Voorschriften van algemene aard Voorschrift 9 Beheer en onderhoud De op grond van deze vergunning aanwezige werken moeten doelmatig functioneren, in goede staat van onderhoud verkeren en met zorg worden bediend. Voorschrift 10 Maatregelen bij een ongewoon voorval binnen de inrichting 1. 2. 3. 4. Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft de vergunninghouder, onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, om nadelige gevolgen van die gebeurtenis voor het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Degene die een inrichting drijft, waarin/waarbij zich een voorval, als hiervoor bedoeld, voordoet of heeft voorgedaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk aan de waterbeheerder. Hij verstrekt aan de waterbeheerder tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens met betrekking tot: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen; c. Andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam van het voorval te kunnen beoordelen; d. De maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Zo spoedig mogelijk na een dergelijk ongewoon voorval, moet de vergunninghouder in overleg met de waterbeheerder gegevens over de maatregelen verstrekken die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen. Pagina S van 29 Voorschrift 11 Contactpersoon 1. 2. 3. Datum De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het bi] deze vergunning bepaalde of bevolene, waarmee door of namens de waterbeheerder in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd. De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen veertien dagen nadat deze vergunning inwerking is getreden de waterbeheerder mee, de naam, het adres en het telefoonnummer van degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen. Wijzigingen moeten binnen 14 dagen schriftelijk worden gemeld. 4 Nummer RWS-2014/22248 1 Voorschriften maatwerk De volgende voorschriften gelden naast de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorschrift 1 Ketelwaterconditioneringsmiddelen Aan het ketelwater mogen de volgende conditioneringsmiddelen worden toegevoegd in de daarbij aangegeven hoeveelheden. Aard van de chemicaliën Nexguard 22378 Nalco ACT 52214 5. Aanvraag 5.1 Algemeen 5.1.1 Aanleiding Verbruik 250 kg/jaar 600 kg/jaar ABM-categorie 11B 5B Chevron Oronite Technology B.V. heeft bij besluit van 21 juni 1995, nummer AWU/95.10987 1, het laatst gewijzigd bij besluit van 2 augustus 2004, nummer AWE/2004.7630 1, een vergunning gekregen op grond van de Waterwet voor het lozen van afvalwater op de Nieuwe Maas en het onttrekken van oppervlaktewater aan de Nieuwe Maas. Daarnaast heeft het bedrijf op 8 december 2010 een maatwerkbesluit gekregen voor het lozen van koelwater met een maximale warmtevracht van 5,6 MW op de Nieuwe Maas. Sinds het van kracht worden van de vergunning is er veel nieuw beleid en wetgeving tot stand gekomen. Dit heeft de nodige gevolgen voor de vigerende vergunning. Daarnaast is gebleken dat enkele afvalwaterstromen nog niet zijn vergund. Derhalve heeft het bedrijf, in overleg met Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid besloten om een nieuwe Watervergunning aan te vragen. Pagina 6 van 29 51.2 Bedrijfssïtuatïe Datum Chevron is een onderzoekslaboratorium waar additieven voor brandstoffen en smeermiddelen worden samengesteld en vervolgens ook worden getest. Daarnaast vinden binnen de inrichting administratieve en logistiek ondersteunende activiteiten plaats, zoals kantooractiviteiten, werkplaatsen en opslag van chemicaliën en brandstoffen. De inrichting is gelegen aan de Petroleumweg 32 te Vondelingenplaat kadastraal bekend gemeente Rotterdam, sectie A, nr(s) 976. — RWS-2014/22248 Rotterdam, Hoofdactiviteiten De hoofdactiviteit binnen de inrichting bestaat uit het samenstellen van additieven voor brandstoffen en smeermiddelen en het vervolgens testen hiervan. Om dit te realiseren worden er zogenaamde proefmengsels van brandstof en/of smeermiddelen samengesteld en vervolgens in een proefopstelling getest (motor- en laboratoriumsimulaties). Gedurende de testen worden, vaak automatisch, monsters genomen van gebruikte smeermiddelen en de samenstellingen gemeten. Ook worden gedurende de testen allerhande andere variabelen continu gemeten zoals temperaturen, drukken etc. Na afloop van de testen worden de motoren gedemonteerd en worden slijtage, verkleuring en afzettingen gemeten en vastgelegd. Deelactiviteiten Binnen de inrichting zijn de onderstaande deelactiviteiten te onderscheiden: Chemisch -fysisch laboratorium In het chemisch-fysisch laboratorium worden mengsels (monsters) van additieven in hoeveelheden van milliliters tot enkele liters per mengsel samengesteld en aan chemisch-fysische testen onderworpen om de producteigenschappen te bepalen. De testprocedures zijn vastgelegd in de ASTM-normen (American Standard Testing Methods). Ook worden hier chemische samenstellingen bepaald vooraf en na fysische duuftesten en motortesten. De testen (algemeen) vinden voornamelijk plaats op oliën en in mindere mate op additieven en brandstoffen. Mengactiviteiten Binnen de inrichting vinden meng- en/of blendactiviteiten plaats. Het mengen/blenden vindt plaats in blendruimtes met blendketels waar smeermiddelen op receptuur kunnen worden samengesteld. Het mengen/blenden vindt plaats met behulp van vul- en zuigleidingen tussen smeermiddelentanks van het tankenpark en de blendketel. De brandstofmengsels met de juiste mengverhouding worden (automatisch) verpompt. Het verpompen vindt plaats vanuit de pompkamers met behulp van ondergrondse leidingen naar het motorlaboratorium. Er bestaat geen directe verbinding tussen de opslagtanks en de motoftestcellen. Ook kan het voorkomen dat brandstoffenmengsels handmatig worden afgetapt in (kleine) vaten, die naar het motorlaboratorium worden gebracht. Pagina 7 van 29 De smeermiddelenmengsels met de juiste mengverhouding worden in vaten getapt en naar het motorlaboratorium, het chemisch-fysisch laboratorium of naar een opslaglocatie gebracht. Motor!aboratorium/motorproefopstellingen De vervaardigde smeersamenstellingen (zie mengactiviteiten) worden beproefd in een motorlaboratorium met circa 20 motorproefopstellingen. Ook is een chassis dynamometer met rollerbank voor testen met een auto opgesteld. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 Na het uitvoeren van de duurtesten worden de motoren losgekoppeld van de diverse meetapparatuur en (met behulp van takels) naar de motorwerkplaats vervoerd. In de motorwerkpiaats worden ze (verder) gedemonteerd. Grotere en minder handzame motoren worden in de ruimte van de motorproefopstelling gedemonteerd in onderdelen. In de motorwerkpiaats worden de motoren en/of motoronderdelen hanteerbaar voor analyse gemaakt. De motoren en/of motoronderdelen worden vervolgens nog verder gedemonteerd. Na het uit elkaar halen van de motoren, worden de motor en/of motoronderdelen in de beoordelingskamer geanalyseerd op slijtage, verkleuring en afzettingen. 5.1.3 Milieuzorg De aanvrager heeft voor het gehele bedrijf een milieuzorgsysteem dat voldoet aan de norm ISO 14001. Dit houdt in dat het bedrijf zodanige (organisatorische) maatregelen heeft geïmplementeerd dat het minimaal in staat is om te voldoen aan de wet- en regelgeving en bovendien invulling geeft aan het continu verbeteren van de milieuprestaties. De doelstellingen van het bedrijf op het gebied van milieu zijn opgenomen in een milieubeleidsverklaring van de aanvrager. 5.1.4 Activiteitenbesluit Chevron wordt aangemerkt als “type C-inrichting” op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Type C-inrichtingen zijn inrichtingen waarvoor de vergunningplicht blijft gelden, maar die voor een deel van de activiteiten te maken kunnen krijgen met de algemene regels uit het Activiteitenbesluit. In hoofdstuk 5.4 wordt hier nader op ingegaan en wordt aangegeven welke activiteiten meldingsplichtig zijn en voor welke activiteiten maatwerkvoorschriften worden opgesteld. 5.2 Handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd De aanvraag heeft betrekking op: a. Het brengen van stoffen, afkomstig van Chevron Oronite Technology B.V., gelegen aan de Petroleumweg 32 in Vondelingenplaat Rotterdam in de Nieuwe Maas; b. Het onttrekken van water uit de Nieuwe Maas. — Deze activiteiten zijn vergunningplichtig op grond van respectievelijk artikel 6.2, lid 1 en 6.5 onder a Wtw. Pagina 8 van 29 5.2.1 Overzicht afvalwaterstromen De aanvraag heeft betrekking op het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van de volgende afvalwaterstromen/stoffen: regeneraat van ionenwisselaars; laboratoriumafvalwater; spoel- en schrobwater; mogelijk door de bedrijfsactiviteiten of anderszins verontreinigd hemelwater. - Datum Nummer RWS-2014/22248 1 - - - De bovengenoemde afvalwaterstromen worden via 2 lozingspunt(en) in de Nieuwe Maas gebracht. De lozingspunten zijn in onderstaande tabel opgenomen en weergegeven in bijlage 3 van deze vergunning. Lozingspunt Meetpunt Soort afvalwaterstroom 50 W2 102 50 W5 101 Effluent olie-afscheider A waarin de volgende afvalwaterstromen worden gezuiverd: . Laboratoriumafvalwater (inclusief spoel- en schrobwater van de vloeren) Eifluent olie-afscheider C waarin de volgende afvalwaterstromen worden gezuiverd: . Mogelijk verontreinigd hemelwater Effiuent olie-afscheider E waarin de volgende afvalwaterstromen worden gezuiverd: . Spoel- en schrobwater . Mogelijk verontreinigd hemelwater . Regeneraat van ionenwisselaars; . Eifluent van olie-afscheider B 103 In de onderstaande paragrafen wordt nader op deze afvalwaterstromen en de eventuele zuiveringstechnische voorzieningen ingegaan. 5.2.1.1 Lozing regeneraat van de ionenwisseling Voor het ketelvoedingswater wordt gebruik gemaakt van onthard water. Het water wordt onthard in ionenwisselaars. De ionenwisselaars worden periodiek geregenereerd met zout (Regenit En 973 type A, 525 kg/jaar). Het regeneraat (1560 m3/jaar) wordt via olie-afscheider E en lozingspunt 50 W5 op de Nieuwe Maas geloosd. 5.2.1.2 Lozing laboratoriumafvalwater Het bedrijf beschikt over een fysisch-chemisch laboratorium waarin mengsels (monsters) van additieven worden samengesteld en aan fysisch chemische testen worden onderworpen om de producteigenschappen te bepalen. Ook worden chemische samenstellingen bepaald vooraf en na fysische duurtesten en motortesten. Alle gebruikte chemicaliën worden zoveel mogelijk apart verzameld en als gevaarlijk afval afgevoerd. Door bijvoorbeeld schoonmaakwerkzaamheden kan een deel van de chemicaliën die gebruikt worden bij de analyses in het laboratoriumafvalwater terechtkomen. Pagina 9 van 29 Het laboratoriumafvalwater wordt via olie-afscheider E en lozingspunt 50 W2 in de Nieuwe Maas gebracht. 5.2.1.3 Hemelwaterlozing Binnen de inrichting komt mogelijk door de bedrijfsactiviteiten verontreinigd hemelwater vrij dat via de aanwezige straatkolken en de riolering in de Nieuwe Maas wordt geloosd. Hemelwater afkomstig van de delen van het buitenterrein waar als gevolg van bedrijfsvoering verontreiniging van hemelwater kan optreden, wordt alvorens te worden geloosd door een olie-/slibafscheider (B, C of E) geleid. Deze terreindelen zijn voorzien van een bodembeschermende voorziening. Olie-/slibafscheider C heeft een inhoud van 2500 liter en is voorzien van een coalisator. De coalisator bevat een automatische afsluiter voor lichte vloeistoffen met een dichtheid tot 0,95 kg/liter. Het oliegehalte in het afvalwater is gegarandeerd op maximaal 5 mg/l. De inhoud c.q. capaciteit van de overige olie-/slibafscheiders is niet bekend, omdat deze al tientallen jaren geleden zijn aangelegd. Datum Nummer RWS-2014/222481 Het lozen van hemelwater afkomstig van terreindelen die voorzien zijn van een bodembeschermende voorziening is vergunning plichtig. Het hemelwater van de overige delen van het terrein en van dakoppervlakken valt onder artikel 3.3 van het Activiteitenbesluit (zie tevens hoofdstuk 5.4). Het hemelwater wordt via lozingspunt 50 W5 in de Nieuwe Maas gebracht. 5.2.1.4 Spoel- en schrobwater Het spoel- en schrobwater is afkomstig van vloerputten in het fysisch-chemische laboratorium, het motorlaboratorium, pompkamer 2 en de garage en kan verontreinigd zijn met onopgeloste bestanddelen en minerale olie. Het spoel- en schrobwater wordt gezuiverd door middel van een 3 olie-/slibafscheiders (A, C en E) en via lozingpunt 50 W2 en 50 W5 in de Nieuwe Maas gebracht. Voor de hele inrichting geldt dat eventuele morsingen binnen de inrichting met behulp van opruimseijes en absorptiemiddelen worden behandeld. Indien vloeren moeten worden schoongemaakt wordt een schoonmaakmachine gebruikt. Het in deze machine verzamelde schrobwater wordt via een vloerput in de garage (gebouw 9) geloosd. Bij het reinigen van de vloeren worden de volgende reinigingsmiddelen gebruikt vermeld in onderstaande tabel. Aard van het reinigingsmiddel Taski Jontec 300 NC Taski Sani 100 NC Taski Sprint 200 NC globaal verbruik 5 liter/jaar 5 liter/jaar 5 liter/jaar ABM Categorie SA SA 3A Het spoel- en schrobwater kan verontreinigd zijn met deze reinigingsmiddelen. Pagina 10 van 29 5.2.2 Preventieve en procesgeïntegreerde maatregelen De aanvrager heeft de volgende maatregelen getroffen: • De tanks zijn voorzien van lekbakken. • Vulpunten bevinden zich in of boven vloeistofdichte/kerende voorzieningen. • Leidingen zijn in afsluitbare betonnen bakken geplaatst. • Laad- en loswerkzaamheden vinden alleen plaats op daartoe ingerichte locaties. Eventuele spilis/lekkages bij laad- en loswerkzaamheden komen op een vloeistofdichte vloer terecht en worden door middel van spill kits en absorptiemiddelen opgenomen. Het hemelwater van de vloeren wordt via een olie-afscheider geleid. Datum Nummer RWS-2014/222481 5.2.3 Onttrekken van oppervlaktewater Bij Chevron zijn er twee koelwatersystemen aanwezig, te weten het primaire en secundaire systeem. De motoren en diverse andere installaties in en voor het motorlaboratorium worden gekoeld door middel van een gesloten koelwatersysteem (primaire systeem). Voor de koeling van het primaire systeem wordt maximaal 700 m3/uur oppervlaktewater onttrokken (secundaire systeem). In de toekomst zal dit water ook worden gebruikt voor het aanvullen van de bluswatertank. Het ingenomen koelwater wordt in een Alva Laval filter mechanisch gezuiverd van deeltjes die groter zijn dan 2 mm. De filters worden elke 40 minuten automatisch gereinigd. Het terugspoelwater van het filter wordt via lozingspunt 50 W4 geloosd. De innamesnelheid bedraagt bij het gemiddelde innamedebiet van 576 m3/uur (d.m.v. 1 pomp) maximaal 2,9 m/s. Bij een maximaal innamedebiet van 700 m3/uur (d.m.v. 2 pompen) bedraagt de innamesnelheid 1,8 m/s. 5.3 Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de handelingen plaatsvinden De lozing vindt plaats in het KRW-waterlichaam Nieuwe Maas. Het KRW-waterlichaam Nieuwe Maas behoort tot de categorie 02, estuarium met matig getijdeverschil en wordt aangemerkt als sterk veranderd waterlichaam. Binnen het waterlichaam Nieuwe Maas is geen zwemwaterlocatie aanwezig. Verder is de Nieuwe Maas niet aangewezen als Natura 2000 gebied of als scheipdierwater en liggen er geen innamepunten voor drinkwater. Voor het waterlichaam Nieuwe Maas zijn in het Beheerplan voor de Rijkswateren (BPRW) 2009-2015 de navolgende gebruiksfuncties beschreven die van invloed zijn op de kwaliteit van water en natuur. De belangrijkste gebruikscategorieën zijn: • Koelwater. • Energie. • Scheepvaart. • Watersport en oeverrecreatie. • Beroeps- en sportvisserij. • Oppervlaktedelfstoffen. • Archeologie, cultuurhistorie en landschap. Pagina 11 van 29 Chemische toestand: In de Nieuwe Maas vindt een normoverschrijding plaats van tributyltin en PCB’s in zwevend stof. Koper, kobalt en zink zijn aangemerkt als aandachtstof vanwege het ontbreken van voldoende gegevens voor correctie op biobeschikbaarheid en/of achtergrondwaarde. De prioritaire stoffen som PAK benzo(ghi)peryleen en indeno(1,2,3-c,d)pyreen en som PBDE’s zijn aangemerkt als aandachtstof (zie tabel 3.1 en tekstkader) vanwege analytische beperkingen (een onvoldoende lage rapportagegrens). Datzelfde geldt voor de stoffen 3- chloorpropeen, chlooretheen, cis-heptachloorepoxide, coumafos, dibutyltin, dichloorvos, ethylazinfos, heptenofos, heptachloor, mevi nfos, methylazi nfos, tetrabutylti n, triazofos en trichloorfon uit de categorie overig relevante stoffen. Voor deze stoffen worden geen reductieopgaven en maatregelen opgenomen in de beheerplannen. In de periode tot het volgende SGBP(2015) zal nader onderzoek moeten uitwijzen of het om probleemstoffen gaat of niet. Van de fysisch-chemische parameters overschrijdt alleen stikstof (winter DIN) de doelstelling en wordt als matig beoordeeld. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 Ecologische toestand: De ecologische kwaliteit van het waterlichaam wordt bepaald door de situatie van de biologische kwaliteitselementen en de hiervoor beschreven hydromorfologische en chemische kwaliteit voor overige relevante stoffen en fysisch-chemische parameters. Voor het waterlichaam Nieuwe Maas zijn de volgende ecologische kwaliteitselementen relevant: • fytoplankton, • macroalgen en angiospermen, • macrofauna en • vis. Vanwege menselijk hydromorfologische ingrepen behoort het waterlichaam Nieuwe Maas tot sterk veranderd waterlichaam en zullen de ecologische kwaliteitselementen de GET (goede ecologische toestand) niet bereiken. Voor de beoordeling van de kwaliteitselementen is daarom een GEP (goed ecologisch potentieel) afgeleid, die rekening houdt met deze ingrepen. Het GEP voor sterk veranderde wateren is maximaal 0,6. De huidige situatie per kwaliteitselement is weergegeven in de onderstaande tabel. Kwaliteitselement Fytoplankton Macroalgen en anguiospermen Macrofauna Vissen 2006-2008 0,69 - 0,34 0,52 In de huidige situatie voldoet fytoplankton al wel aan de GEP. Macrofauna en vissen scoren lager. Pagina 12 van 29 5.4 Maatwerkvoorschriften Datum Bij Chevron worden via de lozingspunten 50 Wi t/m 50 W3 en 50 W5 de volgende afvalwaterstromen geloosd: a. Hemelwater van daken en verharde terreinoppervlakken die niet ZI)fl voorzien van een bodem beschermende voorziening. Het lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening onder § 3.1.3 van het Activiteitenbesluit; b. Huishoudelijk afvalwater. Het lozen van huishoudelijk afvalwater valt onder § 3.1.4 van het Activiteitenbesluit. c. Ketelspuiwater. Het lozen van ketelspuiwater valt onder artikel 3.10k van het Activiteiten besluit. Nummer 1 De aanvraag wordt voor wat betreft het lozen van het hemelwater en huishoudelijk afvalwater op de Nieuwe Maas, aangemerkt als melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. U bent bij brief van 30 januari 2014 met kenmerk RWS-2014/4857 geïnformeerd over de beoordeling van deze activiteiten. Ten aanzien van het lozen van ketelspuiwater worden maatwerkvoorschriften gesteld op basis van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit. In hoofdstuk 5.4.1 wordt hier nader op ingegaan. 5.4.1 Ketelspuiwater Binnen de inrichting is ten behoeve van stoomopwekking een stoomketel aanwezig. Om corrosie en systeemvervuiling te voorkomen wordt het ketelwater met de onderstaande conditioneringsmiddelen behandeld. Aard van de chemicalien Nexguard 22378 Nalco ACT 52214 Verbruik 250 kg/jaar 600 kg/jaar ABM-categorie 11B 5B Om indikking van zouten in het systeem te voorkomen, wordt een deel van het ketelwater gespuid. Het debiet van het ketelspuiwater bedraagt circa 3,8 m3/maand. Iedere 2 uur wordt er 5 minuten gespuid. Het ketelspuiwater wordt in een spuitank geleid en vervolgens via olie-/slibafscheider E en lozingspunt 50 W5 op de Nieuwe Maas geloosd. Het lozen van ketelspuiwater op oppervlaktewater is op grond van artikel 3.10 K van het Activiteitenbesluit toegestaan. Het gebruik van ketelwaterconditionerngsmiddelen wordt echter niet expliciet genoemd in het Activiteitenbesluit. Daarom wordt het gebruik van de bovenstaande middelen op grond van artikel 2.1, vierde lid van het Activiteitenbesluit alsnog bij maatwerkbesluit toegestaan. Pagina 13 van 29 6. Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer Datum De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het waterbeheer: a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. . Nummer RWS-2014/ 22248 1 Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen. De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4 van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is gehouden. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich volgens het toetsingskader op de onder a t/m c genoemde doelstellingen. Aan de hand van het in dit hoofdstuk beschreven toetsingskader volgt in de paragrafen 6.1.2 en 6.2.2 t/m 6.2.4 de toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer. 6.1 Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam 6.1.1 Regelgeving en beleid Landelijk beleid ten aanzien van emissies Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het preventief beleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet: vermindering van de verontreiniging door het toepassen van beste beschikbare technieken (BBT) en waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit. Voor het kwaliteitsbeheer in Rijkswateren heeft daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW) een grote sturende betekenis. Pagina 14 van 29 De KRW vereist dat alle Europese lidstaten streven naar een goede kwaliteit van alle waterlichamen waarop de richtlijn van toepassing is. Deze algemene doelstelling heeft een nadere uitwerking gekregen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009. Datum Nummer RWS-2014/22248 t Het eerste beginsel van het preventief beleid ‘vermindering van de verontreiniging’ houdt in dat verontreiniging ongeacht de stofsoort zoveel mogelijk wordt beperkt (voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit: meet aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting), im plementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meer aandacht voor een integrale milieuafweging en meet aandacht voor prioritering. Invulling van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer ten minste ‘de beste beschikbare technieken’ toepast, zoals vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 1.1 van de Wabo is de volgende definitie voor de ‘beste beschikbare technieken’ gegeven: ‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die kosten en baten in aanmerking genomen economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld’. - - — — In de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) bevat de aanwijzing van de Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken (BBI-documenten). Deze zijn weergegeven de bijlage bij de Mor. De in de bijlage aangewezen BBT-documenten kunnen worden aangemerkt als een adequate invulling van de actuele beste beschikbare technieken die door het bevoegd gezag dienen te worden toegepast bij de vergunningverlening. De gebruikte technieken zijn getoetst aan de uitgangspunten van de beste beschikbare technieken. Conclusie Door het verlenen van deze vergunning wordt bereikt dat ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Het tweede beginsel ‘met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen nemen’ houdt in dat als gevolg van de te vergunnen lozing geen significante verslechtering van de waterkwaliteit plaats mag vinden ten opzichte van de bestaande situatie en dat het bereiken van de KRW-doelstellingen niet in gevaar mag worden gebracht. Het is daarom vooral van toepassing op nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen. Pagina 15 van 29 Dit tweede beginsel is uitgewerkt in een emissie-immissiebenadering in het Handboek Immissietoets, waarvoor de uitgangspunten zijn vastgesteld door het Nationaal Water Overleg en waarin een nationale uitwerking is gegeven van EU-richtsnoeren op grond van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn prioritaire stoffen. Het Handboek Immissietoets is aangewezen als BBT-document in de bijlage bij de Mor. De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke restlozing op de waterkwaliteit (na toepassing van BBT). De immissietoets draagt bij aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een individuele lozing in de totale concentratie van een stof in de mengzone, het betreffende waterlichaam en benedenstrooms. In de Waterwet is de verhouding tussen watervergunningen en de waterplannen nader uitgewerkt. De Waterwet stelt dat met de plannen rekening moet worden gehouden bij de vergunningverlening. (artikel 6.la Waterbesluit). Verder verwijst de Waterwet voor het kader van de vergunningverlening ook naar het stelsel van milieukwaliteitseisen voor waterkwaliteit (artikel 6.21 in combinatie met artikel 2.1 en 2.10 van de Waterwet en artikel 4 van de Krw). Bij vergunningverlening wordt daarom getoetst aan dezelfde getalswaarden voor de waterkwaliteit die in het kader van het effectgerichte spoor in de vorm van de milieukwaliteitseisen de waterplannen aansturen. De toetsing wordt uitgevoerd op de manier die in het Handboek Immissietoets is aangegeven. De Kaderrichtlijn Water vraagt om te toetsen aan het beginsel van geen achteruitgang. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen wordt gekeken of de waterbeheerder met het toestaan van de lozing hier aan kan voldoen. Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te veroorzaken maakt daarom onderdeel uit van de immissietoets. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 Indien toepassing van BBT en eventuele verdergaande maatregelen niet leiden tot het voldoen aan de criteria uit de Immissietoets, volgt een analyse van de voorziene maatregelen in combinatie met de verwachte trends in ontwikkeling van de milieukwaliteit voor dat waterlichaam en benedenstrooms gelegen waterlichamen. Op basis daarvan kan eventueel een tijdelijke verslechtering van de situatie worden toegestaan. Getoetst moet worden of de verlening van de vergunning verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet. Indien dit niet het geval is wordt een vergunning geweigerd of worden onder voorwaarden aanvullende eisen gesteld. Activfteitenbesluit milieubeheer Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in werking getreden, verder aangehaald als ‘Activiteitenbesluit’. In het Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten, die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene voorschriften opgenomen. Met het Activiteitenbesluit is thans de vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 6.2 van de Waterwet voor een groot aantal inrichtingen opgeheven. Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie type inrichtingen, type A, B en C. Inrichtingen ingedeeld in type A en B vallen geheel onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit en hebben geen vergunning nodig op grond van de Wabo. Pagina 16 van 29 Voor inrichtingen type C blijft in beginsel een omgevingsvergunning (en eventueel een watervergunning) nodig. De activiteiten die zijn geregeld in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zijn echter ook van toepassing op inrichtingen type C en worden dus niet in die vergunning geregeld. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 Beleid ten aanzien van stoffen en preparaten Rapport ‘Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissiebeleid water’ Voor een goede uitvoering van het waterkwaliteitsbeleid is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mate waarin de in het oppervlaktewater te brengen grond- en huipstoffen, tussen- en eindproducten een potentieel gevaar vormen voor het aquatisch milieu. In mei 2000 is hiervoor door de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) de Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten (hierna ABM) vastgesteld. De ABM hanteert de parameters en criteria uit de geldende Europese stoffen en preparaten regelgeving die worden geïmplementeerd in de Wet Milieugevaarlijke stoffen. De ABM deelt voor alle bedrijfstakken op een transparante en eenduidige wijze de in het oppervlaktewater te brengen stoffen en preparaten (hierna stof te noemen) in op grond van de eigenschappen. Daarbij geeft de methodiek aan welke saneringsinspanning (emissiebeperkende maatregel) bij een bepaalde stof, gezien de eigenschappen, wenselijk is. Uit de ABM volgt een aanduiding van de waterbezwaarlijkheid en een suggestie voor de saneringsinspanning (BBT, of waterkwaliteitsaanpak). De ABM is een hulpmiddel bij het vaststellen van de gewenste saneringsinspanning en gaat niet in op het wel of niet gebruiken van een stof, of het beoordelen van de restlozing. De ABM is beschreven in het CIW-rappoft “Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissiebeleid van water”. Zij sluit aan bij de Europese regelgeving inzake het indelen, verpakken en kenmerken van stoffen en preparaten. Risico’s van onvoorziene lozingen De waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam kan ernstig verstoord raken als gevolg van industriële onvoorziene lozingen. Ten einde onvoorziene lozingen te voorkomen dan wel te minimaliseren, heeft de CIW het rapport “Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen” opgesteld. Het rapport is in principe van toepassing op alle situaties die een risico voor het oppervlaktewaterlichaam kunnen vormen. Het beleidskader kan zodoende worden toegepast in het kader van de waterwet- en omgevingsvergunningverlening en trajecten in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO’99). Het BRZO is de wettelijke implementatie van de Europese Seveso II Richtlijn, die tot doel heeft de risico’s van grote ongevallen met gevaarlijke stoffen in de industrie, voor zowel mens als milieu, zo klein mogelijk te maken. In het kader van de Waterwet betekent dit dat analoog aan de aanpak van reguliere lozingen van afvalwater de emissie-aanpak ook geldt voor onvoorziene lozingen. Primair moet voldaan worden aan de “stand der veiligheidstechniek”. Dit beperkt de kans en/of de omvang van de negatieve effecten van onvoorziene lozingen. Pagina 17 van 29 Vervolgens zullen de resterende risico’s in kaart gebracht moeten worden volgens de selectiemethodiek voor stoffen en activiteiten verwoord in bijlage 2 van het CIW-rapport. Deze selectie-methodiek is uitgebreid beschreven in het Riza-rapport “Beschrijving van de methode voor de selectie van activiteiten binnen inrichtingen ten behoeve van het uitvoeren van studie naar de risico’s van onvoorziene lozingen”. Bij dit selectiesysteem worden verschillende activiteiten en lozingssituaties onderscheiden en gekwantificeerd naar effecten op het oppervlaktewaterlichaam. Een overzicht hiervan is hieronder weergegeven: Datum Nummer RWS-2014/222481 Directe lozing/afstroming in het oppervlaktewaterlichaam: 1. toxische effecten; 2. sterfte van aquatische organismen als gevolg van zuurstofdepletie; 3. de vorming van drijfiagen. Directe lozing/afstroming op een zuiveringsinstallatie: 1. negatieve beïnvloeding van de werking van zuiveringsinstallaties; 2. overbelasting van de installatie. De kansen en de effecten van onvoorziene lozingen worden ingeschat met behulp van het computerprogramma “Proteus II” (website: http://www.heltdeskwater.nl/emissiebeheer/ict hulpmiddelen/proteus). 6.1.2 Overwegingen ten aanzien van de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit) 1. Toetsing maatregelen preventie en hergebruik Het bedrijf heeft een aantal preventieve maatregelen genomen om verontreiniging van het te lozen afvalwater te voorkomen. In hoofdstuk 5.2.2 worden de verschillende preventieve maatregelen genoemd. Verder vinden er periodiek visuele inspecties plaats om eventuele lekkages van pompen of leidingen op te sporen. Daarnaast geldt dat eventuele morsingen binnen de inrichting met behulp van spill kits en absorptiemiddelen worden behandeld. Deze maatregelen worden gezien als goede invulling van het waterkwaliteitsbeleid dat primair gericht is op preventie. 2. Toetsing aan de beste beschikbare technieken (55T) Het afvalwater van Chevron is met name verontreinigd met onopgeloste bestanddelen en kan daarnaast minerale olie bevatten. Daarnaast kan het spoel- en schrobwater reinigingsmiddelen bevatten. Het afvalwater wordt voor lozing op de Nieuwe Maas gezuiverd in totaal 4 olie-/slibafscheiders (A, 3, C en E). Olie-/slibafscheider B en C zijn voorzien van een coalescentiefilter. Door het laatstgenoemde filter worden kleine oliedruppeltjes samengevoegd tot grotere waardoor ze beter af te scheiden zijn. Een olie-afscheider die voorzien is van een coalescentiefilter wordt aangemerkt als BBT. Bij de overige 2 olie-/slibafscheiders is het niet bekend of ze zijn voorzien van een coalescentiefilter. Pagina 18 van 29 De kans op verontreiniging van het afvalwater met minerale olie is echter gering gelet op enerzijds de aard van het te lozen afvalwater (met name hemelwater en regeneraat van ionenwisselaars) en anderzijds door de preventieve maatregelen. Dat het afvalwater nauwelijks minerale olie bevat blijkt ook uit analysecijfers van het eifluent van de olie-afscheiders. Uit deze metingen bli]kt dat het gehalte aan minerale olie < 0,5 mg/I bedraagt. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de olie-afscheiders voldoen aan de BBT. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 In de vergunning worden alleen doelvoorschriften (lozingseisen) opgenomen. Er wordt voorgeschreven dat het effluent van de olie-afscheiders A, C en E ten hoogste 50 mg/l onopgeloste bestanddelen en 10 mg/l aan minerale olie mag bevatten. Deze eisen zijn gebaseerd op hetgeen door toepassing van de BBT haalbaar wordt geacht. Er worden geen lozingseisen gesteld aan het eifluent van olie-afscheider B. Dit omdat het effluent van olie-afscheider B via olie-afscheider E wordt geloosd. 3. Immissietoets Voor de lozing naar oppervlaktewater is de immissietoets uitgewerkt in het Handboek Immissietoets. Met de immissietoets wordt nagegaan of de restlozing leidt tot onaanvaardbare concentraties in het watersysteem, nadat de beste beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast om de emissie te reduceren. Daarnaast geldt voor nieuwe lozingen dat de immissietoets gebruikt moet worden om te beoordelen of de lozing niet onverenigbaar is met de doelstellingen en belangen zoals genoemd artikel 6.21 van de Waterwet. Bij bestaande lozingen kunnen aanvullende eisen bovenop BBT alleen op grond van de immissietoets worden voorgeschreven als de voor de relevante stoffen in het waterlichaam geldende doelstellingen (hetzij de doelstelling op jaargemiddeldebasis (JG-MKN), hetzij het MTR indien nog geen doelstelling op jaargemiddeldebasis is afgeleid) worden overschreden. Het beheerplan moet dan aanleiding geven de bestaande lozingen opnieuw te bezien. De onderhavige lozing is als zodanig in het beheerplan niet genoemd. Er is vastgesteld dat de Nieuwe Maas voor een aantal stoffen nog niet voldoet aan de daarvoor geldende doelstelling. Hiervoor wordt verwezen naar het gestelde in hoofdstuk 4.2.1 van de overwegingen. Zoals eerder aangegeven is het afvalwater van Chevron met name verontreinigd met onopgeloste bestanddelen. Daarnaast kan het afvalwater minerale olie bevatten. Voor beide stoffen is geen ]G-MKN, MAC-MKN of MTR beschikbaar. Daarom is er geen immissietoets uitgevoerd. De onderhavige lozing heeft geen effect op het bereiken van de doelstelling voor de verschillende stoffen. Ook leidt de lozing naar verwachting niet tot acuut toxische effecten voor waterorganismen en/of in het sediment levende organismen binnen de mengzone. Pagina 19 van 29 4. Beoordeling huipstoffen Bij het reinigen van de vloeren wordt gebruik gemaakt van reinigingsmiddelen. Reinigingsmiddelen kunnen een negatief effect hebben op de werking van de olie-afscheider. Daarom dient Chevron het gebruik van reinigingsmiddelen in het kader van preventie zo veel mogelijk te voorkomen. Zoals uit hoofdstuk 5.2.1 blijkt, worden bij het reinigen van de vloeren de volgende reinigingsmiddelen gebruikt. Aard van het reinigingsmiddel Taski Jontec 300 NC Taski Sani 100 NC Taski Sprint 200 NC globaal verbruik 5 liter/jaar 5 liter/jaar 5 liter/jaar Datum Nummer RWS-2014/22248 1 ABM Categorie 8A 8A 3A De reinigingsmiddelen zijn alle drie ingedeeld in ABM categorie A. Dat betekent een aanpak overeenkomstig zwarte Iijststoffen. Reinigingsmiddelen worden niet door een olie-/slibafscheider uit het afvalwater verwijderd. De lozing van de bovengenoemde reinigingsmiddelen is dan ook niet in overeenstemming met de saneringsaanpak. Daarom wordt sanering noodzakelijk geacht en wordt in de vergunning voorgeschreven dat de vergunninghouder de drie bovengenoemde reinigingsmiddelen binnen 4 maanden na het inwerkingtreden van de vergunning moet vervangen door reinigingsmiddelen die zijn ingedeeld in ABM categorie B. Voor het wijzigen van de reinigingsmiddelen dient een wijziging van de vergunning aangevraagd te worden. 5. Toetsing overschrijding van lozingseisen Het is voor Rijkswaterstaat zelf, voor de vergunninghouder en voor eventuele derde-belanghebbenden van belang dat precies duidelijk is wat de lozingseisen in deze vergunning betekenen en op welke wijze bepaald wordt dat er sprake is van een overschrijding van lozingseisen. De bepaling hangt af van het type lozingseis: een empirische lozingseis of een theoretische lozingseis. In de vergunningvoorschriften is aangegeven of de daar genoemde lozingseisen empirisch of theoretisch zijn. Empirische lozingseisen worden in het proces van vergunningverlening vastgesteld met een statistische methodiek op basis van historische meetwaarden van het lozende bedrijf. Een empirische lozingseis wordt, kort samengevat, bepaald door een aantal maal de standaardafwijking van de historische meetwaarden op te tellen bij het gemiddelde van deze waarden. Er wordt bij het empirisch afleiden van een lozingseis gebruik gemaakt van meetgegevens die representatief zijn voor de gebruikelijke beheerste procesvoering. Bij een overschrijding van een empirische lozingseis is het in hoge mate zeker dat er sprake is van een overtreding. De meetonzekerheid van de meetwaarden is hierbij niet van belang, omdat er gebruik is gemaakt van historische meetwaarden voor het vaststellen van de eis. Daarmee is vanzelf ook de meetonzekerheid verdisconteerd in de lozingseis. Dat geldt ook voor een eventuele aanvullende onzekerheid door de bemonstering. Theoretische lozingseisen zijn niet gebaseerd op een statistische analyse van een historische meetreeks. Theoretische eisen staan onder andere in de referentiedocumenten voor de beste beschikbare technieken (BREF). Pagina 20 van 29 Theoretische lozingseisen hangen samen met toepassing van een bepaalde stand der techniek bij een bedrijf. Het zijn een soort ervaringscijfers per bedrijfstak of per behandelingstechniek, waarbij de achterliggende meetgegevens van de afzonderlijke bedrijven niet direct meer te herleiden zijn. Anders dan bi] empirische lozingseisen, wordt bij de toetsing van meetwaarden aan een theoretische lozingseis wel rekening gehouden met de meetonzekerheid. De meetonzekerheid is immers niet verdisconteerd in de lozingseis zelf. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 6. Risico’s van onvoorziene lozingen Bij de aanvraag van Chevron is een milieu risicoanalyse gevoegd. Hierin zijn de risico’s van onvoorziene lozingen naar het oppervlaktewater zowel kwalitatief als kwantitatief beschreven. Uit de kwalitatieve risicoanalyse blijkt dat Chevron niet in alle gevallen voldoet aan de stand der veiligheidstechniek. Zo kunnen de riolen in geval van calamiteiten zoals brand en/of calamiteiten op de losplaatsen niet worden afgesloten. Kleine spills met brandstoffen op de losplaatsen zullen in de olie-afscheiders worden afgevangen. Bij grote spills vindt rechtstreekse afstroming naar het oppervlaktewater plaats. Verder worden de riolen niet gemonitord zodat onvoorziene lozingen ook niet altijd worden opgemerkt. Gelet hierop wordt in de vergunning voorgeschreven dat Chevron binnen 3 maanden na het in werking treden van de vergunning een plan moet opstellen om afstroming naar oppervlaktewater in geval van onvoorziene lozingen te voorkomen. Het plan moet niet alleen ingaan op de maatregelen die worden genomen om de riolen af te kunnen sluiten maar ook op de signalering van eventuele onvoorziene lozingen en de calamiteitenorganisatie. De maatregelen moeten binnen 12 maanden na goedkeuring van het saneringsplan zijn geïmplementeerd. 6.2 Beoordeling voor wat betreft het brengen ïn of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam 6.2.1 Regelgeving en beleid De hoofdlijnen van het nationale beleid voor het waterkwantiteitsbeheer zijn neergelegd in het Nationaal Waterplan, planperiode 2009-2015. Een verdere uitwerking en concretisering van dit beleid is gegeven in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel) en in het Beheer- en Ontwikkeiplan voor de Rijkswateren 2009-2015. Afspraken over het omgaan met wateroverlast en watertekort liggen vast in peilbesluiten, waterakkoorden en de landelijke verdringingsreeks. Het peilbesluit vormt het normatieve kwantitatieve kader voor de waterbeheerder onder gewone omstandigheden. Het beleid is gericht op een systeem met voldoende water voor alle aan het watersysteem toegekende functies gedurende het hele jaar. Inzet van het waterkwantiteitsbeheer is om deze gewenste situatie onder alle omstandigheden zoveel als mogelijk in stand te houden om wateroverlast, wateftekoft, droogte en verzilting te voorkomen. Daarnaast is het Nationaal Waterplan erop gericht om schade aan waterorganismen als gevolg van inbrengen in en onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk te voorkomen. Pagina 21 van 29 In het Nationaal Waterplan zijn aan de Nieuwe Maas de functies toegekend. Voor een uitgebreidere toelichting op de toekenning van functies verwijs ik u naar paragraaf 5.3. Bij de toetsing van uw vergunningaanvraag is beoordeeld of het onttrekken van oppervlaktewater vanuit waterkwantiteitsoogpunt deze functies van de Nieuwe Maas nadelig beinvioedt. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 6.2.2 Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit) Chevron onttrekt maximaal 700 m3/uur oppervlaktewater voor met name koeldoeleinden. Deze hoeveelheid wordt na gebruik weer geloosd op oppervlaktewater. Daarnaast wordt een klein deel van het ingenomen oppervlaktewater gebruikt om in de toekomst de bluswatertank bij te vullen (calamiteiten uitgezonderd). Er wordt netto gezien nauwelijks oppervlaktewater verbruikt. Het onttrekken van water uit de Nieuwe Maas staat vanuit waterkwantiteitsoogpunt de doelstellingen van het waterbeheer niet in de weg. 6.2.3 Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit) Toets aan ecologische doelstellingen Het onttrekken van water heeft gevolgen voor de in het water levende organismen. Organismen die worden ingezogen kunnen daarbij sterven. In de BREF Industriële koelsystemen en het CIW-rapport: inzake het beoordelen van warmtelozingen is de stand der techniek weergegeven. Er moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat er vissen en andere aquatische organismen worden ingezogen. Ingezogen vis moet via een visafvoersysteem weer worden teruggevoerd naar het oppervlaktewater. Chevron voldoet niet op alle punten aan de BREF Industriële koelsystemen en het CIW-ra ppoft. Het inzuigen van vis wordt zo veel mogelijk voorkomen met behulp van korven rondom de inzuigleidingen. De perforatiedichtheid is 40 °h. De innamesnelheid van het te onttrekken oppervlaktewater is 0,157 m/s met 1 pomp in werking en 0,193 m/s met 2 pompen in werking. Daarmee wordt voldaan aan de eis van maximaal 0,3 m/s. Het bedrijf heeft geen visafvoersysteem. Ingezogen vissen, die de korven vanwege hun grootte passeren, zullen sterven op de koelwaterfilters die eens per 40 minuten worden teruggespoeld. Ondanks het feit dat niet op alle punten aan de BBT wordt voldaan, zijn de effecten van de onttrekking op populatieniveau, gelet op de omvang van de onttrekking, naar verwachting zeer klein. Gelet hierop wordt alleen voorgeschreven dat de onttrekkingsnelheid van het oppervlaktewater maximaal 0,3 m/s mag bedragen. Het realiseren van een visafvoersysteem wordt, gelet op het geringe effect op populatieniveau, niet als kosteneffectief aangemerkt. Indien de vergunninghouder zich aan de vergunningvoorwaarden houdt, vindt als gevolg van de onttrekking geen achteruitgang van de toestand van het waterlichaam plaats. Pagina 22 van 29 6.2.4 Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door watersystemen Beleid voor de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (BPRW). Voor de Nieuwe Maas gelden de volgende functies: • Koelwater. • Energie. • Scheepvaart. • Waterspoft en oeverrecreatie. • Beroeps- en sportvisserij. • Oppervlaktedelfstoffen. • Archeologie, cultuurhistorie en landschap. Datum Nummer RWS-2014/22248 t Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon & gezond water op orde zijn. Zoals aangegeven in de paragrafen 6.1.2 en 6.2.2 en 6.2.3 heeft het onttrekken van water uit of het brengen van stoffen in oppervlaktewater geen onaanvaardbare gevolgen voor het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste en de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit. Er wordt daarom ook voldaan aan de eisen van bovengenoemde gebruiksfu ncties. 7. Procedure 7.1 Algemeen De Waterwet bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het verlenen van een vergunning voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. In het Waterbesluit zijn hierop uitzonderingen gemaakt. Een dergelijke uitzondering is in dit geval niet van toepassing, zodat niet de reguliere voorbereidingsprocedure kan worden gevolgd. 7.2 Procedure maatwerk In deze procedure worden zowel de aanvraag voor de watervetgunning als de aanvraag tot een maatwerkbesluit behandeld. Hierbij wordt voor beide procedures de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer gevolgd. De beslistermijn van de aanvraag om maatwerk wordt gelijkgesteld met die van de aanvraag voor een watervergunning. Pagina 23 van 29 7.3 Behandeling van zienswijzen De aanvraag met bijbehorende stukken en de ontwerpvergunningen hebben van 27 maart 2014 tot en met 7 mei 2014 voor het naar voren brengen van zienswijzen ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de ontwerpvergunningen zijn geen zienswijzen naar voren gebracht. Hierdoor wordt de vergunning ongewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerp. 8. Datum e4122248 Conclusie 8.1 Conclusie watervergunning De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. 8.2 Conclusie maatwerk De in het maatwerk opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van de maatwerkvoorschriften. 9. Ondertekening DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, namens deze, afdelingshoofd Vergunningen Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid mw. ir. A.H. Bos-Massop Pagina 24 van 29 10. Mededelingen Datum Bent u het niet eens met dït besluït? Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de bestuursrechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel belanghebbende bij het besluit zijn. Nummer RWS-2014/22248 1 De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van een beroepschrift: Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent? Welk doel wilt u met uw beroep bereiken? Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u met deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere, wellicht eenvoudigere wijze bereiken? - - - Hoe dient u beroep in? Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of Organisatie een beroepschrift indient dan kunt u het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de Organisatie l5 ingeschreven. In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan: uw naam en adres; een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt (bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en zo mogelijk een kopie van het besluit; de reden waarom u beroep instelt; de datum en uw handtekening. Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in tekening gebracht. - - - - Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is. Als u dit niet wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit door de Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of Organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de Organisatie 5 ingeschreven. De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen. U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtsiraak.nl/bestuursrecht. daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. 11. Bïjlagen Bijlage 1, Begripsbepalingen Bijlage 2, Analysevoorschriften Bijlage 3, Tekeningen Pagina 25 van 29 Bijlage 1, Begripsbepalingen Datum Behorende bij de vergunning en het maatwerkbesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2014/2224$ Nummer RWS-2014/22248 1 In deze vergunning wordt verstaan onder: 1. ‘Aanvraag’: de aan deze vergunning en dit maatwerkbesluit ten grondslag liggende aanvraag is op 13 november 2013 binnengekomen bij Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid en geregistreerd onder nummer 028.0957.A.wtw15849; 2. ‘Afvalwater’: water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen; 3. ‘BPRW 2009-2015’: het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2009-2015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden (te downloaden van www.rijkswaterstaat.nl); 4. ‘Bevoegd gezag’: de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, namens de minister van Infrastructuur en Milieu (p.a. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, Postbus 556, 3000 AN Rotterdam); 5. ‘Concentratie’: het gehalte van een (som-)parameter, uitgedrukt in mg/l of 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. ‘Effluent’: afvalwater afkomstig uit een installatie waarin dit afvalwater een zuiveringstechnische behandeling heeft ondergaan; ‘Kaderrichtlijn Water (KRW)’: richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid; ‘KRW-waterlichaam’: volgens artikel 2, lid 10, van de richtlijn 2000/60/EG is een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater; ‘Lozingspunt’: een punt van waaruit afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam wordt geloosd/gebracht; ‘]G-MKN’: jaargemiddelde mflieukwaliteitsnorm; ‘MAC-MKN’: maximaal aanvaardbare concentratie milieukwaliteitsnorm; ‘MTR’: maximaal toelaatbare risicoconcentratie; ‘Meetpunt’: een intern controlepunt; ‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan; ‘Onttrekken’: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam; ‘Ontvangstdatum aanvraag’: eerste datum dat de aanvraag ontvangen is bij een bestuursorgaan; ‘Oppervlaktewaterlichaam’: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wtw, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna; ‘Steekmonster’: een op enig moment genomen monster van het afvalwater; ‘Vergunninghouder’: diegene die krachtens deze vergunning handelingen verricht; Pagina 26 van 29 20. ‘Waterbeheerder’: de minister van Infrastructuur en Milieu, per adres de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, Postbus 556, 3000 AN Rotterdam; 21. ‘Werken’: bouwwerk weg- of waterbouwkundig werk of anderszins functionele toepassing van een bouwstof. Datum Nummer RWS-2014/22248 1 Pagina 27 van 29 Bijlage 2, Analysevoorschriften Datum Behorende bij de vergunning en het maatwerkbesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2014/22248 Nummer RWS-2014/22248 1 De in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de ‘methoden voor de analyse voor afvalwater’ van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI): Stof/parameter: Minerale olie Onopgeloste stoffen NEN-nummer: NEN-EN-ISO 9377-2 NEN-EN 872 Een wijziging in het normblad treedt automatisch inwerking 6 weken nadat de wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een andere, vergelijkbare methode wil gebruiken, behoeft dit voorafgaand de schriftelijke toestemming van de waterbeheerder. Pagina 28 van 29 Bijlage 3, Tekeningen Datum Behorende bij de vergunning en het maatwerkbesluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van heden, nr. RWS-2014/22248 Nummer RWS-2014/22248 1 Pagina 29 van 29 3 1 2 4 verklaring 1 = laad- / lospunten = vloeistofdichte voorziening
© Copyright 2025 ExpyDoc